Het
kader van die besparingen en bezuigingen die het opeenvolgend
regeringsbeleid vanaf 1980 was, analyseerde
de PVDA in 1985 als volgt ( lees in “3-7-2023 Als men de regeringsverklaringen over begrotingen en “tekorten”leest vanaf die van 1980, is het goed om een en ander te controleren bij het Rekenhof en/of het Planbureau ...” ):
“1. De internationale krisis van het staats-monopolie-kapitalisme
De staat is een instrument in handen van de burgerij. Het fundament van deze staat is het politiek repressieapparaat: het dient om het kapitaal te beschermen, wanneer de arbeidersklasse strijdt voor de macht en voor haar belangen. Maar ook op het economische vlak vervult de staat een cruciale en toenemende rol ter bescherming van het kapitalistisch systeem.
Over de hele kapitalistische wereld is na de tweede wereld- oorlog het het staats-monopolie-kapitalisme sterk ontwikkeld. Dit wil zeggen dat de staat een steeds grotere rol is gaan spelen ten voordele van het monopoliekapitaal en versmolten is met de sterkste fractie van het kapitaal. De staat treedt op als conjunctuurregelaar, als uitvoerder van infrastructuurwerken, als financier voor collectieve kapitalistische noden, als milde schenker voor hulp aan investeringen, uitvoer en wetenschappelijk onderzoek, als rechtstreekse kapitaalleverancier.
Dit gaat gepaard met een toenemend beslag op de inkomens langs belastingen en een toenemende herverdeling van ge produceerde rijkdom langs de staat.
In bijkomende orde wordt een deel van dit geld besteed. voor staatstussenkomst in de systemen van sociale zekerheid. Het is er een aanvullende financieringsbron (naast de bijdragen), vooral bestemd om de inkomens van het stelsel te garanderen ingeval van conjunctuurinzinking. In deze periode van hoge groei wordt de sociale zekerheid, als belangrijke verworvenheid van de arbeidersstrijd, door het patronaat geduld. Het is een factor van sociale vrede en heeft ook een economisch stabiliserende functie: zij onderhoudt de arbeidskracht en houdt de binnenlandse vraag op peil ingeval van conjunctuurschommeling.
Dit alles brengt een sterke groei teweeg van de staatsadministratie en de staatsbegroting. In 1960 bedroegen de staatsinkomsten in België 28% van het Bruto Nationaal Product (BNP: de totale waarde van de geproduceerde goederen en diensten gedurende één jaar). Dit bedrag steeg tot 43% in 1975 en tot 48% vandaag.1 Een gelijkaardige evolutie had plaats in alle Kapitalistische landen.
De internationale crisis van het staats-monopolie-kapitalisme weerspiegelt zich scherp in de begrotingspolitiek van de kapitalistische staten. De crisis heeft niet alleen een patronale jacht ontketend om de meerwaarde in de bedrijven te vergroten, door verhoging van de uitbuiting. Even belangrijk voor het patronaat is het recupereren van zoveel mogelijk meerwaarde die wordt herverdeeld langs het staatsapparaat. Het staatsbudget is daarin de centrale schakel.
Zelfs met een toenemende regelende rol van de staat is het systeem van privé-bezit van de productiemiddelen niet in staat om een crisisvrije economische ontwikkeling tot stand te brengen. Sinds 1974-1975 is in de hele kapitalistische wereld de hoge groei gestopt. Lage groei en hoge werkloos heid: beide zorgen voor minder inkomsten en meer uitgaven voor de staat. Dit kan een tijdlang met overheidstekorten worden opgevangen, maar voor de burgerij is er een grens. aan de groeiende overheidsschuld. Sinds zij zich realiseert dat de crisis niet van voorbijgaande aard is, maar nog lang kan aanslepen, werd een kampanje gestart tegen de buitensporige staatsuitgaven. Mikpunt zijn overal de sociale uitgaven: de sociale zekerheid, het onderwijs, de openbare dienstverlening. Elke regering wil de begrotingspolitiek maximaal richten op ondersteuning van de eigen kapitaalgroepen en het begrotingstekort afbouwen ten koste van de sociale sector. Men wil die herleiden tot zijn 'essentie, dit wil zeggen tot het hoogstnoodzakelijke minimum.2
Dit toont in alle scherpte het klassenkarakter van de staat. De staat voert de bevelen uit van het internationale en nationale patronaat,….”
In dit kader analyseerde de PVDA dus het regeringsbeleid van Martens V en Martens VI …. in “Stop deze regering van sociale terreur – handboek tegen Martens-Gol” (EPO, 1985)
Het hoofdstukje “ordewoorden” BEGINT met: “Om de staatsfinanciën te saneren moeten de ware oorzaken worden aangepakt. - Het staatstekort is onverbrekelijk verbonden met de crisis van het kapitalisme. Het tekort is het resultaat van de greep van financiële en industriële monopolies op het hele economisch leven. Stabiele openbare financiën vereisen een geplande economie die niet langer is onderworpen aan het kapitalistisch winstbejag en verstoord wordt door economische crisissen. Daarom: onteigening van het grootkapitaal, vernietiging van het kapitalisme en zijn staatsmacht….”
Verderop worden dan strijdobjectieven gesteld die naar het herstel van de situatie gaan VOOR de besparingen, zonder dat er rekening wordt gehouden met “mogelijkheden” of “grenzen” van de burgerlijke staat… Ook is er nog het hoofdstuk op blz. 119 “Het alternatief – De enige uitweg, het socialisme”.
Dit is héél wat anders in een latere “regeringsbrochure”, die van 1992 “Wij zijn uw tunnels beu!” …., hoewel die – dat moet gezegd – veel ontmaskerende bespreking bevat over het regeringsbeleid in het kader van “Het Globaal Plan”. Maar hierover later meer….
Het bezuinigingsplan van Martens VI
1.
Algemene objectieven
Het
regeerakkoord bepaalt: "Het
netto-te-financieren-saldo van de Schatkist zal jaar na jaar worden
teruggedrongen zodat ten laatste tegen het einde van de legislatuur
het peil van 7% van het BNP bereikt wordt. Het grootste deel van de
inspanning zal geleverd worden tijdens de begrotingsjaren 1986 en
1987, zodat voor de begroting 1987 het netto-te-financieren-saldo
teruggebracht wordt tot 8% van het BNP."
Schematisch
voorgesteld zien het verloop van het begrotingstekort en de
objectieven van Martens V en VI eruit zoals op figuur 2. Wil Martens
VI haar objectieven respecteren, dan zal dat, zoals men kan merken,
een veel radicalere aanpak vergen dan alle tot hiertoe uitgevoerde
bezuinigings- en andere rampenplannen. Daarom wil Martens volmachten
tot 31 maart 1987; genoeg tijd voor een eerste pak maatregelen in de
eerste helft van '86, een tweede na het opmaken van de begroting voor
'87 en een derde pak bij de budgetcontrole in maart '87.
2. Het werkplan van Martens VI
Volgens de regeringsverklaring zullen die doelstellingen worden bereikt door de volledige uitvoering van het spaarplan van maart 1985 (het méérjarenplan '84-'87), door de uitvoering van de begrotingsmaatregelen die in 1985 van kracht zijn en door het uitwerken van nieuwe maatregelen in het kader van het budget '86-'87.
2.1.
De uitvoering van de 3e indexsprong in 1986
De
indexsprongen worden zowel toegepast op de lonen in de privé- en
openbare sector, als op de sociale uitkeringen. De opbrengst van de
sprong in de privé-sector gaat naar de sociale zekerheid, waardoor
de staat minder moet tussenkomen.
De
totale weerslag van de drie gecumuleerde indexsprongen op de uitgaven
van staat en sociale zekerheidstelsel zal ongeveer 120 miljard F
bedragen. Dit is als volgt verdeeld3:
2.2. De uitvoering van het spaarplan van maart 1984
Dit spaarplan voorzag in totaal 117 miljard F jaarlijkse besparing op de staatsuitgaven tegen 1987. Wat nog niet is uitgevoerd door Martens V zal door Martens VI worden gedaan. De besparingen houden onder meer in:
(1) In de sociale zekerheid: 35 miljard
Werkloosheid: – na 2 jaar (+ 3 maand per gewerkt jaar) valt een samenwonende op het levensminimum van 10.504 F *
- verlenging van de wachttijd voor afgestudeerden tot 200 dagen
– vertrekpremie voor langdurig werkloze gastarbeiders
– herziening art. 143 *
Kinderbijslag: - afschaffing van de 1e maand kinderbijslag na geboorte *
– niet indexering van kinderbijslag 1e en 2e kind
ZIV: – verplicht matigingsticket
– verlaging WIGW-plafond tot 75% van het gewaarborgd maandloon *
– invoering franchise
– maximum grens bij arbeidsongeval op 43.732 F(met gezinslast)
– invoering van de categorie 'samenwonenden voor invaliden waardoor de minimumuitkering wordt afgeschaft en het maximum beperkt *
(2)
In de openbare sector: 22 miljard.
Openbare
diensten: – bijkomende beperking van de loon- massa met 3.5% door
niet vervanging en deeltijds werk tegen 31/12/86 *
– beperking
werkingskosten 3.5% bovenop de besparingsplannen van 1984 en 1985,
behalve voor de rijkswacht *
-
een zelfde besparing van 3.3% in het onderwijs door
arbeidsduurverhoging (en verlies werkplaatsen), door einde
beroepsloopbaan op 62 jaar en door verplichte halftime baan bij
eerste aanwerving
Openbare
bedrijven: – 3.5% minder toelage *
– supplementaire
inlevering van 1.2 miljard voor personeel openbare bankinstellingen
(3) Fiscale recuperatie op vervangingsinkomens: 5 miljard.. Door een zelfde belastingstelsel voor pensioenen en ziekte- vergoeding als voor de werkloosheidsuitkering: volledige belasting zoals een loon wanneer de gezinsinkomens boven 750.000 F liggen. "
(4) Marktconforme vermindering van de intrestlasten: 30 miljard.
(5) Vermindering fiscale uitgaven: 25 miljard.
De maatregelen die reeds zijn doorgevoerd bij het aantreden van Martens VI, zijn gemerkt met *
2.3.
De uitvoering van de begrotingsmaatregelen die in 1985 van kracht
zijn
In
maart 1985 voerde de regering zoals elk jaar een budgetcontrole uit.
Daarbij werden 27,5 miljard F bijkomende besparingen beslist voor het
lopende jaar 1985. Volgende beslissingen werden genomen:
(1) Sociale zekerheid; vermindering van de staatstoelagen met 11,8 miljard, voornamelijk door gebruik van de 7.4 miljard F winst van het sociale zekerheidsstelsel in 1985, als vervanging van overheidstoelagen voor de werkloosheid. Ten tweede door vermindering van de staatstoelage voor het RIZIV
(2) Openbare diensten: invoering van een carentiedag in de openbare diensten, waardoor besparing van 2,2 miljard.
(3) Een reeks beperkingen van kredieten aan het onderwijs (1.8 md), aan bedrijven (2,0 md), consolidatie van 50 miljard leningen op korte termijn (4.5 md) en beperking tot 90% van geplande staatsinvesteringen (2,8 md).
2.4.
Nieuwe maatregelen in het kader van het budget 1986 en 1987
Een
groot deel van de bovengenoemde maatregelen is al genomen of in
uitvoering Niettemin is het budgettekort in 1985 uiteindelijk
opgelopen tot 11,5% van het BNP. Om het "netto-te-financieren-saldo
terug te brengen van 11.5 naar 8% van het BNP eind 1987 en naar 7%
eind 1989, zullen door volledige uitvoering van deze plannen en door
nieuwe maatregelen. minstens nog 270 miljard F bijkomende besparingen
moeten worden gerealiseerd, waarvan 170 miljard in de periode 86-87.
Dit is ongeveer wat het patronaat heeft geëist: gedurende 3 jaar, 70
miljard extra-besparingen per jaar.
Maatregelen betreffende de inkomsten
1. De fiscale plannen van de regering
1.1.
"Noch de fiscale, noch de parafiscale druk zullen onder deze
legislatuur worden verhoogd."
Deze
plechtige regeringsbelofte geldt enkele voor het patronaat en de
rijken. Voor de werkers gelden andere normen:
a.
De 6% indexsprong is in feite een permanente belasting of permanente
sociale zekerheidsbijdrage van 65 miljard F voor de privé-sector en
17 md voor de openbare diensten. De regering heeft beslist dat de 3de
sprong rond mei 1986 wordt uitgevoerd. Hoe is dat te rijmen met haar
belofte om onder deze legislatuur noch de fiscale noch de parafiscale
lasten te verhogen? Zelfs de rechtse patroonskrant La Libre Belgique
vindt dit een erg vreemde logica. Zij stelt voor aan Wilfried
Martens, auteur van het boek "Het gegeven woord", om
zijn volgende boek te noemen: "De slimme goochelaar"...
4
La Libre weet hier zelfs bij te melden dat de 6%
inlevering langs indexsprongen, vanaf 1987 zal worden omgetoverd in
permanente sociale zekerheidsbijdrage. Nochtans kan men in de
regeringsverklaring lezen: "In elk geval zullen de sociale
zekerheidsbijdragen van de actieven. tijdens deze legislatuur niet
worden verhoogd."
De
nieuwe regering zat pas in het zadel, of ze hernieuwde de 2%
'solidariteitsbijdrage' voor de openbare diensten. Eveneens tegen
alle beloften in, want het ging hier zogezegd over een éénmalige
heffing voor 1984, die in 1985 voor de allerlaatste keer werd
verlengd. De bijdrage kost de ambtenaren ongeveer 7 miljard F.
b.
De regering belooft haar inspanning te zullen verderzetten om de
"fiscaliteit te harmoniseren en te vereenvoudigen"
“Harmonisering"
van de fiscaliteit dekt allerlei nieuwe heffingen. Zoals de
harmonisering van de sociale zekerheid sinds jaren als voorwendsel
geldt om systematisch de verworvenheden op het niveau van de laagste
te trekken, wordt de harmonisering in de fiscaliteit stelselmatig
gelijkschakeling naar boven toe.
Het
beste voorbeeld in de regeringsplannen is de belastingheffing op het
prepensioen. In naam van de harmonisering tussen het fiscaal stelsel
voor pensioenen en prepensioenen zal de regering ze gelijkschakelen.
Dit betekent dat het belastingkrediet dat nu 95.000 f bedraagt voor
een geprepensioneerde op het niveau wordt gebracht van het
belastingkrediet voor gepensioneerden, of 58,900 F. Wat in klare taal
een belastingverhoging wordt voor sommige geprepensioneerden van
36,100 F.
Dan
hoeft men hierbij te weten dat de pensioenen (zoals alle
vervangingsinkomens) tot 1975 onbelast waren; dat ze sinds dan moeten
aangegeven worden maar over een groot abattement beschikten; dat
sinds 1982 het abattement werd vervangen door een belastingkrediet
(of forfaitaire belastingvermindering) met zwaardere belasting
naargelang het inkomen als gevolg; dat in 1984 de fiscaliteit op
pensioen werd "geharmoniseerd met dit van de
werkloosheidsuitkeringen (d.w.z. volledig belast zoals een loon boven
750.000 F gezinsinkomen) en dat dus nu de prepensioenen worden
"geharmoniseerd met de pensioenen. Nochtans was bij de invoering
van het prepensioen uitdrukkelijk vastgelegd dat ze niet zouden
belast worden.
c.
Onder het hoofdstuk "Sociale Zekerheid" zal blijken hoe (de
fiscaliteit een belangrijke rol speelt in de regeringsplannen om in
het algemeen de werkloosheidsuitkeringen en andere
vervangingsinkomens terug te vorderen, vooral in de gezinnen met een
tweede inkomen. Dit is nu al het geval. maar zal door Martens VI nog
worden versterkt.
1.2.
Belastingscadeaus voor hogere inkomens en rijke bevolkingslagen
a.
De regering zal het meerjarenplan van I augustus 1985 uitvoeren. In
het zicht van de verkiezingen wou de regering een spectaculaire geste
doen om alle inleveringen te doen vergeten. Het werd een pakket van
13,2 miljard cadeaus. voor 1986, waarbij 11.4 miljard F
belastingvermindering en 1.8 miljard F hogere kinderbijslagen. Men
kan stellen dat deze belastingvermindering zal betaald worden met een
stuk van de 2% indexsprong van 1986 (bv. de opbrengst van de
looninlevering in openbare diensten). De ACV-basis had in die zin de
afschaffing gevraagd van de belastingverminderingen en de opheffing
van de 3de indexsprong. Maar daar had de premier geen oor naar…
De
belastingvermindering bestaat enerzijds uit de indexering van alle
belastingschalen met 2% voor de inkomens van 1986 en met 4% (d.i.
volledige indexering) voor de inkomens Van 1987 Vanwaar die plotse
toegeeflijkheid, tegenover een eis die reeds méér dan 10 jaar
vruchteloos wordt gesteld door de arbeidersbeweging (in 1978 had een
éénmalige indexering plaats die volledig was tot 400.000 F en
gedeeltelijk tot 750.000 F).
De
regering wil vooral de stijging van de belastingen op hogere inkomens
(van kaders bv.) afremmen en stelt daarom geen grens aan de
indexering. De daling van de inflatie laat bovendien toe de
budgettaire kostprijs ervan veel beperkter te houden dan dit in de
jaren '70 en begin '80 het geval was. Naast de indexering van de
schalen zullen ook nieuwe verdeelsleutels worden toegepast voor de
splitting (splitsing van één inkomen in twee, wat fiscaal
voordeliger uitkomt en vooral de terugkeer van de vrouw naar de haard
aanmoedigt).
Er
zullen tenslotte lichte gunstmaatregelen worden uitgewerkt voor de
allerlaagste inkomens (belastbaar minimum wordt verhoogd van 100.000
naar 120.000 F en de laagste aanslagvoeten worden licht verminderd).
De
kostprijs van deze maatregelen voor het budget zal als volgt
evolueren5:
(in miljard F)
b. Een jaarlijkse inventaris en kosten-batenanalyse zal worden opgemaakt van de fiscale uitgaven. Regeringsverklaring: "Tevens zal jaarlijks de inventaris van de fiscale uitgaven gepubliceerd worden in de Algemene Toelichting bij de begroting van ontvangsten en uitgaven. Op basis van deze inventaris zullen de fiscale uitgaven bij het opmaken van de begrotingen aan een kosten-batenanalyse onderworpen worden.”
|Prof. Franck van de ULB, die de eerste berekeningen bracht over de fiscale fraude, hamert sinds jaren op de grote kostprijs voor het staatsbudget van allerlei belastingvrijstellingen. In feite gaat het volgens hem over vermomde uitgaven, vandaar de naam "fiscale uitgaven".
Op een ogenblik dat de regering tot in de kleinste hoeken van de sociale zekerheid misbruiken en "overbodige luxe" meent te bespeuren, is de inventaris van deze legale belastingroof wel onthullend.
De fiscale uitgaven worden door prof. Franck op 250 miljard F per jaar geschat6, of twee keer wat wordt betaald door de staat voor werklozen. geprepensioneerden en tijdelijke kaders samen.
Enkele gegevens uit de studie van prof. Franck:
Gunstmaatregelen in het raam van de wet Cooreman-De Clercq: daar het bedrag van aangekochte aandelen mag worden afgetrokken van het belastbaar inkomen (begrensd tot 40.000 F +10.000 F per persoon ten laste) en de aanslag- voeten stijgen is het belastingvoordeel groter naargelang het inkomen stijgt. Het luik De Clercq leverde in 1982 volgende belastingvoordelen op:
Het globale effect van de wet Cooreman-De Clercq zal natuurlijk veel aanzienlijker zijn, vermits het luik De Clercq 4 jaar beslaat (tot eind '85) en het luik Cooreman (vrijstelling van vennootschapsbelasting op winsten tot 13% van de kapitaalverhoging) over 9 jaar loopt. Verschillende studies geven volgende minimum en maximum schatting7: (in miljard frank)
In de maximum-hypothese is dit een totaal van 28,7 miljard per jaar in de periode 1984-1985 en 12.7 miljard per jaar in de periode 1986-1993.
De regering belooft nu een 'kosten-batenanalyse' van de fiscale uitgaven. Zij zal met andere woorden aantonen dat cadeaus aan de bedrijven en aan de hoogste inkomens heel veel baten' opleveren en dat cadeaus aan de armen alleen maar de 'kosten' kunnen vergroten. Dit blijkt al direct uit haar voornemen om de wet Cooreman-De Clercq te verlengen door fiscale aanmoediging van het pensioensparen.
c. "Het sparen voor sociale en economisch nuttige doeleinden zal worden aangemoedigd. Dit zal vooral het risicodragend kapitaal van de industriële ondernemingen in België ten goede komen en de aanvullende pensioenvorming bevorderen.
De regering zal de bijzondere belastingvoordelen die nu reeds worden toegekend op levensverzekeringen en groeps- pensioenen veralgemenen en uitbreiden, zodat het individueel pensioensparen wordt aangemoedigd. De regering zal dus met belastingscadeaus de ontmanteling van het wettelijk pensioenstelsel aanmoedigen en de sociale bijdragen stap voor stap omvormen tot spaarfondsen in handen van banken en bedrijven. Het is niet toevallig dat de wetsvoorstellen Cooreman en Verhofstadt voor aanmoediging van het individueel pensioensparen respectievelijk zijn uitgewerkt door de Kredietbank en de Bank Brussel-Lambert.8
In het CVP-voorstel Cooreman zou een fiscale vrijstelling worden verleend gaande tot een maximum-bedrag van 120.000 F voor 2 personen! Ook hier geldt opnieuw de regel dat de fiscale vrijstelling dus te interessanter wordt naargelang het inkomen stijgt. De hoogste inkomenscategorieën kunnen het zich niet alleen het gemakkelijkst veroorloven om het aanvullend pensioen te vergaren, maar worden er bovendien het sterkst voor beloond!
d. De regering zal de fiscale fraude beschermen. De voornemens van de regering om de strijd tegen de fiscale fraude aan banden te leggen zijn bijzonder revolterend. Men moet ze bekijken in het licht van de ongenadige jacht op 'misbruiken bij de werkloosheidsvergoedingen of het voornemen om de sociale uitkeringen streng te koppelen aan het gezins- inkomen. Voor de grote fiscale fraudeurs, die de staat voor miljarden per jaar bestelen, wil de regering een 'passende behandeling.
Ten eerste wordt een procedure uitgewerkt die elke "ongepaste vervolging moet uitsluiten. Alle belastingschandalen van de laatste jaren (VdB, Kredietbank, voetbalschandaal) werden aan het rollen gebracht door een samenwerking van gerecht en belastinginspectie. Daar wil de regering mee gedaan maken. Alle vervolging moet de goedkeuring krijgen van de hoogste belastingsfunctionarissen, die dus volmacht krijgen om dossiers te 'klasseren'. "Een klacht of aanklacht van een ambtenaar van de Administratie der Belastingen is slechts ontvankelijk na voorafgaande goedkeuring door de gewestelijke directeur. Wanneer de klacht of aanklacht uitgaat van de Administratie van de Bijzondere Belastinginspectie is evenwel de goedkeuring van de Administratie-generaal van de Belastingen vereist. (...) Wanneer het Openbaar Ministerie op eigen initiatief vervolgingen overweegt. moet het de bevoegde gewestelijke directeur om advies vragen. het zal de ambtenaren van de administraties van Belastingen verboden zijn deel te nemen aan huiszoekingen." Ten tweede zullen de straffen op fiscale fraude worden versoepeld. "De mogelijkheden tot uitstel, probatie en schorsing van de uitspraak zullen worden uitgebreid tot de fiscale overtredingen. De rechter zal de keuze hebben tussen gevangenisstraf en/of de boete." Martens V voerde reeds een vorm van belastingamnestie door. Zwart geld kon ongestraft worden witgewassen. Bovendien werd de voorheffing op roerende inkomens verhoogd van 20% naar 25% en bevrijdend' gemaakt, d.w.z. dat inkomsten uit roerend goed niet meer moeten aangegeven worden voor de personenbelasting. Het gebeurde toch praktisch niet en de regering heeft die toestand wettelijk gemaakt. Dit is de manier waarop de fiscale fraude, die volgens de schattingen van prof. Franck de 300 miljard F per jaar overtreft, wordt aangepakt.
1.3.
Vermindering van fiscale en parafiscale lasten voor de bedrijven
Volledigheidshalve
dienen hier ook de fiscale en parafiscale geschenken voor het
patronaat vermeld te worden. Ze worden in andere hoofdstukken
uitvoeriger behandeld:
a.
de nieuwe Maribel-operatie die wordt voorbereid, waardoor de sociale
bijdragen met 20 miljard F zouden verminderen.
b.
de omzetting van subsidies in belastingvermindering voor het
patronaat.
1.4. De ordewoorden van de PVDA
Om
de staatsfinanciën te saneren moeten de ware oorzaken worden
aangepakt.
-
Het staatstekort is onverbrekelijk verbonden met de crisis van het
kapitalisme. Het tekort is het resultaat van de greep van financiële
en industriële monopolies op het hele economisch leven. Stabiele
openbare financiën vereisen een geplande economie die niet langer is
onderworpen aan het kapitalistisch winstbejag en verstoord wordt door
economische crisissen. Daarom: onteigening van het grootkapitaal,
vernietiging van het kapitalisme en zijn staatsmacht.
(…)
Maatregelen betreffende de uitgaven
1. Sociale Zekerheid
1.1.
Oorzaken van het financieel onevenwicht
Eerste
factor: de explosie van de werkloosheid heeft het stelsel van de
sociale zekerheid totaal ontwricht. Het totaal aantal rechthebbenden
(volledig en gedeeltelijk werklozen, werklozen tewerkgesteld door de
overheid en geprepensioneerden) is als volgt geëvolueerd: 109.000 in
1970,275.000 in 1975, 505.000 in 1980 en 780.000 in 1984.9
De
uitgaven zijn mee gestegen: 7 miljard in 1970, 37 miljard in 1975,
118 miljard in 1980 en 205 miljard in 1984,10
Dit zijn de totale uitgaven voor uitkeringen, prepensioenen en
tewerkstellingspolitiek van de overheid (bijzondere kaders...).
De
inkomsten daarentegen zijn sterk verminderd door de werkloosheid.
300.000 werkplaatsen minder in de industrie tussen 1973 en 1983 (13%)
betekent een bijdrageverlies van 65 miljard F per jaar. Dit
bijdrageverlies heeft een weerslag op alle sectoren van de sociale
zekerheid (S.Z..) en niet alleen voor de sector werkloosheid.
Tweede
factor: de inleveringspolitiek. Door de daling van de lonen zijn ook
de sociale bijdragen gedaald. De desindexering van '82 en '83 had tot
gevolg: 30 miljard F minder bijdragen in de periode '82-84.11
Derde
factor: de bevolkingsevolutie. Het aantal gepensioneerden is met 30%
gestegen op 10 jaar tijd.
De
beslissende factor voor de financiële problemen van de S.Z. is niet
de bevolkingsevolutie, maar de crisis, de werkloosheid en de
inleveringspolitiek.
Deze
analyse wordt gedeeld door minister Dehaene: "Er zouden zich
géén verontrustende problemen inzake het financieel evenwicht van
de S.Z. hebben gesteld, indien er. geen buitensporige werkloosheid
was geweest, en indien de loonmassa het laatste jaar normaal was
gestegen."12
Het kapitalisme is oorzaak van crisis en werkloosheid. De patroons en
de staat zouden de supplementaire last moeten dragen van de
werkloosheid. De Sociale Zekerheid was precies bestemd om de gevolgen
van crisissen te verzachten Noor de werkende klasse en een herhaling
van de jaren 30e voorkomen.
Sinds
1975 spreekt men over een fundamentele hervorming van de S.Z..
aangepast aan de nieuwe noden. Die noden zijn niet de noden van de
arbeidersklasse, maar de noden van de concurrentiepositie en de noden
van het staatsbudget. Dit leidt tot een stelselmatig afbraakwerk, een
vernietiging van alle verworven rechten van de sociaalverzekerden en
een niet naleven van de wettelijke staatsverplichtingen die de S.Z.
moesten overeind houden in crisisperiode.
Elke
regering zet hierin een stap verder. De laatste mijlpaal in het
afbraakwerk is het rapport Dehaene van mei 1983, genaamd:
"Voorstellen van de Minister van Sociale Zaken tot hervorming
van de Sociale Zekerheid". Dit rapport is richtinggevend,
zowel voor de maatregelen die door Martens V werden genomen, als voor
de plannen van Martens VI.
1.2.
De afbouw van de staatstussenkomst
Indien
de staat de principes van de wet van '63 (de organieke wetten voor de
S.Z..) was nagekomen dan was er geen probleem van financiering. De
staatstussenkomst was bedoeld als garantie op het
financieringssysteem: de staat vervangt de ontbrekende bijdragen van
de werklozen, betaalt het verschil tussen uitgaven en inkomsten in de
sector werkloosheid en betaalt vaste % van de uitgaven in de andere
sectoren.
In
werkelijkheid zijn we al aan de vierde etappe toe in de afbouw van de
staatsverplichtingen.
a.
De periode van de overtreding van de wet, of het niet betalen van de
verschuldigde bijdragen. In totaal gaat het over een bedrag van
ongeveer 115 miljard F in de periode 1976- 198113
b.
De wet D'Hoore hervormt de financiering (28 juni 1981): de
verplichting voor de staat om de ontbrekende bijdragen voor de
werklozen te vervangen wordt afgeschaft. "Met deze maatregel
zorgt het Rijk ervoor dat zijn tegemoetkomingen niet meeschommelen
met de werkgelegenheid en de economische situatie."14
c.
Martens V: de omzeiling van de wet D'Hoore.
De
tussenkomst van de staat voor de sector werkloosheid wordt
stelselmatig afgewenteld op de werkende bevolking. Het eigenlijke
aandeel van de staat in de financiering van de S.Z. daalt in de
periode 1982-1985 van 37.25% naar 31,8% (van,274 naar, 269 miljard
terwijl de totale uitgaven stijgen van 712 naar 898 miljard F).
Het
staatsaandeel wordt vervangen door bijdrageverhoging, allerlei
speciale heffingen en indexsprongen. De totale som hiervan bedraagt
132.6 miljard F voor het jaar 1985.15
d.
Regeringsverklaring Martens VI:
"De
toename van de rijkstoelagen zal worden berekend volgens nieuwe
normen.”
“Tijdens
de legislatuur moet het financieel evenwicht worden hersteld per tak
van de sociale zekerheid."
Dit
laatste betekent, het tot nul herleiden van de staatstussenkomst voor
de werkloosheidsuitkeringen. Door nieuwe heffingen en het aanslaan
van de winst (!) van de S.Z. in 1985 7,5 miljard F!), is de
staatstussenkomst daar nu al herleid van 76.6 miljard in 1982 tot
14,1 miljard F in 1985.16
De bijkomende indexsprong in 86 zal de staatstussenkomst tot nul
herleiden. De 'nieuwe normen' die M. VI zal opstellen zullen de
staatstussenkomst voor de werkloosheidsuitkeringen op nul fixeren
voor de toekomst.
De
opeenvolgende herzieningen van de staatstussenkomst hebben er toe
geleid dat het staatsaandeel in de financiering van de S.Z. bijna het
peil van vóór de crisis heeft bereikt, maar met 670.000
werkzoekende uitkeringsgerechtigden méér!
De
staatstussenkomst wordt volledig crisis-ongevoelig gemaakt en de
crisis-kost wordt afgeroomd bij de werkende bevolking in naam van de
"solidariteit met de werklozen"..
De
"vaste en zekere financiering", die volgens Dehaene
door de fundamentele hervorming van de S.Z. moet worden bereikt,
betekent in feite: volledig uitschakelen van staatstussenkomst in de
financiering van de werkloosheid!
1.3.
De vervangende financiering: hogere lasten voor de werkers
In
een eerste periode werden de reserves van de S.Z.--kassen
leeggeroofd. "Tijdens de eerste crisisjaren werd de
vermindering van de staatstoelagen opgevangen door te putten uit de
reserves, die voor de crisis werd opgebouwd!"17
155 miljard reserves werden stelselmatig geplunderd. Ze werden in het
verleden opgebouwd met bijdragen van arbeiders en bedienden!
Dan
kwam de periode van de bijdrageverhogingen met een hoogtepunt onder
Martens V. De totale weerslag van de volmachtsbesluiten kan voor het
jaar 1985 geschat worden op 132.6 miljard F mééropbrengst voor de
sociale zekerheidskassen. Te verdelen als volgt:
a.
Verhoging van de bijdragen: ± 35 miljard.
b.
Opheffing van de loongrenzen voor bijdrageberekening: 30 miljard.
c.
Speciale heffingen (op vakantiegeld, kindergeld, kinderloze gezinnen
en 2% solidariteitsbijdrage voor openbare diensten): 20.6 miljard.
Deze heffingen worden toegekend aan het Fonds voor Financieel
Evenwicht van de S.Z..
d.
De indexsprong van 84 en 85: 48,4 miljard.
1.4.
Martens VI: naar veralgemeende bijdragevermindering voor het
patronaat
Regeringsverklaring:
"De huidige financiering van de S.Z. is sterk
arbeidsbelastend. Met het oog op het behoud van de concurrentiekracht
van de bedrijven en ter bevordering van de tewerkstelling zal worden
gestreefd naar een verlaging van deze last."
De
concurrentiekracht van de bedrijven is het echte motief, de
tewerkstelling is het voorwendsel. De sociale zekerheids- bijdragen
voor het patronaat zijn zogezegd "sterk arbeidsbelastend".
Wat men gaat doen is niet een herverdeling onder het patronaat,
tussen arbeidsintensieve en kapitaalintensieve bedrijven, maar een
algemene vermindering van de bijdragen voor alle patroons en het
meest voor de meest arbeidsintensieve.
Het
rapport Dehaene wil bestaande, tijdelijke verminderingen van
patronale S.Z.--bijdragen uitbreiden en door een algemeen geldend en
permanent systeem vervangen; een forfaitaire vermindering van de
werkgeversbijdrage per tewerkgesteld werknemer.18
De
patroons zouden ook voor deeltijds tewerkgestelden een volle
forfaitaire vermindering krijgen. Ze hebben er dus belang bij één
werknemer te vervangen door twee. "Gezien men bij de
forfaitaire formule het aantal werknemers als verdelingssleutel
hanteert, kan zij tevens een instrument zijn om de deeltijdse arbeid
fors aan te moedigen."19
Dehaene stelt voor: "Voorgesteld wordt in een eerste fase de
beschikbare middelen tot herverdeling van de sociale lasten via een
forfaitaire aftrek terug te verhogen tot 30 miljard, om in een tweede
fase tot 50 miljard te gaan."20
Doorheen het regeringsprogramma worden verschillende maatregelen in
die richting voorgesteld. De regering zou de patronale bijdragen
opnieuw met 20 miljard verminderen in het kader van het naleven van
de "concurrentienorm". Op basis van een nota van Martens is
hierover een principieel akkoord bereikt tijdens de regeringsvorming.
Onder het hoofdstuk "werkgelegenheid" worden
belangrijke bijdrage- verminderingen voorzien bij aanwerving van
jonge arbeiders of langdurig werklozen. Ook de aanpassing van de
wetgeving voor het bevorderen van deeltijds werk zal belangrijke
bijdrageverminderingen meebrengen voor het patronaat. De berekening
van de bijdragen zal niet langer in arbeidsdagen, maar in arbeidsuren
gebeuren.
1.5.
Martens VI: van sociale zekerheid naar sociale bijstand en staat van
behoefte
De
factoren die de druk op de uitkeringen van de S.Z. verhogen. De
regering wil het staatstekort terugdringen door het staatsaandeel in
de financiering van de S.Z.. te verminderen. De staatstussenkomst kan
op twee manieren verminderd worden (1) door de uitgaven te drukken in
de sectoren waar de staat een vast % van de uitgaven op zich neemt
(pensioenen, ZIV) en (2) door de staatstussenkomst tot nul te
herleiden in de sector werkloosheidsuitkeringen (waar de staat het
verschil betaalt tussen inkomsten en uitgaven). De regering wil
bovendien de concurrentiepositie van de bedrijven verbeteren ten
koste van het indirecte loon en de inkomsten van de S.Z.
Dit
kan maar op 2 wijzen opgevangen worden:
– Door
het verhogen van de werknemersbijdrage of het uitbreiden van allerlei
heffingen. Vandaar dat de indexsprong voor 1986 werd bekrachtigd. Na
86 zal de regering op de een of andere manier deze 3 doorgevoerde
indexsprongen in vaste bijdragen moeten omzetten wil ze haar
tussenkomst in de werkloosheid op nul behouden.
Tegelijk
zullen drastische besparingen moeten gebeuren op de uitgaven. Dit is
de hoofdopdracht die Martens VI zich gesteld heeft.
1. De 'principes van de afbraak
a.
De 'selectiviteit
Regeringsverklaring:
"In alle sectoren zullen de prestaties beter worden beheerst
en dit op selectieve wijze. In dat opzicht zal onder meer rekening
worden gehouden met de draagkracht en de samenstelling van het
gezin."
"De
reële solidariteit zal worden verhoogd door een meer selectieve
toekenning van de sociale prestaties."
Rapport
Dehaene: "Daar het gezin bij uitstek de eenheid van inkomsten,
uitgaven en verzorging is en als dusdanig bepalend is voor de
bestaanszekerheid, moeten de uitkeringen van de S.Z. rekening houden
met de concrete gezinssituatie van de uitkeringsgerechtigden. Zeker
in crisistijd moeten de beperkte middelen prioritair afgestemd worden
op die gezinnen die in hoofdorde voor hun financiële
bestaanszekerheid afhankelijk zijn van de S.Z."21
Dit
is het doorbreken van het verzekeringsprincipe van de S.Z. De
financiering door bijdragen van de actieve arbeiders steunt op een
verzekeringsbeginsel: het geeft hen recht op een % van het vroeger
loon ingeval van werkloosheid. ziekte, pensioen. Ongeacht de
familiale toestand, het inkomen van samenwonenden. Het in rekening
brengen van de familiale situatie betekent dat de uitkering
afhankelijk is, van de behoefte. Dit was zo in de jaren 30, vóór de
sociale zekerheid bestond!
De
staat van behoefte in de jaren '30 vertoont opvallend veel
gelijkenissen met de toestand waar we naartoe evolueren. Het grote
streefdoel van de regeringsstrategen is: liefst één maximum
anderhalf inkomen per gezin.
Alle
vooruitzichten wijzen op een blijvende zeer hoge werkloosheid
gedurende de volgende tientallen jaren. Het patronaat, dat beschikt
over overtollige arbeidskrachten wil dit leger werkloze arbeidskracht
niet langer onderhouden. Ten eerste moeten er zoveel mogelijk half
uit de productie worden getrokken. Alfons Verplaetse: "We
moeten komen tot 1,5 job per gezin."22
Tegelijk moeten ook de vervangingsinkomens tot een per gezin worden
beperkt. Dit zijn de vermomde versies van “de vrouw aan de
haard". De overtollige arbeidskrachten moeten zoveel
mogelijk hun inkomen worden ontnomen. Zolang het kapitalisme een
redelijke groei kende wou het patronaat in ruil voor sociale vrede.
de reproductie van arbeidskrachten gedeeltelijk aan een stelsel van
sociale zekerheid toevertrouwen. Wanneer het kapitalisme in crisis
is, is het besteden van gelden voor de reproductie van arbeidskracht
een "overbodige luxe". Er is arbeidskracht teveel en
het kapitaal heeft alle beschikbare fondsen nodig voor de genadeloze
concurrentiestrijd,
b.
Een bestaansminimum verzekeren
Regeringsverklaring:
"De sociale zekerheid moet de bevolking tegen de
bestaansrisico's verzekeren en aan iedereen een minimuminkomen
waarborgen."
"De
prioritaire aandacht van de regering zal gaan naar de
bestaanszekerheid van de minstbedeelden en van de alleenstaanden en
gezinnen wier inkomen in hoofdorde bestaat uit één
vervangingsinkomen."
In
de vorige regeringsverklaring stond al ingeschreven dat de S.Z. moet
herleid worden tot haar "essentie": een
bestaansminimum verzekeren. Dit wordt gewoonlijk voorgesteld als een
kwestie van "solidariteit", van het redden van de
sociale zekerheid voor diegenen die het meest nodig hebben. Het
solidariteitsbeginsel van de S.Z. berust echter op individuele
rechten, zo niet is het niet langer sociale zekerheid maar sociale
bijstand: een bestaansminimum garanderen aan de allerlaagste
inkomenscategorie. Als dat de opvatting is dan betekent het dat
steeds grotere groepen van de werkende bevolking tot die
minimumcategorie worden teruggedrongen. "Solidariteit met de
minstbedeelden" heeft niet met solidariteit te
maken maar alles met het doen terugvallen van 90% van de sociale
uitkeringstrekkers op het bestaansminimum. Het is solidariteit in de
armoede.
c.
De 'harmonisering': de glijbaan naar beneden.
Regeringsverklaring:
"Administratieve vereenvoudiging. hierbij rekening houdend
onder meer met het eindverslag van de Koninklijke Commissie tot
harmonisering en vereenvoudiging van de S.Z."
De
"harmonisering" is een prachtig voorwendsel om de
geleidelijke nivellering naar beneden toe, dus de solidariteit in de
armoede, stap voor stap verder te zetten. Elke afbraakmaatregel lokt
er een hele rij andere uit die dan in naam van de "harmonisering",
ja zelfs de strijd tegen "discriminatie" en
"onrechtvaardigheid" worden genomen. Tot nu toe is
nog geen enkele harmonisering naar boven toe gekend.
d.
Beperking van de uitgaven voor de ziekenzorg
Het
"oververbruik" wordt niet bestreden door ten strijde
te trekken tegen de farmaceutische industrie en de doktersinkomens
maar door afschaffing van gratis geneeskunde voor de WIGW's en de
toename van het remgeld. Vooral door een franchise (eerste kosten
zelf te betalen). Ook dit kan afgestemd worden op "de staat
van behoefte".
2.
De praktische uitwerking van de 'selectiviteit volgens gezinsnorm
Dehaene
wil komen tot het volgende systeem:
– Aan
elke gerechtigde wordt een individueel vervangingsinkomen toegekend
dat, ongeacht de gezinssituatie een bepaald % vertegenwoordigt van
zijn vroeger geplafonneerd loon.
– Het
gezinskarakter wordt tot uiting gebracht via een forfaitaire
gezinsvergoeding voor personen en kinderen ten laste. Die bestaat uit
twee elementen: 1) een forfaitaire vergoeding voor gezinnen die in
hoofdzaak aangewezen zijn op een vervangingsinkomen en 2) een
verhoogde kinderbijslag voor kinderen ten laste van werklozen,
invaliden en gepensioneerden.
-
Een "correctie" volgens draagkracht (noot: dit is
gezinsinkomen) wordt gerealiseerd langs de fiscaliteit. Sociale
uitkeringen worden, wanneer ze gecumuleerd worden met andere
inkomens, op dezelfde voet behandeld als andere inkomens.
Door
deze handige combinatie van een basisuitkering in % en forfaitaire
toeslagen volgens de gezinssituatie streeft Dehaene een dubbel doel
na:
– De
gezinstoestand is de feitelijke vertrekbasis: de basisuitkering wordt
in functie van de gezinstoestand gerecupereerd, de forfaitaire
toeslagen worden in functie van de gezinstoestand toegekend. Terwijl
nu iedereen minstens gedurende 1 jaar recht heeft op 60% van zijn of
haar vroeger inkomen, zou in de toekomst vanaf de eerste dag
werkloosheid een modulering volgens gezinstoestand worden toegepast
en kan de basisuitkering worden verminderd in functie van de duur van
de werkloosheid. De behoefte-graad wordt automatisch gemeten langs de
belastingen.
– Tegelijk
kan Dehaene blijven beweren dat de basisbeginselen van de S.Z. niet
worden aangetast en dat er geen discriminatie is voor samenwonenden;
want iedereen blijft individueel recht hebben op een uitkering ook al
is die basis uitkering laag en wordt ze nog gedeeltelijk
gerecupereerd langs de fiscaliteit.
3.
De praktische uitwerking van de “harmonisering"
De
belangrijkste "harmonisering" tot hiertoe werd
doorgevoerd in de pensioensector. De pensioenstelsels van de publieke
en de privésector werden gelijkgeschakeld door de Wet Mainil
van 1984. De totale weerslag van 2 jaar volmachten op de
pensioenregimes bedraagt voor de periode 1984-1988 ongeveer 45
miljard F, als volgt verdeeld:23
De regering belooft voor de pensioensector: "Voortzetting van de geleidelijke harmonisatie van de bestaande pensioenstelsels teneinde in de toekomst de groei van de pensioenlasten te beheersen." Verder zal het "fiscaal regime van de bruggepensioneerden worden geharmoniseerd met dit van de pensioenen". Dit betekent een vermindering van het belastingkrediet van 95.000 naar 58.900 F, of een verhoging van de belastingen voor sommige geprepensioneerden met 36.000 F!
1.6. Naar privatisering van de sociale zekerheid
In
de pensioensector
Het
regeringsplan om de aanvullende pensioenvorming aan te moedigen
betekent een beslissende stap naar de privatisering van het
pensioenstelsel. Het pensioensysteem is een “omslagstelsel”:
de huidige generatie actieven financiert de huidige generatie
gepensioneerden. De sociale zekerheidsbijdragen drukken een
solidariteit uit tussen generaties en worden onmiddellijk terug
uitgekeerd. De veroudering van de bevolking (minder actieven en méér
niet-actieven) wordt door het patronaat als voorwendsel aangegrepen
om de privatisering te bepleiten.24
Het stelsel moet volgens, het patronaat worden omgebouwd tot een
"kapitalisatiestelsel" iedereen spaart individueel
zijn eigen pensioen bij mekaar, door het aanleggen van een spaarsom.
Die spaarsom komt niet meer in handen van de publiek organisme, maar
van privé-instellingen die ze beleggen in de industrie
De
regering zoekt de overgang tussen beide systemen te bewerken door het
individueel pensioensparen fiscaal aan te moedigen en door bestaande
pensioenfondsen en groepspensioenen te legaliseren. Op dit ogenblik
zijn groepspensioenen zeer in trek in grote bedrijven, waar ze als
bijzondere loonvoordelen (zonder sociale zekerheidsbijdrage) worden
toegekend.
Op
middellange termijn kan dit leiden tot een "gemengd systeem"
zoals dat onder meer door de Generale Bankmaatschappij wordt
voorgestaan25:
een laag basispensioen zou gefinancierd worden door bijdragen volgens
het omslagstelsel; een bijkomend pensioen zou afhankelijk zijn. van
het spaarvermogen en gefinancierd worden door kapitalisatie.
Voor
de sociale zekerheid betekent dit de ontmanteling van het algemeen,
solidair en collectief stelsel. Er worden categoriëen geschapen, al
naargelang de draagkracht. Wil men hoger klimmen dan het
basispensioen, dan moet men van het netto loon sparen.
De
voordelen Voor het patronaat zijn veelvuldig. Ten eerste worden
nieuwe spaarfondsen gemobiliseerd die als kapitaal worden belegd
gedurende lange periodes. Het pensioensparen wordt daarom als
opvolger beschouwd voor de wet Cooreman-De Clercq. Ten tweede
komt deze nieuwe kapitaalmarkt voor een groot stuk in handen van de
banksector, die hieraan een uitstekende zaak doet. De banken strijken
als gieren neer op het kadaver van de sociale zekerheid. Ten derde
worden door dit stelsel de patronale bijdragen onderhandelbaar. De
patronale bijdrage wordt namelijk opgedeeld in een vaste (lage)
bijdrage voor het basispensioen en een bijdrage voor bijkomende
pensioenvorming, die schommelt naargelang de welvaart van de
onderneming, de krachtsverhoudingen in het bedrijf, de sterkte of
zwakte van de sector. De sociale bijdragen worden op die manier een
belangrijke factor van "soepele loonvorming". "Bij
privatisering kan eveneens de starheid in de loononderhandelingen
doorbroken worden" stelt de Generale Bank26.
"In een gekapitaliseerd stelsel kan eveneens over de
verhouding tussen direct en indirect loon onderhandeld worden."
Ten vierde stimuleert het gehele systeem de klassensamenwerking. Hoe
welvarender de onderneming, hoe méér er afkan voor privé-fondsen.
Hoe welvarender de economie, hoe groter de opbrengst binnen 20, 30
jaar van de gespaarde pensioenfondsen.
In
de ziekteverzekering
De
regering plant de invoering van een franchise voor ziektezorgen: de
eerste zorgen, tot een bepaald bedrag, dat eventueel kan schommelen
volgens inkomen en/of gezinssituatie, moet de verzekerde zélf
betalen. Hoe groter de franchise, hoe méér remgeld moet betaald
worden, des te groter wordt de aantrekkingskracht voor bijkomende
privé-verzekeringen. Hierop spelen nu al de grote ondernemingen in.
door het aanbieden van voordelen onder vorm van bvb.
hospitaalverzekeringen in plaats van loonsverhogingen.
1.7.
Ordewoorden van de PVDA
De
huidige evolutie van de S.Z. toont in de eerste plaats het
antagonisme tussen de belangen van het kapitaal en de belangen van de
arbeid..
Sociale
zekerheid in de echte zin van het woord bestaat niet en kan niet
bestaan zolang het kapitalisme overeind staat. Alléén een
socialistische maatschappij kan sociale zekerheid waarborgen,
gebaseerd op deelname van alle werkers aan de productie, op de
voorrang voor de collectieve noden in een economie die is afgestemd
op de belangen van het volk.
De
S.Z.. is één van de belangrijkste verworvenheden van de
arbeidersstrijd onder het kapitalisme. Het is één van de meest
cruciale taken van de gehele arbeidersklasse om ze met hand en tand
te verdedigen tegen elke afbraak.
-
De individuele plaats in de maatschappij wordt bepaald door de plaats
tegenover de productie. Tegenover het individueel recht om deel te
nemen aan de productie, staat het individueel recht op vervangende
uitkering als men beroofd wordt van die mogelijkheid door ziekte.
ouderdom of werkloosheid.
*
Geen gezinsnorm voor uitkeringen. Geen staat van behoefte.
*
Behoud van het individueel, volledig recht op uitkering. zonder
beperking in duur en ongeacht de gezinstoestand, Voor iedereen 60%
van het brutoloon als vervangingsinkomen.
*
Geen belasting op vervangingsinkomens.
*
Volwaardige uitkering voor afgestudeerde jongeren vanaf de 1e dag, op
60% van het minimumloon.
– Het bestaan van verschillende stelsels en voordelen is het resultaat van een langdurige strijd. De harmonisering van die stelsels kan alleen naar boven toe gebeuren.
De
financiering moet uitgaan van de basisbeginselen van de S.Z. De
bijdrage op het loon behoort integraal tot het arbeidersloon en
garandeert het verzekeringskarakter van de S.Z
De
staatstoelage moet alle supplementaire crisislasten dekken door
gedwongen deelname in de financiering van de rijkste bevolkingslagen.
-
Geen hogere afhoudingen op het brutoloon. Teruggave van de 6%
indexsprong. Afschaffing van alle speciale heffingen.
-
Geen vermindering van de "patronale" bijdragen. Geen
roof op het indirect loon. Vermeerdering van de patronale bijdrage in
verhouding tot het zakencijfer.
-
Volledig herstel van de staatstussenkomst zoals die wettelijk was
vastgelegd bij het begin van de crisis
De
staatsmiddelen moeten worden gezocht in gedwongen
"solidariteitsdeelname" van de rijkste
bevolkingslagen:
*
invoering van een belasting op de fortuinen
*
progressief verhoogde belastingvoeten boven 1.5 miljoen
*
solidariteitsbelasting op superwinsten
Radicale
hervormingen in de gezondheidssector.
*
Nationalisatie zonder schadeloosstelling van de farmaceutische
industrie.
*
Nationale Gezondheidsdienst met dokters in loondienst.
Beheer van alle kassen in handen van de werkers.
Halt aan elke privatisering van de sociale zekerheid.
1‘Perspectives budgétaries’, 25 années d’évolution du budget d’État. Services du Premier Ministre et Ministère des Finances, février 1979, p. 11.
2OCDE, ‘Dépenses Sociales 1960-1900’ Paris 1986, p. 57-68.
3 Evolutie van de begrotingen van de sociale zekerheid van 1984 tot 1986 Kabinet Dehaene, 24 juli 1985.
4 La Libre Belgique. 30 nov. 1985.
5 Tekst Regeringsmededeling, maart 1985.
6 Alle gegevens uit Documentatieblad' van het Ministerie van Financiën, Max Franck, okt. 1985.
7 Kwartaaloverzicht van de Economie - Ministerie van Economische Zaken 2/85, Edwin Van Wesemael: 'De aandelenwet - Een evaluatie.
8 De Standaard, 2-3 november 1985.
9 Rapport Dehaene: Voorstellen van de minister van sociale zaken tot hervorming van de sociale zekerheid' mei 1983 en cijfers van de RVA.
10 OCDE Etudes Economiques Belgique/Luxembourg. déc. 84, p. 37.
11 Rapport Dehaene, p. 31.
12Idem p. 113.
13 Nationale Arbeidsraad. 'Rapport betreffende de ontwikkeling van de sociale zekerheid sedert 23 mei 1972" - 17 okt. 1979.
14 Rapport Dehaene, p. 24.
15 Nationale Arbeidsraad, Vooruitzichten sociale zekerheid 1985.
16 Nationale Arbeidsraad, Vooruitzichten sociale zekerheid 1985.
17 Rapport Dehaene p. 122
18 Rapport Dehaene p. 130
19 Rapport Dehaene p. 131
20 Rapport Dehaene p. 133
21 Rapport Dehaene p. 152
22 Zeg 1 november 1985.
23 Combat 20 février 1984.
24 De 4 grootste banken besteedden elk een studie aan de pensioensector. met precies dezelfde argumenten en conclusies: -Bulletin van de Generale Bankmaatschappij dec. 1983 'Onze pensioenen in gevaar?" - Notes économiques Paribas juillet 1984 Pensions complémentaires: une nécessité" BBL Berichten 30 augustus 1985 De pensioenen in België Naar nieuwe formules? -Weekberichten Kredietbank 5 april en 12 april 1985 De Belgische pensioenproblematiek"
25 Bulletin GB dec. 1983 p. 10
26 Bulletin GB dec. 1983 p. 9
Geen opmerkingen:
Een reactie posten