02-01-2024

Over wat “de inzet is voor de verkiezingen in 2024” en wat de burgerlijke partijen hierover in verkiezingprogramma’s zeggen ….. (Deel 1)

Uit 28-8-2020 Het BBP, een burgerlijk-economische maatstaf voor de “kolossale opeenhoping van waren” (Marx), gebruikt om de competitiviteit van “economieën” te vergelijken en zo de nodige besparingen (bv. in gezondheidszorg…) te plannen, om de “eigen” economie “competitiever” te maken

Het is de chronische overcapaciteitscrisis van het kapitalisme sinds 1974 dat de groei van het BBP doet verminderen en het BBP zelfs regelmatig doen KRIMPEN.
Zo is het niveau van de “groei” van het BBP boven de 4% en STIJGEND tot 1973, daar waar het sinds 1973 onder de 2,5% is en op de lange termijn DALEND.
 

Daar waar voor de mogelijke economische groei (en ook omwille van het bestaan van het socialisme in een groot deel van de wereld,... de URSS en CHINA, Oost-Europa, Cuba,…), het kapitalisme een “rustig” werkvolk nodig had, en waar die groei dan ook de uitbouw van de sociale zekerheid .. en in de jaren ‘60 een ‘bijna’ gratis gezondheidszorg mogelijk maakte, moest dit voor een "rustig” werkvolk zorgen.
Maar sinds de chronische overcapaciteit vanaf 1974, maakte de concurrentie voor elkaars marktaandelen het voor de kapitalisten nodig, dat er zoveel mogelijk bespaard werd op loonkost en alles wat loonkost gerelateerd was….
Dus looninleveringen en besparingen in sociale zekerheid en gezondheidszorg.

Ik schreef dit op basis van de informatie, data en analise die ik haalde bij burgerlijke instellingen van (laten we zeggen) “globaal beheer van het kapitalisme en de wareneconomie” zoals het IMF, OESO, Wereldbank e.d.
Ik denk te kunnen stellen dat de burgerij weet dat de ontwikkeling van het kapitalisme aan zijn grenzen klopt: de sterke wereldwijde groei van wat de brugerij zelf noemt “het Gouden tijdperk” (een decennium van ong 1960 tot 1970) er niet meer zal komen. De trend van wat men “de groei”noemt is blijvend DALEND.

Aan de hand van een voorbeeld zal ik dit duidelijk maken.

Ik spreek in een orde van grootte en met een zekere veralgemening, maar ik meen te mogen stellen dat er jaarlijks 90 miljoen nieuwe auto’s GEKOCHT worden. En dit blijft zo ongeveer het aantal.
Stel nu dat dit effectief het maximum is van jaarlijkse auto-kopers, en stel dat iedere auto-koper om de tien jaar zijn auto vernieuwt. …. (ik kan ook uitgaan van 15 jaar of 20 jaar, maar tien jaar maakt het eenvoudiger om te rekenen, en het gaat om “de orde van grootte”).
Dan kun je stellen dat er een”markt” is (wereldwijd) van 900 miljoen auto-kopers.
Voor die jaarlijkse 90 miljoen auto-kopers zullen er jaarlijk niet (veel) meer dan 90 miljoen auto’s GEPRODUCEERD worden.
Het is voor die “markt” van 900 miljoen potentiële auto-kopers dat de verschillende auto-producerende monopolies onderling concurreren, niet meer om als eerste een “braak”liggende markt te veroveren, maar om een marktaandeel te veroveren van die “begrenzde markt” van 900 miljoen ten koste van de “concurrent”.
In hun concurrentiestrijd otnwikkelen ze allemaal productie-capaciteiten die in staat zijn om zo’n groot mogelijk deel van die markt “te beleveren”. Dus AL die productiecapaciteit SAMEN-geteld of SAMEN-gelegd betekenen, een impliciete OVERCAPACITEIT.
Dus van een wereldbevolking van pakweg 7 miljard (waarvan er enkele miljarden wellicht best een auto zouden kunnen of willen gebruiken) hebben “slechts” 900 miljoen genoeg “koopkracht” om een auto te kopen (eens in de 10 jaar dan…).
Een (relatief) sterke “groei” (in ons voorbeeld) van de auto-verkoop bij bepaalde producenten zal alleen maar bestaan TENKOSTE van afbraak van capaciteiten, van failissementen, van sluitingen, of van “overnames” van en bij andere concurrerende producenten.
Een andere (relatief) sterke “groei” kan er zijn van een producent die een product heeft dat een bestaand product moet “vervangen”: zoals nu bijvoorbeeld de electrische wagens de “fossiele” auto’s zullen moeten vervangen.
Maar het gaat niet om een “nieuwe” markt. Het gaat hier uiteindelijk ook om het veroveren van een marktaandeel van die 900 miljoen potentiële autokopers.
En dan gaat het uiteindelijk om een “behoefte” aan mobiliteit (die zal zijn bij een groot deel van de 7 miljard wereldbewoners) voor wie het kapitalisme zijn product voor heeft ontwikkeld: de personenwagen, maar alleen voor degenen die genoeg koopkracht hebben om aan die “behoefte” te kunnen voldoen.(dus voor die 900 miljoen potentiële KOPERS ..)
Een gelijkaardig verhaal kan men vertellen voor ALLE productiesectoren: die van computers, gsm’s, en later de “smartphones”, de opeenvolgende generaties van “televisie’s”, koelkasten, operating-sistems, etc…...

Over de 10 “gouden jaren”

In 22-4-2023 Kapitaalexport door China: ‘anti-imperialistische’ ontwikkelingshulp … of gewoon een kenmerk van het kapitalisme in zijn hoogste imperialistische stadium in China  schreef ik:

"Toenemende geboortecijfers, dalende sterftecijfers, migratie van plattelandsbewoners naar stedelijke centra en de groei van de industriële sector begonnen het profiel van veel Latijns-Amerikaanse landen te veranderen. Bevolkingsdruk op het platteland en het algemene gebrek aan landhervorming (met uitzondering van Mexico en Bolivia) veroorzaakten spanningen op het platteland, wat in de jaren vijftig soms leidde tot geweld in Colombia en Peru. Landen breidden het openbaar onderwijs uit, dat steeds meer gericht was op het opnemen van gemarginaliseerde groepen, maar het systeem zorgde ook voor meer sociale segmentatie met verschillende kwaliteitsniveaus. Scholen verlegden hun focus in de loop van de tijd van het creëren van burgers van een democratie naar het opleiden van arbeiders voor de groeiende industriële sector. In feite begon de onderwijsongelijkheid, die in de 19e eeuw een hoogtepunt bereikte, in de 20e eeuw af te nemen. Toch zijn de echo's van Latijns-Amerika met de grootste onderwijsongelijkheid ter wereld tijdens de eerste periode nog steeds waarneembaar.[ Economische ongelijkheid en sociale spanningen zouden scherper in beeld komen na de Cubaanse revolutie van januari 1959. (..)
Veel Latijns-Amerikaanse regeringen begonnen actief een rol te spelen in de economische ontwikkeling in het tijdperk na de Tweede Wereldoorlog, door staatsbedrijven op te richten voor infrastructuurprojecten of andere ondernemingen, waardoor een nieuw type Latijns-Amerikaanse ondernemer ontstond.(...)
Het gebrek aan aandacht voor Latijns-Amerikaanse ontwikkeling in de naoorlogse periode werd verholpen door de oprichting van de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB), die in april 1959 door de VS en aanvankelijk negentien Latijns-Amerikaanse landen werd opgericht om krediet te verstrekken aan Latijns-Amerikaanse landen. Amerikaanse regeringen voor sociale en economische ontwikkelingsprojecten. Eerdere ideeën voor het creëren van zo'n bank dateren uit de jaren 1890, maar kwamen niet uit. In het tijdperk na de Tweede Wereldoorlog was er echter een hernieuwde impuls, vooral omdat de nieuw opgerichte Wereldbank meer gericht was op de wederopbouw van Europa. Een rapport van de Argentijnse econoom Raúl Prebisch drong aan op de oprichting van een fonds om de ontwikkeling van landbouw en industrie mogelijk te maken. In Brazilië keurde president Juscelino Kubitschek het plan goed om zo'n bank op te richten, en de regering-Eisenhower in de VS toonde grote belangstelling voor het plan en er werd een onderhandelingscommissie opgericht om het raamwerk voor de bank te ontwikkelen. Sinds de oprichting heeft de IDB zijn hoofdkantoor in Washington, D.C., maar in tegenstelling tot de Wereldbank, waarvan de directeuren altijd de Amerikaanse nationaliteit hebben gehad, heeft de IDB directeuren die oorspronkelijk uit Latijns-Amerika komen. De meeste gefinancierde projecten zijn economische en sociale infrastructuur, waaronder "landbouw, energie, industrie, transport, volksgezondheid, milieu, onderwijs, wetenschap en technologie, en stedelijke ontwikkeling". De Inter-American Development Bank werd opgericht in 1959. toevallig het jaar van de Cubaanse Revolutie; de rol van de bank breidde zich echter uit omdat veel landen de noodzaak zagen van ontwikkelingshulp aan Latijns-Amerika. Het aantal partnerlanden is in de loop der jaren toegenomen, met een uitbreiding van niet-lenende landen naar West-Europa, Canada en China, die krediet aan de bank verstrekken.
Latijns-Amerika ontwikkelde een toeristenindustrie gericht op het aantrekken van buitenlandse en binnenlandse reizigers. In Mexico ontwikkelde de regering infrastructuur in Acapulco in de jaren vijftig en Cancun, te beginnen in 1970, om strandresorts te creëren. Inheemse gebieden die economische backwaters in de industriële economie waren geweest, werden bestemmingen voor toerisme, wat vaak resulteerde in vermarkting van cultuur.
De Inter-American Development Bank (IDB of IADB) is een internationale financiële instelling met hoofdkantoor in Washington, D.C., Verenigde Staten van Amerika, en dient als de grootste bron van ontwikkelingsfinanciering voor Latijns-Amerika en het Caribisch gebied.[1] De IDB, opgericht in 1959, ondersteunt de Latijns-Amerikaanse en Caribische economische ontwikkeling, sociale ontwikkeling en regionale integratie door leningen te verstrekken aan regeringen en overheidsinstanties, waaronder staatsbedrijven.. (Uit https://en.wikipedia.org/wiki/Inter-American_Development_Bank#History) ..."

De gegevens van de BBP per land en “van de wereld” en vooral wat betreft de jaarlijkse GROEI (of het gebrek eraan..) worden geregistreerd en geanalyseerd door burgerlijke instellingen (IMF, OESO,...)

Het verloop van de BBP zowel per land als van “de wereld“ is gekend en becijferd en wordt nauwlettend gevolgd.... De blijvende daling van de groei op lange termijn is een illustratie van de “eindigheid van de markt” tegenover de stijgende mogelijkheden tot productie (chronische overcapaciteit) ….
Gevolg van wetmatigheden van het kapitalisme waaraan de burgerij niet kan ontsnappen onafhankelijk van de wil van deze of gene “fractie” van de burgerij. Ze kan ze maar “ondergaan”. Die wetmatigheden (waaraan niet te ontsnappen is) hangen samen met de essentie van het kapitalisme: het privé-bezit van de productiemiddelen. En dit wil en kan de burgerij niet “opheffen”, want dit botst met haar belangen als klasse. Ze kan alleen maar het kapitalisme “beheren” en wetmatigheden proberen te gebruiken in het voordeel van de ene fractie tov de andere fractie, zoals de “noodzaak van het voeren van concurrentie”. Zo wordt de “competitiviteit” van “een economie” van een bepaalde burgerlijke staat door die respectievelijke burgerlijke regering opgedreven tov van andere burgerlijke staten (of “verbonden” van burgerlijke staten). Het opdrijven van de “competitiviteit” gebeurd door het verhogen van de uitbuitingsgraad van de “eigen” werkers.
Maar die andere burgerlijke staten doen hetzelfde.

En dus ….. opdrijven van uitbuiting, verminderen van “loonkost” en alles wat er mee samenhangt (alles wat “belasting” is voor de bedrijven dat dient voor sociale programma’s) wereldwijd
Wordt goed geïllustreerd door het verloop van de “verloning” van de werkers als aandeel van de geproduceerde rijkdom (vervat in het BBP van de wereld), zie fig
Uit “Global Wage Report 2012/13: Wages and equitable growth”, Geneva, International Labour Office, 2013, http://www.ilo.org/publns

 …. Ook voor China, want dat is ook kapitalistisch (zie fig.)


Dit wereldbeeld (van dalende groei – van BBP- op lange termijn) wordt “herhaald” op Belgisch niveau

Verloop groei BBP voor België zie fig.

 Over de “Gouden Jaren ‘60”, bijvoorbeeld uit De Belgische Economie in 1960 (uitg. in 1961) :

In mei werd tussen de interprofessionele organisaties van werkgevers en werknemers het zgn. sociaal pact afgesloten, dat een verhoging van het indirect loon voorziet, gespreid over verschillende jaren (gezinstoeslag en vakantiegeld) en waarbij de syndicaten zich er toe verbinden geen nieuwe eisen van algemene aard te stellen voor het einde van 1962. Na het nationaal akkoord tussen de georganiseerde werkgevers en de vakbonden werd dit soort van programmatic uitgebreid tot de verschillende sectoren van het bedrijfsleven; in verschillende grote bedrijfstakken kwamen overeenkomsten tot stand waarbij én sociale vrede en sociale vooruitgang gewaarborgd werden.
In 1959 werden de lonen in de meeste bedrijfstakken aangepast aan de stijging van het indexcijfer van de kleinhandelsprijzen, meestal met 2,5 % ; als gevolg van de nieuwe loonregelingen in enkele industrietakken steeg het gemiddeld loonpeil in 1959 met minder dan 1 % en in totaal beliep de stijging ongeveer 3,5 %. In december 1960 waren de bruto-uurlonen gemiddeld 2,6 % hoger dan een jaar tevoren, als gevolg van loonsverhogingen, bedongen in een niet onaanzienlijk aantal nieuwe loonregelingen, o.m. in de ijzer- en staalnijverheid, de industrie der non-ferrometalen, het keramiekbedrijf, de metaalverwerkende nijverheid en het bouwbedrijf. Meestal werd er in die nieuwe loonregelingen naar gestreefd het minimum uurloon, rekening gehouden met de stand van het indexcijfer der kleinhandelsprijzen en met eventuele premies, tot 25 F per uur te verhogen.(…)
De loonkosten stegen niet alleen als gevolg van de stijging van de bruto-lonen maar ook door de verhoging van bepaalde sociale lasten.
De loongrens die in aanmerking genomen wordt voor de berekening van sommige bijdragen aan de sociale zekerheid werd van 6 000 F tot 8 000 F opgevoerd vanaf 1 april en de bijdragen voor arbeiderspensioenen werden vanaf 1 januari met 0,50 % verhoogd (0,25 % ten laste van de werkgever en evenveel ten laste van de werknemer).
De wet op het bediendenpensioen werd gewijzigd in die zin dat het principe van de individuele eigendom op het produkt van de gedane stortingen hersteld werd en de voorwaarden tot toekenning van de overlevingsrente verruimd. Ook het pensioenregime der zelfstandigen werd gereorganiseerd.
Op sociaalrechtelijk gebied kwamen twee belangrijke nieuwe wetten tot stand : de wet op de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij de sluiting van de ondernemingen en de wet op het gewaarborgd weekloon.
De wet van 27 juni 1960 betreffende de sluiting van ondernemingen heeft, alhoewel nog vrij beperkt wat het toepassingsgebied betreft, een zeer belangrijke principiële betekenis. Zij bevestigt dat het recht van de ondernemer om zijn bedrijf te sluiten niet absoluut is en dat hij bij de uitoefening ervan rekening moet houden met de belangen van de werknemers. De wet kent aan de werknemers die een zekere anciënniteit hebben in de onderneming een vergoeding wegens ontslag toe, vergoeding die ten laste valt van de werkgever. (...)
Met ingang van 1 januari 1960 werden de bijdragen voor het arbeiderspensioen verhoogd tot 9 % (4,5 % ten laste van de werkgever en 4,5 % ten laste van de werknemer) door het koninklijk besluit van 80 december 1959 ( « Belgisch Staatsblad » van 8 januari 1960).

Stijgende “patronale bijdragen” en uitbreiding van het pensioen en uitbreiding van “vergoedingen bij ontslag” …… waren duidelijk geen probleem in de “Gouden Jaren ‘60”.

Na het botsen op de grenzen van de markt, volgen besparingen sinds 1980 (eigenlijk al in 1960 ….)

"60 jaar geleden: ondertekening van de Eenheidswet
Op 14 februari 1961 werd de zogenaamde Eenheidswet definitief ondertekend, ondanks de legendarische staking in de winter van 1960-61 die meer dan vier weken duurde en niet alleen het het land lam legde, maar ook de regering deed vallen.
Met de Eenheidswet zocht de rooms-blauwe regering-Eyskens (1958-1961) een oplossing voor de stijgende werkloosheid, de sluiting van de Waalse mijnen, de oplopende staatsschuld en het verlies van Congo. Men sprak van de 'Eenheidswet' omdat die stond voor een reeks maatregelen die betrekking hadden op de meest uiteenlopende bevoegdheden van de overheid, te vergelijken met de Programmawet vandaag.
De wet nam de sociale uitkeringen in het vizier met een scherpere controle van de werkloosheidsverzekering en besparingen in de ziekte- en invaliditeitsverzekering. De wet trof dus vooral de man in de straat. Die liet dan ook luid van zich horen met een staking die uitbrak in december 1960 en vier weken duurde, tot begin 1961. De regering overleefde de staking niet. Nadat het parlement op 13 januari 1961 de wet goedkeurde, riep ze zes dagen later vervroegde verkiezingen uit. De ondertekening van de wet op 14 februari 1961 was dan ook een pyrrusoverwinning. Die resulteerde in een verkiezingsnederlaag voor de regeringspartijen én een overwinning van de socialistische en communistische partij, waarna de Belgische Socialistische Partij (BSP) toetrad tot de regering.
Toch kwam ook de socialistische beweging niet ongeschonden uit de strijd. Ontevreden Waalse vakbondsmilitanten richtten de Mouvement Populaire Wallon op die nog jaren een luis in de pels was van het Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV) en de BSP. Om een herhaling van de staking tegen de Eenheidswet te voorkomen, stemde de nieuwe travaillistische regering-Lefèvre-Spaak (christendemocraten en sociaaldemocraten) in 1963 wetten op de ordehandhaving. Die gaven de overheid meer armslag bij stakingen."
(https://www.amsab.be/over-ons/nieuws/883-60-jaar-geleden-ondertekening-van-de-eenheidswet)

Over de besparingen in België sinds 1980 verwijs ik naar een aantal artikelen op mijn blog ...

25-6-2023 Sinds 1980 is de inzet van elke regering: inlevering op het loon, de financiering van de Sociale Zekerheid “omleiden” naar steun en subsidie’s aan bedrijven, en een afbraak en uitholling vàn die Sociale Zekerheid. Dit zal na de verkiezingen in ‘24 niet ander zijn.

16-7-2023 Sinds 1980 is de inzet van elke regering: inlevering op het loon, de financiering van de Sociale Zekerheid “omleiden” naar steun en subsidie’s aan bedrijven, en een afbraak en uitholling vàn die Sociale Zekerheid. Dit zal na de verkiezingen in ‘24 niet ander zijn (Deel 2)

28-7-2-23 Sinds 1980 is de inzet van elke regering: inlevering op het loon, de financiering van de Sociale Zekerheid “omleiden” naar steun en subsidies aan bedrijven, en een afbraak en uitholling vàn die Sociale Zekerheid. (Deel 3)

31-7-2-23 Sinds 1980 is de inzet van elke regering: inlevering op het loon, de financiering van de Sociale Zekerheid “omleiden” naar steun en subsidies aan bedrijven, en een afbraak en uitholling vàn die Sociale Zekerheid. Dit zal na de verkiezingen in ‘24 niet ander zijn (Deel 4)

2-8-2023Sinds 1980 is de inzet van elke regering: inlevering op het loon, definanciering van de Sociale Zekerheid “omleiden” naar steun ensubsidie’s aan bedrijven, en een afbraak en uitholling vàn dieSociale Zekerheid. Dit zal na de verkiezingen in ‘24 niet anderszijn. (deel 5)

De “eindigheid” van de “markt” voor de “verkoop van waren” definitief sinds 1974

Vanuit dit “wereldbeeld”, het besef dat het met de ontwikkeling van het kapitalisme – na iedere crisis toch weer een groei – definitief gedaan is, volgt een “beheer van het kapitalisme” dat op gelijke wijze door de verschillende burgerlijke staten (of allianties van staten, zoals bijvoorbeeld de EU ….) gedaan wordt: competitiviteit verhogen van de “eigen” economie )t.o.v. andere landen en/of regio’s.
ALLE “uitgaven” die niet direct dienen voor het verhogen van de competitiviteit van het bedrijfsleven mogen “iets” minder hard stijgen dan de “voorziene groei”, en men moet “ontvangsten” voorzien die net die “uitgaven” dekken, want bij een “tekort” moet er geleend worden ( en dus schulden gemaakt), De kosten (rentelasten) kunnen de “uitgaven” doen groeien meer dan de “te verwachten groei” …..
Daarom wordt een bij een analise door een instituut als het Planbureau van (een) begroting(en) alle “posten” uitgedrukt in % van het BBP van het jaar zelf ….. Een voorziene toekomstige “ontvangst”, “uitgave” “overschot’ dan wel “tekort” wordt dan ook uitgedrukt in % van het BBP dat men “voorziet” in dat jaar.
In “Economische Vooruitzichten” (meestal in september van “een” jaar) wordt o.a de financiën van de overheid doorgelicht (van de afgelopen jaren, het sespectievelijke jaar en dat van “de komende jaren”) en geevalueerd met als referentie “de groei van het bbp”.
Doordat men het exacte cijfer heeft van de afgelopen jaren, een vrij goed beeld heeft van wat het bbp gaat zijn in het betreffende jaar, “voorspeld” men het bbp van “de komende jaren”.
Men refereert in de analise van de overheidsfinanciën naar de begrotingsrichtlijnen van de EU en naar het “eigen” Stabiliteitsprogramma van België….
Zo maakt het Planbureau een evalutatie van het begrotingstekort (of overschot) door het weer te geven in % van het bbp (van het jaar waarvan men het mogelijk tekort/overschot op de begroting bekijkt).
Een bepaald tekort(overschot) uitgedrukt in (miljoenen dan wel miljarden) euros, geeft (uitgedrukt in % van het bbp) een lager percentage aan naargelang het bbp hoger (door groei geworden) is.
Als men ( “bij ongewijzigd beleid”) en uitgaande van een “voorspeld” bbp, het tekort een bepaald percentage laat aannemen, en dit percentage evalueerd tov de richtlijnen van EU, dan is het belangrijk dat men een “juiste” voorspelling doet.
En daar rijst het probleem (ik zal nog later dit “probleem” door het Planbureau zelf laten uitleggen ….), zie grafiek.
  

De verticale pijlen geven het jaar aan van de overeenkomstige “Economische Vooruitzichtenvan dat jaar.
Zo liggen de “exacte” cijfers van de bbp van 2001, 2002 en 2003 (uit Economische Vooruitzichten van 2003) lLAGER dan als ze “voorspeld zijn” in Economische Vooruitzichten van 2001.
In 2008 noteerde men in 2006, 2007 en “voorzag” men voor 2008 zelf hogere BBP’s dan in 2003 voorspeld….
Maar in 2008 was er ( door de financiële crisisi) een “onvoorziene” neergang in de economie.
Zo kwam het dat in 2011 de “exacte” cijfers van het bb van 2009, 2010 en het te voorziene cijfer van 2011 een stuk lager liggen dan in 2008 “voorspeld”.
En in 2013 lagen de cijfers van 2012 en (voorzien) van 2013 nog weer lager dan die van 2011.
De overeenkomende “voorspellingen” zijn dan ook iedere keer lager dan die zouden zijn in “voorspellingen” gedaan in een voorgaand jaar.
En in de grafiek (over groei BBP en saldo/tekort in % BBP) – waar ik later nog op terug zal komen – kan men zien dat de TREND op langere termijn een DALENDE groei betekent …. Deze trend tot dalende groei is zoals gezegd niet tegen te houden door welk “beleid” dan ook, maar is het gevolg van de wetmatigheden van het kapitalisme.
 


Wat zal het beleid inhouden van de volgende regering, WAT ZIJN SAMENSTELLING OOK ZAL ZIJN?

Uit De Standaard van 17 juni 2023:

...Hoewel de Belgische economie in veel opzichten behoorlijk standhoudt, is het oplopende begrotingstekort (samen met het verlies aan concurrentiekracht) een van de rode vlaggen. Volgens goeverneur Wunsch zijn die tekorten op termijn niet houdbaar. De Nationale Bank stelt vast dat België een van de weinige landen in de eurozone is waar het tekort de komende jaren zal stijgen in plaats van dalen. Bij ongewijzigd beleid zal België de positie van Slovakije overnemen als land met het hoogste begrotingstekort, ‘Het risico dat de Europese Commissie de procedure opstart voor excessieve tekorten is vrij hoog’, zegt Wunsch. ‘België vervult de Europese voorwaarden niet. Wat de concrete implicaties zullen zijn, hangt af van de tolerantiegraad van de Commissie.’ (…)…. vanaf volgend jaar zal ook de schuldgraad weer toenemen. De periode waarin de schuld optisch wegsmolt door dat de groei hoger was dan de rente, is voorbij. Volgens Wunsch zit er niets ander op dan de uitgaven te beperken. ‘Jarenlang groeiden de overheidsuitgaven veel sneller dan de economie. Dat kun je niet blijven volhouden.’...”


Bij “VRT-NEWS” 9 juli 2019:
"Op dit moment gaat 25,2 procent van het bruto binnenlands product (bbp) naar sociale uitgaven zoals pensioenen, gezondheidszorg, arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en kinderbijslag. Met andere woorden: een kwart van de welvaart die in ons land gecreëerd wordt, gaat naar de sociale zekerheid. Tegen 2040 zullen die kosten oplopen tot 29,1 procent van het bbp. "We gaan ervan uit dat we tegen dan 3,8 procent van ons bbp extra moeten beschikbaar hebben om die vergrijzing te kunnen betalen", zegt Johan Van Gompel, voorzitter van de Vergrijzingscommissie. "In geld van vandaag gaat het om ruim 17 miljard."
Als die productiviteitsgroei tegen 2070 lager komt te liggen, dan zullen de kosten van de vergrijzing dubbel zo hoog liggen als ingeschat in ons basisscenario (…)
Tegen 2040 zal ons land 3,8 procent van het bruto binnenlands product (bbp) extra aan sociale uitgaven besteden. In geld van vandaag is dat een meeruitgave van bijna 17 miljard euro.
De Belgische bevolking vergrijst en dat brengt hogere kosten voor de pensioenen en de gezondheidszorg met zich mee. Vandaag besteedt ons land 25,2 procent van het bbp aan sociale uitgaven, tegen 2040 stijgt dat tot 29,1 procent. Dat is een toename met 3,8 procentpunt, blijkt uit het jaarlijkse rapport van de Vergrijzingscommissie, een instelling die verbonden is aan het Planbureau.
Als we die extra uitgaven vandaag moesten ophoesten, was dat een meeruitgave van zo'n 17 miljard euro. Dat is een gigantisch bedrag, want het is meer dan twee keer het totale budget voor de uitbetaling van de werkloosheidsuitkeringen, het brugpensioen en stelsels als het tijdskrediet en loopbaanonderbreking. Het toont aan hoe groot de budgettaire uitdaging is waarvoor ons land staat."1

Uit De Standaard van 18 december 2023:

“….Uit de najaarsprognoses van de Nationale Bank blijkt ook dat het Belgische begrotingstekort en de overheidsschuld zonder ingrijpen van de regering ook de komende jaren weer zullen oplopen. De Nationale Bank gaat uit van een begrotingstekort dat structureel hoog blijft: -4,3 procent van het bruto binnenlands product in 2023, -4,4 procent in 2024 en -4,8 en -5,2 procent in 2025 en 2026. De overheidsschuld zal in de prognoses stijgen naar meer dan 109 procent in 2026. “Onhoudbaar”, klinkt het bij de Nationale Bank.
De prognoses van de centrale bank zijn bij ongewijzigd beleid, dus als de regering niet ingrijpt. “Maar de regering zal ingrijpen. Als we niks doen, dan botsen we op een muur”, aldus NBB-gouverneur Pierre Wunsch, die waarschuwt dat de besparingen zwaar zullen wegen. “Alleen al om het tekort te stabiliseren, moet de komende vijf jaar 10 miljard euro worden bespaard, of 2 miljard euro per jaar.”
De Nationale Bank merkt nog op dat België een van de weinige landen in de eurozone is die het begrotingstekort niet ziet verkleinen. “We vormen samen met Slovakije, Frankrijk en Italië een groep landen die de overheidsfinanciën niet onder controle krijgt”, aldus Wunsch….”

Uit De Standaard van 4 december 2023:

“… Hoewel de verkiezingen nog veraf zijn, presenteert werkgeversorganisatie VBOal zijn wenslijstje met tien kernpunten voor de volgende regering. Opvallend is dat niet de loonhandicap of lagere belastingen op nummer één staan, wel een beter vergunningenbeleid. ‘Als je als bedrijfsleider jaren moet wachten op een vergunning, drukt dat de zin om te ondernemen’, zegt Pieter Timmermans, ceo van het VBO. Met de klimaattransitie voor de boeg is het voor het VBO belangrijk dat de investeringen worden opgeschroefd en vergunningstrajecten sneller en eenvoudiger verlopen. (...)
In het VBO-lijstje duiken de loonkosten pas na betaalbare energie op. Die stegen de afgelopen jaren sneller dan in de buurlanden. ‘Om de tien jaar moet de politiek ingrijpen met een indexsprong of een globaal plan om het concurrentievermogen te stutten, omdat de loonhandicap met de buurlanden door de automatische indexering weer te snel oploopt’, zegt Timmermans. Het VBO pleit op korte termijn om de hervormde Wet van 96 – die de loonstijgingen afstemt op de buurlanden – correct uit te voeren. Tegen 2030 moet de automatische indexering gefaseerd op de schop.(..)
Nog een opvallend voorstel: de regionalisering van de langdurige werklozen. ‘De uitbetaling van de eerste twee jaren werkloosheid blijft een federale bevoegdheid. Daarna worden de uitbetaling en de vergoeding overgeheveld naar de regio’s. Het huidige bedrag dat aan langdurige werklozen wordt besteed, wordt onder hen verdeeld. ‘Een regio die meer langdurige werklozen aan het werk krijgt, doet winst. Want ze mag het bedrag voor de langdurige werklozen voor andere zaken inzetten’, verduidelijkt Timmermans.(...)
Het VBO pleit ook voor een verplichte kilometerheffing en een verlaging van de vennootschapsbelasting van 25 tot 20 procent….”

VISIE 20 september 2023:

“….VAN PETEGHEM ¬ ‘In elk verkiezingsprogramma zal staan dat de lasten op arbeid moeten dalen. (….)
Maar zo’n hervorming doorvoeren kan de politiek niet alleen. Je hebt leiders nodig, ook in het middenveld, die hun achterban durven meenemen in een hervorming als we onze sociale bescherming in de toekomst willen behouden. Daar zijn we de afgelopen tien jaar te weinig in geslaagd. In ons land moeten we met iedereen samenwerken, anders is het heel moeilijk om zaken in beweging te krijgen.’(...)
VAN PETEGHEM ¬ ‘We moeten er alles aan doen om dat sociaal akkoord na te komen. Binnenkort zal de discussie op gang komen over hoe we dat nu gaan doen. Ook dat bewijst dat deze fiscale hervorming een gemiste kans is.’
Er is frustratie over het verschil tussen werken en niet-werken, maar die is er net zo goed over vermogensinkomsten. Wie het gros van zijn inkomen haalt uit aandelen of de verhuur van woningen, wordt vandaag nauwelijks belast in vergelijking met arbeidsinkomens.
VAN PETEGHEM ¬ ‘Daarom zit er ook een groot vermogensluik in onze hervorming. Het systeem van het kadastraal inkomen (op basis waarvan huiseigenaarschap belast wordt, red.) dateert van de jaren 70 en begrijpt niemand nog. Het blijft het standpunt van onze partij om alle vermogensinkomsten aan één tarief te belasten in tegenstelling tot de huidige versnippering. (In de blauwdruk van de minister is sprake van 25 procent, met uitzondering van de meerwaarden op aandelen waarvoor 15 procent geldt, red.)
In het begin van deze regering hebben we met de effectentaks een vermogensbelasting ingevoerd die de toets van het Grondwettelijk Hof doorstaan heeft, dat was baanbrekend.’...”

De volgende regering zal, welk haar samenstelling ook zal zijn, een verdere “vermindering van patronale bijdragen” plannen in de vorm van een “Belastinghervorming”, “taxshift”, “loonsubsidies” “Sociale Maribel”, …. of nog onder een andere naam …..
De volgende regering zal, welk haar samenstelling ook zal zijn, “iets doen” aan het “groeiend tekort in de sociale zekerheid” en de “stijgende uitgaven door o.a. ‘de vergrijzing’” bij de pensioenen, de gezondheidszorg, en de werkloosheidsuitkeringen ...
De volgende regering zal, welk haar samenstelling ook zal zijn, tot een begroting willen komen met een “tekort (als er een tekort zou zijn) dat kleiner is dan 3% van het te voorziene of te voorspellen bbp”.
Dit zal voor een groot deel “het beheer van de Belgische Staat” inhouden tijdens de komende regeringsperiode.
Het enige wat de oppositie ( hoe “links” ze zich ook zal voordoen) ertegen zal inbrengen is, dat het “met HUN voorstellen dit beleid er ‘socialer’, zou uitzien” …. Maar ook hier kom ik later nog op terug

Voorlopig een beperkte analyse van berekeningen van het Planbureau ...

Ik besluit (voorlopig) met enkele punten van analise en enkele bedenkingen over de cijfers in “Economische Vooruitzichten 2023-2028”. Ik zal nog uitgebreidere analises maken van de diverse “verkiezings-campagnes” ahv (o.a.):

Economische vooruitzichten 2023-2028

Statistieken 2023-2028

Zo stekt het planbureau zelf in het licht van de inzet voor de komende verkiezingen van 2024:

“….Het overheidstekort stijgt van 3,9% van het bbp in 2022 naar 4,8% in 2023 en valt vervolgens licht terug tot 4,7% in 2024. Daarna neemt het elk jaar licht toe en loopt het bij ongewijzigd beleid op tot meer dan 5% van het bbp vanaf 2026, terwijl het stabiliteitsprogramma tegen dat jaar een tekort van minder dan 3% beoogt.
Begin 2023 blijft de federale energiesteun voor de gezinnen aanzienlijk en wordt deze aangevuld met een tijdelijke verlaging van de werkgeversbijdragen en met regionale steun voor de bedrijven. De meerdere indexeringen in 2022 hebben dit jaar hun volledige impact op de lonen in de overheidssector en de vervangingsinkomens. De rentelasten hernemen na een daling gedurende meer dan drie decennia. De stijging van de ontvangsten is ontoereikend om deze bijkomende kosten op te vangen.
Nochtans is die vrij fors, gelet op de taks op de overwinsten in de energiesector, de nominale stijging van de arbeidsinkomens door de indexeringen, de stijging van de roerende inkomsten en het feit dat de winstgevendheid van de bedrijven enigszins op peil is gebleven ondanks de economische groeivertraging.
In 2024 verdwijnen alle tijdelijke steunmaatregelen die in 2022 en 2023 werden ingevoerd om de inflatie het hoofd te bieden. De krimp van het overheidstekort is echter bescheiden. De ontvangsten hebben te lijden onder een aantal factoren, waaronder de weerslag van de taksen op overwinsten van 2023 en de hervorming van de bedrijfsvoorheffing die op kruisnelheid komt. De overheidsinvesteringen stijgen sterk in lijn met de investeringscyclus van de lagere overheid, de uitvoering van de strategische visie voor Defensie en de timing van de relanceplannen. De sociale uitgaven stijgen sneller dan het bbp en de rentelasten nemen verder toe.
In de daaropvolgende jaren is de economische groei niet sterk genoeg om voldoende ontvangsten te genereren ter compensatie van de stijging van de uitgaven, met name voor pensioenen en gezondheidszorg, en de rentelasten. Daardoor zal het tekort in de periode 2025-2028 licht toenemen,….”

Nu het planbureau besloot om de verkiezingsprogrammas te gaan “berekenen” deed ik een aantal “berekeningen” op de cijfers van het planbureau. Ik kom hier uitgebreid op terug maar hier al enkele “berekeningen”:

In verband met “stijgende kosten”, “achterblijvende stijging in ontvangsten tov de uitgaven” reeds een aantal opmerkingen:
De kleinste stijging (in %)van 2023 naar 2028 is die van de vennootschapsbelasting. Moest de vennootschapsbelasting nog aan de zelfde aanslagvoet (48%) zijn als in 1980 dan zou de stijging van de vennootschapsbelasting van 2023 tot 2028 bijna evengroot zijn als de ….. die van de ontvangsten van de Sociale Zekerheid….
De aangroei van de “verminderingen van patronale bijdragen van 2023 naar 2028 is bijna (in miljoenen euros) even groot als de stijging van het tekort van de Sociale Zekerheid (in miljoenen euros). Logisch, als je ervan uitgaat dat de verminderingen van patronale bijdragen ook een vermindering in de ontvangsten van de Sociale zekerheid zijn.
Maar de grootste stijging (in %) is die voor …. Defensie. In miljoenen euros is die stijging voor Defensie 2x zo groot als de stijging van het TEKORT op de Sociale Zekerheid (in miljoenen euros).

Dus over die “UITGAVEN” die WEL “mogen” stijgen…..

Over de geplande uitgaven bij welke regering in 2024 dan ook ,,,, uit “Commentaar en opmerkingen bij de ontwerpen van aanpassing van staatsbegroting voor het begrotingsjaar 2023 – Goedgekeurd in de algemene vergadering van het Rekenhof van 25 mei 2023” en op basis (zie tabel) van eigen berekeningen:

“…. De militaire investeringsuitgaven voor de periode tot 2030 zijn thans vastgelegd in de wet van 20 juli 2022. Die wet kwam in de plaats van een vergelijkbare wet uit 2017 en paste het begrotingstraject inzake de defensie-inspanning aan overeenkomstig de wens van de NAVO om de militaire uitgaven op te trekken tot 2% van het bbp. De toepassing van de wet van 20 juli 2022 moet dan toelaten dat percentage op te trekken tot 1,54% van het bbp in 2030, tegenover 1,3% voordien. De geleverde inspanningen betreffen zowel de personeelsuitgaven als de investeringsuitgaven.
De gedetailleerde inhoud van de grote investeringsprojecten die gepland zijn tussen 2023 en 2030 is opgenomen in bijlage II van de voornoemde wet. De voor diezelfde periode goedgekeurde bedragen, met inbegrip van de programma’s in het STAR-plan, bedragen 11,2 miljard euro bij de vastleggingskredieten (prijzen van 2023).
Het Rekenhof vermeldt tot slot dat bij de voorstelling van het jaarverslag 2022 op 21 maart laatstleden de secretaris-generaal van de NAVO verklaarde te verwachten dat de bondgenoten op de volgende NAVO-top in juli 2023 nieuwe verbintenissen inzake defensie vastleggen, met een minimum aan uitgaven dat zou bepaald worden op 2% van het bbp….”


Wordt vervolgd …….

1https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2019/07/09/vergrijzing/, “Vergrijzing Belgische bevolking kost 17 miljard extra tegen 2040”, Steven Rombaut – di 09 jul 2019

Geen opmerkingen:

Een reactie posten