De
verkiezingscampagnes in ‘24 zullen uiteindelijk gaan over de
begroting (“de inkomsten”, “de uitgaven”, en welk “tekort”
er zal zijn), en waar bij iedere partij in haar
“verkiezings-campagne” hiervan haar “analyse” zal maken, met
haar “voorstellen” om dit tekort weg te werken. Het opstellen van
zo’n begroting is gewoon een boekhouding …. Het is niet de
bedoeling om duidelijk te maken, hoe er een overdracht is van de
geproduceerde maatschappelijke rijkdom (BBP) van dat deel dat
“behoorde” aan de werkers (het indirect loon, de zogenaamde
“patronale bijdragen” in de Sociale Zekerheid), naar de
bedrijven (die dan die “vermindering van patronale bijdragen”
terugkrijgen in allerlei vormen van “subsidies” en
“steun”. (hierover verder meer)
De
“inkomsten”, maar ook de “uitgaven”, waar men van uitgaat
zijn het resultaat van vorige besparingen en maatregelen van vorige
regeringen (vanaf zeg maar 1980….) Zo leidden de maatregelen van de
regeringen vanaf 1980 tot nu tot een gecumuleerde VERMINDERING van
patronale bijdragen, die 22,092 miljard euro was dit
jaar, in 2024 zal dat zijn bij ongewijzigd beleid zeker 22,732
miljard euro zijn.
Nu
reeds – maar als het niet lukt – dan zeker in de
“regeringsonderhandeling” nà de verkiezingen lig in ieder
geval op tafel:
–
belastinghervorming
die 6 tot 10 miljard extra vermindering van “patronale
bijdragen”moet opleveren, bovenop de reeds “ingeplande”
verminderingen, door vorige regeringen sinds 1980)
In De Tijd op 1 december 2022: ¨Van Peteghem wil de lasten op arbeid met 10 miljard euro verlagen. Dat moet onder meer gebeuren door het verhogen van de belastingvrije som en door een hervorming van de belastingschalen.”
De vermindering van patronale bijdragen, die in 2024 reeds 22,732 miljard euro zal zijn, kan dus oplopen tot een VERMINDERING van meer dan 30 miljard euro, dus een “inkomsten” die sowieso 30 miljard euro LAGER is dan wat hij zo zijn ZONDER al die verminderingen! Het mogelijk “begrotingstekort” in 2024 (dat in Economische vooruitzichten 2023-2028. Planbureau van juni 2023 al “voorspeld” is zo’n 28 miljard euro te zijn of 4,7 % van bbp – “te hoog” volgens Europa) zal zo aanzwellen met nog zo’n 10 miljard, … als er geen ‘alternatieve inkomsten zijn” of “besparingen in de uitgaven” – lees besparing in de sociale zekerheid, dus bij de pensioenen, uitgaven gezondheid, ouderenzorg, kinderopvang, ... Dit is dus de inzet voor de volgende verkiezingen!
Besparingen
in uitgaven voor sociale zekerheid ook door steeds meer verandering
van “naar begunstigde” naar “selectiviteit”
(voorwaarden verbinden) en door de installering van “forfaitaire”
bedragen, ten gevolge van de “regionalisering” en de “dotaties”,
hetgeen het DOEL was van regionalisering. (later hierover nog meer….)
Een andere bron van “inkomsten” is de vennootschapsbelasting. Die was in 2023 20,84 miljard euro. Nu is de vennootschapsbelasting vandaag de dag: 25% op “winst voor belasting”. Het waren opeenvolgende regeringsbeslissingen om die vennootschapsbelasting te doen dalen. ( zie hierover verderop) Voor 1980 was die nog 48% op “winst voor belasting”.
In Solidair 26 december 2017: “Om in te schatten hoe reëel het gevaar van een zerotarief op middellange termijn is, hoef je maar te kijken naar de evolutie van de aanslagvoet van de vennootschapsbelasting in België. In het begin van de jaren 1980 lag die nog op 48%, hij zakt naar 45% in 1982, naar 43% in 1987, naar 41% in 1990, naar 39% in 1993 (wordt 40,17% met inclusie van de complementaire crisisbijdrage), 33,99% in 2002 om ten slotte, door de nieuwe hervorming tot 29,58% te dalen in 2018 en tot 25% in 2020. In vier decennia is de aanslagvoet dus bijna gehalveerd.”
M.a.w. anders zou de vennootschapsbelasting (indien nog 48%) in 2023 40 miljard euro geweest.
Zo is het niet onlogisch om te denken: Het is een politieke keuze door via “ondernemingsvriendelijke” lagere vennootschapsbelasting een “begrotingstekort” te scheppen. En het is een politieke keuze om van die “inkomsten” een steeds groter deel dat behoorde aan de werkers, te geven aan de bedrijven. (zie verder)
Een tekort die een nieuwe regering moet uitkijken naar “nieuwe inkomsten” en naar “besparingen in de uitgaven”…
En AL de deelnemende partijen die het spel van burgerlijke parlementaire democratie spelen, geven dan, in functie van hun “achterban” (om genoeg stemmen te ronselen) hun voorstellen voor “nieuwe inkomsten”: gaande van btw-verhogingen, co2-taksen tot “effectentaks”en “vermogensbelasting” …. en al dan geen “besparingen”: op pensioenen, werkloosheidsuitkeringen, …. tot …..“geen besparingen nodig omwille van hoog genoeg inkomsten, bv die vermogensbelasting” …
Maar géén van die partijen doen een oproep tot strijd voor een recuperatie van alle voorgaande besparingen en een herstel van “inkomsten” betaald door de kapitalisten ( de “eigenaars” van de bedrijven, banken, monopolies,…)
Dat was ooit anders. Lees hier in 12-6-2023 Frans Van Acoleyen (PVDA) mobiliseerde in 1996 nog voor strijd voor RECUPERATIE van vermindering van patronale bijdragen … en kritiseerde de vakbonden als ze daar akkoorden met vermindering van patronale bijdragen ondertekenen ….“in ruil voor werk” , aan de hand van enkele artikels uit Solidair van 3 april 1996, hoe Frans Van Acoleyen (PVDA) in 1996 nog mobiliseerde voor strijd voor RECUPERATIE van de “verminderingen van patronale bijdragen” … Interessant is (zoals je kunt lezen) dat wat de PVDA in 1996 aan “de trotskisten” verweet, …. ze nu zelf doen….. “exclusief de strijd richten op een hogere vermogensbelasting” … De reden waarom is vandaag de dag wellicht iets anders “deze demagogie heeft geen ander doel dan …..” stemmen te ronselen in verkiezingen.
Ook maakte de PVDA toen nog een kritiek op het reformistische “onderhandelen = nemen en geven” van de vakbondsleiding. Waarbij de vakbondsonderhandelaars zèlf tekenen voor vermindering van patronale bijdragen “in ruil voor werk” …..
Dit is dan ook de laatste Solidair waarin nog opgeroepen werd voor de strijd voor de recuperatie van de reeds vroegere verlagingen van patronale bijdragen ….
In
de PVDA-brochure van begin 1986 “Stop deze regering van
sociale terreur”- handboek tegen Martens-Gol) wordt o.a.
een overzicht gegeven van de inleveringen en besparingen van
1980-1985. Ook (maar ik kom hier later nog op terug) worden de
plannen van de “nieuwe” regering (Martens VI) geanalyseerd in
deze brochure, zoals ook de “begrotingsopmaak” van die regering.
Wat o.a. opvalt is, dat hier wordt de “competitiviteitsnorm”
wordt aangeklaagd. Het gaat hier in 1985 dus (nog) niet over de “wet
van 1996”!
Het
is de wet van 1996 die nu aangeklaagd wordt, maar NIEMAND heeft het
nu over de competitiviteitsnorm, die ook nog altijd van kracht is….
Tussen
twee haakjes, in 1985 riep de PVDA nog wèl op (o.a. de vakbonden)
tot strijd tegen de competitiviteitsnorm….
Ook
wordt in 1985 nog duidelijk gesteld dat er geen sprake kan zijn van
verminderingen van patronale bijdragen, want dat is “loondiefstal”….
Ook
werd in 1985 nog opgeroepen tot strijd voor de recuperatie van ALLE
inleveringen en besparingen…
Lonen
en flexibiliteit
Martens
V heeft haar herstelbeleid gevoerd onder het motto: "wij
moeten de concurrentiekracht (competitiviteit) van onze ondernemingen
verstevigen"!
Maar bedrijven zijn niet "van
ons",
zij zijn het privébezit van een handvol kapitalisten. De verdediging
van de competitiviteit is de verdediging van het klassenbelang van
het kapitaal.
In
een economie gebaseerd op het privébezit van de productiemiddelen is
het enig motief van de productie: de winst en meer bepaald de
winstvoet, dat wil zeggen de winst in verhouding tot het totale
geïnvesteerde kapitaal. De crisis heeft geleid tot de ineenstorting
van de winstvoet. Voor het grootkapitaal is het antwoord op de crisis
dan ook: het herstel van de winstvoet en dit wordt door de
arbeidersklas se betaald. Marx drukte de winstvoet uit in volgende
formule:
w
w’
= ---------
c
+ v
Daarin
is w = het volume van de winst
c=het
constant kapitaal (machines, gebouwen, grondstoffen)
v=het
variabel kapitaal (lonen = de prijs voor de arbeidskracht).
w’=
de winstvoet.
Er
zijn vier manieren om de winst te verhogen.
1.
De kapitalistenklasse kan de prijs van de arbeidskracht (het loon)
verlagen. In dat geval verhoogt de uitbuitings- graad: van de waarde,
die de arbeider produceert gaat een groter deel naar de kapitalist (w
stijgt) en een kleiner deel naar zichzelf (v daalt).
2.
De kapitalistenklasse kan de uitbuitingsgraad ook verhogen door de
arbeidsduur te verlengen en door de arbeiders harder en sneller te
doen werken. In beide gevallen verhoogt de winst.
3.
De kapitalistenklasse kan productiekrachten vernietigen door het
sluiten van de minst rendabele ondernemingen (c daalt).
4.
Door de flexibiliteit te organiseren kunnen de kapitalisten de
machines langer doen draaien. In dat geval stijgt de winst bij een
gelijkblijvende hoeveelheid kapitaal..
In
dit hoofdstuk bespreken wij I (de lonen) en 4 (de flexibiliteit).
Het
herstelbeleid is geen typisch Belgische politiek. In alle
kapitalistische landen eist het grootkapitaal in naam van de
competitiviteit dezelfde politiek tot herstel van de winst- voet. Of
de regeringen nu geleid worden Thatcher of door Mitterrand, door
Martens of door Gonzales, overal worden lonen verlaagd, fabrieken
gesloten, flexibiliteit en grotere uitbuiting georganiseerd.
De
crisis heeft de internationale concurrentiestrijd scherper gemaakt.
Door de uitbuiting van haar' arbeiders op te drijven verwerft het
grootkapitaal een bijkomend voordeel op de concurrentie. De
verhevigde concurrentiestrijd leidt ertoe dat grotere uitbuiting van
de arbeiders in één land bet lot wordt van de arbeiders in andere
landen. Mitterrand leerde van Martens de flexibiliteit, Martens nam
van Mitterrand Gandois over en van Duitsland de indexafbraak; wat de
Italiaanse regering inspireerde hetzelfde te doen.
De
werkers moeten hun directe belangen verdedigen tegen de aanvallen van
hun kapitalisten. Zo alleen kan de helse spiraal, voortgebracht door
de kapitalistische concurrentie doorbroken worden. In deze strijd
versterkt de arbeidersklasse haar eenheid, slagkracht en bewustzijn
en bereidt zij zich voor om uiteindelijk de macht te breken van het
grootkapitaal.
De
lonen
1.
Bilan van de loonpolitiek van Martens V
Nooit
heeft sinds de Tweede Wereldoorlog een regering zo zwaar de lonen
aangevallen als Martens V. Zowel het patronaat als de staat hebben
van deze reusachtige inlevering geprofiteerd.
Loonafbraak
ten voordele van het patronaat
In
het kader van de "transfer van de gezinsinkomens naar de
ondernemingen" nam Martens V volgende maatregelen: In 1982
(gekoppeld aan de devaluatie) werd een index- sprong (2%)
overgeslagen. De overblijvende indexeringen van dat jaar werden
forfaitair toegekend (een forfaitaire som gelijk aan 2% van het
minimumloon). Deze inlevering is definitief.
In
1983 was er de 5-3-3 operatie: 5% arbeidsduurvermindering. 3%
aanwervingen en 3% looninleveringen onder de vorm van nogmaals 2
forfaitaire indexeringen en de invoering van een glijdende index
(berekening van de indexstijging op basis van het gemiddelde van de
laatste vier maan den in plaats van op de laatste maand). Deze
inlevering werd ondertussen verlengd tot einde '86.
Van
'82 tot 86 werd bij wet een volledig verbod op loonstijgingen
opgelegd.
Loonafbraak
ten voordele van de staat
De
staat profiteerde van alle hierboven vermelde maatregelen in de
Openbare Sector. In die sector werd ook de solidariteitsbijdrage jaar
na jaar verlengd. In het kader van de "gezondmaking
van de overheidsfinanciën"
werden bovendien volgende maatregelen van loonafbraak opgelegd: - In
1983: verhoging van de sociale bijdragen van werknemers met 2%, spaarplan
van maart 84: indexsprong in 84, 85 en in 86 675 F aftrek per maand
voor alleenstaanden en gezinnen zonder kinderen en invoering van
12.07% bijdrage op het dubbele vakantiegeld.
Wat
is nu het resultaat van deze loonafbraak?
Koopkracht
van de werkers: –15% sinds 1981
Het I.R.E.S.. een onderzoeksinstituut van de U.C.L.. (Franstalige
katholieke universiteit) rekende per inkomenscategorie uit hoeveel
koopkracht er nu verloren is gegaan onder Martens V (tabel 1).
Deze
tabel maakt een volledige balans op van de afhoudingen op het loon
ten voordele van patronaat en staat; daarnaast wordt ook rekening
gehouden met de evolutie van de kinderbijslagen en van de fiscale
afhoudingen. Hij geeft dus een precies beeld van het beschikbaar
inkomen en van de evolutie van de koopkracht van de werkende
bevolking. Al naargelang het inkomen en de gezinssituatie varieert
het koopkrachtverlies van 10 tot 15%. En dat is slechts een minimum
want er wordt geen rekening gehouden met de toegenomen werkloosheid,
met de verspreiding van de deeltijdse arbeid en met de verlaging van
de werkloosheidsuitkeringen.
Bedrijfswinsten:
+58% in drie jaar
Ten
onrechte beweert VBO-voorzitter A. Leysen dat de zware
looninleveringen volledig door de staat worden opgeslorpt.1
In de reeds vermelde studie van het I.R.E.S. wordt aangetoond dat de
patronale loonkost tussen '81 en '85 daalde met 1.3% voor een
brutomaandloon van 30.000 F (in '81) en met 5.9% voor een loon van
70.000 F.
Belangrijk
daarin is de indexafbraak van '82 en '83, die het patronaat jaarlijks
47 miljard blijft opbrengen. Daarenboven bracht de Maribeloperatie
(vermindering van de patronale bijdragen in ruil voor verhoogde
indirecte belastingen) aan het patronaat in 1982 30 miljard op en in
1983 nog eens 15 miljard. Tussen '80 en '84 steeg de productiviteit
in de Belgische industrie met 22%. Dit betekent dat loonkost per
eenheid product over die periode in dezelfde mate gedaald is. Dankzij
de opeenvolgende loonblokkeringen is de opbrengst van deze
productiviteitsstijging volledig naar het patronaat gegaan.
Het
meest zichtbare resultaat van deze politiek is dan ook de explosie
van de bedrijfsinkomens sinds 1981. Op 3 jaar tijd zijn de
bruto-inkomens van de ondernemingen (na belasting, vóór
afschrijving) met 58% gestegen (grafiek 1). Na aftrek van inflatie
blijft een reële stijging van 36% of gemiddeld 10,8% per jaar..
Dit cijfer is slechts een gemiddelde voor alle bedrijven. De aangroei is nog opmerkelijker voor de grote maatschappijen en monopolies. De bruto-inkomens (na belastingen, voor afschrijving) van de 5.000 grootste ondernemingen zijn na aftrek van inflatie tussen '81 en '83 reëel toegenomen met 70% (van 195 naar 364 miljard),
De politiek van Martens V heeft het relatieve aandeel van de lonen en van de brutowinsten in de toegevoegde waarde van de ondernemingen ernstig gewijzigd. De toegevoegde waarde is de waarde die de arbeiders door hun gezamenlijke arbeid hebben toegevoegd aan de machines, de grondstoffen enz...
Uit een studie, uitgevoerd door de Kredietbank op basis van de bilans van 6.700 Belgische ondernemingen blijkt dat het stijgende aandeel van de brutowinst praktisch volledig verklaard wordt door het gedaalde aandeel van de personeels- kosten (tabel 2). Het is vooral dankzij deze verschuiving. stelt de Kredietbank vast dat de netto-rendabiliteit op eigen middelen in de industriële sector tussen '82 en '84 meer dan verdubbeld is, van 4,3% naar 9,6%.2
Inkomens uit vermogen: +64% (van 1981 tot 1985)
Terwijl de werkers inleverden aan het patronaat en de staat hebben de bezitters van vermogens (aandelen, obligaties, kasbons, enz …) uit twee ruiven gegeten. De aandeelhouders hebben geprofiteerd van de verbeterde winstvoet. In 1981 hebben de bedrijven voor 61 miljard dividenden uitbetaald, in 1984 was dat 90 miljard of een stijging van bijna 50% in drie jaar tijd.3 Zij profiteren, en zullen dat nog vele jaren doen, van de fiscale voordelen van de aandelenwet Cooremans-De Clercq. Tenslotte hebben de dragers van staatsobligaties meegeprofiteerd van de hoge interestvoeten.
Het resultaat is een forse aanwas van de inkomens uit fortuinen (grafiek 2). Na aftrek van inflatie blijft er een stijging van 36% op 4 jaar tijd.Martens en Dehaene beroepen er zich op dat hun herstelbeleid 'evenwichtig' en 'rechtvaardig was. De feiten bewijzen het tegendeel: de armen werden armer, de rijken rijker. Het relatieve aandeel van de lonen in het BNP (Bruto Nationaal Product) is op drie jaar tijd gedaald van 60.1 naar 58% terwijl het aandeel van de inkomens uit vermogen is toegenomen van 13 tot 15.5%. Het Planbureau schat dat het loon- aandeel nog slechts 54% zal zijn in 1990. Op dat ogenblik zullen de inkomens uit fortuinen 1.300 miljard bedragen. Dat is 21,5% van het BNP of meer dan één vijfde van de rijkdom die de arbeiders op 1 jaar voortbrengen! En ondertussen voorziet M. Eyskens een verdere daling van de koop- kracht met 5% tegen 1987,
4
2. Martens VI: een loonpolitiek op maat van het V.B.O.
Regeringsverklaring over het concurrentievermogen
Het concurrentievermogen van de ondernemingen zal onder elke omstandigheid worden gehandhaafd. Daarom zal de Regering het Parlement verzoeken de bepaling van de wet van 22/1/1985 (*) te verlengen die de Koning machtigt om alle nuttige maatregelen te nemen, telkens wanneer uitzonderlijke omstandigheden het concurrentievermogen in het gedrang brengen.
a. Voor de jaren 1985 en 1986 zal de competitiviteitsnorm ingesteld door de wet van 22/1/1985 volledig worden toegepast krachtens de bestaande bevoegdheidsdelegatie van het Parlement aan de Koning. Met het oog hierop zal in het begin van het eerste halfjaar van 1986 en in het begin van het tweede halfjaar de door de wet voorziene evaluatie van de concurrentiekracht van de ondernemingen in België voor de 1985 en voor 1986 worden uitgevoerd.
Mocht blijken dat de norm niet geëerbiedigd wordt dan zal de regeling voorzien in art. 26 (*) van de wet worden toegepast.
b. Voor de jaren 1987, 1988 en 1989 zal de regering in maart 1986 een overleg met de sociale gesprekspartners organiseren. Dit overleg zal betrekking hebben op:
– de maatregelen die toelaten de concurrentiekracht van de ondernemingen veilig te stellen:
- de bevordering van de tewerkstelling en van de soepele werking van de arbeidsmarkt;
– de inkomensvorming en de koopkracht.
De Regering zal alles in het werk stellen om een interprofessioneel akkoord te bereiken. Voor het geval dat dergelijk akkoord niet afgesloten zou zijn vóór eind juli 1986 of niet verenigbaar zou zijn met de vereisten van de competitiviteit van de ondernemingen, zal de Regering het Parlement verzoeken de Koning toe te laten competitiviteitsnorm vast te leggen en zelf het kader te creëren waarbinnen de vrijheid van onderhandelen van sectoriële en bedrijfsakkoorden verzoend kan worden met het eerbiedigen van deze norm, rekening houdend met de specifieke situatie van de K.M.O. s.
Binnen dit kader zal bovendien, wanneer in een onderneming voldoende gunstige bedrijfsresultaten worden geboekt, onderhandeld worden over aanvullende tewerkstelling en de participatie, onder diverse vormen, van alle betrokken werknemers in deze resultaten..
(*) Artikel 26 van de wet van 22/1/1985
"De competitiviteit moet behouden blijven in 1985 en 1986 en dat minstens op het gemiddelde niveau van de jaren 1982, 1983 en 1984. De competitiviteit zal geëvalueerd worden op basis van twee criteria:
1. de loonkost van de 7 belangrijkste handelspartners van België:
2. de flexibiliteit in het gebruik van de productiefactoren. (...)
De vakbonden, de werkgevers en de middenstand zullen bij het begin van het tweede semester ‘85. begin '86 en bij het begin van het tweede semester van '86 nagaan of de competitiviteit behouden bleef.
Indien voor 1985 en 1986 de competitiviteit niet op zijn minst gehandhaafd werd dan kunnen na overleg met de vakbonden, de werkgevers en de middenstand tussen 1 januari 1985 en 31 december 1986 bij Koninklijk Besluit volgende maatregelen worden opgelegd:
* een forfaitaire vermindering van de patronale bijdragen aan de RMZ. voor zover andere maatregelen geen invloed hebben op de schatkist.
* alle andere nuttige maatregelen op basis van de bijdragen in functie van de draagkracht en zonder de koopkracht van de minstbedeelden aan te tasten".
2.1. De competitiviteitsnorm
De competitiviteitsnorm is een hakbijl die de regering tot einde 1989 toelaat in te grijpen tegen de lonen, telkens wanneer die sneller stijgen dan bij de 7 belangrijkste handelspartners. In haar memorandum aan de regering maakt het V.B.O. duidelijk wat zoiets concreet betekent: "Uit het laatste verslag van de Centrale Raad voor het bedrijfsleven over de concurrentiepositie van de Belgische economie blijkt dat (in gemeenschappelijke munt) in 1984 en 1985 de Belgische loonkosten per tewerkgestelde werknemer steeds toenemen dan die van onze zeven belangrijkste handelspartners.
1984 1985
Zeven
handelspartners. +7.1% +5,3%
België +8.1% +7.3% 5
Met
andere woorden: het V.B.O. vraagt een verlaging van de loonkost met
3% (1% achterstand in '84 en 2% in '85). Dit moet gebeuren door een
verlaging van de sociale zekerheidsbijdragen (Maribeloperatie).
Tezelfdertijd blijft het V.B.O. propaganda maken voor een herziening
van het indexsysteem (1 aanpassing per jaar).
De
neerwaartse loonspiraal
De
competitiviteitsnorm onderwerpt de werkers volledig aan de helse
spiraal voortgebracht door de kapitalistische concurrentie..
Telkens
wanneer de kapitalisten of regeringen in één van deze zeven landen
de lonen van hun arbeiders kunnen verlagen zal dat automatisch ook
het lot worden van de arbeiders in
België. De vakbonden moeten deze norm onvoorwaardelijk verwerpen en
strijd voeren voor de prijs van de arbeidskracht.
"Minder
Staat?"
Minder
staat zegt Jean Gol. 'Wij moeten de staat afslanken' echoot
Verhofstadt. Maar om in te grijpen in de lonen eisen zij voor de
staat een permanente volmacht tot einde 1989.
Aan
de werkers wordt dictatoriaal verboden om door strijd de prijs van
hun arbeidskracht te behouden of te verhogen. De staat toont wat hij
werkelijk is: de zaakuitvoerder van de belangen van het
grootkapitaal. Elke strijd voor de verdediging van de koopkracht
veronderstelt de vernietiging van de competitiviteitsnorm
Overleg
is een farce
De
regering zal in maart een interprofessioneel overleg organiseren.
Maar de kaarten liggen bij voorbaat vast. Ofwel aanvaarden de
vakbonden vrijwillig de competitiviteitsnorm. de loonstop, de
flexibiliteit op alle gebied, de winst- deling enz... ofwel worden ze
naar huis gestuurd en zal de regering eigenmachtig een
competitiviteitsnorm opleggen een kader bepalen dat deze norm, dus de
belangen van het kapitaal veilig stelt. Aan zulk een farce mogen de
vakbonds- leiders zich onder geen enkel beding medeplichtig maken.
2.2.
Aanval tegen het indirecte loon
André
Leysen: "De
kloof tussen het bruto- en het nettoloon, dus de overheid en de
sociale zekerheid wordt het gemeenschappelijk probleem van werkgevers
en werknemers. Samen met de vakbonden moeten wij daarom onderzoeken
of de centen, die men van u afneemt, die men van mij afneemt wel
efficiënt worden besteed. Zo moet het probleem van de
concurrentiekracht worden aangepakt"6.
De zorg voor het nettoloon is geveinsd. Was A. Leysen niet de eerste
om te eisen dat de regering zou ingrijpen tegen de index ten voordele
van het patronaat?
Het
doel is het herstel van de concurrentiekracht, dit wil zeggen het
herstel van de winstvoet, op kap van de sociaal verzekerden.
Het
V.B.O. eist in haar memorandum dat de regering het probleem van de
concurrentiekracht moet aanpakken door "de sociale
zekerheidsbijdragen, die een steeds groter deel van de loonkosten
uitmaken, te verminderen. Die vermindering moet worden gerealiseerd
door de sociale zekerheidsuitgaven evenredig te drukken"
Het
V.B.O. is van oordeel dat de werknemers, na vier jaar harde
inlevering op het nettoloon, aanvallen op het indirecte loon zullen
verkiezen boven nieuwe inleveringen op het nettoloon.
A.
Leysen voert actief campagne om de actieven op te zetten tegen de
niet-actieven: de ontmanteling van de sociale zekerheid zou het
gemeenschappelijk probleem zijn van werkgevers en werknemers.
Indirect
loon is arbeidersloon
Het
kapitalisme interesseert zich slechts voor de arbeiders in zoverre
die voor hem meerwaarde produceren: zieke, werkloze. gehandicapte,
oude werknemers zijn voor hem waardeloos. Het kapitalisme is
onzekerheid: iedere arbeider kan vroeg of laat uitgerangeerd worden.
Geen
enkel arbeidersgezin kan op haar eentje een tegenslag aan. Om zich
tegen de onzekerheid van het kapitalisme te beschermen hebben de
arbeiders solidair met een deel van. het loon de sociale zekerheid
uitgebouwd (werknemersbijdragen). Zij hebben het patronaat verplicht
stortingen te doen in de sociale zekerheidskassen van de arbeiders en
bedienden (werkgeversbijdragen).
Werknemers-
als werkgeversbijdragen vormen samen het indirecte loon. Een patroon
uit de automobielsector rekende voor hoeveel een arbeider hem in 1984
gemiddeld kostte.6
Zoals elke patroon beschouwt ook deze patroon de werkgeversbijdragen als een deel van de prijs die hij moet betalen voor het gebruik van de arbeidskracht. Het onderscheid tussen werkgevers- en werknemersbijdragen is van zuiver administratieve aard en heeft als enig doel de patroons een voet aan huis te geven in het beheer van de kassen van sociale zekerheid. De werkgeversbijdragen zijn géén centen van Leysen en Co. Het zijn arbeiderscenten. Elke vermindering van de werkgeversbijdragen is loondiefstal.
Solidariteit met de niet-actieven
Het indirect loon is een solidair arbeidersloon. Een deel van de arbeiders (de actieven) staat een deel van haar loon af aan een ander deel (de niet-actieven), die hun arbeidskracht niet meer kunnen verkopen. De verdediging van het indirecte loon is op de eerste plaats een kwestie van klassensolidariteit, een weigering om de arbeidersklasse in twee delen te laten splitsen. De discussie over netto- en brutoloon is een discussie over de vraag welk deel van de arbeidersklasse hoeveel moet inleveren. Tegenover die discussie is het enige juiste antwoord: niet een arbeider betaalt. het kapitaal moet betalen.
Het indirecte loon is uitgesteld arbeidersloon waarop de arbeider beroep kan doen wanneer hij om of andere reden uit het productieproces uitgesloten wordt. De verdediging ervan is dus vitaal voor de actieven. Ook zij kunnen ziek of werkloos worden. Ook zij zullen op een dag hun pensioen nodig hebben.
Wanneer duizenden werklozen zonder inkomen op straat worden gezet zal onvermijdelijk de druk op de lonen toenemen. Wanneer de sociale zekerheid géén zekerheid meer biedt, staat elke arbeider voor de keuze: ofwel in permanente onzekerheid leven, ofwel een steeds groter wordend deel van het nettoloon besteden aan privéverzekeringen.
Martens VI, solidair met de minstbedeelden?
Ten eerste: de aanpassing van de loonkost aan de competitiviteitsnorm zal gebeuren door een 'forfaitaire vermindering van de patronale RMZ-bijdragen (wet van 22/1/65). Op Stuyvenberg werd overeengekomen nog dit jaar een nieuwe Maribeloperatie ten bedrage van 20 miljard door te voeren. Gezien deze bijdragevermindering geen invloed mag hebben op het budget en gezien het nieuwe regeerakkoord elke verhoging van de fiscale of parafiscale last uitsluit is er slechts één alternatief: supplementaire besparingen in de sociale zekerheid!
Ten tweede: de regering zal binnen de beschikbare ruimte de werkgeversbijdragen in belangrijke mate verminderen ingeval van de aanwerving van een zeker aantal categorieen werknemers (jongeren, gezinshoofden, enz...). Binnen de budgettaire ruimte betekent ook hier supplementaire besparingen. M. Eyskens: "De ongeschoolde arbeid moet goedkoper worden. Dat moet niet gebeuren via een verlaging van het loon, maar door een verkleining van de loonwig tussen bruto- en nettoloon. Zo een ingreep leidt echter noodzakelijkerwijze tot een gat in de kassen van de sociale zekerheid. Ik denk dus dat de oplossing van de werkloosheid van de ongeschoolden gebonden is aan een selectievere toekenning van de uitkeringen aan de mensen, die goed hun brood verdienen" 7.
Ten derde in de oorspronkelijke tekst van de formateur over de participaties stond een zinnetje meer: "Daarbij moeten echter de bijdragen op de sociale zekerheid behouden blijven.” Dit zinnetje is uit de definitieve tekst weggevallen. Op de participaties moeten dus géén bijdragen worden betaald.
(...)
3. De eisen van de PVDA
Stop de loonpolitiek van Martens VI
1. Geen volmachten voor de loonbepaling, Vrijheid voor de loonstrijd. Afschaffing van de competitiviteitsnorm. Geen verlenging van de loonstop. Geen staatstussenkomst in de loonbepaling.
2. Geen aanslagen op het indirecte loon. Neen aan het patronale solidarisme dat actieve arbeiders wil opzetten tegen niet-actieven. Vermindering van het indirecte loon is loondiefstal. Géén nieuwe Maribeloperatie. Halte aan alle extra-legale voordelen (winstdeling, maaltijdcheques...), die de sociale zekerheidsbijdragen ontwijken.
3. Geen loonflexibiliteit, een ander woord voor willekeurige beloning. Respect voor de wettelijke en conventionele minimumlonen.
Voor de verdediging van het levensniveau
Een nationaal interprofessioneel akkoord ter recuperatie van de 15% geleden koopkrachtverlies. Teruggave van de 4% indexsprong. Intrekking van de solidariteitsbijdrage voor de werknemers van de Openbare Diensten. Teruggave van alle bijkomende inleveringen bij herstructurering (bv. staal). Omzetting van alle extra-legale voordelen in evenredige verhogingen van het brutoloon. Verhoging van het interprofessioneel minimumloon tot 34.000 F netto per maand.
1Le Soir, 7-8 december 1985
2Weekberichten Kredietbank nr. 43, 29 november 1985.
3Rapport Nationale Bank 1984.
4Le Soir, 20 december 1985.
5Memorandum van het VBO aan de Regering, in Mededelingen van het VBO, 1-14 november 1985. nr.20
6Sociaal Jaaroverzicht Volvo-Kontakt 1984.
7De Standaard, 1 augustus 1985.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten