28-08-2018

Dogmatische opvatting van “toepassen van marxisme”, indien niet intern (door discussie) bestreden, doet een Communistische Partij uiteindelijk “van karakter veranderen”.

Eerst had ik uigelegd hoe BEWUST burgerlijke krachten (revisionisten) IN de PTB een algemeen verspreid DOGMATISCHE opvatting van TOEPASSING van het marxisme gebruiken om de partij van een revolutioniare ideologie en politieke en organisatorische lijn te “leiden” tot een “kapitalisme bevestigende” burgerlijke ideologie en politieke en organisatorische lijn. Hier (in het Frans)

02-08-18 Analyses sur l’évolution de la dégradation politique et idéologique du PTB sont des leçons pour le «renouveau» PCB

Nu wil ik uitleg geven over hoe het reeds sterk ontwikkeld dogmatische opvatting van toepassing van het marxisme, de van oorsprong “eerlijke” ideologisch revolutionaire ambitie om het communistisch karakter van de partij te VERSTERKEN, beïnvloedde….. In principe had dit nog rechtgetrokken kunnen worden, door interne discussie….
Het bilan bevat enkele ideologisch “correcte” conclusies .. maar het dogmatisme maakte dat er ook ideologisch “afwijkende” stellingen werden ontwikkeld (soms TEGENGESTELD aan de eerder “correcte” conclusies).

De concrete basis die ik gebruik is wat men kan beschouwen als “laatste”poging om het proletarisch karakter van de PTB te behouden. Het zijn twee teksten verschenen in Marxistische Studies no. 26 :”Een revolutionaire partij in stakingen. - Lessen uit de campagne tegen het Globaal Plan '93 - Rapport goedgekeurd door het Centraal Comité van de PVDA, 15 september 1994” en “Ons sociaal-economisch eisenprogramma en de strijd voor de socialistische revolutie – Politiek Bureau PVDA
Ik heb reeds allebei deze teksten besproken: 

in 02-03-18 Le PTB essayant de corriger une opportunisme chez les militants et cadres (en 1996) ... ne savait pas tout a fait de s’en libérer

Maar ik wil nu vooral het “ingesijpelde” dogmatisme aantonen.

In Marxistische Studies no. 26, 1994, in DOSSIER KLASSENSTRIJD verscheen het artikel “Een revolutionaire partij in stakingen. - Lessen uit de campagne tegen het Globaal Plan '93”, van het Centraal Comité van de PVDA, 15 september 1994.1
Blijkbaar is de AANLEIDING van het maken van de tekst de oriëntering die aangegeven werd in een 1 mei-speech van 1993 van Ludo Martens..:
Om de revolutie te maken moet de partij correct inspelen op de objectieve en subjectieve mogelijkheden, doorheen de verschillende fazen van de klassenstrijd. De ontwikkeling van de klassenstrijd beantwoordt aan zekere wetten, kent hoogtes en laagtes. Om die wetten te kennen, bestuderen we het historisch materialisme, dat ons leert om een juiste inschatting te maken van de periode waarin we leven. We moeten de taken van de partij in de klassenstrijd bepalen vanuit de concrete studie van de ontwikkeling van het kapitalisme, de toestand onder de massa's en de stand van de partijopbouw. (...)
Het kapitalisme en het imperialisme verzinken steeds dieper in een uitzichtloze toestand. Na 20 jaar aanslepende crisis gaan we naar totaal nieuwe situatie, bepaald door verrotting van het systeem, toenemende crisis, fascisering, strijd tussen blokken die kan uitmonden op oorlog. Méér dan ooit volgt hieruit de noodzaak van het socialisme, de enige uitweg voor de volksmassa's hier en in de derde wereld.
Het is een periode waarin de reformistische maneuvreerruimte bijzonder klein is, met politieke crisis van burgerlijke partijen als gevolg. Fascisering van het regime (vanuit de partijen die het staatsapparaat beheren) en opkomst fascistische partijen, gaan hand in hand. Maar het zijn nog altijd in de eerste plaats de "klassieke" burgerlijke partijen die de politiek van het grootkapitaal uitvoeren en de repressie opvoeren. (...)
Het is een periode die objectief gunstig is voor het communisme. Tegen de verrotting van het systeem kan alleen een ander systeem een oplossing bieden. We moeten ons als communist profileren en op het niveau van de massa durven uitkomen voor het socialisme als alternatief. Sinds Tien An Men is die strijd in de partij aan de gang._In de 1 mei-toespraak van '93 wordt gesteld dat sommige kaders en leden achter zijn op de ontwikkeling van de toestand. We moeten niet "standhouden", maar offensief terrein veroveren.
Dit was tussen twee haakjes, samengevat, de AANLEIDING om het Vijfde Congres in 1995 (“Partij van de revolutie”) te houden.


Begin 1993 werd een seminarie gehouden over de toepassing van het boek Tweeërlei Tactiek van Lenin op onze taken in de klassenstrijd. De voorbereidingstekst stelt terecht:
"Wij staan voor de taak van de socialistische revolutie. Deze revolutie is niet aan de orde vandaag. Maar zij wordt voorbereid doorheen de veelvuldige gedeeltelijke strijdbewegingen tegen bepaalde aspecten van de kapitalistische uitbuiting. Wij kunnen naar analogie (en rekening houdend met de verschillen over het soort revolutie) de principes die Lenin in Tweeërlei Tactiek heeft gedefinieerd, toepassen op hoe wij omgaan met stakingen. Inderdaad, voor elke staking of voor elk sociaal probleem zijn er twee lijnen mogelijk: een revolutionaire lijn en een reformistische lijn, verdedigd door de reformistische partijen en hun agenten in de vakbeweging. Op deze laatste kunnen we in het algemeen toepassen wat Lenin over de liberale burgerij zegt. Hun benadering leidt tot compromissen met de burgerij en leert de arbeiders zich eeuwig aan de kapitalistische uitbuiting te onderwerpen. De benadering van de revolutionairen moet zo zijn dat de arbeiders hun antikapitalistische strijd tot op het bot voeren en dat zij door hun strijd en door de activiteit van de partij leren zich van het kapitalistische juk te bevrijden.
Ten tijde van de mijnsluitingen stelde dit zich als volgt: gingen wij een echt revolutionaire staking hebben of gingen wij een heruitgave meemaken van de manier waarop de reformistische leiders het verzet tegen de herstructureringen in de staalsector hebben geleid (arbeidsplaatsen laten verloren gaan in ruil voor beloften van reconversie)?"
Het is intellectualisme de propaganda voor het socialisme en 'de politieke taken van de partij' in te roepen om zich niet echt te engageren in de klassenstrijd, om aan de rand te blijven staan en 'politieke commentaar' te leveren. In de voorbereiding van de mijnstaking in '86 kwam het hierop neer:
"Wij hadden gedurende 5 jaar propaganda gemaakt tegen de sluitingen, de geesten voorbereid, enz. Begin februari 1986 brak het uur van de waarheid aan: ofwel zetten wij onze woorden in daden om, ofwel gingen wij de strijd van de mijnwerkers en al onze mooie woorden verraden. Dat was de inzet. Op dat moment krijgen we te maken met opportunisme van intellectualistische aard. Plots ontdekt men de politieke propagandataken voor het socialisme om zich van de concrete verantwoordelijkheid af te maken.
De analogie tussen dit opportunisme en dat van de neo-iskristen in 1905 is tamelijk frappant. Lenin bekritiseert de 'suivisten', die, wanneer de burgeroorlog uitbreekt, zoals altijd genoegen nemen met woorden, zonder concrete ordewoorden te formuleren om over te gaan tot de actie. Hij zegt 'dat de opportunisten niet begrijpen dat het uur van de revolutie verschilt van de gewone dagelijkse uren... en dat de geestesgesteldheid, de geestdrift en de overtuiging van de massa 's moeten worden omgezet en veranderen in actie.'. Hij voegt er aan toe 'dat op dat moment de actie uit te weg gaan en daarvoor de psychologische omstandigheden en de propaganda in het algemeen inroepen, vervallen is in dode en steriele theorie, in de casuïstiek, of de revolutie verraden. De opportunisten begrijpen niet dat er ogenblikken zijn in de geschiedenis dat de kritiek van de wapens volgt op het wapen van de kritiek' (Tweeërlei Tactiek, Hoofdstuk 8).
In Limburg was begin februari '86 de tijd van de 'kritiek van de wapens' aangebroken. Dan afkomen met algemene opvoedingstaken om de partij te verbieden het probleem van de actie op te lossen is volledig vergelijkbaar met de houding van de neo-iskristen die afkomen met de lessen uit Wat te doen? (die zij overigens hadden geweigerd toe te passen) op een moment dat men zich niet meer kon beperken tot de propaganda maar moest overgaan tot het leiden en organiseren van de massabeweging.
Lenin zegt ook dat 'het verschil tussen opportunisten en revolutionairen niet alleen tot uiting komt in het feit dat deze laatsten de noodzaak van de opstand propageren, maar dat zij zich ook met het praktische en organisatorische aspect van deze opstand bezighouden.' Het algemene principe is dat de partij verantwoordelijk is dat het cruciale probleem correct wordt opgelost. In Limburg ging niemand anders dan wij dat doen, en wij hadden er de mogelijkheid voor. Deze taak weigeren in naam van welk marxistisch-leninistisch principe dan ook, is het marxisme-leninsme misbruiken om verraad te rechtvaardigen. Het is de breuk tussen theorie en praktijk organiseren. Het is een teken van revisionisme."

De vorming van 1993” is een voorbeeld hoe de kaders verantwoordelijk voor de vorming, de militanten een DOGMATISCHE opvatting van “het marxisme toepassen” bijbracht

Zo kan men ontdekken hoe een dogmatische opvatting van “toepassen van marxisme” is binnengeslopen in de partij (bewust – revisionisme, ... of onbewust – opportunisme?)
Er bestond een zekere “encyclopedische” kennis over de inhoud van een reeks werken van Marx en Lenin. Voor de analyse van een bepaald probleem of van “hoe men politiek of/en ideologisch correct optreedt in stakingen, in propaganda, op de werkvloer ‘als commuist’, enz…. “ was men in staat een werk van Marx of/en Lenin te vinden waarvan men oordeelde dat die daarin een ANALOGE situatie/probleem analyseerde. Door die SUBJECTIEF veronderstelde ANALOGIE waren (geciteerde) stellingen, conclusies, direct overgeplaatst oftoepasbaar” in de “eigen” of “actuele” situatie.
Dit is een dogmatische of eclecticistische opvatting van toepassing van marxisme ( of het marxisme-leninisme,…..) Maar door het (subjectie) kiezen van één bepaald werk, wordt dat werk uit zijn historische context gehaald… het werk wordt “op zichzelf” bekeken. Er wordt hoogstens formeel “melding” gemaakt van die context, maar er wordt in die context toch op bepaalde analogiën gewezen met de “eigen” bestudeerde situatie/probleem/ politiek-ideolgische opstelling.
Een als “fout” beoordeeld optreden, standpunt, practijk – een optreden, standpunt of practijk, maar dat men dan eerder verdedigde met citaten uit hetzelfde werk – kon dan alleen maar te wijten zijn aan een “verkeerde” of “eenzijdige” studie van dat werk.
.. Zo wordt een opportunistische (... of uiteindelijk revisionistische) opvatting van “toepassen van het marxisme” gebruikt …. om te bepalen wat opprtunisme dan wel revisionisme is!
...en wordt een bilan over de werking van de PVDA als communistische partij in het algemeen “verengd” (er wordt (subjecctief één punt gekozen) tot “Welke zijn de taken van een communistische partij in stakingen?” …. In 1999 zal zo’n subjectieve keuze voor één punt om te komen tot een bilan van de werking van de partij in het algemeen, opnieuw gemaakt worden:
In Resolutievan 1999 (“bilan van CC over de VERKIEZINGEN vam 1999...”) wordt niet meer geanalyseerd “Wat zijn de taken van een communistische partij in stakingen?…. Maar “Wat zijn de taken van een communistische partij in…. VERKIEZINGEN”...
(beklemtoning Cursief-vet door mij, NICO)
Welke zijn de taken van een communistische partij in stakingen? Wat is spontaneïsme, wat is economisme, wat is intellectualisme: dat is een steeds weerkerend probleem bij stakingen. Welke teksten van Lenin zijn hiervoor nuttig en hoe moeten ze begrepen worden? Een concreet bilan over de werking van de PVDA in de strijd tegen het globaal plan van 1993.
Eén van de jaaroriëntaties was, het optreden als "partij van de politieke klassenstrijd" te versterken. Bij het opmaken van het bilan is door de provinciale politieke secretarissen (PS in de tekst) een kritiek gemaakt op de economistische en spontaneïstische invulling van deze oriëntatie. De essentie van de kritiek luidt: de directe problemen van de klassenstrijd hebben het politieke werk verdrongen. Het interne en het externe werk (voornamelijk de discussies met delegees) is eenzijdig overheerst door de tactische problemen om de staking los te trekken ("doorbreken") omdat er een economistische opvatting is over de taken van de partij in de klassenstrijd. Dit heeft als gevolg dat de interne versterking van de partij, de politieke verovering van de massa's en de strategische inplanting in de vakbonden niet centraal staan in het leidinggeven. Het koortsachtig werk riskeert op die manier te leiden tot partijafbraak in plaats van partijopbouw. Dit is een situatie die zich de laatste jaren al verschillende keren heeft voorgedaan. Het is een lijn die ook haar weerslag heeft buiten periodes van klassenstrijd, maar het scherpst naar voor komt tijdens stakingsbewegingen.
Dit rapport werkt dit standpunt uit. Het hoofdpunt in de beweging tegen het globaal plan was spontaneïsme en economisme. Tegelijk moet er gewaarschuwd worden tegen het intellectualisme, het niet gericht zijn op de klassenstrijd, het leveren van commentaar op de klassenstrijd. Met andere woorden, de strijd tegen economisme en spontaneïsme moet gevoerd worden op basis van een overwinning op het intellectualisme. De partij moet de ambitie hebben om de klassenstrijd te leiden. Zoniet dreigt een rectificatie tegen het economisme, andere afwijkingen te dekken en te versterken, zoals het kweken van een "commentaarpartij".
Om een algemene, evenwichtige leidraad te geven voor het optreden in stakingen, voor de relatie partijopbouw en klassenstrijd, moet zowel het economisme als het intellectualisme gekritiseerd worden. Dit om te vermijden dat er een eenzijdige kritiek gemaakt wordt op het "activisme" die ons regelrecht zou leiden naar een breuk met de massa's. (,,,)
Inzake organisatie van de voorhoede heeft de partij in de voorbije jaren niet echt kwalitatieve stappen voorwaarts kunnen zetten onder de werkers. De vakbondsinplanting is blijven stagneren en op sommige plaatsen achteruitgegaan. Sinds het Derde Partijcongres over syndicale kwesties kunnen we niet zeggen dat er op dat vlak kwalitatieve vooruitgang is geboekt wat betreft het politiek winnen van de vakbonden.
Bij elke stakingsbeweging wordt dit opnieuw vastgesteld. Telkens botsen we op een té beperkte vakbondsinvloed als zwakste schakel om de beweging op massaschaal beslissend te oriënteren.
Er is wél een duidelijke vooruitgang op massaniveau voor onze ordewoorden tegen inlevering en voor een radicaal alternatief tegen de rijken. In die zin is er een groot verschil in bewustzijn waar te nemen tussen de budgetbewegingen van '91, '92 en '93. Het begrotingsalternatief van de partij dringt op grotere schaal door en wordt door de voorhoede in groeiende mate opgenomen als inzet van de strijd. Dit was al een bilanpunt van de begrotingscampagne van 1992 en is in de laatste beweging nog sterk vooruitgegaan.
Tegelijk stellen we achteraf elke keer vast dat de grote inzet in de stakingsbeweging niet altijd vertaald wordt in steun aan de partij bij verkiezingen. De breuk tussen de sterke invloed in de strijd en de geringe politieke vertaling achteraf, moet ons vragen doen stellen rond de kwaliteit van het werk in stakingen.

Op basis van deze dogmatische opvatting van “toepassen van het marxisme” – een soort van “close reading” van een uitgekozen werk (hier “Tweërlei taktiek van de sociaal-democratie in de democratische revolutie”, Lenin, 1905) – komt men tot vooringenomen conlusies.
Zo wordt als “intellectualisme” veroordeeld , “een houding die (hoewel dit één van de bestaansreden is van de Communistische Partij!) propaganda over noodzaak van revolutie en socialisme “ zou inroepen” om “niet teveel betrokken te geraken” … voor “het practisch organiseren” van, en het “lostrekken” van de (algemene) staking. Het effectief lostrekken van de staking wordt belangrijk geacht … om de werkers “te doen ervaren wat klassenstrijd is”. … Het is wel belangrijk dat er toch wel “politiek werk” verricht wordt bij het “werken in de staking” …. maar dan vooral disuccieren en propageren over en van “het alternatief” dat de partij uitgewerkt heeft .. een “alternatief” dat dan het verschil moet uitmaken met de “politiek van de burgerij” en de “houding van de opportunisten”, waarmee een deel van de vakbondsleiding bedoeld wordt. Het “alternatief” blijkt dan het 6 puntenprogramma te ziijn ( zie onderaan, NICO)…. Want over een concreet programma over revolutie en socialisme diskussieren of het propageren ervan….. voor zover dat er is(?!), “dreigt” intellectualisme te zijn. Zo wordt intellectualisme het eerst aan te pakken punt (en wordt wat het hoofdprobleem zou zijn, het economisme in tweede instantie behandeld):

1. Tegen het intellectualisme: het was correct om de hele partij te mobiliseren voor een campagne "algemene staking".

De hele partij is op "oorlogsvoet" gebracht om te werken aan een algemene staking. Dit vertrok vanuit de beoordeling dat: 1. de kans op een algemene staking reëel was; 2. dat deze kans zich niet zo dikwijls voordoet; 3. dat het proletarisch karakter van de partij zou versterkt worden door de niet-arbeiderswerkingen te laten deelnemen aan de klassenstrijd. Deze beslissing was correct. (….)
De bestaansreden van de partij is de massa's te winnen voor de revolutie. Het is doorheen de deelname aan de klassenstrijd dat de partij zich versterkt, aan invloed wint. De partij kan geen voorhoederol opnemen indien ze die niet waar maakt doorheen de strijd van de massa's.
We verwerpen de "fasentheorie" die zegt dat de partij in de beginfase alleen politieke propaganda moet voeren en niet moet proberen haar stempel te drukken op het verloop zélf van de strijd. De partij heeft deze fasentheorie bekampt bij UCMLB (Union des Communistes Marxistes-Léninistes de Belgique, een organisatie actief in de periode 1970-76), die een dogmatische, intellectualistische lijn verdedigde. UCMLB stelde dat de partij eerst een "wetenschappelijke" lijn moest uitwerken en daarvoor een "centrum" opbouwen vooraleer ze met vrucht kon deelnemen aan de klassenstrijd.
De partij zal nooit de leiding kunnen nemen van de revolutie indien ze niet vecht om als leidende kracht op te treden in de strijd van de massa's. De uitwerking van de lijn, de studie van de theorie moet in dienst staan van de taken die men opneemt in de klassenstrijd. Dit is waar voor elke fase van de partijopbouw. Sendero leidt de volksrevolutie in Peru. Dat is het resultaat van jarenlang opbouwwerk doorheen de strijd van de massa's.
Het geduldige werk van de partij in vreedzame periodes kan tienvoudig renderen in periodes van klassenstrijd. Gedurende enkele weken per jaar zijn de massa's in beweging, staan ze in direct conflict met regering, patronaat en partijen. Gedurende die periode kan het bewustzijn van de massa's met sprongen vooruit gaan of kunnen de massa's het geloof in de klassenstrijd verliezen en in antisyndicale richting ontwikkelen.
Maar zich bekommeren om het verloop van de klassenstrijd betekent niet dat de partijactiviteit erdoor mag gedomineerd worden. We moeten onze taken globaal stellen. Dit betekent, politieke taken en taken van partijversterking eerst. Daarom moeten we rekening houden met de toestand van de partij en beoordelen hoever men de partij kan duwen in de richting van "de zaken forceren". Men moet de krachten van de partij beoordelen, de graad van inplanting in de vakbond, de invloed onder de massa's, de interne ideologische en organisatorische sterkte. Men kan zich ook te pletter lopen.(….)
Strijden tegen het intellectualisme betekent dat de partij strijdt voor haar autonome visie op de inhoud (de ordewoorden, de eisen) en het verloop van de klassenstrijd (de actie-ordewoorden). Deze visie verdedigt ze in de vakbonden en rechtstreeks naar de massa's (door pamfletten, discussies...). (...)
Het bewustzijn van de massa's evolueert vanuit de ervaringen in de klassenstrijd, op voorwaarde dat de partij de verwerking van deze ervaringen dirigeert. Dit veronderstelt dat de massa's het verschil zien en ondervinden tussen een revolutionaire en een reformistische lijn, dat onze inzet voor het socialisme een "gezicht" heeft in de praktische opstelling.
Tijdens een staking leert de arbeidersklasse zich bevrijden van de burgerlijke logica, van de dreigementen en chantage, van alle bedwelmende beloftes en illusies. Lenin vat de strijd tussen de burgerlijke en de proletarische lijn samen in het ordewoord: "Durf te strijden, durf te winnen". Onderworpenheid aan de burgerij of autonome proletarische opstelling drukt zich uit in de praktische opstelling tegenover de eisen, de ordewoorden, de acties.
In stakingen stelt zich uiteindelijk dezelfde vraag als voor de revolutie:
"De uitslag van de revolutie is afhankelijk van de rol die de arbeidersklasse zal spelen: zal zij een aanhangsel zijn van de burgerij (machtig door haar druk op het absolutisme, maar politiek machteloos) of zal zij de volksrevolutie leiden?" (Tweeërlei Tactiek, Voorwoord) (...)
Een revolutionaire of een opportunistische lijn: in stakingen is deze keuze permanent en tastbaar aanwezig. Zich niet praktisch engageren om een revolutionaire lijn te doen winnen betekent ook dat men het initiatief in handen van de klassevijand laat.
De partij heeft een visie op de ontwikkeling van de praktische strijd, op de ordewoorden, op het soort acties die aangewezen zijn en die visie wordt bepaald door onze revolutionaire opstelling. Die visie is dus tegengesteld met die van het reformisme. In Tweeërlei Tactiek ontleedt Lenin de programma's en de ordewoorden van de revolutionaire en van de opportunistische sociaal-democratie met betrekking tot de burgerlijk democratische revolutie. (...)
Doorheen de meningsverschillen over de praktische klassenstrijd proberen we duidelijk te maken dat er fundamentele maatschappij-opvattingen botsen. Men moet dus permanent een analyse maken van de strategie en de tactiek van de burgerij (regering, patronaat, partijen) en een analyse van de vakbond (de punten van akkoord of tegenstelling). De partij bepaalt een autonome lijn, die de belangen van de massa's (en niet de standpunten van de vakbondsleiders) als vertrekpunt neemt en een alternatief uitwerkt tegenover de plannen van de burgerij. De enige kracht die dit programma kan afdwingen zijn de massa's, terwijl de vakbondsleiding erop rekent om enkele kleine toegevingen te bekomen op het programma van de burgerij. (….)
Hoe klaarder we ons profileren door een revolutionaire opstelling in de staking, hoe beter we geplaatst zijn om de politieke opvoeding van de massa's aan te pakken. Het omgekeerde is ook waar: men kan het proletariaat niet 'opvoeden' in de grote principes van de revolutie en het socialisme terwijl men zich niks bekommert om het succes van de strijd die de werkers aan het voeren zijn.
Tijdens de strijd tegen het globaal plan is drie maal per week een dergelijke klassenanalyse gemaakt van de krachten op het terrein. Daaruit zijn telkens politieke conclusies voor propaganda en agitatie getrokken. De kritiek is niet dat dit gebeurd is, de kritiek is dat de "politiek" overwegend hiertoe is gereduceerd en dat de onmiddellijke noden van de klassenstrijd méér aandacht en ruimte hebben gekregen dan de strategische taken van de partijopbouw (zie verder). 


We moeten onze taken globaal stellen. Dit betekent, politieke taken en taken van partijversterking eerst. Daarom moeten we rekening houden met de toestand van de partij en beoordelen hoever men de partij kan duwen in de richting van "de zaken forceren". Men moet de krachten van de partij beoordelen, de graad van inplanting in de vakbond, de invloed onder de massa's, de interne ideologische en organisatorische sterkte. (“politieke taken” = het propageren van het 6 puntenprogramma, partijversterking = drempelverlaging voor lidmaatschap) Hoe klaarder we ons profileren door een revolutionaire opstelling (“durven” en “kunnen” het 6-puntenprogramma propageren) in de staking, hoe beter we geplaatst zijn om de politieke opvoeding van de massa's aan te pakken.”
Uiteindelijk draait het om de vraag: Hoe het IMAGO van de partij bekend maken bij arbeiders, delegees ….als de partij die “mee trekt aan het organiseren van de staking en het opstellen van de ‘best mogelijke’ strijdobjecieven” De kaders die openlijk – van buiten af – dit doen moeten niet diskuteren over revolutie en socialisme, want dat is “Intellectualisme”! Dit wordt als richtlijn geformuleerd en als ‘communistisch optreden’ verdedigd door het dogmatisch gebruik van een uitgekozen tekst van Lenin, waarbij men ANALOGIËN vooropsteld – waardoor CITATEN uit de tekst, de richtlijn wordt voor een volgende keer, of het oordeel wordt binnen het kader van het bilan.
Politieke boodschap”, “revolutionaire lijn”,…...hierbij wordt het BESTAAN VERONDERSTELd, van een revolutionaire strategie vastgelegd in een fundamenteel programma. … Want zo wordt aan het einde van de derde tekst uit “M.S. 26 “Dossier Klassenstrijd“ (doorscrollen tot “Ons sociaal-economisch eisenprogramma en de strijd voor de socialistische revolutie” ) gesteld:

Tot slot, stellen wij voor om een fundamenteel document over het programma van de PVDA te herlezen. In het "Programma van de PVDA", dat goedgekeurd werd op het stichtingscongres in 1979 staat dat "het minimumprogramma radicale eisen formuleert, die een consequente strijd mogelijk maken tegen de heerschappij van de monopolieburgerij en tegen het imperialisme".
Het is wellicht onvoorzichtig geweest de term "minimumprogramma" te gebruiken, maar de relatie tussen de economische en democratische hervormingseisen en de revolutie is klaar gesteld. De artikels 101, 102 en 108 verduidelijken die relatie: "De Partij van de Arbeid moet de werkende massa's steeds opvoeden in de geest van haar consequent programma om in de strijd een klare richting tegen de heerschappij van het monopoliekapitaal en het imperialisme aan te nemen. Daartoe is echter de vooraf gaande voorwaarde, de Partij met kracht en enthousiasme elke strijd van de massa's voor hun concrete, directe eisen ondersteunt. (...) Het essentiële is dat de massa's zich mobiliseren en actief zijn en dat zij zich organiseren voor de strijd. Hierop steunend, kunnen de communisten op een aangepaste wijze het bewustzijn van de massa's verhogen. (...) De socialistische revolutie neemt niet de vorm aan van één enkel grootscheeps gevecht op één front. De socialistische revolutie omvat een hele periode van scherpe klassenconflicten op alle fronten. Zij zal een hele reeks gevechten omvatten voor de verdediging van de onafhankelijkheid en de vrede, voor democratische en sociale vooruitgang. Door deze revolutionaire massastrijd zullen de krachten van de grote burgerij worden verzwakt en verdeeld en zal haar staatsapparaat worden ontwricht en verlamd. De gevechten voor verschillende deeleisen moeten uiteindelijk uitmonden in de onteigening van het monopoliekapitaal en de ontbinding van haar repressieve staatsmachine."2

De beperkte citaten uit “het programma van 1979” komen dan nog uit een inleiding op het MINIMUM-programma (dat eigenlijk een totaat van HERVORMINGSEISEN is) In de (bewust?)NIET geciteerde stukken wordt duidelijke waarom men een “analogie” ziet met “de periode van de democratische revolutie VOOR de uiteindelijke socialistische revolutie”. Het is trouwens dat deel waarvan men stelde dat het (na 1987) niet meer klopte. Sinds het vijfde congres was dan ook de opdracht van de opstelling van een NIIEUW programma gekomen. Maar hier in deze tekst (van 1994) wordt uitgegaan dat het progamma van 1979 nog steeds hèt programma is …. maar in heel dit bilan wordt er inhoudelijk verder niets over gezegd … er wordt alleen formeel verwezen naar “het” programma. (behalve dus die BEPERKTE en daarom misleidende citaten)
De totale tekst (“Revolutionaire partij in stakingen ….”) is INTERN contradictorisch: Het eerste punt “tegen het intellectualisme” is, volgens mij, niet “gewoon wat dogmatisch”, het lijkt mij dat er BEWUST, OP BASIS VAN EEN BESTAAND DOGMATISME een lijn wordt binnengebracht die revolutie en socialisme AFWIJST.
De analyse van wat eigenlijk bepaald was, het hoofdprobleem te zijn ( “het economisme”), gaat uit van een proletarisch klassenstandpunt …. maar is niet vrij van dogmatisme: de analyse is ook gesteld in een dogmatische opvatting van ‘toepassen van het marxisme” (een “bijbelstudie” van een vooraf subjectief gekozen werk van Lenin – hier dus “Tweeërleid tactiek ...” – LOSGEMAAKT uit zijn historische context)….. Het stelt de oorzaak van de foute opstelling, ‘economisme”. dan ook voor als een “eenzijdige” lectuur van “Tweeërlei taktiek...”. Aangezien de ideologische opstelling in dit deel van de tekst (“tegen het economisme”), – volgens mij toch, als ik goed lees – soms TEGENGESTELD is aan het stuk “tegen het intellectualisme” kan je je afvragen in welke van de twee teksten opgesteld zijn op bazis van een “eenzijdige lectuur” van “Tweeërlei taktiek….” Kijk wat het eeste deel van de tekst (“tegen het intellectualisme”) zegt over de “fasentheorie”… en wat hieronder in de tekst gezegd wordt over de “stappentheorie”.´...

2. Tegen het economisme: de partij heeft één strategische taak, de revolutie voorbereiden

De bestaansreden van de partij is de massa's winnen voor de revolutie. De fundamentele vraag, die men moet stellen doorheen de verschillende fazen en etappes van de klassenstrijd, luidt: doen we de zaak van het communisme vooruitgaan of niet. Het is deze vraag die in de 1 meitoespraak van 1994 wordt gesteld:
"Er zijn kameraden die zeer goed in de concrete dagelijkse strijd werken,... als om te doen vergeven dat zij communist zijn. In de huidige wereld waar weer fascisme en oorlog dreigen, is communist zijn geen handicap, geen besmettelijke ziekte, het communisme is het enige positieve alternatief voor het criminele kapitalisme! Iemand mag goed werken in stakingen, maar als hij de moed niet heeft om door te discussiëren over ons antikapitalistisch programma, dan speelt hij de fascisten in de kaart."
Er kan geen breuk gemaakt worden tussen deze strategische opdracht, het werken aan de revolutie en de taken in de klassenstrijd.

2.1. Er is door de leiding een lijn aangegeven die in grote mate steunt op een eenzijdige verwerking van de mijnstaking van 1986
Eén van de belangrijkste basisteksten die in de feiten het optreden hebben bepaald is de tekst van '86 over Partij, vakbond en stakingscomités. Het is de tekst waarin het concept van "drie pijlers" (veroveren van de massa door openlijke propaganda, werk in de vakbond, werking van de vriendenkringen) is uitgewerkt. Alhoewel hij hoofdzakelijk handelt over de verhouding tussen werk in de vakbond en autonome partijwerking, verklaart hij in grote mate de overheersende aandacht die besteed werd aan het loswerken van de strijd. De nadruk ligt er op de strijd tegen het intellectualisme, tegen het niet vechten voor de leiding van de klassenstrijd. Maar hij duwt de partij in een richting van activisme en spontaneïsme.
Die lijn is verder theoretisch gestaafd met een eenzijdige lezing van teksten van Lenin. Ze is uitgewerkt in vroegere vormingsteksten over de toepassing van Tweeërlei Tactiek en Nieuwe taken, nieuwe krachten.

2.2. Er is op basis van deze teksten een gangbaar standpunt ontstaan over de "dubbele taak" van de partij: de politieke leiding nemen en ook de economische strijd leiden
Deze opsplitsing houdt gevaren in omdat ze niet vertrekt vanuit de éne strategische hoofdtaak, de revolutie voorbereiden. In de praktijk stellen we vast dat ze dikwijls leidt tot het verzinken in de directe taken van de staking. Als de partij volle verantwoordelijkheid draagt voor het lostrekken en ontwikkelen van de strijd wordt zeer snel de gehele activiteit daarop afgestemd en verdwijnen de politieke taken op de achtergrond. In de feiten leidt de "dubbele taak" tot de stappentheorie: eerst de economische strijd, daarna het socialisme.
We moeten alle taken in de klassenstrijd bekijken vanuit het winnen van de voorhoede en de massa's voor de revolutie. We moeten in de taakstelling de grootste aandacht besteden aan de politiek beslissende overwinningen die we willen halen. We moeten onze kop breken over initiatieven en een aanpak die niet in de lijn van de "spontane gang van zaken" liggen, om kwalitatieve inzichten bij te brengen die politieke horizonten openen. Het belang dat we hechten aan bepaalde initiatieven kan niet alléén vanuit de directe strijd bepaald worden. Solidariteitsbezoeken over de taalgrens kunnen veel efficiënter zijn om revolutionaire inzichten bij te brengen dan acties rond het eigen bedrijf. De partij moet initiatieven nemen die het gezichtsveld opentrekken, die politieke discussies op gang brengen. (...)

2.3. De formulering van de _"dubbele taak" werd geargumenteerd met een eenzijdige lectuur van o.a. Tweeërlei tactiek en Nieuwe taken, nieuwe krachten
Uit de studie van die teksten is op eenzijdige manier alléén de strijd tegen het intellectualisme naar voor gehaald: "Zijn we een partij van de propaganda of een partij van de praktische klassenstrijd?"
Vanuit een lineaire vergelijking tussen de taken van de partij tijdens de opstand van 1905 en de economische strijd, komt eenzijdig de nadruk te liggen op de volledige verantwoordelijkheid van de partij voor het lostrekken en praktisch leiden van de strijd.
"Lenin spreekt over democratische revolutie en zijn essentiële boodschap is dat de revolutionaire partij deze revolutie moet leiden, ze moet doordringen met haar programma voor deze revolutie. Dat is de beste voorbereiding op de socialistische revolutie. Bij ons is de democratische revolutie gebeurd. Wij staan voor de taak van de socialistische revolutie. Deze revolutie is niet aan de orde van de dag. Maar deze revolutie wordt voorbereid doorheen de veelvuldige gedeeltelijke strijdbewegingen tegen bepaalde aspecten van de kapitalistische uitbuiting. Wij kunnen naar analogie (rekening houdend met de verschillen in het type revolutie) de principes die Lenin in Tweeërlei Tactiek bepaalt, toepassen op de manier waarop wij stakingen benaderen." (Vorming Tweeërlei Tactiek)
Het op gelijke voet zetten van de taken van de partij in de opstand en in de economische strijd brengt een mentaliteit in het partijwerk van "het is nu of nooit", van "het is onze verantwoordelijkheid als er geen staking komt". De partij wordt opgezadeld met de volle verantwoordelijkheid voor het doen lukken van de actie. Dit moet onvermijdelijk leiden tot activisme en spontaneïsme.
Dit wordt verder geargumenteerd met de stellingen waarin Lenin terecht de tegenstelling aanduidt tussen de "agerende" sociaal-democratie en de "redenerende" opportunisten.
Het is correct dat de partij zich mee verantwoordelijk moet voelen voor het praktisch ontwikkelen van de klassenstrijd. Maar correcte stellingen op zich kunnen eenzijdig worden als ze worden verabsoluteerd of als enige het optreden gaan bepalen. In dit geval heeft het geleid tot economistische afwijkingen. We bouwen aan een politieke partij en niet aan een strijdcomité. Als het opperste criterium wordt, het loskrijgen van de klassenstrijd, dan wordt de partij meer en meer opgeslorpt door de directe problemen van de strijd. In de praktijk hebben de problemen van loswerken van de algemene staking en van "doorbreken", een groot deel van het interne partijleven en het grootste deel van de discussies met delegees beheerst.
Lenin stelt in Nieuwe taken (Oeuvres, deel 8, pp.209-219) dat de nieuwe situatie een toevloei van krachten meebrengt, dat het legale werk verzekerd is zodat de partij zich kan concentreren op haar politieke taken.
"In het begin van de beweging moest de sociaal-democratie voornamelijk een bijna uitsluitend educatief werk verrichten, bijna al haar krachten toespitsen op de economische agitatie. Maar stilaan worden deze taken meer en meer en één voor één overgenomen door nieuwe krachten, door bredere lagen die in de beweging gekomen zijn. De revolutionaire organisaties nemen meer en meer de echte politieke leiding in handen; hun specifieke taak bestaat erin te wijzen op de sociaal-democratische conclusies uit het arbeidersprotest en de uitingen van ontevredenheid van het volk."
Tijdens de voorbereiding van de mijnstaking in '86 is gesteld dat dit verschillend is van onze situatie, waarin de vakbondsleiding de strijd saboteert. Daaruit volgde de "dubbele taak" van de partij. De partij moet niet alleen de politieke leiding nemen maar ook de klassenstrijd zélf organiseren want als hij aan de vakbondsleiding wordt overgelaten, komt hij er niet. Dit concept is uitgeschreven in de tekst Partij, vakbond en stakingscomités (1986). De klemtoon ligt op de verantwoordelijkheid van de partij voor het lostrekken van de strijd. In dat concept kadert ook de idee van de "drie pijlers" van de partij: het realiseren van de dubbele taak verloopt langs 1. de rechtstreekse agitatie en propaganda van de partij (pamfletten); 2. de werking van de vriendenkring; 3. de vakbondswerking.
De tekst stelt terecht dat een algemene staking niet vanuit de vakbondstop zal vertrekken en dus moet afgedwongen worden van onderuit, door zo breed mogelijk georganiseerde doorbraken vanuit de basis, steunend op een zo ruim mogelijke goedkeuring van het intermediair apparaat. Maar deze tekst geeft een scheefgetrokken beeld van de taken van de partij en van de vriendenkringen in de staking. Het zwaartepunt ligt op het "doorbreken" en de hoofdstrijd wordt gevoerd tegen de idee van "druk op de vakbond" en het "uitsluitend werken langs de vakbondsstructuren". In de praktijk oriënteert dat de activiteit van de vriendenkringen voornamelijk op het zélf organiseren van de strijd.
Uit Bilan PS, 16 januari 1994:
"De stelling dat de partij zich opbouwt door haar taken in de klassenstrijd op te nemen, is spontaneïstisch geïnterpreteerd. De taken van de Partij werden bepaald vanuit de tactiek, vanuit de onmiddellijke problemen die zich opdrongen om de algemene staking los te krijgen. Terwijl de fundamentele politieke opdrachten die de Partij in zo'n beweging, in de huidige periode, dient op te nemen, nooit klaar werden gedefinieerd en besproken. Daardoor is een spontaneïstische lijn opgedrongen aan de hele Partij.
Politiek en tactiek moeten centraal staan. Maar dat is nu verengd tot het probleem van de te volgen tactiek, geconcentreerd rond de vraag: hoé gaan we volgende week de algemene staking lostrekken? Van welke bedrijven kunnen we bekomen dat ze maandag... in staking gaan en hoe zullen we dat aanpakken."

2.4. Om niet in spontaneïsme te vervallen moeten we een historisch materialistische visie hebben op de vooruitgang van de klassenstrijd
Communisten putten hun optimisme uit het wetenschappelijk inzicht dat het kapitalisme historisch veroordeeld is en dat de massa's door het failliet van het kapitalisme gedreven worden in de richting van de revolutie. De voorwaarden waarin de algemene staking losbreekt kunnen niet geforceerd worden, ook niet door de grootste partijinzet. Als de algemene staking niet vandaag uitbreekt dan breekt ze wellicht morgen uit. Dit inzicht is belangrijk om een houding van "nu of nooit" te vermijden.
Het historisch materialisme toepassen betekent ook erkennen dat de staking niet de hoogste vorm is van de klassenstrijd. Het kan een belangrijke episode zijn maar het is hoe dan ook maar een episode in de voorbereiding van de revolutionaire opstand. Dit besef bepaalt ook hoe we onze taken stellen in een stakingsbeweging. Wat ons in de eerste plaats interesseert is de vooruitgang van het klassenbewustzijn en de vooruitgang van de partij.(…)


Hier wordt in de tekst IN FEITE een “bedenking gemaakt” bij het uitgangspunt van de “vorming in 1993” over de ANALOGIE van de actuele situatie van algemene staking en de democratische revolutie in 1905 in Rusland: “ Vanuit een lineaire vergelijking tussen de taken van de partij tijdens de opstand van 1905 en de economische strijd, komt eenzijdig de nadruk te liggen op de volledige verantwoordelijkheid van de partij voor het lostrekken en praktisch leiden van de strijd …. Het op gelijke voet zetten van de taken van de partij in de opstand en in de economische strijd brengt een mentaliteit in het partijwerk van "het is nu of nooit", van "het is onze verantwoordelijkheid als er geen staking komt". De partij wordt opgezadeld met de volle verantwoordelijkheid voor het doen lukken van de actie. Dit moet onvermijdelijk leiden tot activisme en spontaneïsme.” Maar er is geen inzicht bij het uiteindelijk dogmatisme van de “vorming”, en wordt de analogie dus niet in vraag gesteld.
En zo kan een “klassenbewuste” opstelling de analyse niet redden van het dogmatisme,,,, en leidt het naar conclusies die de partij VERWIJDEREN van revolutie en socialisme… en wordt
het vooruitgaan van de partij” gesteld in termen van recrutering (dus QUANTITATIEF “méér leden”) en een versterking van het BEELD, het IMAGO, het “merk” van de partij...

1. De politieke taken

"De politiek op de commandopost" moet hoe dan ook de eerste opdracht zijn in stakingen. De nota's van de leiding bevatten elke keer een uitvoerig stuk politieke analyse van de toestand, van de partijen, de regering, de vakbondsleiding en de massa's.
Dit was juist, maar de vraag is of de "politieke taken" er niet te eng zijn gesteld en zijn gereduceerd tot "wat direct bruikbaar is voor de klassenstrijd". Met andere woorden, is het uitgangspunt waar alles om draait, de economische strijd, of is het uitgangspunt de revolutie.
Uit PS-verslag 11 november 1993:
"Er is ernstige kritiek gemaakt op de Vriendenkring-brief; ook globaal op de artikels en de politieke nota's. Het thema van het socialisme wordt in de eerste totaal niet en in de tweede reeks té zeldzaam ontwikkeld. Dit staat tegenover de 1 mei-toespraak waarin wordt gesteld: 'In elke dagelijkse strijd houden wij de ogen gericht op het socialisme als enige uitweg... Alleen wie vastberaden vecht voor het antikapitalisme en voor het socialisme kan consequent vechten voor de onmiddellijke eisen van de massa's'.
Er is al op gewezen dat de huidige crisis van het kapitalisme directer dan ooit de vraag stelt: naar welke maatschappij evolueren wij ?
Waarom hebben wij geen goede affiches voor het socialisme; over eenheid Vlamingen en Walen en vreemdelingen (bv. met een dokwerker, een staalarbeider, een migrant). Dit zou een proletarische inhoud geven aan de slogan 'Eenheid maakt Macht'."

1.1. In een stakingsbeweging liggen de politieke aanknopingspunten voor het grijpen
Een revolutionaire partij probeert, vertrekkend van de ervaringen van de massa's, fundamentele inzichten bij te brengen over kapitalisme, staat, revolutie en socialisme. Precies omdat de massa's veel vatbaarder zijn voor politiek, moeten onze inspanningen erop gericht zijn zo kwalitatief mogelijke vooruitgang af te dwingen en moeten we de stappentheorie bekampen (eerst goed werken in de economische strijd, daarna politiek). Vertrekkend van de concrete ervaringen van de massa's moeten we onze fundamentele inzichten in het kapitalisme binnenbrengen.
De weerstanden om 'aan politiek te doen' in stakingen situeren zich dikwijls alleen in ons eigen hoofd en niet onder de massa's. Het zijn de vijanden van de arbeidersklasse die pleiten voor 'geen politiek', tegen 'beïnvloeding van buitenuit'. (...)

1.2. De plaats van het Zespuntenprogramma
De partij verdedigt "directe" eisen die als doel hebben de massa's te oriënteren in antikapitalistische en revolutionaire richting, zonder dat ze op zich raken aan de grondvesten van het systeem. Het zijn herverdelingseisen en geen eisen die de eigendomsverhoudingen en het karakter van de staat veranderen. Er bestaat zeker de opvatting dat de "politiek" in de stakingsbeweging te herleiden is tot de agitatie voor het 6-puntenalternatief en de 32-urenweek. Dat politiek discuteren te herleiden is tot het ingaan tegen alle opvattingen die deze eisen in de weg staan, zoals "gelijke verdeling van de lasten", "concurrentievermogen", "realisme". Zeker, dit zijn aanknopingspunten voor het stellen van "welk maatschappijconcept" maar dit is op zich nog geen communistische politiek. We stellen vast dat vele arbeiders en delegees die met ons meegaan op het vlak van het "antikapitalistisch alternatief" afhaken op het "socialistisch alternatief".
De bedoeling van ons werk als communist moet zijn om de band te maken tussen onze opstelling in de economische strijd en onze overtuiging als communist. Daarop wordt uitvoerig ingegaan in het artikel: "Ons sociaal-economisch eisenprogramma en de strijd voor de socialistische revolutie".

1.3. Er is onbetwistbaar de tendens om "de politiek" te herleiden tot de inzichten die "de klassenstrijd vooruitbrengen"
In de tekst over Tweeërlei Tactiek wordt benadrukt dat we geen propagandapartij zijn die "politiek" beperkt tot opvoeding in het marxisme-leninisme en propaganda voor het socialisme. Er wordt vooral een intellectualistische opvatting over politiek gekritiseerd: "Deze minachting, deze onderschatting van de politieke taken in verhouding tot de spontane beweging, weerspiegelt juist het opportunisme."
De echte politieke taken bestaan erin om de beweging een juiste politieke oriëntatie te geven. Dit betekent dan vooral, de strijd winnen tegen gelijkmatige inlevering, voor de verwerping van het hele plan, tegen competitiviteitslogica, voor ons 6-puntenalternatief.
"Zullen wij in staat zijn van de juistheid van onze sociaal-democratische politiek en van onze verbindingen met het proletariaat... gebruik te maken om op de revolutie een proletarische stempel te drukken, om de revolutie niet alleen in woorden, maar metterdaad tot de werkelijk beslissende overwinning te drijven, om de onbestendigheid, de halfslachtigheid en het verraad van de democratische burgerij te overwinnen?" (Tweeërlei Tactiek, Voorwoord)
De analogie die gemaakt wordt tussen de economische strijd en de democratische revolutie van Lenin leidt tot economistische conclusies. Lenin toont aan dat de burgerlijk democratische revolutie een noodzakelijke etappe is en dat de revolutionairen die zo consequent mogelijk moeten voeren om de leiding uit handen van de burgerij te halen en de socialistische revolutie voor te bereiden. De stelling die eruit wordt afgeleid is: als wij de meest consequente vechters zijn in de economische strijd bakenen we ons 'politiek' af van de 'democratische burgerij', in dit geval van het reformisme. De revolutionaire lijn staat in dienst van de economische strijd.
Terwijl Lenin aantoont dat de opportunisten die de leiding aan de burgerij willen laten in de democratische revolutie, dezelfden zijn als de 'economisten' die enkele jaren voordien de 'politiek' van het proletariaat willen herleiden tot de economische strijd.
Een eenzijdige lectuur van Tweeërlei Tactiek leidt tot een verwaarlozing van de politieke taken zoals die beschreven worden in Wat te doen?: het optrekken tot politieke inzichten die niet spontaan uit de klassenstrijd voortkomen. "Politiek" die niet recht-streeks ingrijpt op de problemen van de klassenstrijd worden eerder als intellectualisme beschouwd.
Het is de taak van de partij haar algemene politieke visies te doen doordringen: de noodzaak van het socialisme, het antiracisme, het oorlogsgevaar, de rol van de Europese eenmaking,....
In het bilan over de strijd tegen het begrotingsplan van 1992 werd al gesteld:
"Meer in het algemeen moeten wij - ook op het vlak van de massa - meer propaganda (durven) maken voor het socialisme en ingaan tegen de anticommunistische propaganda. Het is zeker niet door onze kop in het zand te steken dat wij politiek zullen vooruitgaan. Daarbij moeten wij ook veel meer en vooral veel agressiever ingaan tegen de in de vakbonden (en onder de arbeiders) verspreide stelling dat de gebeurtenissen in het Oostblok 'het failliet van het socialisme en de planeconomie' bewezen hebben. De gebeurtenissen in het Oostblok bewijzen elke dag het failliet van het revisionisme en het kapitalisme. (...) Naar de voorhoede toe is dat nog veel meer een punt van inzet. Wij stoten hier zeer waarschijnlijk op één van de belangrijkste politieke hinderpalen voor de recrutering van voorhoede-arbeiders en -syndicalisten voor de partij."
In het werk naar delegees en sympathisanten toe moet men er altijd naar streven om door te stoten naar fundamentele inzichten die alleen de partij hen kan bijbrengen. De kritiek van het reformisme als strategie, het trotskisme. De strijd tegen de 'vier mythen' (concurrentiepositie, Europa, nationalisme en anticommunisme) moet uitmonden op de noodzaak van de revolutie en het socialisme. We moeten overtuigend aantonen dat het kapitalisme, dat gedreven wordt door de vernietigende logica van de winst, een barbaars en uitzichtloos systeem is. Deze overtuiging moet in het propaganda- en agitatiewerk voortdurend verwerkt zijn. (….)
Eén van de belangrijkste vaststellingen die we moeten maken is dat vele delegees met wie we goed hebben samengewerkt in de strijd tegen het globaal plan, achteraf meemarcheren met het trotskistisch initiatief van Gauches Unies. Dikwijls winnen we hun vertrouwen op basis van juiste inzichten over de directe strijd, zonder een politieke strijd te voeren rond hun maatschappijopvatting. Dat (...) wijst op een algemeen koncept van economistische werking met die delegees. Ze maken uiteindelijk niet de breuk met het reformisme en onze taak is precies om op te sporen waarom, wat hen tegenhoudt, hoe we de weerstanden kunnen overwinnen. Het zijn in de meeste gevallen niet de discussies over het 6-puntenalternatief, maar wél over Stalin, de val van het socialisme, de superioriteit van het kapitalisme, het anarcho-syndicalisme, de partijopvatting, enz. die beslissend zijn. Kortom, we moeten als communist met hen werken.


2. De strategische taken van de partij in stakingen

Als we spreken over partijopbouw in stakingen, dan hebben we het over vier grote taken die op lange termijn de sterkte van de partij bepalen.

2.1. De interne politieke en ideologische eenmaking en versterking
Tijdens de beweging tegen het globaal plan is onvoldoende aandacht besteed aan de problemen van de leden bij de verdediging van het alternatief. (...)

Het gaat hier NIET over het strategisch fundamenteel programma over noodzaak van revolutie en socialisme (dat alleen maar het tot dan niet gewijzigde “progranna van 1979” kan zijn) maar over het “6 puntenprogramma”…..

2.2. Winnen van de massa's voor de politieke lijn van de partij
We moeten de grootste aandacht besteden aan de politieke vooruitgang, het bespreken van de politieke problemen, de analyse van de massa's en de drie lagen onder de massa. De toepassing van de massalijn, het werken met dagnota's, het politiek verwerken en optrekken van de ervaringen moet de grootste zorg van het partijwerk uitmaken. De klassenstrijd zal zich des te sterker ontwikkelen naargelang de overtuiging van de massa's groter is. Dit is in de beweging tegen het globaal plan in de verdrukking gekomen in verhouding met het "loswerken" van de strijd. (...)

2.3. De recrutering van nieuwe krachten voor de partij
Indien een stakingsbeweging niet leidt tot organisatorische versterking van de partij, dan leidt ze tot partijafbraak. Het organisatiewerk vraagt praktische inschakeling van de sympathisanten maar ook politieke opvoeding. De partij moet zich openstellen voor nieuwe krachten en de begeleiding van die krachten moet één van de belangrijkste onderdelen zijn van het partijwerk. Tijdens de beweging tegen het globaal plan is vooruitgang gemaakt op dat vlak, maar de leiding aan dat werk heeft onvoldoende aandacht gekregen op de leidende organen.
Nieuwe taken, nieuwe krachten en het organisatiewerk.
Uit de tekst Nieuwe taken zijn een aantal correcte oriëntaties aangegeven voor het organisatiewerk tijdens stakingen.
1. De noodzaak om nieuwe krachten in te schakelen om de taken in de klassenstrijd op te nemen.
2. De lagere toelatingsvoorwaarden tot de partij om toevloei van nieuw bloed mogelijk te maken.
"Er is voldoende sympathie voor de opstand, voor de zaak van de internationale sociaal-democratie, opdat deze kringen van sympathisanten, als de sociaal-democraten blijk geven van energie, onder druk van de gebeurtenissen, eerst democratische helpers worden van de sociaal-democratische arbeiderspartij, en vervolgens overtuigde partijleden."
3. De mogelijkheid om vanuit de ervaringen in de klassenstrijd nieuwe communisten te vormen, door scholing vertrekkende vanuit de strijd.
"Lenin benadrukt het feit dat de opvoeding ten tijde van de revolutie anders gebeurt dan onder "normale" omstandigheden. Het gaat er niet om de vorming in de marxistische leer af te schaffen, maar ze op een andere manier te geven. Het is de strijd zelf die de basis van de opvoeding vormt. Het is in de strijd dat men het best de klassepositie van de andere politieke sociale krachten begrijpt." (Vorming Tweeërlei Tactiek)
In relatie tot het vorige punt stelt zich echter ook het probleem welke de taken zijn van deze brede cellen en vriendenkringen. (...)
Doorheen elke klassenstrijd moet we onze positie in de vakbonden organisatorisch versterken, wat betekent dat men geen korte-termijn politiek voert die alleen de onmiddellijke noden van de strijd voor ogen heeft. (….)
Het is niet juist dat de opbouw van onze krachten in de vakbond moet wijken voor de onmiddellijke noden van de klassenstrijd. In de vorming van Tweeërlei Tactiek wordt volgende stelling van Lenin gebruikt:
"Wij hebben ongetwijfeld nog veel te doen om de arbeidersklasse op te voeden en te organiseren, maar het komt er nu vooral op aan te weten waar het politieke zwaartepunt van deze opvoeding en deze organisatie moet liggen. In de vakbonden en de legale verenigingen of in de opstand?".
Dit is correct voor een periode van revolutie maar niet voor een algemene staking. De stelling van het "zwaartepunt op de opstand" kan gemakkelijk de taken van werking in de vakbond onder tafel vegen. In elke staking moet men een plan hebben voor inplanting in de vakbond. De ervaringen van de beweging tonen voor de honderdste keer dat de invloed op de massa's voor een belangrijk stuk verloopt langs de invloed op de delegees, dat het winnen van invloed op de lagere vakbondsniveaus een absolute prioriteit is voor de versterking van de partij. (...)
Wat hadden we moeten doen? Naast vragen over de beoordeling van de toestand en de voorstellen voor actie hadden we evengoed vragen kunnen opmaken over hoe die delegees de rol van de partij zien in zo'n beweging. Dan heb je direct een discussie over anarcho-syndicalisme, partijopvatting, economische en politieke strijd. Vertrekkende van die discussies hadden we voorstellen kunnen formuleren voor meer werking in de diepte, naast het verderzetten van de samenwerking op het vlak van de economische strijd.

Het gaat hier over “hoe het IMAGO van de partij versterken bij de werkers, bij vakbondsmensen (“op alle niveau”)” … en hoe die hogere vakbondsmensen het IMAGO van de partij verder kunnen versterken bij de basis…… uiteindelijk een gelijkaardige manier waarop bv de BWP, of later de SP banden uitbouwde met de leiding van de vakbond…om uiteindelijk een brede stemmenbasis te scheppen voor “later” in VERKIEZINGEN
Het gaat hier ook om het verlaten van het voorhoede-karakter van de Communistische Partij, en het verlagen daarvoor van de lidmaatschapsvoorwaarden.

Bijlage

Samenvatting van het alternatieve begrotingsplan van de PVDA

1. Banken
Verplichte lening van tien jaar aan een verlaagd tarief: voor een bedrag van 2.500 miljard (63 mijard euro) verlaagd tarief, 2% onder het markttarief 50 miljard BF (1,25 miljard euro)

2. Ondernemingen
Effectieve belastingsvoet van de ondernemingen van 40% nominale aanslagvoet van 48% afschaffing van de meeste aftrekkingen en vrijstellingen 150 miljard (3,75 miljard euro)

3. Vermogensbelasting
Belasting van 2% op fortuin boven 20 miljoen (Schatting van het rendement op 100% voor onroerend goed en van 50% voor roerend goed) 100 miljard (2,5 miljard euro)

4. Belasting van inkomens uit kapitaal zoals de inkomens uit arbeid
Gelijkstelling van alle inkomens (met inbegrip van inkomsten uit roerend goed) voor de berekening van de personenbelasting (afschaffing van de roerende voorheffing) 125 miljard ( 3,12 miljard euro)

5. Een echte progressieve personenbelasting
stijgende belasting tot 90% op de schijf boven 4 miljoen minimum belastbaar inkomen van 300.000 fr. per persoon belastingsvermindering van 15.000 fr. per kind ten laste: 75 miljard ( 1,9 miljard euro)

6. Maatregelen tegen fiscale fraude
vermogenskadaster door de omzetting van alle aandelen aan toonder in aandelen op naam
onteigening van de banksector met democratische kontrolemaatregelen
opheffing bankgeheim, openbaarheid van alle financiële operaties
strenge straffen (gevangenis) voor de grote fiscale fraude
meer middelen voor de belastingsdiensten
(opbrengst hierboven al meegerekend)

Totale opbrengst van het plan: 500 miljard (12,5 miljard euro)

1 http://marx.be/nl/content/archief?action=get_doc&id=22&doc_id=64 Nummer 26, publicatiedatum: 0000-00-00 Copyright © EPO, Marxistische Studies en auteurs — Overname, publicatie en vertaling zijn toegestaan voor strikt niet-winstgevende doeleinden. Een revolutionaire partij in stakingen. - Lessen uit de campagne tegen het Globaal Plan '93 - Rapport goedgekeurd door het Centraal Comité van de PVDA, 15 september 1994. DEZE LINK is “verbroken” door Herwig Lerouge, verantwoordelijke voor Marxistische Studies en Nationaal kader van de PVDA… Maar HIER  is de tekst terug te vinden

2PVDA, Congresdocumenten, Programma goedgekeurd op het stichtingscongres van de PVDA, oktober 1979, p.81-82, 84.