28-05-2018

IDEOLOGISCHE verwantschap tussen de PVDA-kaders verantwoordelijk voor de “ontaarding” van de PVDA en CCP-kaders verantwoordelijk voor het herstel van het kapitalisme in China: Boudewijn Deckers, Peter Franssen, Kris Merckx –> Deng Xiaoping

Het loslaten van de Communistische Identiteit leidde bij de PVDA tot een "sociaal-democratische", niet-revolutionaire, BURGERLIJKE visie op "socialisme" geformuleerd in marxistisch-KLINKENDE frasen.
Logisch dat de militanten en kaders van de PVDA, het uiteindelijk herstel van kapitalisme in China (dat niet anders dan in "zijn hoogste imperialistisch stadium" kan zijn), ingezet door Deng Xiaoping in 1978, als een "door marxisme gedreven analyse", versterking van "het socialisme" in China zien.

De kaders en militanten, ook zij die vanaf het begin in AMADA zaten en mee de PVDA oprichten, op het eerste congres in 1979, hebben geen inzicht in wat socialisme is, en hoe strijd-strategie ontwikkeld moet worden naar revolutie toe. Logisch dat zij iets wat ze zelf niet (meer) zien kunnen overbrengen op de werkende klasse.

24-10-11 Arcelor-Mittalen de strijd voor het socialisme, volgens de PVDA

Het marxisme is voor hen hoogstens een opeenstapeling van citaten van Marx waarmee ze ´ bewijzen” wat ze maar willen “bewijzen” ( of zichzelf van overtuigen).

25-10-11 Zonder studie van Marx, géén concrete inzichten, in nog geen Honderd Dagen Van Het Socialisme!

Kaders, zoals Kris Merckx (maar dat geldt ook voor een Boudewijn Deckers), die in delegaties hebben gezeten nààr China, maar nooit zich de geschiedenis van de revolutie in China en de opbouw van het socialisme hebben bestudeerd (hetgeen een houding was bij het grootste deel van de kaders, een politieke apathie waar Ludo Martens hen van beschuldigde, in 1989, waardoor er totaal geen correcte communistische inzicht was bij hen toen, om als een communistische partij naar buiten een consequent communistisch standpunt in te nemen) Kris Merkx kan dus geen analyse maken van de laatste ontwikkelingen in China, alleen een beschrijving en een opsomming van feiten. (Verderop zegt Boudewijn Deckers;”Wij (en hij bedoeld zichzelf!) kunnen onmogelijk alle aspecten van deze kwestie beoordelen.” … had Ludo Martens eenzelfde houding aangenomen tegenover de historische revolutionaire ontwikkelingen in Congo, dan had hij nooit het boek over Pierre Mulele geschreven, of dat over Laurent Kabila ...)

13-12-12 PVDA-kaderKris Merckx: “is China NOG socialistisch?”... maar weet niet wat socialisme is!

Degene die deze burgerlijke ideologie kon invoeren in de PVDA - geholpen door de totale dogmatische blindheid bij PVDA-militanten en -kaders ... en het wegvallen van Ludo martens - is Boudewijn Deckers.

Marxistische Studies no. 64, november 2003, ‘“Vragen over de ontwikkeling van het socialisme in de Chinese Volksrepubliek”, door Boudewijn Deckers. 


Een delegatie van het Centraal Comité van de Partij van de Arbeid van België (PVDA) was van 16 tot 25 februari 2003 in China, op uitnodiging van de Communistische Partij van China (CPC). Boudewijn Deckers, verantwoordelijk voor de Internationale Betrekkingen van de PVDA, leidde de delegatie. Hij antwoordt op een enkele vaak gestelde vragen over China.: “...(…) …. Begin jaren ’80 vond de Chinese Communistische Partij dat een versnelde ontwikkeling van de economie, die ze absoluut noodzakelijk achtte, onmogelijk te rijmen viel met de strikte principes van de collectivisering die tot dan toe heersten, ook al hadden die China stevige fundamenten gegeven. (,,,) Wij kunnen onmogelijk alle aspecten van deze kwestie beoordelen. (…)
Volgens Deng Xiaoping en andere belangrijke Chinese leiders had de CPC etappes willen overslaan, met een snelle, grootschalige collectivisering die niet overeenstemde met de achterlijke situatie van de productiekrachten. De socialistische collectivisering vereist een materiële basis, namelijk een omvangrijke industriële productie en een gemechaniseerde landbouw.
(Er ging) (….) overdreven veel aandacht en energie naar de klassenstrijd terwijl de prioriteit onder het socialisme globaal genomen moet gaan naar de ontwikkeling van de economie. Je kunt de klassen immers niet uitschakelen binnen het kader van een achterlijke economie. Het doel van het socialisme is de mensen een steeds beter levensniveau te bezorgen. (...)
Eerst moedigde China een decollectivisering aan op het platteland. De grond bleef wel eigendom van de staat of van de gemeenschap. De privé-productie ontwikkelde zich snel. (...)
In 1983 besloot de CPC1 dat de hoofdtegenstelling in China lag tussen de groeiende noden van het volk en de achterstand van de productiekrachten. In 1989 lanceerde de CPC2 een politiek van hervormingen en opening op de buitenwereld. (…)
De CPC lijkt ons echt wel verenigd rond de huidige hervormingspolitiek. De verrassende resultaten zouden de meeste twijfelaars over de brug hebben gehaald. De hervorming blijft alle aandacht krijgen, men acht ze lang niet voltooid. (...)
Volgens de analyse van de CPC zit China vandaag in de beginfase van het socialisme en dat zal zo nog tientallen jaren duren, misschien wel tot het eind van deze eeuw. In heel deze periode moet de nadruk liggen op de ontwikkeling van de productiekrachten, want die zijn compleet achterop. (...)
De decollectivisering van het platteland en de ontwikkeling van privé-bedrijven ging gepaard met de oproep “Verrijk jezelf”. Beide moesten de zin voor initiatief bevorderen en dus ook de productie. (…)
China heeft zich ook opengesteld voor de kapitalistische wereld. De Chinese staat beschikt niet over het nodige kapitaal om overal een moderne industrie te ontwikkelen. Dank zij de buitenlandse investeringen (meestal in de vorm van joint ventures, soms volledig in buitenlandse handen) trekt China enorm veel kapitaal aan maar ook spitstechnologie, knowhow, enz. Zo kan het land zelf snel tal van Chinese technici en managers opleiden. De arbeidersklasse groeit aan en leert de meest geavanceerde technieken beheersen. Veel boeren kunnen naar de steden verhuizen wat een goede zaak is want op het platteland is er een enorm overschot aan arbeidskrachten. Anderzijds openen de buitenlandse investeerders ook de buitenlandse markt voor Chinese producten. (...)
We moeten niet vergeten hoe de kapitaalaccumulatie in de huidige hoogontwikkelde landen verlopen is. Enerzijds kende de arbeidersklasse een ongehoorde uitbuiting in de 19e eeuw (met kinderarbeid, werkdagen van 12, 16 of meer uren, soms zeven dagen op zeven). Anderzijds onderwierp de kolonisatie de volkeren van de derde wereld aan een nog wredere uitbuiting terwijl de westerse mogendheden al hun grondstoffen wegsleepten. Dat zijn de grondslagen van onze welvaart (die voor een groot deel van onze bevolking dan nog erg relatief blijft) en dat beleid houdt vandaag nog aan, zij het onder een meer geciviliseerde vorm (hoewel...). Dat is een weg die het socialistisch China natuurlijk weigert!
China stapte ook af van de planeconomie zoals die de eerste decennia was toegepast. Die was zo detaillistisch dat ze juist niét tegemoet kon komen aan de reële noden.(...) Het invoeren van een regulerende markt en van de concurrentie om aan te sporen tot een betere en efficiëntere productie: ook dat gebeurt volgens de idee dat er een kapitalistische markt is en een socialistische markt.”

Boudewijn Deckers volgt Deng kritiekloos en bevestigt zo het zogenaamd “marxistisch” karakter van Deng’s verantwoording van zijn beleid:
Voordat de productieverhoudingen “mogen”/kunnen (beginnen te) veranderen, van kapitalistisch naar communistisch, ….dus VOORDAT er een “socialistische collectivisering” kan/mag zijn) moet er EERST een “omvangrijke productie en een gemechaniseerde landbouw” zijn. …
Eerst moet de “economie ontwikkelen” voordat de “klassen uitgeschakeld” worden …. dus GÉÉN klassenstrijd. Want er is een “achterlijke situatie van de productiekrachten”. (.. en hier heeft Deng … en dus ook Boudewijn het over de BELANGRIJKSTE “productiekrachten” … de arbeidersklasse)
De ESSENTIE, de BASIS van de “ongehoorde uitbuiting in de 19e eeuw” en het herstellen van kapitalistische productieverhoudingen in China, na 1978 is hetzelfde: de KAPITALISTISCHE uitbuiting, de toeëigening van de meerwaarde afkomstig uit de geleverde arbeid. En onder het imperialisme (dit geldt nu ook voor China) is het “oude” kolonialisme vervangen door “kapitaal-export”.
De essentie van de socialistische revolutie bestaat er uit, de burgerlijke staat breken, de onteigenaars onteigenen en de eerste fase van het communisme (het socialisme) vestigen. Dus het breken van de kapitalistische productieverhoudingen … door de arbeidersklasse (in alliantie met de – grootste deel van de – boeren, die uiteindelijk inzien dat zij belang hebben met het opruimen van de kapitalistische productieverhoudingen BEWIJS de enthousiaste COLLECTIVISERING in de jaren ‘50) – die de BELANGRIJKSTE “productiekrachten” zijn, is de essentie van de socialistische revolutie.
Als Deng Xiaoping ( in navolging van Liu Shaochi in de jaren ‘50 die zich keerde tegen de collectivisering en de ideologische en politieke strijd tegen “de rijke boeren” zoals Mao dit stimuleerde) en in zijn voetsporen Boudewijn Deckers, stellen dat “de productiekrachten nog te achterlijk zijn om de productieverhoudingen te wijzigen”, BEDOELEN ze in feite dat de socialistische revolutie (nog) niet gevoerd mag worden VOORDAT het kapitalisme zich volledig heeft kunnen ontwikkelen: “de economie ontwikkelen”, de concurrentie met de “ontwikkelde kapitalistische landen” voeren, en een wareneconomie volledig uitbouwen (de “binnenlandse markt”) en geen “onteigening van onteigenaars
Hiervoor moet de arbeidskrachten zichzelf blijven verkopen … en voor hun arbeidsloon de geproduceerde waren KOPEN. (de zogenaamde “socialistische MARKT-economie”)

Ooit in 2004 probeerde ik een discussie in de kolommen van Solidair te krijgen nav een artikel van Boudewijn Deckers over hetgeen hij schreef in Marxistische Studies. Ik schreef een lezersbrief (via email) naar Solidair. Maar uiteindelijk antwoordde Boudewijn mij in een “persoonlijke” mail, ver weg van mogelijke discussie in Solidair of/en Marxistische Studies zie Voorbeeld van revisionistische (pseudo-marxistische) analyse - De analyse van het socialisme in China door nationaal kader van de PVDA, Boudewijn Deckers 
Na mijn gedongen ontslag in 2005, uit de PVDA kwam ik terug op die mails van 2004, op mijn weblog in 2008….


















Op een 1 mei feest van de PVDA (ergens tussen 2000 en 2004) kocht ik aan een stand van de Groep Marxisten-Leninisten het boek …..
In dit boek maakt in feite – reeds in 1992 (!!) – de GML een zelfkritiek op hun slaafs-dogmatisch “verdedigen” van het (ZOGENAAMD) “marxistisch” karakter van het beleid van Deng Xiaoping en analyseerde het REVISIONISME van Deng Xiaoping .. en zijn opvolgers….
Werden zij toen (nog) geholpen door de “inzichten”  die er TOEN (zoals blijkbaar tot in 1997...) in de PVDA bestonden over de pro-kapitalistische wereldopvatting van Deng Xiaoping?

















Ik maakte in 2007 volgende bespreking, dat ik nog niet op één van mijn blogs plaatste …

De Rode Morgen (Rotterdam) in "Socialisme en herstel van het kapitalisme. Een analyse aan de hand van China 1949-1991"; een duidelijk ANDERE analyse dan die van de PVDA.

Zonder helemaal akkoord te gaan met de besluiten en zelfs delen van analyse van de auteur Nico Scheerder lid van “De Rode Morgen” is het aan te bevelen het boek te bestellen en te lezen. Het is namelijk een analyse van het bestaand socialisme in China (of het huidig “onbestaan” ervan) op basis van de methode van het wetenschappelijk socialisme, vanuit het standpunt van de NOODZAAK van het socialisme en tegelijk een analyse van de algemene ontwikkeling van het revisionisme met als concreet voorbeeld de ontwikkeling van het revisionisme binnen de Communistische Partij van China.
Ik vindt zelf, bepaalde punten van analyse onvolledig en enkele besluiten niet correct getrokken vanuit de analyse, maar eerder ingegeven vanuit een eigen IDEE.
Maar uiteindelijk vind men in het boek veel materiaal en analyse die een goed inzicht verschaffen in de ontwikkelingen in China onder invloed van de (revisionistische) ontwikkeling in de CCP.
Ik wil hieronder een aantal stukken weergeven, letterlijk overgenomen uit het betreffende boek.
Natuurlijk maak ik hierbij, subjectief een keuze, namelijk die stukken waarin ik indirect een kritiek vind op de analyse die bijvoorbeeld Peter Franssen, of ook Boudewijn Deckers, beide kaders van de Partij van de Arbeid van België. Tenslotte stellen de mensen van de Rode Morgen dat ze OOK een marxistische analyse maken, vanuit een bezorgdheid voor een versterking van en een verdere uitbouw van het socialisme in China.

"Het Amerikaanse ondernemersblad Businessweek deed begin 1985 uitgebreid verslag van de ontwikkelingen in China. Onder de veelzeggende kop “Kapitalisme in China” werden de heldendaden van Deng breed uitgemeten. “Politieke leuzen over gelijkheid en voortzetting van de revolutie zijn van tafel verdwenen. China’s topleider Deng Xiaoping verkondigde luid en helder één boodschap: het is in orde om rijk te worden…. Bevrijd van de maoïstische ideologie zijn honderdduizend Chinezen hun eigen bedrijf begonnen. Fabrieksmanagers die vroeger eindeloze politieke meetings leidden, zijn nu weer op jacht naar winsten… China schudt het communistisch keurslijf af en wordt een economische dynamo. De magische grondstof van China’s wedergeboorte is kapitalisme.”3…"


"Lenin stelde aan de hand van de ervaringen in de Sovjet-Unie vast dat de macht van de oude kapitalistenklasse “niet alleen gelegen is in de kracht van het internationale kapitaal, in de kracht en de duurzaamheid van haar internationale betrekkingen, maar ook in de macht der gewoonte, in de kracht van het kleinbedrijf. Want er zijn helaas overal nog veel, zeer veel kleinbedrijven overgebleven; het kleinbedrijf doet evenwel onophoudelijk, iedere dag, ieder uur, elementair, op massaschaal, kapitalisme en bourgeoisie ontstaan. Om al deze redenen is de dictatuur van het proletariaat noodzakelijk…”4
In de Chinese industrie werd na 1949 80% van het particulier kapitaal onteigend; 20% bleef in handen van kleine kapitalisten. De socialistische staat streefde er naar deze bedrijfjes geleidelijk in te passen in de socialistische economische planning: ze werden gestimuleerd om zich aaneen te sluiten in coöperaties, die voor hun grondstoffen – inkoop en voor de afzet van de productie afhankelijk gemaakt werden van de staat.
Daarnaast werd de overgang naar de socialistische sector bevorderd door deelname van de staat in het bedrijfskapitaal en het uitkopen van de oorspronkelijke eigenaren.
In de landbouw werd de weg ingeslagen van de privégrond in gemeenschappelijk, collectief bezit en de overgang van individuele bewerking van de grond door families naar collectieve bewerking. Deze politiek leidde, via verscheidene tussenstappen, tot de vorming van landbouwcommunes in 1958.
De stappen in de collectivisering bestonden uit:
  • teams van wederzijdse hulp: de grond in particulier eigendom, maar gezamenlijke bewerking in bijvoorbeeld zaai- en oogstseizoen;
  • landbouwproducenten coöperaties van lager niveau: de grond in particulier eigendom, maar permanente collectieve bewerking en gezamenlijke inkoop van gereedschappen en machines; circa 50 gezinnen per coöperatie;
  • landbouwproducentencoöperaties van hoger niveau: de grond in gezamenlijke eigendom van de coöperatie ( op kleine privé-stukjes na) en collectieve bewerking ; circa 150 gezinnen per coöperatie;
  • Landbouwcommunes.
De communistische partij paste in deze collectivisering de volgenden principes toe. Allereerst: steunen op de initiatieven en het enthousiasme voor het socialisme onder vooral de kleine boeren, die nooit grond bezeten hebben en daardoor als eersten bereid zijn om stappen in de richting van collectivisering te doen.
En verder: iedere stap vooruit in de collectivisering moet op basis van overtuiging en vrijwilligheid plaatsvinden. Voor de arme boeren was het makkelijk in te zien dat collectieve bewerking en grotere landbouwgronden de toepassing van moderne landbouwtechnieken mogelijk maakt., waardoor de opbrengst verhoogd kan worden. De rijke boeren echter, die al vóór de revolutie over eigen grond beschikten en meestal de beste gereedschappen in huis hadden, waren sceptischer. Zij werden niet gedwongen aan de collectivisering deel te nemen, maar kregen de gelegenheid om eerst de kat uit de boom te kijken.5
De socialistische revolutie betekent dat voor het eerst in de geschiedenis de onderdrukte en uitgebuite meerderheid van de bevolking tot heersers over hun eigen lot en organisatoren van een nieuwe maatschappij worden. De kapitalistische en feodale heersers hebben de massa’s echter eeuwenlang ingepompt dat zij daartoe niet in staat zijn. Het leiden van de bedrijven en van de staat zou een taak zijn die alleen vervuld kan worden door een smalle laag van getalenteerde en geleerde individuen, afkomstig van de heersende klasse.
Dit idee, of liever dit vooroordeel, is na de revolutie niet in één klap verdwenen. Lenin constateerde kort na de Russische revolutie: “De arbeiders en boeren geloven nog niet genoeg aan hun eigen kracht, ze zijn als gevolg van de eeuwenlange tradities al te zeer gewend op aanwijzingen van boven te wachten. Ze hebben zich nog niet volledig eigen gemaakt dat het proletariaat de heersende klasse is; onder hen zijn er nog mensen die angstig en geïntimideerd zijn”6
Het gebrek aan zelfvertrouwen hang niet alleen samen met de indoctrinatie door de vroegere heersers, maar ook met gebrek aan ervaring en kundigheid in het leiden van de staat en de economie. Dat gold zeker in een land als China waar de overgrote meerderheid van het volk iedere vorm van onderwijs en scholing was onthouden: 80 tot 90% was analfabeet….
In een toespraak over de taken van de nieuwe vakbonden in het socialisme, zei Lenin: “We weten nu dat het proletariaat enige duizenden, misschien tienduizenden arbeiders de leiding van de staatsaangelegenheden heeft toevertrouwd… We willen nu jullie gehele aandacht op de volgende praktische opgave richten. De deelname van de werkenden aan de leiding van de economie en aan de opbouw van de nieuwe productie moet steeds meer en meer uitgebreid worden. Als we deze opgave niet vervullen, als we de vakbonden niet tot organen maken die tienvoudig bredere massa’s dan tot nu tot voor de onmiddellijke deelname aan de leiding van de staat opvoeden, dan zullen we de communistische opbouw niet voltooien...
We zullen zien dat we deze opgave kunnen vervullen, dat we ontelbaar grote massa’s werkenden kunnen leren, de staat te regeren en de industrie te leiden… en dat we in decennia en eeuwen het in de arbeidersmassa verankerde, schadelijk vooroordeel kunnen vernietigen, dat her regeren van de staat een zaak van bevoorrechten, een bijzondere kunst is”7
Rond 1953 bestond de leiding van de Chinese fabrieken voor 80% uit managers en technici met een burgerlijke achtergrond en voor 20% uit voornamelijk communistische arbeiders. Weliswaar werd het management gecontroleerd door fabriekscomités van de partij en arbeidersvergaderingen, maar van echte proletarische leiding was nog geen sprake.
In zo’n situatie zullen onvermijdelijk verschijnselen van bureaucratie optreden: leiders die de neiging vertonen zich los te maken van de massa, zich verheven wanen boven de arbeiders en arme boeren, hun eigen positie en aanzien belangrijker vinden dan het werken in dienst van het socialisme…
Mao Zedong in het begin van de zestiger jaren..: “De socialistische maatschappij omvat een tamelijk lange historische periode. Gedurende deze historische periode van het socialisme blijven klassen, klassentegenstellingen en klassenstrijd nog steeds bestaan; de strijd tussen twee wegen, die van het socialisme en die van het kapitalisme, gaat door, en het gevaar van het herstel van het kapitalisme blijft bestaan.”8…"

"Over de productieverhoudingen schreef Mao in 1960: “De productieverhoudingen omvatten de volgende drie aspecten: het eigendom van de productiemiddelen, de betrekkingen tussen de mensen onderling in het arbeidsproces en het verdelingssysteem.”9

Op de eerste plaats is een snelle en omvattende ontwikkeling van de productiekrachten alleen mogelijk indien de versnipperde en individuele kleinbedrijven vervangen worden door het collectief grootbedrijf. In China gold dat in bijzondere mate: het land was door het feodalisme en door de overheersing van het imperialisme blijven steken op een zeer laag niveau van ontwikkeling van productiekrachten. Van een ontwikkelde industrie was geen sprake; in 1949 bedroeg de bijdrage van de industriële productie aan de totale productie slechts 7%. De arbeidersklasse omvatte niet meer dan enkele procenten van de totale bevolking; het merendeel van de 540 miljoen inwoners was actief in de landbouw en werkte daar met productietechnieken die voor onze huidige begrippen zeer onderontwikkeld waren.
Opheffing van de versnippering van de grond was na de landbouwhervorming dan ook dringend nodig om de productiviteit te verhogen middels mechanisering en toepassing van moderne landbouwmethoden. Evenzo gold dat grote projecten als irrigatiewerken, aanleg van dijken en kanalen ter beheersing van de rivieren en uitbreiding van de bebouwbare grond alleen te verwezenlijken waren door gezamenlijke inzet van de boeren die hiertoe alleen via grote collectieven gemobiliseerd konden worden.
De tweede reden voor een voortvarende collectivisering was gelegen in het gevaar van de spontane kapitalistische tendenties die het privé-bezit van de grond met zich meebrengt. Hoe langer men wacht, hoe sterker de positie van de rijke boeren zal worden, en hoe moeilijk het dus wordt om de massa’s van de boeren voor de collectivisering te winnen.
Mao analyseerde in 1960 dat de problemen in de landbouw in vele van de toen nog Oost-Europese landen terug te voeren waren op dit punt. Er was daar na de landhervorming te lang gewacht met collectivisering waardoor de positie van de rijke boeren zich versterkte en het enthousiasme van de arme boeren verslapte. Met als gevolg dat collectivisering of onmogelijk werd of van bovenaf moest worden opgelegd. Die fout werd in China niet gemaakt….
Vanaf het moment dat met de collectivisering van de grond een start werd gemaakt, begonnen de revisionisten binnen de communistische partij zich te roeren. Zij tekenden protest aan tegen het tempo ven de collectivisering. Ze waarschuwden dat een snelle collectivisering de communistische partij zou vervreemden van de middelgrote en rijke boeren, en het bondgenootschap van de arbeiders en boeren in gevaar zou brengen. Ze verklaarden zich voorstander van een lange periode van stabilisatie ( dat wil zeggen: geen hervorming), waarin het privébezit van de grond gegarandeerd moest zijn om de middelgrote en rijke boeren gerust te stellen.
Allerlei argumenten …. werden van stal gehaald om deze politiek te onderbouwen. De rijke boeren zouden nu eenmaal meer ervaring en capaciteiten hebben om de productie te verhogen, de arme zouden niet in staat zijn grotere collectieven te leiden en organiseren, enz.… enz.…
Ogenschijnlijk gaat het om een ondergeschikte, tactische kwestie – hoe snel moet de collectivisering doorgevoerd worden. In werkelijkheid echter gaat het om een vraagstuk van strategie en van klassenstandpunt: steunen we op de massa van de arme boeren en de onderste lagen van de middelgrote boeren om de socialistische weg in te slaan, of verdedigen we de positie van de rijke boeren ( en van de kleine kapitalisten in de steden) die spontaan geneigd zijn de kapitalistische weg in te slaan, te ijveren voor vergroting van het privébezit van de productiemiddelen, enz.?
Mao Zedong antwoordde de revisionisten met de volgende argumenten:
  1. Het is een waanidee dat het bondgenootschap met de boeren behouden kan worden door de collectivisering uit te stellen. Het tegendeel is het geval. Het bondgenootschap van de arbeiders met de arme en middelgrote boeren, die 60 tot 70% van de boerenbevolking uitmaken, zal juist volledig uiteenvallen als de collectivisering op de lange baan wordt geschoven. In 1955, toen het land nog privé-eigendom was van de boeren schreef Mao: “Het zal voor iedereen duidelijk zijn dat in de afgelopen jaren op het platteland de spontane kapitalistische krachten stelselmatig gegroeid zijn: de nieuwe rijke boeren komen op en vele welvarende middelgrote boeren streven ernaar om rijke boeren te worden. Aan de andere kant leven veel arme boeren nog in armoede door gebrek aan productiemiddelen; sommigen raken in de schulden, anderen verkopen of verpachten hun grond. Als deze ontwikkeling zich ongecontroleerd voortzet, dan is het onvermijdelijk dat de polarisatie op het platteland iedere dag erger wordt. De boeren die hun land verliezen en de boeren die arm blijven zullen zich erover beklagen dat wij niets doen om hen te redden van de ondergang of hen helpen de moeilijkheden te overwinnen. Evenmin zullen de welvarende middelgrote boeren, die koers zetten in kapitalistische richting, met ons tevreden zijn, want we zullen nooit aan hun wensen kunnen voldoen tenzij we de kapitalistische weg opgaan. Kan het bondgenootschap van de arbeiders met de boeren in deze omstandigheden stevig blijven? Blijkbaar niet. Dit probleem kan slechts op een nieuwe basis opgelost worden. En dat betekent, stapsgewijs, de socialistische omvorming van de gehele landbouw ter hand nemen…, zodat alle boeren er gezamenlijk beter van worden. We blijven van mening dat dit de enige mogelijkheid is om het bondgenootschap van arbeiders en boeren in stand te houden. Anders bestaat er een reëel gevaar dat het bondgenootschap uiteenvalt”.10
  2. Het ijzer smeden als het heet is.
    Een lange periode van stabilisatie een handhaving van het privé-eigendom van de grond kan ertoe leiden, aldus Mao, dat de boeren zich bij de bestaande situatie gaan neerleggen, dat het “de mensen onmogelijk gemaakt word hun denken aan nieuwe verhoudingen aan te passen.”
    11
    De landbouwhervorming van 1949-1952 bracht onder de overgrote meerderheid van de boeren een laaiend enthousiasme teweeg en vergrootte hun vertrouwen in de communistische partij en het socialisme. Vooral de arme boeren in het merendeel van de middelgrote boeren, die vóór de revolutie geen of weinig land in bezit hadden, waren in die situatie voor verdergaande stappen dan alleen herverdeling van het land. “De arme boeren en de onderste lagen van de middelgrote boeren kan men als halfbezitters typeren, hun opstelling tegenover de eigendom kan relatief makkelijk veranderd worden.”
    12
    Als men echter een lange tijd laat verstrijken, dan zullen vooral de middelgrote boeren zich gaan hechten aan hun grond, het privé-bezit als eeuwig gaan beschouwen en de rijke boeren gaan ondersteunen in het verzet tegen de collectivisering. Het enthousiasme voor de socialistische weg zal wegebben. Daarom moeten we, aldus Mao, zien te voorkomen dat we “het juiste moment laten voorbijgaan en het initiatief verliezen.”
    13
    Dat betekent: “het ijzer smeden als het heet is.”
  3. Leren in de praktijk.
    Uiteraard kunnen de verschillende stappen in de collectivisering niet willekeurig gezet worden. De snelheid van de stappen is afhankelijk van factoren als het bewustzijn en de bereidheid van de meerderheid van de boeren, de mogelijkheden van de socialistische staat om een nieuwe stap te ondersteunen met financiële middelen, materialen, cursussen, enz.… Zelfs de weersverwachting speelde in de collectivisering een rol : gunstige weersvooruitzichten vergemakkelijken de collectivisering, omdat eventuele startproblemen van die collectivisering dan niet direct leiden tot een tegenvallende oogst….
Mao beantwoordde de klaagzang van de revisionisten over het gebrek aan ervaring en kennis van de arme boeren als volgt: “Hoe moet zulke ervaring verkregen worden? Door achterover te gaan zitten en af te wachten? Of door ons in de strijd van de socialistische revolutie te storten en in dat proces te leren? … Als we de boeren niet leiden op het pad van de organisatie van één of meer plattelandscoöperaties in iedere stad en in ieder dorp, waar moet dan ‘het niveau van ervaring van de kaders’ vandaan komen en hoe moet dit dan verhoogd worden.”14…"

Zoals Bredero reeds zei: “Het kan verkeren.”

1 Derde Plenum van het 11e Centraal Comité van de Communistische Partij van China.
2 Vierde Plenum van het 13e Centraal Comité van de Communistische Partij van China.
3 Businessweek, 14-1-1985.
4 W.I. Lenin, “De ‘linkse stroming’, een kinderziekte van het communisme” (Gent: Boekenfonds Marnix, 1966, p. 8-9.
5 Voor het precieze verschil tussen arme en rijke boeren, zie de verklarenden woordenlijst in het boek op p. 345.
6 W.I. Lenin, “Bericht über die Tätigkeit des Rats des Volkskommisars”, in Werke, Bnd 28 ( Berlin: Dietz Verlag, 1970) p. 469..
7 W.I. Lenin, “Referat auf dem II Gesamtrussischen Gewerkschaftkongres”, in Werke, Band 28 ( Berlin, Dietz Verlag, 1970),p. 436-439.
8 Mao Tsetung, “Report to the Second Plenary Session of the Seventh Central Committee of the CPC”, in Selected Works, Volume IV ( Peking, FLP, 1967) p. 374/
9 Mao Tsetung, “Das machen wir anders als Moskau”, uitgegeven door H. Martin ( Rowolt, 1975) p. 42-43.
10 Mao Tsetung, “On the co-operative transformation of agriculture”, in Selected Works, Vol V, p.201-202.
11 Mao Tsetung, “Das machen wir anders als Moskau”, uitgegeven door H. Martin ( Rowolt, 1975) p. 45.
12 Mao Tsetung, “Das machen wir anders als Moskau”, uitgegeven door H. Martin ( Rowolt, 1975) p.24.
13 Mao Tsetung, Selected Works, Vol V, p.25.

14 Mao Tsetung, “On the co-operative transformation of agriculture”, in Selected Works, Vol V, p.195..

20-05-2018

Hoe in 2004, de "coup"-fractie die de leiding overnam in PVDA, kritiek formuleerde op "opvattingen" bij daarvoor gesanctioneerde partij-militanten ... om na 2008 DIEZELFDE opvattingen OVER TE NEMEN

In de betogingen in 2014 waar de vakbondsleiding opkwam voor ‘een echte tax-shift’ en de PVDA “tegen een slechte taxshift”, waarbij de ESSENTIE van de taxshift (verlaging van “patronale lasten”) werd “aanvaardt” als een vaststaand feit … op voorwaarde dat er een “vermogensbelasting” tegenover stond ( maar die er uiteindelijk niet is gekomen, … de daling van patronale lasten wèl) beschuldigde ik de PVDA van “economisme” (… zoals Lenin in het begin – 1902-1905 – “het reformisme” noemde) in 06-12-14 Kapitalistische belangen ideologisch en politiek beschermd door OBJECTIEVE burgerlijke alliantie van uiterst rechts tot uiterst (reformistisch) links.
In de aanloop van de betoging op 16 mei (“tegen het pensioen met punten” en “voor een pensioen van 1500 euro”) beschuldigde ik de PVDA wéér van “economisme” in 30-04-18 Bedenkingen bij de “Betoging op 16 Mei” – Réflections a propos de la“Manifestation de 16 Mai”
Nu, één van de beschuldigingen die de partijleiding van de PVDA, in een globaal rapport, in 2003, tegen mij uitten (en die dus, objectief gezien, één van de redenen was, waarvoor ik UIT de partij ben gezet, in 2005), was …. “economisme”!

Wil(len) de ECHTE “economist(en)” opstaan?
De voorgeschiedenis van het rapport dat ik maakte in 2002, waarvoor ik van “economisme” werd beschuldigd

Vanaf 1999, werd héél de werking van de PVDA, in functie gesteld van een stijging van het aantal stemmen in de “eerstvolgende zich aandienende verkiezing, met als resultaat, het halen van toch een minimum van verkozenen in het orgaan dat onderwerp was van de betreffende verkiezing, zijnde een gemeenteraad dan wel een parlement.
Een opstellen van een fundamenteel revolutionair programma dat voor de militanten van een communistische partij de leidraad vormt van de propaganda, de agitatie, de discussies tijdens de “deelname aan de klassenstrijd”, of de “dag aan dag discussies” op de werkvloer of binnen de vakbondswerkingen….. werd definitief GESTOPT.
Er worden (in het vooruitzicht van een uiteindelijke verkiezing) regelmatig “massa-enquêtes” gehouden. Die enquêtes bepalen de klemtonen, gelegd op, en de volgorde van, de hervormingen opgesteld in “het programma”. Dit programma wordt voorgesteld als een “actie-programma”, met voorstellen van strijdobjectieven (de hervormingen) voor de diverse strijdbewegingen. Dit programma van hervormingen is, in een bepaalde volgorde-vorm (de volgorde wordt bepaald door de enquêtes) tegelijk “het verkiezingsprogramma”.

In 2002 is er de aanzet tot oorlog tegen Irak. Op “geheel dogmatische wijze” (zowat te vergelijken met de ideologie van de “Drie-Werelden-theorie”) wordt bepaald dat op DAT moment het hoofdprobleemhet Amerikaans imperialisme” is. Alles wordt ondergeschikt gemaakt van de “strijd tegen oorlog ontketend door het Amerikaans imperialisme”.
Maar alles met de verkiezingen van 2003 in het vizier.
Er wordt een analogie geponeerd, van “Bush als de nieuwe Hitler”, de analogie van “het Amerikaans imperialisme als het hedendaags fascisme dat tegen het anti-imperialistisch volksverzet – waar dus een analogie werd gesuggereerd met het antifascistisch verzet van de Sovjet – Unie – onder leiding van de Communistische partij geleid door Stalin - of/en met “het anti-imperialistisch eenheidsfront in China onder leiding van de Communistische Partij met Mao” …. als boegbeeld – hij was geen partijleider toen. Zo werd de idealistische “voorspelling” naar voren geschoven, dat ongeveer ten tijde van de verkiezingscampagne, Bagdad “het nieuwe Stalingrad” zou worden …. en de glans van het anti-imperialistisch verzet zou afstralen op de PVDA in de vorm van een geweldige verkiezingsuitslag …. en verkozenen.
Over de ideologische, politieke en organisatorische ontwikkelingen in de PVDA vanaf 1999 tot na de "verkiezingsperikelen" en de "coup" van 2004 zie de pagina 2004: Revisionistische "Coup" in PVDA


De PVDA deed daarom mee met de verkiezingen, in Vlaanderen met RESIST, in Wallonië met een PVDA-lijst geleid door Dr Collette, die toen in Bagdad zat . In Brussel-Halle-Vilvoorde en Vlaams-Brabant kwam men op met “MARIA” waarbij de aanwezigheid van de PVDA in de “strijd rond Sabena” in de vorm van de (afgedankte) delegee Maria Vindevogel (partner van PVDA-er Wim Defieuw) zou resulteren in een goede verkiezingsuitslag.

In diezelfde periode (2002) stuurde ik een rapport op, naar hogere leidingniveau’s ( de essentie van dat rapport – en dus de reden van de beschuldiging ‘eonomisme’, zie verderop in "....de essentie van mijn rapport (25/2/2002)....")….. Ik had al een hele reeks rapporten geschreven, waarin ik (volgens mijzelf toch, wel-geargumenteerd) de leiding waarschuwde voor een – volgens mij- waargenomen ontwikkeling van “revisionisme”. In het bewuste rapport (van 25 februari 2002) maakte ik een analyse, van wat ik vond dat de lijn moest zijn voor de werking onder de werkers van België. In een rapport vàn de leiding, in 2003, dat uiteindelijk werd opgesteld om zogezegd te “globaal te antwoorden” op mìjn rapporten werd ik op basis van bepaalde citaten uit mijn raport van 25 februari 2002 beschuldigd van “economisme
Ik geef hiernaast de stukken uit mijn rapport, waaruit de citaten komen (ik heb die in geel gemarkeerd. Het is duidelijk dat er héél specifiek naar citaten is GEZOCHT. De citaten zijn uiterst beperkt, als je de totale lengte van het rapport ziet. En doordat er wat context bij zichtbaar is (dat dus niet geel is) is het duidelijk dat er aan misleiding wordt gedaan.










Onder supervisie van Boudewijn Deckers wordt door een aantal kaders,in 2003, een 'globale bespreking van mijn rapporten" (maar in feite van enkele rapporten en wat nota's) gemaakt
In de periode van de verkiezingscampagne (2003) kwam dus een globaal rapport tot stand, opgesteld door de leiding, zogezegd over het geheel van de rapporten die ik ooit geschreven had (maar in de realiteit werden hier slechts de laatste 10 rapporten (waaronder dan nog eerder beperkte nota’s van mij dan uitgewerkte rapporten) “besproken”. Hier volgt nu een passage uit dit globaal rapport (Dit rapport dus:“Hoe de rapporten van N analyseren: herwerkte tekst na discussie op poolleiding L” ) waar ik dus beschuldigd wordt van ‘economisme’ . Ik heb hieronder de gebruikte citaten (zie hierboven) ook geel gemaakt. Zo wordt duidelijk dat stukken citaat tot een geheel zijn verwerkt en in zijn geheel als bewijzend “citaat” wordt weergegeven( ik heb een citaat dat ze uit een ander rapport van mij hebben gevist even in een andere kleur gezet):

Vooral na 11/9/01 heeft de partij nochtans niet stilgezeten om de nieuwe ontwikkelingen in de wereld te analyseren. Zie oa de artikels in Solidair na 11/9 , de 1 meitoespraak van 2002, de Stellingen over de globalisering en Marxistische Studies nrs 59, 60, 62... in MS nr 59 oa analyseert Thomas Gounet (waar N nog mee samenwerkte....!) de economische basis van de veranderingen in de wereld: "De uitbuiting van de werkers vormt de kern van de recessie...zien de loontrekkers hun koopkracht voorldurend inkrimpen...Dat leidt tot overproductie..."(p 17) ,"De meerderheid van de derdewereldlanden is sedert 1980 verarmd...leven bijna 2,8 mld mensen met minder dan 2 dollar per dag..."(p.22) "Door de overwinning van de contrarevolutie (op socialistische kamp) ...versnelt het proces.... er staan belangrijke omwentelingen voor de deur."(p 34).
Maar over deze nieuwe analyses schrijft N: "... meen ik zaken waar te nemen die ik niet anders kan katalogeren als onder 'revisionisme' ...Als ik een titel moet vinden voor een eventuele campagne tegen wat ik zie als revisionisme... dan kan ik niets beter vinden als 'De strijd voor Loon' ...Als men binnen de partij niet echt zich realiseert wat de ontwikkeling en de samenstelling van het loon is..., geen beeld heeft van de stelselmatige afbraak van dat loon... Hierin liggen volgens mij elementen van revisionistische tendenzen... "(25/2/02) (p11).
Op datzelfde ogenblik verklaart Bush in zijn State of the Union de oorlog aan de volkeren , op datzelfde moment wordt het proces gemaakt van het strijdsyndikalisme in het proces Clabecq, staat het faillissement van Sabena voor de deur...Men zou wel denken dat de rapporten van N van een andere planeet komen! Het is alsof N die nieuwe veranderingen in de wereld niet wil zien en zich verstopt achter een 'strijd voor loon*.
Bovendien vergeet hij dat na de dood van Marx het kapitalisme geëvolueerd is naar het stadium van het imperialisme: dank zij de superwinsten op kap van de 3e wereld kon het kapitalisme hier de arbeiders inderdaad enkele kruimels toestoppen, die nu weer afgepakt worden.. (...)
Waarom hecht N zoveel belang aan (….) "strijd voor loon"? (...)
Op p.18 stelt N "eigenlijk kun je de hEle federalisering van België, de uitbouw van Europa, de globalisering zien als 1 grote aanval op het loon".
En in zijn rapport van 7/12/02 (p 52): "door bovengeschetste werking zullen de mensen vatbaarder zijn vooronze actuele ordewoorden voor directe actie tegen de oorlog..." De mensen zouden niet vatbaar zijn voor politieke ordewoorden en dus moeten we eerst een omweg maken langs economische eisen? Het noodzakelijk buigen voor de economische eisen, dat is het precies wat Lenin economisme noernt!
Snapt N wel dat de manierwaarop hij "strijd voor loon " (...)stelt hem juist in deze richting duwt?

De hele evolutie van accumulatie van beschuldigingen … tot de enig overblijvende reden voor buitenzetten; fractionisme hier in de compilatie van artikels op de pagina "Coupvan 2004", een afrekening, géén rectificatie , gekoppeld aan (en vergeleken met) de uitdrijving van Nadine Rosa-Rosso, Luk Vervaet e.a.)

Nu de essentie van MIJN rapport (25/2/2002)….. en oordeel zèlf, wie NU economistisch/reformistisch is en wie communist

Een belangrijke tegenstelling tussen arbeidersklasse en kapitalistenklasse is de strijd voor de correcte vergoeding voor de verkochte arbeidskracht: de strijd voor loon.

Een belangrijke aanleiding tot het onderzoek van het kapitalisme, een stimulans voor de ontwikkeling van het marxisme als wapen voor de strijd van de arbeiders tegen het kapitalisme en die ook een belangrijke aanleiding is van de klassenstrijd is: `de strijd voor loon`.
Het loon zou de waarde van de arbeidskracht moeten zijn die de kapitalist koopt. De hoogte van dat loon komt overeen met de kosten van levensonderhoud van de arbeider en de` vernieuwing` van de arbeidersklasse.
Het loon heeft de neiging af te nemen tot het minimum door ingrijpen van de kapitalisten, de concurrentie onder de arbeiders, het bestaan van een reserveleger, door het capituleren voor de klassenstrijd onder invloed van het reformisme.

Hoe dat loon eruit ziet, of hoe het samengesteld is hangt, af van de ontwikkeling van de maatschappij.

In een imperialistisch land (onderhevig aan inter-imperialistische tegenstellingen), in een tijdperk na twee wereldoorlog (met een sterke antifascistische strijd o.l.v. communisten), in een tijdperk na de ontwikkeling van het socialisme in meer dan een derde van de wereld en na een zekere terugval van dat socialisme en nu in een periode van structurele wereldomvattende crisis ziet dat loon er iets ingewikkelder uit dan in de tijd van K. Marx:
Het loon in de hand gekregen: het nettoloon
Het loon dat op basis van het verzekeringsprincipe en solidariteitsprincipe collectief ter beschikking staat voor `het levensonderhoud` in brede zin ( gezondheid, huisvesting, ontplooiing, onderwijs, en zelfs cultuur en communicatie)
Zelfs de belasting op winst, de vennootbelasting, voor zover die werd gebruikt voor (gratis of goedkope) diensten, voor de staatsbijdrage voor de Sociale Zekerheid is een vorm van vergoeding voor de arbeidskracht.
De totale hoogte van het loon wordt bepaald door de klassenstrijd (waaronder het doorvoeren van de revolutie in meer dan een derde van de wereld, de antifascistische strijd en de syndicale strijd voor zover die antikapitalistisch is). Maar zij wordt ook negatief bepaald door de concurrentie binnen de arbeidersklasse zelf. Door de ontwikkeling van het imperialisme, door de globalisering kunnen de kapitalisten, laagbetaalde onderdrukte en meer uitgebuite deel van de arbeidersklasse stellen tegenover het tot een bepaald moment in de geschiedenis beter georganiseerde deel van de arbeidersklasse die met hun klassenstrijd voorheen in staat was een hoger loon te bedingen.
De samenstelling van de totale vergoeding voor de arbeidskracht verschilt ook van land tot land. Zo kan door verslapte waakzaamheid, of door invloed van het reformisme, of doordat de krachtsverhoudingen tussen de burgerij en de arbeidersklasse georganiseerd door de communisten in de partizanen anders lagen, in bijvoorbeeld Nederland een deel loon, dat we in België `patronale lasten` noemen, er niet meer zijn en zo ook niet het daarmee opgebouwd `terugkeer` van dat loon in de vorm van diensten en uitgaven van de Sociale Zekerheid.

De waarde van de arbeidskracht wordt bepaald door de arbeider ervaren noodzakelijke `kosten voor levensonderhoud` (heel algemeen gesteld)

De `kosten van levensonderhoud` die de hoogte van het loon bepaald, de waarde van de arbeidskracht, verschillen naargelang de plaats in de wereld, de tijd van de geschiedenis en de ontwikkeling van `de behoeftes`:
Zo zou je kunnen zeggen dat bv het hebben van een internetverbinding ( met de daarvoor noodzakelijke computer) eigenlijk op dit moment een onderdeel is van de `kosten van levensonderhoud`: als bepaalde diensten aangeboden worden (al dan niet gratis) via internet - bv nodige documenten of bepaalde info.
De kosten voor het bestaan van staatsdiensten en staatsbedrijven die gratis of goedkope diensten aanbieden die door de belastingen worden betaald kan men zien als het terugkeren van `loon`.
OPM.: Voor zover die staatsbedrijven ten dienste staan van het functioneren van de kapitalisten is het natuurlijk het toe-eigenen van meerwaarde.
Zo kan men de privatisering van staatsdiensten en staatsbedrijven voor zover die gratis diensten voor de werkers nu wegvallen zien als een loondaling.1
Evenzo de afbraak van de Sociale zekerheid, de daling van patronale lasten. Ook als dat deel van de vennoot-belasting dat ging naar uitbouw van die diensten of naar de staatsbijdrage voor de Sociale Zekerheid dat door het wegvallen van deze laatste, ofwel niet meer wordt geïnd, ofwel niet meer moet worden betaald is te zien als een loondaling.
Naarmate men zich dat binnen een communistische partij minder en minder beseft wordt er niet echt in de aanval gegaan tegen de ideologische aanval van de kapitalisten onder de titel van `de stijgende loonkosten`.
Als men goed de samenstelling van het loon (de vergoeding voor de verkochte arbeidskracht) beseft, ziet men dat bv de brochure `loonarbeid en kapitaal` geen theoretische bespiegeling is maar een nog steeds actuele scherpe analyse van de maatschappij die nog steeds kapitalistisch is. Alleen als men niet beseft hoe dat loon in de wereld van vandaag is samengesteld kan het zijn dat men de indruk krijgt dat de analyse die Marx maakt in `loonarbeid en kapitaal` ( en Het Kapitaal) niet helemaal voldoet als te gebruiken instrument of leidraad.
Als men binnen de partij niet echt zich realiseert wat de ontwikkeling en de samenstelling van het loon is, vermindert het besef aan het belang van de klassenstrijd om dat loon zo veel mogelijk te doen overeenkomen met de echte waarde van de arbeidskracht. Als men geen materialistisch beeld heeft voor de samenstelling van het loon, beseft men ook niet, de stelselmatige afbraak van dat loon tot het minimum en erkent men in feite ook niet de noodzaak naar een echt marxistische analyse van de maatschappij van vandaag om zo aan de arbeidersklasse (door een inzicht te hebben in die maatschappij) een wapen te geven. Hierin liggen volgens mij elementen van revisionistische neigingen of tendensen (ik wil nog niet spreken van een echte lijn)

De manier waarop de publicaties van de partij gebruikt en samengesteld worden als `organisator` zouden die `revisionistische` tendens moeten weerspiegelen, als die er is

In Solidair, in Marxistische Studies, worden flarden van zo'n globale marxistische analyse gegeven maar evengoed worden eerder `beschrijvingen` of gefundeerde `aanklachten` of weliswaar met feiten en cijfers onderbouwde `ontmaskeringen` gegeven dan dat men doordringt naar een echte grondige analyse die toch duidelijk, bevattelijk en simpel is. En waar (stukken van) een basisanalyse wordt gegeven, wordt die kennis niet doorgegeven of verworven door eenieder in de partij. Zij staat verspreid in verschillende teksten in bijvoorbeeld Marxistische Studies. Het is aan de gemotiveerde en reeds wat gevormde lezer om zelf tot zo'n analyse te komen.2
Daardoor kan het zijn dat kaders erkennen dat ze `verrast waren en niet voorbereid` op de ernst van de crisis.3
Ook blijven zo leden, en simpas in de bedrijven zonder de wapens die zo een concrete rechtlijnige simpele analyse is. Het is namelijk zo dat arbeiders zelf enorm beïnvloed zijn door het reformisme of de pers van de burgerij. Met veel feiten wordt `bewezen` dat de `loonkost stijgt`. Het is heel moeilijk, zonder kennis ter zake en zonder marxistische analyse hier echt tegen te argumenteren.
Vele mensen, bv arbeiders in de fabrieken, (en waar leden en simpas mee discuteren) hebben het vaak over het `wanbeheer van de regering` dat maakt door allerlei belastingen dat de loonkost toch `de pan uit swingt en waardoor dan weer werkplaatsen verloren gaan, bedrijven hun deuren moeten sluiten....enz.
Wij geven dan vaak halfslachtige argumenten:` Ja maar bij de loonkost daar horen ook de `patronale lasten` en het is omdat er in andere landen minder sociale zekerheid is en dus minder `patronale lasten` en `sociale zekerheidsbijdragen` dat de loonkost daar lager is.....`
Het is precies of de analyse van Marx niet meer voldoet, geen antwoorden geeft, daar waar hij stelt dat het loon DAALT......

Het is niet zo rechtlijnig dat besef ik wel en anders zou men kunnen spreken van echt overheersen van het revisionisme, want men zoekt echt wel naar argumentatie, om aan te tonen dat onze koopkracht daalt en de loonkostenstijging zoals de kapitalisten dat voorstellen maar betrekkelijk is. Maar er wordt volgens mij niet genoeg teruggegrepen naar de analyse van Marx zelf, waar hij op bevattelijke manieren en met feiten en argumenten die hij vond in de maatschappij zoals die toen bestond de meerwaardetheorie uitlegde aan arbeiders (in `loonarbeid en kapitaal` van Marx en in het `communistisch manifest`)
Zo zoekt men ook niet aan organisatievormen van leden en militanten in de vakbond die moeten toelaten de strijd voor de verovering van de vakbond of om de leiding van het eenheidsfront dat de vakbond is te voeren. (Zo denk ik aan een organisatievorm voor syndicalisten waarin in eenheden die syndicalisten zitten die elkaar ook tegenkomen in vormingen, of die dezelfde secretarissen hebben e.d.)
Als men niet echt beseft hoe het loon van de arbeider (vooral gezien als loonmassa voor de arbeiders als klasse) heden ten dage samengesteld is dan heeft men ook niet de neiging te zoeken naar argumentatie om dat aan te tonen en zo ook te kunnen aantonen dat het loon DAALT.
Op de omgekeerde manier kan men nu de feiten en cijfers zoeken in de info die iedereen heden ten dage op internet vind (en niet meer moet zoeken in bibliotheken)
Men heeft toegang tot de info van ieder planbureau en iedere Nationale Bank van ongeveer ieder land van de wereld.
Men kan de samenstelling van het loon, de hoogte van het loon, de evolutie van de afbraak van het loon laten bestuderen door communisten in de betreffende landen. Men kan het zo samen leggen in Internationale Seminaries of zelfs virtuele vergaderingen op het Internet. Men krijgt zo de basis van 1 politieke lijn voor een communistische internationale of voor de basis van 1 Europese CP of voor de uitbouw en ontwikkeling van 1 ééngemaakte sindicale strijd enz.......

Op basis van die `basisanalyse` kunnen allerlei specifieke deelanalyses geënt worden, die kunnen bv dienen voor een bepaald deel van de bevolking (daarom niet altijd volledig uit arbeiders bestaand) in hun strijd voor een menswaardig bestaan (die uiteindelijk ook een antikapitalistische strijd wordt - niet in het minst onder invloed van de werking van communisten)
Hieronder volgt een illustratie die weliswaar geen feitelijk bewijs zijn, maar toch sterke aanwijzingen geeft voor de juistheid van de stelling van Marx: het arbeidsloon heeft te neiging te dalen tot het minimum.
De feiten zijn bijeengebracht door een studie (ook al beperkt in de tijd) van 2 personen. Dit is gebeurd met een beperkte kennis om de gevonden cijfers en feiten echt te kunnen duiden. Dit alleen zijn de redenen, dat ik zeg dat de feiten hieronder niet een bewijs voor de analyse van Marx is maar wel een sterke aanwijzing. Het is dan ook gebaseerd op België(omdat daarvan de cijfers makkelijker waren te vinden) daar waar het EIGENLIJK toegepast moet worden op de gegevens van de Europese Unie.

Argumenten voor juistheid van Marx

De loonkoststijging (of -daling)4

Het BNP is de afkorting van Bruto Nationaal Product. Het is de totale geproduceerde rijkdom (uitgedrukt in de marktprijzen voor producten en diensten) van een land. Voor het grootste gedeelte is het resultaat van de productieve arbeid van de arbeiders en arbeid toegevoegd aan de productie (in de vorm van diensten) door bedienden.
Deze diensten en producten eenmaal geproduceerd of tot stand gekomen zijn het eigendom van de kapitalisten en worden door hen verkocht en het geld door hen opgestreken.
Als men de vergoeding van de arbeidskracht, het loon, ervan aftrekt, dan heb je een idee van de meerwaarde tot stand gekomen in België.
Natuurlijk is het BNP min loonmassa niet de echte marxistische meerwaarde, maar het geeft toch een idee.
De evolutie van het aandeel van de loonmassa in het BNP geeft een idee van de ontwikkeling van de klassenstrijd, of juist het toegeven door de kapitalisten om het afkopen van de klassenstrijd, het bestaan van het reële socialisme in de nabijheid, maar ook het toenemen van de uitbuiting, de inleveringen, besparingen en het toelaten hiervan doordat het reformisme in de hoofd van de mensen zit ofwel door een toenemende concurrentie onder werkers of het wegvallen van de Sovjet Unie.
De evolutie van het BNP geeft een idee van de ontwikkeling van het kapitalisme, het toeslaan van de crisis, enkele conjuncturele oplevingen, maar tocht het niet overwinnen van de structurele crisis.
1. Het aandeel van de loonmassa in het BNP stijgt tot in `80, waarna het definitief afneemt om nooit meer zover te stijgen. Even nog een kleine stijging in 89-90, toen een conjuncturele stijging en een daling van de werkloosheid. Maar na de val van de Muur zet de daling zich weer in.(zie figuur 1)

2. Het BNP stijgt steeds, maar de mate van stijging veranderd. In `74 had het de grootste stijging, die het daarna niet meer heeft gekregen. Het is zelfs zo dat de jaarlijkse stijging eigenlijk afneemt ieder jaar.(Als je het bekijkt over een lange periode. Het kapitalisme is in een structurele crisis sinds 74 en geraakt daar niet uit. (Zie figuur 2)
3. Op enkele pieken na zou je kunnen zeggen dat de stijging van de loonmassa toenam tot in 73-74 en daarna weer afnam. In `82 en enkel jaren daarna (tot in 84 denk ik) had je indexinleveringen: je ziet de stijging afnemen.(zie figuur 2) De hausse 87-89: er zijn ineens veel werkkrachten nodig, dat verklaart die plotse, een eenmalige stijging in 86. Na 89 komen er weer besparingen. Wanneer was de verandering van de maandelijkse berekening naar de 4-maandelijkse berekening van de index? Wanneer was de invoering van de gezondheidsindex?
4. Als de hoogte van de loonkost overeenkomt met de mate waarmee de kapitalist(en) in staat zijn om meer of minder onbetaalde arbeid toe te eigenen en dus een groter of kleiner deel van de gerealiseerde arbeid te vergoeden (dit hangt dan af van de ontwikkeling van de krachtsverhoudingen tussen arbeiders klasse en kapitalisten) dan zou je kunnen zeggen dat de loonkost in België het hoogst was in 80 en nooit meer zo hoog is geweest. Sinds 80 zou je zo kunnen zeggen dat de loonkost DAALT.(figuur 1)

De `patronale lasten`

Patronale lasten worden uitgedrukt in een percentage ( bv 35%) bovenop het Brutoloon( of het brutoloon maal 1,08?) Zo uitgedrukt lijkt het alsof je naast de `loonkost` nog een aparte extra loonkost (ofwel extra belasting ) ten laste van de werkgever.
Maar in de jaarbalansen en economische vakliteratuur wordt het geheel van loon(met werknemersbijdrage en belasting die de werknemer moet betalen) EN patronale lasten TERECHT als totale LOONKOST weergegeven. `Patronale lasten` zijn dus een deel van het loon van de werknemers dat in een collectieve pot komt en weer terug komt naar de werknemers als de uitgaven van de Sociale Zekerheid:dop, pensioen, terugbetaling medische kosten..... Als je die Patronale Lasten zien als een DEEL (uitgedrukt in percent) van het TOTALE loon dan komt die 35% aan het begin overeen met 26%
Hoe evolueren die `patronale lasten` in de tijd?
Er is een stijging geweest van ongeveer 14% naar ongeveer 20% tussen 82 en 92. (Zie figuur 3) 

Maar we zagen dat de loonkost in ongeveer dezelfde periode DAALDE. Dus die stijging van patronale lasten betekent geen MEER kosten voor de kapitalist, maar in feite dat het aandeel `patronale lasten` ten opzichte van het Brutoloon steeg en dat het brutoloon (en dus het nettoloon) nog harder daalde dan de totale loonkost.
Die patronale lasten is een van de drie inkomstenbronnen van de Sociale Zekerheid: de andere twee zijn de zogenaamde `werknemersbijdrage`(maar ook de `patronale lasten` zijn ook een deel van het werknemersloon) en de staatsbijdrage. De staatsbijdrage wordt betaald uit de pot `inkomsten` en dus het belastinggeld.

Belastingen

Als we de totale massa van betaalde (of door de staat ontvangen) belastingen bekijken dan valt op dat het grootste deel bestaat uit `persoonsbelasting` ( dus weer `ons loon`) En een klein deel `vennootbelasting` (zie figuur 4) Officieel 40% van de winst, maar ja...…
Dus `daling van patronale lasten` is in feite een loondaling.
En daling van de rechten op Sociale Zekerheid betekent dat het deel van de Sociale Zekerheid toegeëigend wordt door de kapitalisten (via hun staat) Dus komt er minder loon collectief terug naar de werkers. Dus is een afbraak van de Sociale Zekerheid OOK een vorm van loondaling.
En ons nettoloon is in feite nooit gestegen.....
Waarom spreken de kapitalisten dat er iets moet gebeuren aan de stijging van patronale lasten en de stijging van de loonkost?

Nog een aanduiding: de loonmassa als percent van de bruto toegevoegde waarde (zie fig. 5 en tabel)

De hoogte van het Bruto Toegevoegde Waarde (brtw) hier van bijna alle bedrijven in België op basis van hun ingediende jaarbalans hangt natuurlijk af
- van de hoogte van de gezamenlijke prijzen van basisproducten, grondstoffen en diensten die aan de basis liggen van die brtw
- en ook van mate waarin (een beetje vaag gesteld) de gezamenlijke waarde van de productie overeenkomt met de prijzen aan de welke die (ruw gesteld) die totale productie is verkocht. Zo geeft het verschil tussen brtw en de loonmassa een idee over de geïnde meerwaarde door de Belgische kapitalistenklasse, (maar is het niet de waarde van de echte meerwaarde).
Ondanks dat kan men wel aanduidingen voor de juistheid vinden van de analyse van Marx uit de evolutie van de loonkost als percentage van de brtw.(rekening houdend met de ontwikkelingen in de maatschappij en met de randvoorwaarden, hierboven beschreven).
Zo ziet men onder invloed van de concurrentie en ook het effect van de structurele crisis de stijging van de brtw verminderen en dan tijdens een conjuncturele groei weer sterker stijgen. De snellere en tragere stijging bepalen voor een deel het percentage dat de loonmassa vormt van de brtw. Maatregelen op het loon (herstructureringen, afdankingen, inleveringen, overheidsmaatregelen...) doen dat percentage ook dalen. De gehelde lijn is een beeld van de brtw moest die aan eenzelfde tempo zijn blijven stijgen. Zo wordt automatisch de `loonkost` (percentage van het loon op de brtw) kleiner. Als men een loonkoststijging meent waar te nemen is het dit: een gelijkblijvende loonmassa geeft een grotere `loonkost` naargelang door de crisis en de overcapaciteit, de verkoopsprijzen dalen en dus de brtw minder hard stijgt dan gedacht (gepland of gehoopt)

Ideologische aanval

`..het gemiddeld brutoloon van de Belgische werknemer ligt nu ongeveer drie keer hoger dan in 1953. Maar die stijging werd grotendeels afgeroomd door de toename van de directe belastingen en de bijdragen aan de sociale zekerheid, nodig om de welvaartsstaat te financieren...`5
De aanval op het loon van de arbeiders is veelomvattend, goed voorbereid en komt van verschillende kanten. Dit is zo omdat het cruciaal is voor de kapitalisten om hun bestaan van hun maatschappij te kunnen bestendigen in deze tijd van wereldomvattende crisis.
Eigenlijk kun je de hele `federalisering` van België, de uitbouw van Europa, de globalisering zien als (naast het uitbouw van staatsapparaat aangepast aan de noden en wensen van de kapitalisten in hun concurrentie onderling) als 1 grote aanval op het loon, oftewel het opvoeren van de uitbuitingsgraad, o.a. door het opvoeren en organiseren van de concurrentie onder de arbeiders. (bv. “de goedkope Polen”)
De wet op het concurrentievermogen, de norm van Maastricht, de richtlijnen voor privatisering, afbraak van sociale zekerheid, de neerwaartse loonspiraal ( door de analyse in elk land van de loonkost in vergelijking met de `omringende` landen, de studies van de respectievelijke Nationale Banken en Planbureaus, waarbij over loonkost wordt gesproken als een percent van.....(iets) en daardoor ondanks reële dalingen of zelfs onveranderlijkheid men loonkosten in de vorm van percenten kan laten stijgen en dalen naar behoefte)

Een voorbeeld

We kunnen in de tegenaanval gaan tegen de aanval op het loon (door vergelijking met de `ons omringende landen`. Door een analyse te maken van de waarde van de arbeidskracht, door te analyseren wat de basisbehoeftes vormen voor een min of meer levenswaardig leven, en van de hoogte en evolutie van de loonmassa( tegenover bv het bruto nationaal product of de totale bruto toegevoegde waarde van alle bedrijven in het land......) en de samenstelling van het totale loon, de totale vergoeding voor de arbeidskracht, kan men ook door vergelijking `van de ons omringende landen` de strijd in Europa ontwikkelen voor een rechtvaardige vergoeding van de arbeidskracht, de strijd voor de omgekeerde loonspiraal. Een onderdeel van het onderzoek naar `het loon` is volgens mij ook een studie naar de ontwikkeling `in de ons omringende landen` van staatsbedrijven en overheidsdiensten die `gratis` of `goedkoop` diensten verschaften bekostigt door persoonsbelasting en belasting op winsten. De mate van privatisering, de vermindering van belasting en daardoor (als het nettoloon gelijk blijft) de verminderde `loonlast` voor de bedrijven, geeft een beeld van de loondaling in dat land. Men krijgt tegelijk, door de studie van bevriende communistische organisaties of anders door bevriende marxisten, feitelijke argumenten om de situatie in de verschillende landen effectief, wat betreft toestand van de arbeidersklasse, te analyseren en te vergelijken.

Hoe volgens mij de ontwikkeling van revisionistische tendensen invloed heeft op organisatorische uitbouw (of het ontbreken ervan)

De `strijd voor het loon` wordt eenzijdig gezien als ingewikkeld en moeilijk en voor een analyse baseert men zich op argumenten die niet worden ingepast in een echt marxistische analyse. En daar waar het marxisme minder en minder wordt gebruikt en bestudeerd, komen er in de uitbouw van de partij aan de leiding die men geeft, ook meer en meer `revisionistische` afwijkingen.

Een voorbeeld van nalaten van grondige studie en analyse, volgens mij dus een gevolg van revisionistische tendensen.(de idee dat Marx alleen te gebruiken is in algemene analyses maar niet nodig om de basis-evoluties in de huidige maatschappij uit te leggen en te analyseren.)

Het aanklagen van de uitbouw van Europa6, regeringsmaatregelen, de logica die het patronaat hanteert, gebeurt volgens mij te oppervlakkig. Het is inderdaad zo dat het gemakkelijk is concrete gegevens en cijfers te vinden (nu met internet) waarmee je allerlei uitspraken van politici kan weerleggen, het effect van geplande maatregelen kan becijferen. Hierdoor lijkt een echt marxistische en globale analyse schijnbaar overbodig is. Maar wil je echt de arbeiders wapenen, wil je ze echt laten zien wat de tactiek van de kapitalisten is, hoe het imperialisme werkt en hoe Europa een staatsmachine is in dienst van de kapitalisten, dan moet je dieper graven.
Er was een tijd dat je moeilijker aan informatie kwam. Dan waren er `specialisten` binnen bijvoorbeeld de PVDA (zoals Jo Cottenier en Thomas Gounet) die via het documentatiecentrum aan de gespecialiseerde informatiebronnen konden komen (verslagen van de Nationale Bank, allerlei regeringsdocumenten over budgetten en begrotingen) en de partij de analyse gaf (bv in de vorm van de brochure `We zijn uw tunnels beu``). Maar eigenlijk zou iedere communist genoeg doorkneed moeten zijn in marxistische politieke economie om als hij/zij over de informatie beschikt om toch een redelijke analyse te produceren.
Welnu, tegenwoordig kan je al die cijfers, budgetten, jaarrekeningen en begrotingen (meestal gratis) downloaden van internet!
Het nalaten van communisten om dat te doen is volgens mij een vorm van revisionisme: zich tevreden stellen met een algemene oppervlakkige `ontmaskering` i.p.v. zich grondig vastpinnen op de gegevens en zo de mechanismen van toenemende uitbuiting bloot te leggen.
Vb. Mijn vriendin bestelde –in 2001-, gratis, via Internet de `Economische vooruitzichten 2001-2006.` Je kan datzelfde boek via Adobe-reader raadplegen op Internet....
Is er iemand die dat al gelezen heeft? Of reeds de recentere versies opgezocht en gelezen?
Ja? Waarom heeft die dan geen alarmerende analyse gegeven voor in Solidair (weekblad van de PVDA)?
Nee? Leest men dan alleen maar artikels in De Standaard OVER die documenten?
Hierin staat duidelijk (volgens mij, economische leek) op welke manier en hoe ingrijpend men de uitbuitingsgraad verder gaat opdrijven (en het loon - de vergoeding voor de verkoop van de arbeidskracht- gaat doen dalen)
Enkele citaten: ` ... Zoals steeds houdt de basisprojectie enkel rekening met beleidswijzigingen die vaststaan en concreet zijn. Zij bevat dus niet de verdere structurele bijdrageverminderingen die het regeringsakkoord voorwaardelijk in het vooruitzicht stelt voor 2002.....(..)
De totale structurele verminderingen (zie tabel op p 60) bedroegen ex ante 91,4 miljard in 2000 en zouden nog toenemen met 44 miljard over de projectieperiode, waarvan 15 miljard in 2001 (...) Op kruissnelheid ( in 2005) zou via die maatregel jaarlijks 135 miljard bijdrageverminderingen toegekend worden....`7 Het gaat hier dus (volgens mij) over de `patronale lasten`.
Het plan zit zo slim ineen dat de Sociale Zekerheid zelfs geen tekorten gaat hebben door die bijdrageverminderingen! Het effect van vroegere maatregelen in de S.Z. zetten hun effect in de toekomst verder, plus komen er nog een aantal `secundaire `besparingen. Zelfs met de enkele kruimels die Vandebroucke rondstrooit erbij, DALEN de uitgaven van de S.Z.
`De primaire uitgaven van de sociale zekerheid vertragen over de periode 2001-2006 met 0,8% van het bbp, waarvan 0,4 voor werkloosheid, 0,3 voor pensioenen, 0,3 voor kinderbijslagen, terwijl de uitgaven voor geneeskundige zorgen toenemen met 0,3 procentpunt van het bbp....
Die vertraging volgt gedeeltelijk uit de gestelde hypothese van constant beleid: buiten de bovenvermelde selectieve verhogingen wordt er niet vooropgesteld dat welvaartsaanpassingen aan de uitkeringen worden toegekend. De loonplafonds bij de berekening van de werkloosheidsvergoeding en de ziekte- of invaliditeitsvergoeding worden enkel geïndexeerd volgens de prijsevolutie, uitgezonderd de eenmalige verhoging van het loonplafond voor werkloosheid vanaf 2002.

De socialezekerheids-prestaties, die voor het overgrote deel bepaald worden door een eigen interne dynamiek die in het verleden is afgeremd door structurele besparingsmaatregelen8, vertragen des te sterker ten opzichte van het bbp in de mate dat de groei gerealiseerd wordt met bijkomende tewerkstelling..9.
Zo heeft de Sociale Zekerheid zelfs overschotten! En waar gaan die voor dienen....?
Op p. 68: `Het `wetsontwerp..... tot oprichting van een Zilverfonds` voorziet dat de inkomsten van dit fonds worden geput uit......,... overschotten van de sociale zekerheid,.....`
Dus er is een `loondaling` die continu zal toenemen (bijdragevermindering), er zijn structurele maatregelen, waaronder die die in het verleden reeds genomen zijn, die zorgen dat de uitgaven voor de Sociale Zekerheid verminderen (o.a. niet welvaartsvastheid van pensioenen). Zo wordt het noodzakelijk dat men zich inschrijft in een pensioenfonds om toch nog een zeker pensioen (misschien.....) te hebben. Die pensioenfondsen, zoals het Zilverfonds verschaffen de kapitalisten kapitaal voor hun aandelen....
Zo zie je maar hoe de kapitalisten de `loondaling`, waar Marx het over heeft, plannen.

Enkele bemerkingen
Enige zelfkritiek: “over de revolutie in Europa en niets over mogelijkheid van revolutie in 1 land, België” ...in deze opvatting schuilt gevaar van “stadiatheorie” en dus van reformisme …. Mijn standpunt toen, houdt verband met mijn analyse van en een kritiekrapport wat in in dezelfde periode maakte over het 7e congres van de PVDA in 2001 …. Maar daarover elders meer.
Het is wèl merkwaardig dat de analyse die ik maakte in het rapport, en wat dan de reden was waarom ik van “economisme” werd beschuldigd, mij juist de concrete inhoudelijke argumenten verschafte …. om mijn beschuldiging van de PVDA te argumenteren van ….. "economisme (of/en populisme)" in 2014 ( zie begin van dit artikel)
Deze manier van kritikeren en van beschuldigen van “anti-partijstandpunt”, van “reformisme/economisme”, maar in de vorm gericht naar “de rest van de partij” en eigenlijk NIET naar de gekritikeerde zèlf, is een voorbeeld (maar door mij goed te documenteren omdat het hier gaat over MIJ en MIJN standpunten) van een praktijk die de revisionistische fractie die de macht overnamen in de PVDA in 2004 hanteerde, om tov de rest van de partij, of de omgeving van de “geviseerden”, het zogenaamd contrarevolutionair niet-communistische karakter, het reformisme van “afvalligen” te bewijzen (en zo een sanctie verantwoordde tegen hen) … en het “standhouden” van het eigen revolutionair, communistisch, marxistisch identiteit/ wereldopvatting/ partijopvatting “bewijst”. Het “veroordeelde standpunt” wordt slechts getoond aan de hand van wel-uitgekozen citaten of/ en zelf-geformuleerde parafraseringen. De rest van de partij krijgt géén inzicht in het geheel van de standpunten en opvattingen.
Ik kan het alleen bewijzen hoe dit is gebeurd tov mij, maar voor mij is het duidelijk dat, op GELIJKE wijze het buitenzetten en/of sanctioneren van een hele rits kaders en militanten (Nadine Rosa-Rosso, Luk Vervaet en nog een aantal kaders en militanten ...) is gebeurd in 2004, evenals de “verantwoording” die Boudewijn Deckers heeft geschreven nav een brief die Freddy Visconti zou hebben geschreven.
ALLES, wat men in rapporten “kritikeert" en “bestrijdt” tegenover Nadine Rosa-Rosso t/m Freddy Visconti (maar ook tov mij) PAST DE PVDA (onder leiding van, een TOEN, in 2004, door Boudewijn Deckers naar voren geschoven nieuwe “algemeen secretaris” en later, in 2008, dus voorzitter, Peter Mertens) NU ZELF TOE!

1Zo herinner ik mij een interventie van D`Orazio tegen de formulering van de eis `gratis onderwijs` en `gratis geneeskunde` omdat dat een verkeerd beeld geeft:`Het is niet gratis, er is altijd voor betaald`. Zo is volgens mij onderwijs en geneeskunde als het `gratis` is gewoon een deel loon, een deel arbeid dat niet toegeigend wordt door de kapitalisten maar uitgekeerd wordt.
2Ik realiseer mij nu dat wat ik `algehele analyse` noem eigenlijk het Partijprogramma is, wat al jaren wordt aangekondigd maar er nog altijd niet is (dat dat van 1979 moet vervangen...)
3Zie het bilanrapport over de werking rond Sabena. Ik reageerde erop in `Sabena.doc`.
4 De grafieken zijn op basis van cijfers uit publicaties van het Federaal Planbureau (www.plan.be) of dat van het NIS (Nationaal Instituut voor de Statistiek)
5In `Een eeuw economie in beeld` een speciaal nummer van de Economische Financiele Berichten, gepubliceerd eind 1999, KBC en geciteerd in de De Standaard, 20 feb 02.
6 De uitbouw van Europa als kapitalistische staatsmachine om de werking van de kapitalistische wetmatigheden ten volle te doen ontplooien met name de verhoging van de uitbuitingsgraad en de daarbij horende daling van het arbeidsloon.
7Ecomomische Vooruitzichten 2001-2006, Federaal Planburo, www.plan.be., p. 59.
8Zie hoofdstuk D in de Economische Vooruitzichten 1999-2004.

9EV2001-2006...,p.86.