13-09-2018

Ik vroeg mij af in 2015, op basis van texten van partijkaders in Marxistische Studies: “Wat zou op het 9e congres de politieke lijn van de PVDA KUNNEN zijn?”

Bilan van geschiedenis van alles wat zich Communistisch noemde in België - Bilan de tout ce qui s'appelait Communiste en Belgique.
Op het 19e Internationaal Communistisch Seminarie , 14-16 mei 2010 werd het Negende PVDA- congres met socialisme als centraal thema aangekondigd (op 20e ICS werd nog gezegd “eind 2012” of “begin 2013”)......Maar er werd ook gezegd:"Wij hebben ook het initiatief genomen om opnieuw een openbaar debat te lanceren om het socialisme opnieuw op de dagorde te plaatsen. (...)(O)nze voorzitter (heeft in) een vrije tribune in de kranten geschreven om tot een “Ronde Tafel van Socialisten” op te roepen. (...)(E)n na een jaar voorbereidingen werd in maart laatstleden een “Dag van het Socialisme” gehouden,
Toen WAS "SYRIZA aan de Schelde" ... op de Dag voor het Socialisme

En zo meldt Han Soete (PR van de PVDA):”
De Ronde Tafel van Socialisten is ontstaan na een open brief van professor Jan Blommaert ‘We zitten zonder socialistische partij’ (Indymedia 15/01/2009) en een opiniestuk van Peter Mertens (De Morgen 16/01/2009) ‘Hoog tijd voor een Ronde Tafel van Socialisten. Hun stukken leidden tot de oprichting van een ronde tafel van socialisten die ruim een jaar na hun oproep de Dag voor het Socialisme organiseerde. (...) op zaterdag 20 maart 2010 in de Gentse Vooruit.Op 29 okt 2013 was de tweede dag van het Socialisme. Op 2 november 2013 ging de Derde Dag van het socialisme door in De Singel in Antwerpen.
Zo bekeek ik de politieke documenten van de PVDA of van PVDA-kaders zèlf, om eventueel discussies te provoceren (van buitenaf dus, aangezien ik bij de PVDA in 2005 was buitengezet) … naar het Negende congres toe…. In feite hoopte ik op een discussie -weliswaar nu “van buitenaf” – maar een discussie die ik vóór 2005 nog dacht IN de partij te kunnen voeren. Zo meende ik:”Er moeten toch nog COMMUNISTEN in de PVDA zitten … het kan toch niet dat ik de ENIGE ben?!

Zo was ik in 2015 – dus een jaar vóór het 9e congres bezig met een text – grotendeel op basis van mijn studie van artikels uit Marxistische Studies.

Om eerlijk te zijn, heb ik een groot deel van mijn inzichten gekregen door de studie van analyses van kaders van de PVDA, zoals Jo Cottenier en Henri Houben. Zo maakten zij samen een analyse in Marxistische Studies no. 84, 18 augustus 2009, “De systeemcrisis”1.
De volledige analyse vind je op de website(marx.be) van Marxistische Studies, maar ik maakte een kopie en zette dit ook op het internet (HIER dus)
De belangrijkste argumenten hieruit samengevat, voor het feit dat het imperialisme vanaf 1973 reeds in een overcapaciteit-crisis zat:
De wereldeconomie loopt al vast in 1973
De VS waren als onbetwiste wereldmacht uit de Tweede Wereldoorlog gekomen. (....) De Amerikaanse koude oorlogseconomie stimuleerde de snelle economische groei, maar was tegelijk al een factor van onevenwicht. Ook in de golden sixties kende de industriële productiviteit een snelle groei. Bij de verdeling van de opbrengsten hielden kapitaal en arbeid elkaar in evenwicht. (...) Op het einde van de jaren 60 kwam er een einde aan deze lange periode van relatief grote en stabiele groei. De snelle productiviteitsgroei nam af, de productiecapaciteit werd niet meer volledig benut. De investeringen bleven onderbenut, de winstvoet daalde. De markten raakten oververzadigd, er waren duidelijke tekenen dat er een crisis van overproductie op til was. Dat rijpingsproces kwam bruusk tot ontploffing toen de OPEC-landen in 1973 de olieprijs verviervoudigden. (...) De OPEC reageerde zo op de Amerikaanse steun aan Israël tijdens de Yom Kippouroorlog. (...)(D)e groei van de wereldeconomie (was) in 1973 al vastgelopen, als gevolg van de interne wetmatigheden van het kapitalisme. (....)Karl Marx.(...) maakte duidelijk waarom die wetmatigheden onvermijdelijk naar crisissen van overproductie leiden. Er ligt namelijk een fundamentele tegenstelling aan de basis van de kapitalistische economie: de productiemiddelen (fabrieken, grondstoffen ) zijn privébezit, terwijl de productie zelf meer en meer sociaal verloopt. Dat is vandaag nog duizend keer meer het geval dan in de tijd van Marx. Ontzaglijke productieapparaten, die vaak gespreid zijn over de hele wereld, worden bestuurd volgens de belangen van een heel kleine groep kapitaalbezitters. De enige planning is die om de concurrentie kapot te krijgen. Daarvoor komt het eropaan meer winst op te strijken dan de concurrenten, altijd maar meer kapitaal te accumuleren (opeen te stapelen). Want door meer en sneller te investeren hoopt iedereen in deze wedloop dat hij markten kan veroveren op zijn concurrenten. Maar daarvoor moet hij de productiekosten verlagen (lagere lonen) en voortdurend rationaliseren om meer te kunnen produceren met minder arbeidskrachten. Dat proces leidt onvermijdelijk tot crisissen van overproductie omdat er een tegenstelling groeit tussen de productiecapaciteit en de koopkracht van de bevolking. (....)
Volgens de klassieke remedie gaat de crisis gepaard met de vernietiging van een stuk van de productiecapaciteit, door sluitingen en rationalisaties. De prijzen dalen en ook de lonen worden naar beneden gedrukt. De zwakste concurrenten verdwijnen of worden opgeslorpt door de sterkere. Door dat alles wordt de productiecapaciteit weer aangepast aan de vraag. De winstvoet wordt terug opgeschroefd, er komen nieuwe investeringen: er kan een nieuwe cyclus starten. Zoals Marx het beschreef verloopt dat proces van groei, stilstand, crisis en herstel over een korte periode van vijf à zeven jaar: de conjunctuurcyclus.
Maar deze keer is er meer aan de hand dan een ‘gewone’ conjunctuurdip. We beleefden in België een lange, bijna ononderbroken reeks van crisisplannen en saneringsoperaties. De lange periode van sterke groei tussen 1950 en 1970 werd gevolgd door een lange periode van crisis. Die sleept zich tot vandaag voort. Sinds 1973 is er een wisselend conjunctuurverloop maar (....) zijn we in de derde structurele crisis verzeild geraakt, maar die krijgt een bijzonder verloop.
Al vanaf 1975 kwamen in België de eerste saneringen. Vier ‘nationale sectoren’ - de mijnen, de staalsector, de textiel- en de glasindustrie - kregen een afbouwbegeleiding door de staat, een tijdelijke nationalisatie van de staalsector incluis. In 1981 nam de regering Martens I een tweede grote ‘saneringsbocht’ om het mes te zetten in de lonen en de sociale sector. Die bocht werd mee voorbereid door ACV-voorzitter Jef Houthuys tijdens geheime gesprekken in het dorpje Poupehan. De Belgische frank devalueerde en er werden drie indexaanpassingen overgeslagen. De afbouw van de sociale zekerheid en van de werkloosheidsverzekering kreeg vaart, ondanks nationale stakingsdagen en betogingen: tegen de loon- en indexafbraak, tegen de besnoeiingen in de sociale zekerheid. Tot het einde van de jaren 80 waren er grote stakingen en betogingen tegen de sluitingen in de staalsector en van de koolmijnen. Het zou tot 1989 duren eer er sprake was van enige opleving maar in 1991 was die al voorbij.
Vanaf 1985 nam de Europese Gemeenschap de teugels over. Een lange reeks maatregelen werd uitgewerkt: (...) In al deze Europese maatregelen staat de Amerikaanse concurrent model.(....) Dertig jaar lang zwengelden de VS de financiële markten in de wereld aan. Als hefboom daarvoor gebruikten ze een driepikkel: de dollar, het krediet en de speculatie. (....)
In 1979 besloot de toenmalige gouverneur van de Amerikaanse nationale bank (Fed, gebruikelijke afkorting voor Federal Reserve), Paul Volcker, de intrestvoet bruusk op te trekken. (...) Dat het krediet vreselijk duur was, remde de economie nog verder af. Maar de Fed moest een keuze maken: de economie aanwakkeren of de hoge inflatie bestrijden. (...) Bij dat besluit speelde ook mee dat de schuld voor de hoge inflatie in de schoenen kon worden geschoven van de hoge lonen en de ‘buitensporige’ sociale voordelen. (...)De crisis werd er zwaar door aangewakkerd en bereikte een dieptepunt. Dat leidde wereldwijd tot reusachtige besparingsoperaties en herstructureringen. De grootste slachtoffers waren de grote schuldenaars. Die zagen hun rente drastisch stijgen. Het was een ramp voor de Latijns-Amerikaanse landen. De westerse banken hadden geld geleend aan landen in de derde wereld, die maar al te graag een injectie zagen komen om hun industrie uit te bouwen. De VS vaarden daar wel bij: hun banken namen 40% van de leningen voor hun rekening en de Amerikaanse industrie kreeg heel wat bestellingen voor de uitrusting van de beginnende industrialisering in de derdewereldlanden. Tot de rente torenhoog begon te klimmen en de schuldenlanden meer aflossingen en rente moesten betalen dan ze uit hun export verdienden. In 1982 stond Mexico aan de rand van het failliet, in 1983 was Argentinië aan de beurt en in 1984 volgde Brazilië. Dat bracht natuurlijk ook de banksector in grote moeilijkheden maar het was tegelijk een buitenkans voor de VS om via het Internationaal Monetair Fonds drastische herstructureringsplannen op te leggen, die de economieën van landen in de derde wereld openstelden voor de Amerikaanse multinationals. In naam van de vrijhandel werden alle nationale beschermingsmuren afgebroken ten voordele van de transnationale ondernemingen. (...).
Het tweede grote cadeau aan de kapitaalbezitters was de belastinghervorming van Reagan, de Economy Recovery Tax Act. Die werd er in 1981 doorgedrukt. (...)
Die reusachtige opstoot van het krediet bleef niet zonder gevolgen voor de wereldeconomie. De Amerikaanse consumptie, die goed is voor ongeveer 30% van de privéconsumptie in de wereld, stimuleerde de vraag naar producten over de hele wereld. De Amerikaanse transnationale ondernemingen zijn immers sinds de jaren 60 meer en meer gaan produceren in het buitenland: in Europa en in belastingvrije zones van lagelonenlanden. De stijgende consumptie deed dus ook de invoer stijgen. (....) Tegelijk speelde zich een cruciale evolutie af in het bedrijfsleven. Die kwam hierop neer: de bedrijven werken meer voor de beurs en de beurs krijgt een grotere greep op de bedrijven. (....)
Het rendement voor de aandeelhouders werd op voorhand vastgelegd, doorgaans op 15%, veel hoger dan de gemiddelde winstvoet. En die winstmarge werd al vooraf ingecalculeerd in de productiekost. De winstafname gebeurde niet achteraf maar op voorhand. Dat spoorde de bedrijven aan drastisch en permanent te snoeien en financiële risico’s te nemen. (....).
Er kwam een wildgroei van financiële producten, die zelf het voorwerp werden van speculatie. (....)
Voor een overname wordt niet meer aangeklopt bij een klassieke zakenbank. De aandelen van een bedrijf worden gekocht door een hedgefonds of door een private equity-firma. Die moeten door de vaak beperkte openstelling aan particuliere beleggers aan veel minder regelgeving voldoen dan klassieke beleggingsfondsen. De koop van aandelen wordt gefinancierd met uitgifte van junk bonds. Dat zijn risicovolle obligaties met een hoog rendement, die achteraf moeten gerecupereerd worden door de opbrengst of de verkoop van het overgenomen bedrijf, (...)
(D)e Europese Unie (...). Op veel terreinen werd de Amerikaanse weg bewandeld: belastinghervorming, langer werken, privatisering van de sociale zekerheid, totale liberalisering van de markt, ontwikkeling van de beurs. De concurrentiële voordelen van een lage sociale bescherming zetten de Europese landen op de weg van de afbraak van historische verworvenheden zoals de sociale zekerheid. Ook in Europa nam de kloof tussen rijk en arm snel toe. De Europese Unie dirigeerde vanaf de jaren 90 de liberalisering van de telecommunicatie, de spoorwegen en de post. De openbare diensten, die in Europa een veel grotere plaats innemen dan in de VS, werden afgebouwd en overgeheveld naar het privékapitaal. Het onderwijs werd door de hervorming van Bologna georiënteerd op het systeem van de VS, waar het veel sterker is afgestemd op de noden en belangen van de industrie. De val van de socialistische landen in 1989 zette dat liberale offensief nog kracht bij. Er was geen angst meer voor het communisme, het kapitalisme triomfeerde. (....)
Samengevat: de opgepepte Amerikaanse consumptie heeft in heel de periode sinds 1973 de crisis niet opgelost, maar haar wel doen aanslepen. De groei bereikte na 1973 nooit het niveau van de jaren 60. De crisis van overproductie bleef als een domper over de wereldeconomie hangen.
Als er overproductie is, komt er een overschot aan kapitaal, een teveel dat niet kan besteed worden aan de uitbreiding van de productie, want die stoot op de limieten van de markt. Dat overschot aan kapitaal is op zoek naar hoog rendement en hier brengt de financiële sector soelaas. De financiële deregulering en de aanwas van nieuwe financiele producten creëerde de voorwaarden ervoor. En alles werd nog eens honderdvoudig aangewakkerd door de buitensporige stimulansen voor het krediet. Want het verlenen van krediet is een manier om geld te scheppen uit het niets. (....)
Een grote stap in de financiële wildgroei wordt gezet wanneer schuld als onderpand wordt gebruikt ...(en)...omgezet worden in waardetitels, wat wil zeggen dat ze verder gekocht en verkocht kan worden en dus voorwerp wordt van speculatie. Alles wat economische groeipool is, kan op die manier het ankerpunt worden van financiële bubbels. Er wordt geld geleend aan groeipolen in de economie en die schuld wordt verhandeld onder de vorm van waardepapieren. De groeipolen stuwen ook de beurs omhoog en dan krijgen financiële tussenpersonen en speculanten vrij spel. Zo ontstaan onmetelijke financiële bubbels die beleggers en speculanten aantrekken. Er ontstaat fictief kapitaal dat volledig gebaseerd is op de verwachting van eindeloze groei. Die bubbels moeten vroeg of laat ineenklappen.
Dat was al het geval met de schuld van de derde wereld op het einde van de jaren 70. Met de ineenstorting van Latijns-Amerikaanse landen in 1982-1984, waarover we al schreven, als gevolg. Het fenomeen herhaalde zich in 1997 na een fenomenale financiële bubbel op de Aziatische markten. De devaluatie van de Thaise munt lokte die crash uit. De crash had natrillingen in Rusland en Brazilië. De speculatieve fondsen richtten zich daarna op de hoogtechnologische bedrijven van Silicon Valley. Ook die bubbel spatte uiteen, dat was de Nasdaq-crash van 2000. En daar begint het verhaal van de hypotheekbubbel.
Na de Nasdaq-crash en 11 september 2001 verlaagde de Amerikaanse centrale bank, de Fed, haar prime rate tot 1%, om een dreigende recessie te voorkomen. De hypotheekbanken pikten daar agressief op in met leningen voor de aankoop van huizen. (....)
Toen de Fed progressief de rente optrok tot 5,25%, stond voor veel nieuwe eigenaars het water aan de lippen. Het regende gedwongen verkopen en de huizenmarkt keerde. Elk kwartaal steeg het aantal slechte betalers en op het einde van 2006 kwamen de eerste banken en hedgefondsen in moeilijkheden. (....)
Het is duidelijk: voor de uitgestelde crisis van overproductie is er nu geen andere uitweg meer dan brutale vernietiging van productiecapaciteit. Dat wil zeggen dat het ergste nog moet komen. (....) De derdewereldlanden zullen als eerste hun export zien dalen, minder grondstoffen leveren en opnieuw onder de knoet vallen van de herstructureringsplannen van het Internationaal Monetair Fonds. (....)
Dit systeem staat opnieuw ter discussie, twintig jaar nadat het einde van de geschiedenis werd afgekondigd. (....)De crisis is eigen aan het systeem zelf.
De mensheid heeft nooit eerder zoveel rijkdom geproduceerd, maar nog nooit was er zoveel armoede. Het is eenieders arbeid – en alleen de arbeid – die rijkdom voortbrengt, niet het kapitaal.

(bedenking in 2015:) Deze analyse (van in 2008) wordt wel beïnvloed door de ontwikkeling van revisionisme in de PVDA

Er was inderdaad verzet en klassenstrijd tegen de stapsgewijze verhoging van uitbuitingsgraad (handelswijze van de kapitalisten om de “eigen” competitiviteit te verhogen in een door overcapaciteit “geplaagde” wereld). Klassenstrijd werd steeds weer “bestreden” en “gekalmeerd” door repressie maar ook ideologische beïnvloeding van reformistische vakbondsleiders.
In de analyse van Jo Cottenier (in 2008) is nergens iets over het reformisme meer te zien:

Maar het Europese kapitaal stootte op de sterkere aanwezigheid van vakbonden en op verzet tegen de afbraakplannen. Al was er nog geen sterke Europese vakorganisatie, toch werden de plannen land per land afgeremd door nationale mobilisaties. (....) Ondanks alle campagnes tegen de vakbonden in Europa en ondanks alle pogingen de vakbondsrechten af te breken, staan er nog altijd sterke vakbonden, die in sommige omstandigheden ook hun tanden kunnen tonen.

Hiertegenover staan vroegere standpunten van de PVDA, bijvoorbeeld in Marxistische Studies no. 26, “De strijd tegen globaal plan in oktober – december 1993” van Kris Hertoghen en Joris Van Gorp, al gelijk in de inleiding....:

Bij de beweging tegen het globaal plan waren er 70.000 betogers op 29 oktober 1993 en nog eens 45.000 zes weken later. Daartussen drie gedeeltelijke stakingsdagen en op vurige vrijdag 26 november voor het eerst sinds 57 jaar een algemene nationale staking in gemeenschappelijk vakbondsfront. Het was lang geleden dat de Belgische arbeidersbeweging nog zo dicht bij een nieuwe algemene staking stond, vergelijkbaar met de strijd tegen de Eenheidswet in '60-'61. Die veelbelovende beweging is na 26 november niet doorgegaan, omdat de invloed van de regeringspartijen binnen de vakbonden het uiteindelijk haalde op de strijdbare en gerevolteerde basis.

Ook was er toen een zelfkritiek op de werking van de PVDA zélf in die strijd: "Een te bestrijden neiging tot economisme (=reformistisme)". Ik haalde dit aan in een artikel op mijn weblog, "13-04-15 Eerste 'rectificatie' in oorspronkelijke lijn van 5e congres - eenheid rond communistische identiteit – was door Kris Hertogen"

Daar waar de PVDA géén “socialistisch model” meer erkent en eenzijdig bepaalde regimes afwijst als zijnde “socialistisch” - Noord-Korea –, blijft de PVDA - Jo Cottenier hier in zijn analyse van 2008, één regime erkennen als zijnde “socialistisch”, namelijk het huidige China:

De Chinese financiële sector is niet aangetast en de economische groeivooruitzichten blijven heel hoog. Door de controle van de Chinese staat op alle sleutelsectoren en sleutelvragen kon China zijn financies afschermen. Die socialistische staat neemt zich voor de binnenlandse consumptie drastisch op te krikken door loonsverhogingen, vooral voor de boeren, verbeteringen in de sociale zekerheid en het onderwijs, enzovoort. China heeft daar ook de middelen voor. Terwijl de kapitalistische landen wegzinken in de crisis blijft de Chinese groei 10% per jaar bedragen. De aantrekkingskracht van het Chinese model groeit. Op het internationale toneel zijn de intense betrekkingen van China met de landen van Afrika en Latijns-Amerika een nieuw gegeven. Het zijn elementen van een nieuwe, meer multipolaire wereldorde.
En over hun dubbelzinnige houding tov Noord-Korea die afsteekt tegenover hun houding tov China in “15-01-12 De PVDA-leiding stelde politiek LAFFE daad door verloochening van Jef Bossuyt omwille van standpunt inzake Noord-Korea!”
Hoewel men (nog steeds) moet erkennen dat het kapitalisme geen uitweg meer biedt is de PVDA (van 2008) relatief vaag en weinig concreet over het alternatief:

Eisen dat deze collectief geproduceerde rijkdom zou gebruikt worden voor de verbetering van de levensomstandigheden van alle mensen, is niet meer dan elementaire logica. Dat kan niet in een kapitalistische economie die draait in functie van de belangen van een kleine minderheid en die onvermijdelijk uitloopt op crisis. Daarom moeten alle grote productiemiddelen in handen komen van de collectiviteit.

De reden hiervan was het stoppen van de werkgroep die opgericht was na het 5e congres (1995), om een vernieuwd en geactualiseerd fundamenteel programma uit te werken. Dit besprak ik in het artikel -04-15 Tweede rectificatie (-poging) in lijn met Vijfde Congres: start commissie voor vernieuwd fundamenteel programma PVDA (MS 40 - 1997)

Thomas Gounet (Henri Houben) in 2002 een scherpere analyse in Marxistische Studies no 59 (“Van economische crisis naar wereldoorlog”) dan die van hem èn Jo Cottenier in Marxistische Studies no. 84, 18 augustus 2009 (“De systeemcrisis”)
Marxistische Studies no. 59 (2002)

In feite had het PVDA-kader Thomas Gounet (Henri Houben) in 2002 een scherpere analyse over de uitzichtloosheid van de crisis die begon in 1973, van het kapitalisme (in zijn laatste en hoogste stadium van het imperialisme) en de noodzaak van door een revolutionaire omverwerping van het kapitalisme het socialisme uit te bouwen, in Marxistische Studies no 59, “Van economische crisis naar wereldoorlog”2:
(D)e elementen die een veralgemeende toestand van uitzichtloosheid kunnen ontketenen, stapelen zich op. Enerzijds drijven de kapitalisten de productie op door onophoudelijk nieuwe productiecapaciteit te scheppen. Anderzijds beperken ze de consumptie. Wat uiteraard de potentiële overproductie verergert. Op deze basis ontwikkelt de financiële sector zich mateloos en is hij niet langer in overeenstemming met de realiteit van de productie. De schuldenlast groeit zowel in de derdewereldlanden als in de imperialistische landen. Het internationale monetaire en financiële onevenwicht is aanzienlijk en toont de groeiende economische kwetsbaarheid van het gehele kapitalistisch systeem. Overal groeit de weerstand en het verzet van de volkeren en de werkers. Naast de economische zwakheden heerst er nu dus ook een politieke en ideologische crisis.
De omvang van deze verschijnselen doet ons besluiten dat er in de huidige situatie voor het kapitalisme maar twee uitwegen resten: ofwel een derde wereldoorlog, als gevolg van de verscherping van alle tegenstellingen van het systeem, verscherping die door de economische crisis zelf aangewakkerd wordt; ofwel de omverwerping van het kapitalisme en de installatie van een superieur systeem, het socialisme.
In elk geval zal zelfs een wereldoorlog met al zijn verschrikkingen de volkeren ertoe brengen het kapitalisme te verwerpen. Een wereldoorlog zal het revolutionaire proces versnellen en, zoals bij de twee vorige (1914-1918 en 1939-1945), zal hij het uitgangspunt vormen voor volksopstanden die zullen leiden tot de vernietiging van de kapitalistische staten en de opbouw van het socialisme.
De twintigste eeuw was het schouwtoneel van de verbeten strijd tussen het imperialisme en het socialisme. Velen dachten dat het imperialisme het gehaald had. Maar de eenentwintigste eeuw wordt deze van de overwinning van het socialisme. Het is aan deze taak of in het kader daarvan dat de communisten van alle landen moeten werken.

1. Een steeds diepere en niet-aflatende crisis
- 1973
De huidige economische crisis begon in 1973 met een aanzienlijke productiedaling. Sedertdien kennen we een lange periode van economische stagnatie die door volgende elementen gekenmerkt wordt: 1. een fel verminderde groei in vergelijking met die van de jaren '50 en '60; 2. een hortende ontwikkeling met regelmatig terugkerende crisissen (die we conjuncturele crisissen kunnen noemen); 3. een chronische werkloosheid en ondertewerkstelling; 4. constante monetaire en financiële spanningen. Deze periode noemen we een structurele crisis. Ze blijft duren, jarenlang. Al die tijd slaagt de burgerij er niet in gepaste oplossingen te vinden om eruit te geraken.
Dit is geen unieke situatie in de geschiedenis. We komen ze voor het eerst tegen in 1873 en 1895. De Europese burgerij lost het probleem op door zich te richten op kolonies: deze bieden nieuwe uitwegen, afzetmarkten en grondstoffen voor de imperialisten. Dit leidt tot een veralgemeende jacht op kolonies die aan de oorsprong ligt van de Eerste Wereldoorlog. Daarna tekent zich een tweede structurele crisis af: de jaren '20 en '30. Alle oplossingen van de burgerij leiden tot een verscherping van de tegenstellingen van het kapitalistisch wereldsysteem. De New Deal haalt de Verenigde Staten niet uit de crisis. Het nazisme zet de imperialisten tegen elkaar op en lanceert een groots offensief tegen het socialisme. Zo eindigt de crisis van 1929 in de Tweede Wereldoorlog. Vandaag worden we geconfronteerd met een nieuwe structurele crisis van hetzelfde type.
(...)
Burgerlijke stromingen kunnen de structurele economische crisis niet fundamenteel verklaren omdat ze die crisis niet verbinden met de fundamentele kenmerken van het kapitalistisch systeem. Ze ontkennen de klassenuitbuiting. Ze menen dat de werkers hun voordeel kunnen doen met het kapitalisme en dat er een harmonieuze ontwikkeling kan plaatsvinden binnen het kapitalisme. Deze theoriieën verspreiden de illusie dat het kapitalisme een dynamisch systeem is dat nog eeuwenlang kan doorgaan. Ze bieden een rechtvaardiging aan de reformisten en aan de revisionisten om te proberen het kapitalisme te 'beschaven', het te hervormen en het dus te laten voortbestaan. Zij moffelen de verscherpende tegenstellingen weg. Alleen het marxisme-leninisme kan een geldige verklaring geven voor de economische crisis onder het kapitalisme en er echte besluiten uit trekken. De uitbuiting van de werkers vormt de kern van de recessie en zij dient de groeiende accumulatie van rijkdom in handen van enkele kapitalisten. Daarom ontwikkelen enerzijds de ondernemingen voortdurend de productie, creëren ze nieuwe eenheden om hun winsten te doen groeien. Anderzijds zien de loontrekkers, die de grote meerderheid van de bevolking uitmaken, hun koopkracht voortdurend inkrimpen. Bijgevolg vertoont de winstvoet van de bedrijven de neiging te dalen omdat er steeds meer kapitaal nodig is voor beperkte winsten. De concurrentie tussen de bedrijven verscherpt. Elke kapitalist wil zijn tegenstanders elimineren. Er heerst anarchie. Dat leidt tot overproductie en dat is precies de basis van de kapitalistische economische crisis.(…)

Besluiten
Het imperialisme leidt, door de tegenstellingen dat het ontwikkelt, tot oorlog. Dit versnelt de ontbinding van het kapitalistische systeem. De economische crisis vormt een belangrijke factor doordat zij de tegenstellingen versterkt en de mogelijkheden van de burgerij om rijkdom te creëren afremt en haar dus verzwakt. De economische crisis is dus een essentieel element van de algemene crisis van het kapitalisme en zij drijft het systeem naar de afbraak van alle economische, sociale, politieke en ideologische gegevens. Binnen dit kader werken de communisten. Het socialisme staat op de dagorde en is niet langer een perspectief voor ververwijderde eeuwen. De economische en politieke gevolgen zullen verslechteren en op die manier tot nieuwe revolutionaire situaties leiden in heel de wereld. Sedert 1945 heeft het kapitalisme een relatief trage ontwikkeling van zijn tegenstellingen gekend. Het was een bevoorrechte situatie, dankzij het bestaan van het socialistisch kamp dat de imperialisten ertoe dwong bepaalde sociale concessies te doen. Maar ook het revisionisme dat klassenverzoening predikte, profiteerde van deze situatie. Door de overwinning van de contrarevolutie kunnen alle tegenstellingen, alle antagonismen, zich nu vrij ontwikkelen. Daardoor versnelt het proces. Beheersing van deze spanningen wordt onmogelijk op wereldvlak. Het is een illusie te denken dat de relatieve stabiliteit van het systeem zal aanhouden. Of het nu op economisch of op politiek vlak is, er staan belangrijke omwentelingen voor de deur. Stellen dat het kapitalisme een nieuwe fase van algemene crisis binnentreedt, met nieuwe revolutionaire fases, betekent geenszins dat de socialistische revolutie automatisch en noodzakelijkerwijze uit die chaos zal voortkomen. Zonder communistische partij om de volkeren in hun strijd te leiden en die strijd te richten naar de opbouw van een nieuwe socialistische maatschappij, zal de revolutie nooit overwinnen. Het is dus dringend om dit werk aan de opbouw van de partij voort te zetten."

Had Thomas Gounet/Henri Houben (of zijn 'chef' Jo Cottenier) dit artikel maar voorgelegd op het Negende Congres van de PVDA, in plaats van die peptalk-prietpraat dat nu voorlag...!

Over de prietpraat waarover ik het in 2015 over had

Met de laatste opmerkingen bedoelde ik bv dat wat Jo Cottenier op de “Dag van het socialisme” naar voor bracht: Werkgroep Economie (Jo Cottenier)  Ronde Tafel van Socialisten: Het socialisme staat opnieuw op de dagorde –Jo Cottenier, studiedienst PVDA
Over o.a. deze tekst van Jo Cottenier (en over “De Dag van het Socialisme”) had ik het in  04-10-11 Geeft Jo Cottenier (PVDA) antwoord op vraag: Wat is socialisme nu eigenlijk?


En wat Peter Mertens zei in 2015, net vóór het Negende congres: “'In 2008 (...) hebben we duidelijk gemaakt dat we niet terug willen naar de 20ste eeuw.(…) op ons partijcongres later dit jaar zullen we de misdaden van Stalin opnieuw veroordelen' (....) er zijn wel degelijk realisaties op het vlak van onderwijs en gezondheidszorg, bijvoorbeeld in Cuba. Maar ook in andere Latijns-Amerikaanse landen zoals Bolivia en Ecuador.(....), dat wij de misdaden van Stalin, of het militaire regime in Noord-Korea veroordelen is niet nieuw. En op ons congres later dit jaar zullen we dat nog eens herhalen.' (....) We hebben ons programma aangepast aan de actualiteit. We zullen toelichten voor welk socialisme wij staan.’ 3

Deze analyse van 2015 heb ik tot nu toe nooit verder verwerkt in een artikel….. Maar het was de aanleiding van een formulering van een “lijn voor een communistische partij” zoals ik die mij toen voorstelde voor de PVDA …. Hierover in het volgende artikel.

1 http://marx.be/nl/content/archief?action=get_doc&id=78&doc_id=436 , Nummer 84, publicatiedatum: 2009-08-18 Copyright © EPO, Marxistische Studies en auteurs — Overname, publicatie en vertaling zijn toegestaan voor strikt niet-winstgevende doeleinden. JO COTTENIER en HENRI HOUBEN, “De systeemcrisis” Op deze link niet meer bereikbaar, maar HIER nu wel...
2 http://marx.be/nl/content/archief?action=get_doc&id=54&doc_id=88, Nummer 59, publicatiedatum: 2002-10-15 Copyright © EPO, Marxistische Studies en auteurs — Overname, publicatie en vertaling zijn toegestaan voor strikt niet-winstgevende doeleinden. “Van economische crisis naar wereldoorlog”, Thomas Gounet. Niet meer bereikbaar, maar HIER wel...

3http://www.knack.be/nieuws/belgie/peter-mertens-wij-zijn-het-syriza-aan-de-schelde/article-normal-528617.html, Peter Mertens: 'Wij zijn het Syriza aan de Schelde', Jan Herregods Redacteur Knack.be, 27/01/15 om 16:42 - Bijgewerkt om 17:00

Lijn van een communistische partij zoals ik mij dat voorstelde voor de PVDA (uitwerking ideeën 2015 - nu)

Vanaf reeds 1995 merkte (en rapporteerde) ik iets wat ik toen zag als “formalisme”: men was inderdaad actief in stakingsbewegingen, sindicale strijdbewegingen, verkiezingscampagnes…. Maar er bestond geen revolutionaire strategie die de politieke inhoud zou moeten bepalen in al die “campagnes”.
We waren “bezig” campagne na campagne, hadden “objectieven” te halen. Ik moest steeds vaker denken aan de “lijfspreuk” van Bernstein: “De beweging is alles, het doel is niets”….. 
Vooral Henri Houben in Marxistische Studies no's 45, 57, 59, 84
Op basis van zelfstudie van werken van Lenin en Marx én van analyses (vooral die van Henri Houben, ook sommige van Jo Cottenier) kreeg ik inzicht in de foute ontwikkeling in de PVDA. Ik rapporteerde dit,… maar kreeg nooit antwoord. Nadat ik buiten de partij werd gezet, en rapporten geen zin meer had, ging ik verder maar nu in “ontmaskering”. Ook begon ik, op basis van verworven inzichten op basis van studie van artikels van (vooral) Henri Houben zelf maar een politieke lijn te ontwikkelen die ik zou voorstellen ALS de mensen van de PVDA daar voor open zouden staan. Nu zal die tekst eerder de basis zijn van wat ik denkt in te dienen als politieke tekst voor het komende congres van de Communistische Partij van België.
Naast de artikels in de Marxistische Studies was ook het document van de 3e congres (“De tijd staat aan onze kant”) voor mij, “studie-materiaal”:

De basisopstelling die doorheen de geschiedenis de beide vakbondsprogramma’s bepaalt, is de volgende: “De politieke democratie is verworven, de sociale democratie moet nog worden verbeterd, de economische democratie moet nog worden afgedwongen. Vooral dit laatste is een voorwaarde om tot een ‘echte’ democratie te komen.”
De beide vakbondsprogramma’s zien de verwezenlijking van het einddoel als een langzame, constante groei van sociale gelijkheid en economische medezeggenschap, binnen het bestaande kapitalistische systeem. Het is een kwestie van kwantiteit, van hoeveelheid, die door constante druk en overleg opgelost kan worden. ACV- en ABVV-programma hebben daarbij hun eigen nuances en gevoeligheden.(...)
De zogenaamde verwezenlijking van de ‘economische democratie’ leidt in werkelijkheid naar toenemende integratie in het systeem. De vakbondsleiding stemt zich steeds meer af op de kapitalistische noden, onder het ordewoord ‘grotere taart, grotere stukken’. Maar het is niet omdat de taart iets groter wordt en dus ook de stukken dat het iets verandert aan het wezen van het systeem.
Er verandert niets aan de uitbuiting. De hoogte van het loon bepaalt niet of er uitbuiting is of niet. De uitbuiting ligt in het bezit van de productiemiddelen en de privé toe-eigening van de geproduceerde waarde en meerwaarde. Verder wordt de ‘graad’ van uitbuiting niet bepaald door de hoogte van het loon, maar door de ‘verhouding’ tussen loon en meerwaarde, tussen wat de arbeider krijgt en wat naar de kapitalist stroomt. Burgerlijke studies wijzen uit dat de uitbuitingsgraad ook in de jaren 60 praktisch ongewijzigd is gebleven. En dan hebben we nog niet over de uitbuitingsgraad van de derde wereld.
Er verandert evenmin iets aan het karakter van de staatsmacht. De ontwikkeling van het kapitalisme vereist dat de Staat, als ‘collectieve kapitalist’, steeds meer economische taken gaat opnemen voor het monopoliekapitaal. Er is een toenemende versmelting tussen staat en monopolies. (…)
De revolutionairen die zich na Mei 68 organiseren en zich verbinden met de arbeidersklasse, worden door beide vakbondsleidingen als avonturiers en verdelers bestempeld.(…)
Na de oorlog zag de gevluchte en versplinterde ABVV-leiding zich verplicht de Eenheidsvakbond met communisten en renardisten op te richten om haar verloren invloed te herwinnen. In het nieuwe ABVV sloten alle reformistische fracties een front om de communisten te neutraliseren en ze uiteindelijk uit alle leidende posten te verwijderen. (…..)
Voor vele reformistische vakbondsleiders was de opname van de communistische vakbond slechts een tactiek om het communisme onschadelijk te kunnen maken. De reformistische ontwikkeling van de KP maakte de ideologische recuperatie bovendien gemakkelijker. Ook nu rekenen de ‘verstandige’ ABVV-leiders op een snelle recuperatie van de revolutionairen. Men ziet dan ook meer en meer dat – na enige aarzeling – de generatie van ’68 wordt toegelaten en op gecontroleerde wijze déléguéfuncties mag opnemen. Maar het zwaard van Damocles blijft boven hun hoofd hangen, zoals boven dat van te strijdbare krachten. (…)
Wanneer in 1974-1975 de wereldrecessie optreedt, wordt dit door de vakbondsleiding – zoals door de burgerij – als een voorbijgaande conjunctuurinzinking beoordeeld, veroorzaakt door een ‘externe’ factor, namelijk de stijging van de petroleumprijzen. Tot 1978 wordt getwijfeld aan de lange duur en aan het structurele karakter van de crisis. Zelfs wanneer de werkelijkheid tot hen doordringt, wordt er over het algemeen weinig aandacht besteed aan de vraag naar de oorzaken.
Voor de rechtervleugel in het ACV en het ABVV is de schuldvraag overbodig. Iedereen is schuldig en het komt erop aan om ‘samen’ oplossingen te vinden. Anderen zoeken in de richting van allerlei technische of externe factoren (technologische uitputting, dure dollar, petroleumprijzen, verkeerde patronale strategie ...) maar zelden of nooit wordt de oorzaak gezocht in het systeem zelf.
Diegenen die het systeem verantwoordelijk stellen voor de crisis, zijn een kleine minderheid in beide vakbondsapparaten. (….)
De linkervleugel van de vakbonden heeft globaal langer weerstand geboden tegen de aanvallen van het kapitaal (lonen, sociale zekerheid, afdankingen), maar haar belangrijkste zwakte is de afwezigheid van een radicaal antikapitalistisch alternatief. Een kleine minderheid in het apparaat houdt vol dat de crisis het moment bij uitstek is om antikapitalistische structuurhervormingen door te voeren maar men vindt ze meestal op plaatsen die niet het beleid bepalen.?
Vooral het afspringen van het sociaal overleg wordt door vele vakbondsleiders zwaar betreurd. Voor de meest rechtse krachten is dit het enige wat telt: zij willen als verantwoordelijke partners beschouwd worden en willen meezoeken naar oplossingen. (….)
Deze linkervleugel is niet bereid mee te werken aan de afbraakpolitiek om kost wat kost het overleg te doen slagen. Het ABVV wijst een interprofessioneel akkoord af in 1982 en 1984 en weigert elk overleg over de index in 1981-1982. Het is duidelijk dat niet alle vakbondsverantwoordelijken op dezelfde golflengte zitten. (…)
Tot het algemene klimaat van verrechtsing behoort ook de agressieve patronale opstelling tegenover de vakbonden. De aanvallen op de verworven rechten, het levensniveau, de sociale zekerheid, de werkvoorwaarden, de openbare diensten en de democratische rechten kunnen maar doorgevoerd worden als de vakbondsweerstand wordt gebroken. De arbeidersklasse, maar ook de meeste vakbondsleiders waren niet zomaar bereid om de verworvenheden uit de periode van hoge groei terug in te leveren. Het patronaat heeft daarom een stapsgewijze tactiek ontwikkeld om hen ideologisch te winnen. Die tactiek speelt in op de opstelling van het grootste deel van de vakbondsleiders en houdt rekening met de tegenstellingen binnen de vakbondsstructuren.
De algemene strategie van het patronaat streeft ernaar om de vakbondsmacht te ontmantelen en om de vakbonden weerloos te maken door ze volledig in te kapselen in de kapitalistische logica. Het patronaat wil vakbonden die loyaal met hen samenwerken en die de arbeidersklasse en de klassenstrijd onder controle houden. (…)
Indien het patronaat vandaag inspeelt op het ontstaan van corporatistische vakbonden (syndicats-maison) dan maakt dit deel uit van de globale strategie om de vakbondsmacht te ontmantelen. Zij worden gebruikt om de vakbondseenheid te ondermijnen en om de ideologische druk op de traditionele vakbonden te vergroten. Het patronaat weet immers zeer goed dat het reformisme open staat voor klassensamenwerking en dat vrijwillig aanvaard corporatisme meer succes garandeert dan opgelegd corporatisme. (…)
Om haar campagne kracht bij te zetten stelt het patronaat zich onverzoenlijk op in het sociaal overleg, zodat de meeste mechanismen van de overlegeconomie (tijdelijk) worden opgebroken. Het patronaat vertrouwt op de regering om haar politiek met wetten en volmachten op te leggen, in afwachting dat de vakbondsleiding tot ‘rede’ is gebracht en vrijwillig de matiging ondergaat. De rechtse krachten zijn steeds bereid geweest om kost wat kost dit overleg te hervatten. Dit werd bijzonder duidelijk rond de indexslag. (….)
De oproep van het patronaat om de verouderde dogma’s op te bergen en een nieuw sociaal pact te sluiten op basis van de beginselen van ‘concurrentiepositie, sociale matiging en sociale deregulering’ dringt langzaam maar zeker door in de vakbondsprogramma’s en in hun optreden.
Toch is de strijdwil van de basis niet gebroken. In de periode van de rooms-liberale regeringen hebben zich vier kansen voorgedaan om de sociale afbraakpolitiek een halt toe te roepen door een algemene staking en om een antikapitalistisch alternatief te bevechten: maart-april 1982 (staking Mons-Borinage, deelstakingen tegen regeringsplan), september 1983 (algemene staking openbare diensten), de lente van 1984 (strijdbeweging tegen het meerjarige saneringsplan) en april-mei 1986 (mijnstaking, spoorstaking, staking openbaar vervoer, Brussel en Wallonië, 24- en 48-urenstakingen in het hele land).
Maar die (meestal spontane) bewegingen stoten op een toenemende sabotage vanuit de vakbondstop, niet alleen in het ACV, maar ook in het ABVV. Waar de ACV-leiding zich meestal openlijk vijandig opstelt, ‘ondersteunt’ de ABVV-leiding hen met de bedoeling om ze niet te laten ontsporen en ze zo vlug mogelijk te beëindigen. Erg typerend daarvoor is de ABVV-‘mobilisatiecampagne’ in 1986: terwijl de beweging groeit en uitbreidt, weigert de ABVV-leiding voor te gaan en leidt ze alles af naar één betoging, die als bliksemafleider en orgelpunt moet dienen (31 mei). (…)
Dat de vakbondsleiders meer en meer over de brug komen, blijkt bij het afsluiten van een collectief akkoord in de Nationale Arbeidsraad over de invoering van de flexibiliteit (nachtwerk, twaalfurendag, weekendwerk). Het is een doorbraak van ‘het nieuwe sociaal overleg’. De befaamde CAO 42 (1987) is een tastbare bekroning van het patronale offensief. In het verlengde daarvan wordt voor het eerst sinds lang opnieuw een interprofessioneel raamakkoord getekend (november 1986), helemaal op model van het patronaat, barstend van matiging. (…)
Het kapitalisme heeft zich sneller aangepast aan de crisissituatie dan de vakbondsdoctrines. Zo heeft de syndicale beweging zich helemaal in het defensief laten dringen. Hoewel de crisis brandhout maakte van het ‘overlegsyndicalisme’, werden de fundamenten ervan nooit grondig in vraag gesteld.
Een eerste fundament is dat kapitalistische welvaart en welvaart van de arbeidersklasse hand in hand gaan. Een tweede fundament is dat door samenwerking en overleg de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid geleidelijk kunnen overbrugd en uitgeschakeld worden. Deze theorieën hebben diepe historische wortels in de reformistische arbeidersbeweging. We zullen hier niet de hele evolutie behandelen, maar alleen het ontstaan van die opvattingen situeren. (…)
De aanslepende crisis heeft de materiële basis van het reformisme ernstig aangetast. Vele verworven voordelen en rechten worden terug op de helling gezet, het patronaat veegt de straat aan met het overleg en vele illusies worden stukgeslagen. Dit heeft geleid tot een crisis van het overlegsyndicalisme en tot een ideologische crisis in de beide vakbonden. Dit betekent niet dat de basisideologie in vraag gesteld wordt. De beloftes van geleidelijke omvorming van het systeem zijn niet langer geloofwaardig. Maar globaal heeft dit in de vakbondsapparaten eerder tot een ideologische verrechtsing dan tot een verlinksing geleid. Het overheersende aspect is de berusting in de verminderde capaciteit van het kapitalisme om ‘welvaart’ te scheppen. Vertrekkend vanuit een aanvaarding van de kapitalistische logica, worden inlevering, afdankingen, afbouw van sociale voorzieningen als onvermijdelijk en noodzakelijk aanvaard. (…)
Na jarenlang ‘defensieve opstelling’ werken beide vakbonden aan een herdefinitie van hun syndicale doctrine. De nieuwe ACV-ploeg wil ‘de werkelijkheid een dosis idealen inspuiten en concrete utopieën uitwerken’. De nieuwe ABVV-ploeg wil werken aan ‘een nieuw imago’ van het ABVV en steunt zich hiervoor op een opiniepeiling bij haar leden.
De definitie van het nieuwe syndicalisme lokt zoals in heel West-Europa grote debatten uit. Het ‘oude’ syndicalisme moet wijken voor het ‘nieuwe’. De nieuwe accenten vertrekken vanuit de belangrijkste krachtlijnen van de nieuwe situatie: de crisis, de nieuwe technologie, de internationalisering en de veranderde samenstelling van de werkende bevolking. Dat het kapitalisme nieuwe ontwikkelingen kent, die nieuwe problemen stellen voor het syndicalisme, staat buiten twijfel. Men moet die problemen niet wegmoffelen of uit de weg gaan. Maar de nieuwe ontwikkelingen veranderen niets aan de aard en de fundamentele wetten van het kapitalisme. De hele vraag is dus of men die nieuwe problemen vanuit een klassestandpunt benadert of ze integendeel gebruikt om de klassentegenstelling weg te vegen en zich te laten meedrijven in capitulatietheorieën.
Onze stelling is dat deze objectieve veranderingen de juistheid van het marxisme bevestigen. Dit willen we hier aantonen door de nieuwe ontwikkelingen vanuit marxistisch oogpunt te onderzoeken. We overlopen ze punt voor punt, analyseren de reële nieuwe elementen, de patronale strategie en de syndicale antwoorden. In de concrete analyse bewijst het marxisme-leninisme zijn vitaliteit, zijn kracht als wapen in de klassenstrijd. Dit is een geëngageerd betoog opdat vakbondsmilitanten zouden teruggrijpen naar het marxisme en op die manier het klassesyndicalisme nieuw leven zouden inblazen. (….)
De diepe, structurele crisis van kapitalisme toont meer dan wat ook, het failliet van het systeem. De crisis toont de onoplosbaarheid van de tegenstellingen die het kapitalisme verscheuren. De productieverhoudingen zijn een rem geworden op de ontplooiing van de productiekrachten. De crisis toont ook het failliet van het reformisme en haar keynesiaanse economische theorieën. Alle ideologieën van ‘geleidelijke verovering’ van de staat en de economische macht worden door de feiten verpletterd. Het zijn de arbeiders, de werkers, de volkeren van de derde wereld die de crisis hebben betaald, terwijl de monopolies en banken zich versterkten en verrijkten.
Het uitgangspunt van een strijdbaar syndicalisme moet dan ook zijn om de val van dit uitbuitingssysteem te verhaasten. Dit wil zeggen: steun verlenen aan de strijd van de onderdrukte volkeren en aanhouden van een onverzoenlijk klassestandpunt. Tegenover de illusie van een welvarend en ‘rechtvaardig’ kapitalisme, stelt het revolutionaire syndicalisme het perspectief van het socialisme, de noodzaak om het grootkapitaal te onteigenen en het kapitalistische staatsapparaat te ontmantelen. Tegenover het samen zoeken naar uitwegen in de kapitalistische concurrentieoorlog stelt het revolutionaire syndicalisme dat de crisislast gedragen moet worden door de verantwoordelijken voor de crisis. (…) Het socialisme wordt een levensnoodzaak voor de honderden miljoenen die uitgesloten zijn van de rijkdom van het kapitalisme. Het socialisme is ook voor de arbeidersklasse in de imperialistische landen de enige weg om een einde te maken aan de uitbuiting en de kringloop van crisis, militarisering, fascisme en oorlog. Het strijdsyndicalisme moet voorbereid zijn op zware crisissen en het zijne bijdragen om de val van het kapitalisme te verhaasten. (….) Daarom pleiten we voor wezenlijke antikapitalistische eisen op langere termijn die de macht van het kapitaal aantasten en uiteindelijk vernietigen. De onteigening van belangrijke delen of van het gehele grootkapitaal is zo’n wezenlijke stap naar het socialisme, waarop de massa vanaf nu gericht moet worden.

In de analyse van Jo Cottenier (Marxistische Studies no. 84, 18 augustus 2009, “De systeemcrisis”1) is nergens iets te vinden over het reformisme of is er over de noodzaak van de strijd ertegen in de vakbond(en) niets meer te zien:
Maar het Europese kapitaal stootte op de sterkere aanwezigheid van vakbonden en op verzet tegen de afbraakplannen. Al was er nog geen sterke Europese vakorganisatie, toch werden de plannen land per land afgeremd door nationale mobilisaties. (....) Ondanks alle campagnes tegen de vakbonden in Europa en ondanks alle pogingen de vakbondsrechten af te breken, staan er nog altijd sterke vakbonden, die in sommige omstandigheden ook hun tanden kunnen tonen.
En Peter Mertens in KNACK(28 oktober 2014) vist gewoon naar mogelijke (electorale) sympathie binnen de vakbond(en):
Vakbonden zijn de grootste sociale organisaties van de loontrekkenden, en maken dus integraal deel uit van het sociaal weefsel van onze maatschappij. En tot slot zijn de vakbonden ook hoekstenen van socialisering in positieve waarden zoals solidariteit en gelijkheid. Een democratie wordt rijker als er tegenmachten zoals sterke vakbonden bestaan.”2

1Niet meer op marx.be te vinden maar HIER is een link

2https://www.knack.be/nieuws/belgie/de-vakbonden-zijn-de-grootste-kracht-van-democratische-verandering-in-onze-geschiedenis/article-opinion-491967.html

Een (nog te verbeteren) idee van een lijn voor een Communistische Partij, zoals ik dat zag …..in 2015

Wij, communisten, nemen stelling tegen de (vage, uiteindelijk links-reformistische) “eenheid van links” die uiteindelijk in de klassenstrijd de invloed niet principieel bestrijdt van de reformistische ideologie, die vanuit de vakbondsleiding aan de hele werkende klasse wordt opgelegd en die tegelijkertijd de illusie hooghoudt van mogelijkheden binnen de burgerlijke parlementaire democratie tot en met illusies van mogelijkheden van "linkse' of zelfs “communistische” regeringen IN een burgerlijke kapitalistische staat.
Wij, communisten nemen ook stelling tegen het capituleren voor de burgerij, die een communistische partij alleen maar “toelaatbaar” acht, als deze Stalin en Lenin,  en daarbij in feite de revolutionaire omverwerping van het kapitalisme en de opbouw van het socialisme verloochend … en zo in feite oproepen om de Communistische Identiteit op te geven … waarbij “Communistische Partij” een inhoudsloze misleidend uithangbord of etiket wordt.

Het actuele kapitalisme: bijna permanente overcapaciteit en een productie in een steeds grotere chaos.


Het kapitalisme kan zelfs niet meer de schijn ophouden dat ze maatschappelijke problemen kan oplossen. Het probleem van de markt, het probleem van het realiseren van de maximale winst, dwingt de kapitalistenklasse om alle wetmatigheden ten volle te laten werken.
Alle verworvenheden van de arbeidersklasse door klassenstrijd verkregen en altijd bedoeld als een afkopen van het radicaliseren van de klassenstrijd of het afkopen van revolutionaire ontwikkeling van de klassenstrijd zullen er aan moeten geloven.
De parlementaire democratievorm die heerste in kapitalistische staten, waarbij vormen horen van “syndicaal overleg” en waarmee de schijn werd opgehouden dat alle sociale verworvenheden er kwamen en zich ontwikkelden via de discussie tussen verschillende belanghebbenden in de arena van een neutrale staat, of met staatsmacht die fungeerde als een soort “scheidsrechter”., die parlementaire democratievorm wordt een rem voor het rusteloos zoeken naar oplossingen voor de fundamentele problemen waar de verdere ontwikkeling van het kapitalisme zich gesteld ziet.
De uitweg voor het kapitalisme kunnen we nu omschrijven (na de ervaringen van gelijkaardige ontwikkelingen in de jaren `30) als een overgang naar fascisme:
Openlijke klassen-dictatuur van de kapitalistenklasse
Oorlog en repressie tegen anti-imperialistische strijd van volkeren
Oorlog, inmenging, subversie en repressie tegen het socialisme
Oorlog en repressie tegen de arbeidersklasse om de verhoging van de uitbuitingsgraad door te voeren

Het bestaan van het socialisme als stelsel vormt een directe bedreiging voor het kapitalisme.


Het vergroot het marktprobleem en is een constante dreiging omdat het een materialistisch bewijs vormt voor de arbeidersklasse om haar problemen fundamenteel op te lossen door revolutie.
Sinds 1917 hebben de kapitalisten, ondanks hun onderlinge concurrentie, één gezamenlijk klassenbelang: het terug integreren in de kapitalistische wereld van het socialisme. Dit gebeurt door middel van oorlogen, organiseren van “binnenlandse” opstanden en/of burgeroorlogen én ideologische “oorlogsvoering” waarbij hoort: het ontwikkelen van het revisionisme, omdat de omvorming van het socialisme terug naar kapitalisme dan geleidelijker en “ordelijker”verloopt.
Het herstel van het kapitalisme in de Sovjet-Unie heeft voor de kapitalisten een nieuwe bijkomende concurrerende regio doen ontstaan.
In China is, weliswaar wat meer gecontroleerd dan in de Sovjet-Unie, het kapitalisme opnieuw volledig ontwikkeld, waarbij China nu een uitbreiding vormt van de bestaande (weliswaar onderling concurrerende) kapitalistische monopoliegroepen of blokken. Het is omdat het socialisme als zichtbaar, tastbaar, als mogelijk heeft bestaan (ook al is er – tijdelijke – terugval) dat het kapitalisme – zoals Stalin dat zei – in een ALGEMENE CRISIS is.

Elk anti-imperialistisch verzet, elk antikapitalistisch verzet elke strijd die ergens de verdere uitbouw van de kapitalistische ordening, de indeling van de wereld, de concurrentiestrijd, het opleggen van kapitalistische productieverhoudingen “hindert” is voor de kapitalistenklasse: terrorisme


Het herverdelen van de wereld in invloedssferen, markten, grondstoffenbronnen verscherpen de tegenstellingen tussen de kapitalisten maar ook de tegenstellingen tussen de werkers en de kapitalisten als klasse. Het is voor de kapitalisten belangrijk dat er nergens in de wereld regio's of landen of groepen van landen ontstaan die een nieuwe concurrerende regio vormen of die ergens de bestaande imperialistische orde op één of andere manier bedreigd of in vraag stelt.
Alles en iedereen die spontaan of gepland en georganiseerd zich verzet tegen de ontwikkeling van de imperialistische ordening en op één of andere manier een extra bedreiging vormt voor de onoverkoombare problemen waarvoor het imperialisme of de kapitalisten als klasse zich gesteld ziet worden beschouwd én bestempeld én behandeld als “terroristen”.
De in de monden van de kapitalisten bestorven formulering van hun nachtmerrie is dan ook: het wereldterrorisme. In een poging de arbeidersklasse en haar bondgenoten ideologisch te verdelen wordt dan het probleem van “het islamfundamentalisme” of “het vluchtelingenprobleem” of het “allochtonenprobleem” geschapen.
Maar de ontwikkeling van de klassenstrijd zal dit ontmaskeren: zoals de communisten, de syndicalisten, de antifascisten, de bevolking in de onderworpen regio's en landen wisten dat zij voor de kapitalisten ook allemaal “joden” waren, weten de strijdende arbeiders die allerlei strijdvormen ontwikkelen, dat zij op één hoop met de “terroristen” zullen worden gesmeten.
De ontwikkeling van een repressie-apparaat, de ontwikkeling van de kapitalistische staat, de wetgeving, de maatschappelijke ordening, de beveiliging van de kapitalistische productie, tot en met de ideologische (vormen van racisme) verdeling van de werkende klasse, het begint allemaal in functie te staan van “bescherming tegen terrorisme”.
De campagne tegen het wereldterrorisme is een vorm is een verpakking voor het omvormen van de parlementaire democratie naar een vorm van openlijke klassendictatuur.
Een voorbeeld van ideologische misleiding om dit de verbergen
In de Verenigde Staten wordt de president niet beschreven als een democratisch verkozen staatshoofd maar als een door God gezonden leider…. Godsdienst als opium voor het volk. De president krijgt het aureool van onfeilbaarheid, beschermer van de belangen "van een heel volk – zonder klassen” zoals de paus of als een koning, keizer, tsaar of farao.
Wellicht wordt de voorzitter van de Europese Commissie op den duur ook zo 'n “keizer”, als het aan de Europese monopolies ligt.

In de wereld staan twee overblijvende klasse steeds meer tegenover elkaar: de arbeidersklasse en de kapitalisten.


In de wereld staan twee overblijvende klasse steeds meer tegenover elkaar: de arbeidersklasse en de kapitalisten. Tussenliggende groepen, resten van klassen worden voor de keuze gesteld of worden min of meer gedwongen te kiezen. Hierbij blijft eigenlijk maar één keuze over: hun belangen als groep of bevolkingslaag zijn die van de arbeidersklasse. Want de klasse van kapitalisten wordt in kwantiteit steeds kleiner, de arbeidersklasse steeds groter.

De ACTUELE toestand van het kapitalisme

  1. De kapitalisten worden minder in aantal, maar eigenen zich steeds meer rijkdom toe. Ze treden op als onderlingen concurrenten, maar ook als klasse: om het bestaan van het kapitalisme te verzekeren. Als klasse ontketenen ze een oorlog tegen het socialisme en de arbeidersklasse. Onderling concurreren ze voor marktaandelen, grondstoffen, laagste lonen en andere kostenvoordelen, de hoogste meerwaarde en het grootste deel van de totale meerwaarde.
  2. Concurrentie, handelsoorlogen, boycot, embargo, gewapende conflicten:
  • als concurrentie tegenover andere kapitalisten
  • als collectieve strijd van de kapitalisten tegen de verworvenheden van de arbeidersklasse en het socialisme
  • zowel in concurrentie als in samenwerking als in samenwerking met sommige concurrenten tegenover andere concurrenten

De concurrentie is in een nieuw stadium gekomen: de strijd om maximale winst gebeurd niet alleen tussen twee kapitalisten maar ook binnen het “bedrijf”van dezelfde kapitalist. “Afdelingen”, divisies, het Europese deel tegenover het Amerikaanse deel: welk is in staat om de hoogste meerwaarde te genereren ten koste van een andere afdeling, divisie of regionaal deel. De verliezer houdt op te bestaan.
De concurrentie binnen de arbeidersklasse wordt aangewakkerd of georganiseerd ten dienste van de kapitalistische concurrentie.
Het belangrijkste meest toonaangevend deel van de kapitalistenklasse is niet “Europees” of Amerikaans, of Aziatisch, maar bezit een Europese èn een Amerikaanse èn een Aziatische poot die daar gebruik makend van het regionaal staatsapparaat om onderling1 te concurreren. De geglobaliseerde kapitalisten gebruiken hiervoor de regionale burgerij en als het kan een deel van de beter-geschoolden van de arbeidersklasse.

Twee ontwikkelingen komen heden ten dage meer dan ooit naar boven:

  • de productie in anarchie, de productie van chaos. Hoewel de maatschappelijke rijkdom (hoewel privé toegeëigend) nog nooit zo groot was, worden steeds minder essentiële diensten en noden van het volk vervult … of in de vorm van “te kopen” producten waarbij het loon (waarmee de werkers de noodzakelijke diensten en goederen kunnen KOPEN) een algemene tendens heeft om te DALEN.
  • de productie werd nog nooit zo sociaal: voor de realisatie van waren ( voor hun waarde verkochte geproduceerde zaken) is niet 1 of enkele bedrijven nodig maar worden hele reeksen van productielijnen en systemen met inschakeling van enorm veel werkers.

Het gaat om de totale meerwaarde toegeëigend door de kapitalisten als klasse. Het lijkt dat op sommige plaatsen in de productieketen de meerwaarde relatief laag is. Maar het gaat om de totale meerwaarde die vrijkomt als het product verkocht wordt. De meerwaarde wordt niet altijd goed zichtbaar omdat hij vaak direct doorstroomt naar een ander deel van de kapitalisten. Een eenvoudig voorbeeld: in de scheepsbouw, maar ook in bijvoorbeeld de staalproductie is de materiële productie in andere “bedrijven” dan andere aan de productie toegevoegde “diensten” (die nodig zijn om de realisatie van de waren mogelijk te maken), namelijk de transport of de verkoop. Maar al die bedrijven zijn eigendom van de kapitalisten (soms fysiek dezelfde groep kapitalisten) Zo “kochten” de rederijen ver onder de kostprijs schepen die duur werden “verkocht”door de rederijen. De scheepswerven leden vaak “verlies” en leken helemaal geen meerwaarde te puren uit de scheepsarbeiders. Maar die meerwaarde “vloeide”naar de rederijen die ze “inden” van zodra ze de schepen aan hun waarde konden verkopen.

“Privatisering”: alles valt binnen de kapitalistische productie, alles wordt een waar. Alleen de ruilwaarde telt… dus alleen te verwerven door TE KOPEN


Het effect van de zogenaamde privatisering in de opbouw van de EU is dat allerlei vaagheden over de kapitalistische productie verdwijnen en dat de overheersing van de kapitalistische productiewijze en de monopolievorming duidelijker worden.
Het leveren van energie, het leveren van mobiliteit, het leveren van telecommunicatiemogelijkheden, het leveren van scholing, het leveren van gezondheid, deze diensten worden steeds duidelijker waren die geproduceerd worden, verkocht (geruild)worden, waarbij de in de productie tewerkgestelde werkers hun arbeidskracht verkopen en door onbetaalde arbeid meerwaarde opleveren aan de kapitalistische bedrijven die deze diensten “produceren”.
HET leveren van logistieke en andere diensten door de kapitalistische staat aan kapitalisten worden ook meer en meer door monopolies “geproduceerd”.
Voor een deel is “de dienst”een onderdeel in de productie van een materiële waar en essentieel nodig voor de realisatie van de meerwaarde in de waar geïncorporeerd, door verkoop van de waar voor zijn RUIL-waarde.
Een zelfstandige die in opdracht van een kapitalistisch bedrijf een dienst levert in de realisatie van een waar wordt zo eerder een arbeider tegen stukloon. Bijvoorbeeld een loodgieter die een lavabo in een huis installeert dat zelf als waar verkocht wordt. De geïnstalleerde lavabo IN het huis is dan ook de waar die gekocht wordt door de nieuwe bewoner, en NIET de lavabo die ligt in een rek bij de groothandel, of in het magazijn van een lavabo-producerend bedrijf. Dit is ook een element in wat men noemt “de socialisering van de productie”.

Over het arbeidsloon


Alles wat de kapitalist betaald (in de vorm van nettoloon, sociale bijdragen die de arbeider van zijn brutoloon moet afstaan, patronale bijdragen en ook ELKE belasting) voor zover het dient voor de levering van diensten en producten waarvan de ontwikkeling van de arbeidersklasse heeft bepaald dat het hoort bij zijn herstel van gezondheid en van degenen waarvoor hij zich verantwoordelijk acht maar geen arbeid kunnen leveren (kinderen, ouderen, uit de productie gestoten werklozen, gehandicapten, scholieren en studenten), de huisvesting, de voeding, de zelfontplooiing, de communicatie met de wereld, de scholing, verzorging van kinderen (recuperatie van nieuwe werkers) moet beschouwd worden als arbeidsloon.
De ontwikkeling van het kapitalisme maakt dat een deel van dat loon, collectief geïnd wordt, en terug komt naar de arbeidersklasse “naar behoefte”
Dat deel van het loon dat de arbeider in het begin individueel moest sparen en later in eigen beheer collectief spaarde (mutualiteiten, hulpkassen,…) wordt nu door de kapitalistische staat beheerd.
De kapitalistische staat kan zo de hoogte van het loon bepalen, en eventueel doen dalen, met een beheersing van de eventuele klassenstrijd die ontstaat omwille van de strijd voor het loon. Het imperialisme heeft daarvoor “medewerkers”ontwikkeld: de reformisten.
Een deel van de “belasting”voor de kapitalisten is het collectief beheer over een deel van de meerwaarde die door de kapitalistische staat gebruikt wordt om de kapitalistische structuur in overeenstemming te brengen met de wensen en node van de grootste monopolies.
Daar waar al de kapitalisten verenigd ijveren voor de daling van het loon en wat één van de belangrijke opdrachten is van de kapitalistische staat, zullen de meningen verdeeld zijn over de belastingen voor de uitbouw van de kapitalistische infrastructuur in zoverre de verschillende kapitalisten menen dat ze er al dan geen profijt van zullen hebben en vooral hun grotere concurrenten.

Ontwikkeling steeds duidelijker naar twee overblijvende tegenovergestelde klassen: de kapitalistenklasse tegenover de arbeidersklasse


Zo wordt de stelling waarheid dat de ontwikkeling van het kapitalisme steeds maar twee klassen tegenover elkaar stelt: de steeds groeiend en zich ontwikkelende arbeidersklasse 9mensen die alleen maar kunnen blijven leven door de verkoop van hun arbeidskracht) en de steeds kleiner en steeds meer rijkdom concentrerende kapitalisten klasse. De kapitalistenklasse wordt daarbij verscheurd door de noodzaak van verdediging van collectieve klassenbelangen (voorbestaan van het kapitalisme en de verhoging van de uitbuiting en vergroting van de meerwaardewinning van en op de arbeidersklasse als geheel ) en de voor hen individuele voorbestaan noodzakelijke concurrentie.
Je hebt dus één groep, één klasse, die in hoofdzaak leeft, haar inkomen haalt uit de opbrengst, van het kapitaal of de kapitalen die deze groep bezit en hiermee zo winstgevend mogelijk de winst haalt uit de productieve arbeid, het productieve werk van de andere groep, de andere klasse.
De andere groep, de andere klasse kan in hoofdzaak alléén maar voorzien van een inkomen, omdat zij geen kapitalen bezit, door het verkopen van hun arbeidskracht, hun fysische en geestelijke vermogens om het werk te verrichten dat hen door de kapitaalsbezitters wordt aangeduid.
De eerste groep vormt de klasse der kapitalisten, de tweede groep de klasse der werkers2.
Door de indeling van de maatschappij, is het zo dat het resultaat van het werk van de werkers, de door hun collectieve sociale in elkaar passende werk gerealiseerde, te verkopen producten, eigendom zijn van de klasse der kapitalisten die de winst opstrijkt door de verkoop van de producten. De producten die verkocht en gekocht worden hebben een bepaalde gebruikswaarde, een bepaalde nuttigheid (al dan niet kunstmatig opgewekt). Maar voor de kapitalisten heeft alleen het gerealiseerde winstdeel van de verkoopwaarde van de producten belang. De kapitalist ziet in een product alleen de RUILwaarde, de verkoopwaarde als je het geld als universeel ruilmiddel beschouwt. Het nut, de gebruikswaarde is alleen maar interessant in zover ze in staat is een zo groot mogelijke koopkrachtige vraag op te wekken.
Een hamburger, een Coca-Cola, een “gezondheids”product, een medicament, een huis, een auto dienen NIET om om de best mogelijke manier de mensheid te voeden, te laven, gezond te houden, te genezen, te huisvesten of te vervoeren.
Het zijn producten die door het collectief werk van miljoenen mensen geproduceerd worden, die daarvoor “vergoed”worden met een loon, waarvan de totale collectieve (loon)kost niet in verhouding staat met de gerealiseerde Verkoopwaarde. Het verschil tussen de TOTALE verkoopwaarde en de collectieve loonkost is de collectieve WINST voor de kapitalisten. Die winst wordt binnen de kapitalistenklasse verdeeld naargelang hun macht, competitiviteit, plaats in het gehele productieproces e.d. Waar de ene kapitalist “minder winst”heeft, of zelfs “verlies” is dat MÉÉR winst voor een andere kapitalist. De kapitalist die verlies maakt omdat hij zijn producten niet VERKOCHT krijgt, maakt dat een andere kapitalist die zijn marktaandeel heeft overgenomen meer winst maakt. Ook de kapitalist die de grondstoffen, de tussenproducten, de machines, de bank die krediet levert, of zelfs de interim-bedrijven die het werkvolk levert, zal betaald moeten worden, en dus winst maken, hoewel de eerstgenoemde kapitalist zijn eigen winst niet kan realiseren, omdat hij niets verkocht krijgt.
De enige oplossing is dat de werkers een collectieve strijdbare en vastberaden tegenmacht opbouwen om de kapitalisten te onteigenen en de productie en de productieve werk van de werkers te richten op het produceren van GEBRUIKSwaarden. Dan zullen de werkers collectief terugkrijgen hetgeen zij door hun werk erin stoppen.
De productie van voedsel, drank, gezondheid, genezing, wonen en vervoeren zal dan GEPLAND worden naar producten die de best mogelijke GEBRUIKSwaarde hebben en NIET het hoogst mogelijk verschil tussen loonkost en Verkoopwaarde hebben, waarbij het echte nut, de echte gezondheid, de best mogelijke woonoplossing, of mobiliteitsoplossing eigenlijk geen doel vorm of alleen maar in zoverre zij zou appelleren aan een KOOPKRACHTIGE vraag.

Streven van de kapitalisten: het arbeidsloon doen dalen naar een uiterst minimum (blog artikel bestaansreden van Europa: 20-07-11 Most important reason of EXISTENCE of the EU: increasing continually thelevel of exploitation of the European workers.

Het arbeidsloon dient om te leven. De kosten worden bepaald tot wat algemeen als levensnoodzakelijk wordt ervaren. Het hangt af van de algemene waarden en levensverwachtingen. Hierbij horen kosten voor onderhoud van gezondheid, een inkomen voor levensonderhoud op het moment dat men niet kan werken (ziekte, werkloosheid, ouderdom, minderjarig) Dus alle voor allerlei vormen van gewaarborgd pensioen, ziekteverzekering, terugbetaling van gezondheidskosten, scholing en opleiding behuizingkosten heeft de arbeidersklasse door strijd en als afkopen voor NOG heviger klassenstrijd een loon verkregen waarvan een deel collectief gespaard wordt en beheerd door de staat, waarna de individuele arbeider naargelang zijn of haar noden dat deel van de loonmassa kreeg als vervangingsinkomen of als terugbetaling van gedane kosten.
De uitgaven voor sociale bescherming in de EU als percent van BBP van de EU geeft een idee van hoe groot dat deel was en is van de totale loonmassa.
Het doel van de oprichting van de EU was en is een apparaat te hebben dat de concurrentiekracht van de Europese monopolies versterkt. Eén van de onderdelen van de programma van dat apparaat was: de uitbuitingsgraad te verhogen en dus het arbeidsloon te verlagen om zo het deel van de arbeidstijd waarin de arbeider de waarde van zijn arbeidskracht produceert te VERKLEINEN.
Dus een AFBOUW van de programma's van sociale bescherming is een DOEL.
Nu blijkt dat BINNEN die sociale bescherming dat deel dat gaat naar allerlei vormen van pensioen (dus vergoedingen voor oudere arbeiders die wegens hun leeftijd niet meer hun arbeidskracht kunnen of willen verkopen) het grootst is. Daarom wordt de aandacht vooral gericht voor de AFBOUW van DAT deel van de sociale bescherming. DAARVOOR is de fabel van de Kost voor de VERgrijzing uitgevonden. Want die kost op zich stijgt niet: blijft sinds 1990 hangen op 46% van de totale sociale bescherming. En daar de uitgaven voor de sociale bescherming DAALT…. Dalen ook de uitgaven voor de pensioenen.
Daar in iedere lidstaat het systeem voor vergoeding voor oudere niet-meer-actieven verschilt, is ook de AANPAK van die kost per lidstaat anders.
In België hoort hierbij allereerst de vermindering van BRUGpensioen.
De maatregelen die BELGIË dus wil nemen tegen het BRUGpensioen is dus een OPGELEGD deel dat België moet verzorgen om de TOTALE uitgaven voor sociale bescherming OMLAAG te brengen in HEEL de EU.
Eén van de redenen voor de AFBRAAK van de loonkost en als onderdeel daarvan de AFBOUW van programma's voor sociale bescherming is dat men verwacht dat de groei van het BBP niet meer zo groot gaat zijn.

De “verdelings-ideologie” van de imperialistische burgerij om de werkende klasse haar bewustzijn van klassen-eenheid te ontnemen, om de imperialistische oorlog retoriek om de imperialistische concurrentie alsook de plundering van alsook de controle van grondstoffen (-bronnen), de herverdeling van marktaandelen…..


Het socialisme in één land – zoals België dus – of in een aantal landen tegelijk, is MOGELIJK….Het is ook NOODZAKELIJK

De kapitalistische staat


Hoewel de grootte van de geïntegreerde productie-ketens en hun globale inplanting de omvang van de “nationale” staten overstijgt, staan de burgerlijke staten in functie van het deel van de kapitalistische geïntegreerde productie-ketens op hun respectievelijke grondgebied :
Een productie-keten vanaf de grondstoffen tot aan de effectieve verkoop aan een verbruiker (verkoop op basis van arbeidsloon verkregen door verkoop van de arbeidskracht). Het is bij de VERKOOP van het eindproduct dat de meerwaarde wordt GEREALISEERD (en dan kan worden herverdeeld in functie van de partieele eigendom van een deel van de keten – in feite wordt deze « verdeling » van meerwaarde op voorhand « voorgeschoten » langsheen de keten) De effectieve gerealiseerde meerwaarde kan kleiner zijn dan de reeds verdeelde (voorgeschoten) meerwaarde, doordat er een overcapaciteit bestaat voor het eindproduct. Zo kunnen grondstoffen/monopolies of monopolies van transport of van productie-machines winstgevend zijn (kregen reeds « voorgeschoten meerwaaarde ») … daar waar de distributie/verkoopbedrijven voor het eindproduct verlieslatend kunnen zijn omdat de meerwaarde (reeds voorgeschoten) niet gerealiseerd wordt (geen of minderverkoop door overcapaciteit)
Het kapitalistische eigenaarschap is gedeeld, eerder collectief en verdeeld over de monopolies langsheen de keten. Bijvoorbeeld Saoudische kapitalisten bezitten de oliewinning, maar hebben ook « eigenaarschap »(aandelen) in de raffinage, in de transport, in de logististiek(bv in de haven van Antwerpen) en in de productie(assemblage) van het eindproduct (bv aandelen in de autoproductie). Maar dit « gedeeld eigenaarschap »wordt gedeeld met kapitalisten uit Europa, of de Verenigde Staten of ook van China of Rusland. (verdeling van contrôle-hoeveelheden van aandelen)
België als burgerlijke staat organiseert de uitbuiting van de arbeidskrachten en beschermd en organiseert de kapitalistische productieverhoudingen en organiseert de repressie en contrôle op en van de productiekrachten in dat deel van de globale productieketens dat zich bevindt op haar grondgebied. Zij wordt hierin « geholpen », gecontroleerd en gedicteerd door instituten zoals de EU, IMF voor haar taak als burgelijke staat.

Toen de Generale, Solvay, Petrofina, Agfa, Bekaert, Stella Artois, Grand Bazar, Kredietbank, ASLK, Bank van Brussel, CERA ophielden met “Belgische” “multinationals, banken en holdings” te zijn, toen ELF, Rhone-Poulenc, ….ophielden met “Franse”, BASF en ander bedrijven van het vroegere “Duitse” IG-Farben, Dutch-Shell ophield “Nederlands”, en Enichem ophield met een "Italiaans"  STAATS-bedrijf te zijn, dit in de loop van de jaren nà WO II, was het duidelijk dat zij buiten de bestàànde burgerlijke staatsapparaten, instituten nodig hadden of wensten, die een beetje "aangepast" waren aan hun schaalgrootte : de EU, IMF, NAVO …..

Door het “federalisme” wordt de Belgische staat, maar in feite het “Waalse”, “Vlaamse” en ook het “Brusselse” gewest méér en méér overheidsstructuren op lager niveau van de EU.
Als België zou volledig splitsen, worden de “gefederaliseerde” delen of rechtstreeks door de EU “beheerd” … of word “Vlaanderen” in feite een deel vaan Duitsland …. en "Wallonië" van Frankrijk.

De uitbouw van die lagere overheden worden soms ook misleidend genoemd: de uitbouw van bijvoorbeeld "de Vlaamse staat". Zo wordt ook het belang van de fascisten duidelijk: zij leveren sinds de jaren '30 in héél Europa de ideologie, om de werkers warm te maken voor de uitbouw van de staat Europa: want de realisatie van Noord-Italië of Kroatië, of Vlaanderen of Catelonië of Tsjechië diende maar om hinderpalen uit de weg te ruimen voor de inpassing van gebied in de staat Europa, gebied dat tot dan binnen een “kleinere” staatstruktuur, regime en grondwet viel.

Maar het is nog altijd de Belgische staat die de uitbuiting organiseert, en de belangen beschermd van de kapitalisten die “eigenaar” zijn van de delen van de globale productie-ketens binnen haar territorium. De werkers in België (of hun oorsprong nu ligt in “Wallonië, “Vlaanderen” … of in verre streken van waaruit hun voorouders of zijzelf migreerden of vluchtten, moeten die Belgische burgerlijke staat breken en die delen van die productieketens “onteigenen”…..

Dus is het de taak van de arbeidersklasse om een bres te slaan in het imperialisme door revolutie te voeren binnen een zo groot mogelijk, door de kapitalisten ontwikkelende, groepen van staten.

Daarvoor moeten programma, organisatie, massa-strijdorganisaties op DIE schaal ontwikkeld worden.
Dus in Belgié op zijn minst, maar als het mogelijk is (zie verder) om revolutionaire bewegingen in verschillende landen aan elkaar te “koppelen”, dan moet een eengemaakte revolutionaire beweging (met alles wat dat inhoudt) dat niet nalaten ...

Zo zijn de Wereldbank, het IMF, de NAVO ook elementen van een staatsmachine dat de algemene wereldwijde belangen dient van de meest geglobaliseerde kapitalisten. De VN heeft alle kenmerken van “een parlementaire democratie als façade voor de echte machthebbers niet over de werkelijke macht beschikkend” De houding die revolutionairen moeten aannemen tegenover die instellingen wordt bepaald door de algemene wetmatigheden die die staatsonderdelen hebben: zowel de repressiemacht als het parlement binnen de kapitalistsiche staat. Dus dit houdt in voor bijvoorbeeld de VN: niet verwachten dat DAAR alles wordt beslist, dat DAAR de echte macht te veroveren is, maar wel, gebruiken als tribune, om te ontmaskeren en om door de krachtsverhouding verkregen BUITEN die instelling, de echte machthebbers te dwingen, tijdelijk bepaalde verworvenheden in “wetten” te gieten, en uiteindelijk aan te tonen dat dat “parlement” moet ontbonden worden om het door een “echt werkend, goedkoop, controleren, verkozen en afzetbaar parlement" te vervangen.

De Europese Unie, boven de onderlinge concurrentie, dient de belangen van de monopoliekapitalisten: de kapitalistische ordening beschermen, en klassenstrijd tegen de verhoging van de uitbuitingsgraad, onderdrukken.

De lidstaten als imperialistische burgerlijke staten, verbinden er zich toe om hierin een gemeenschappelijke strategie toe te passen om ter verhoging van competitiviteit, een “groei” te forceren in een door chronische overcapaciteit “geplaagde” wereldmarkt. Het (continu) verhogen van de uitbuitingsgraad van de werkers in Europa is hiervoor de belangrijkste doelstelling van EU. De werkende klasse in Europa wordt verdeeld, door hun “nationale” indeling in de lidstaten, door hun samenstelling (migranten,  precair tewerkgestelde “sans-papiers”, werkers uit andere lidstaten die méér uitbuiting, en mínder sociale wetgeving kennen), hetgeen de concurrentie binnen de werkende klasse van Europa aanwakkeren, met netto een stééds lager loon (en stééds verdere sociale afbraak) als gevolg.
De chronische overcapaciteit komt tot uiting in een steeds tragere groei van het BBP (per lidstaat en voor Europa als geheel) De door algemene besparingen, reeds dalende groei van de uitgaven voor loon en sociale bijdragen, LIJKT - want uitgedrukt in PERCENT van het BBP - daarom (soms) te stijgen. Dit ligt aan de grondslag van de mythe van “stijgende loonkost” en (bijvoorbeeld) “stijgende kosten voor pensioen.
Of zoals het in een publicatie van de EU zelf wordt gezegd: “Er was een sterke procentuele groei voor pensioenen (zoals trouwens voor het gehele programma voor sociale bescherming) Maar dit kwam vooral doordat het BBP TRAGER groeide als de toename van de uitgaven voor pensioenen.
In dezelfde publicatie van de EU zelf blijkt dat ondanks de dalende groei van het BBP (van de EU in haar geheel) is er maar een kleine stijging (als % van het BBP). Dus die “stiijgende kosten voor de vergrijzing” is ook maar een “urban legend”.

De revolutie in één land (België) is mogelijk en noodzakelijk

De revolutie in één land is mogelijk, zeker in een situatie dat in alle landen de klassenstrijd een massale en revolutionaire kenmerken krijgt. Zo zullen de revolutionaire bewegingen mekaar versterken, zal er wederzijdse steun en samensmelting zijn, waardoor de revolutie in de respectievelijke (lid)staten méér en méér realiteit zal worden. Net zoals het water van de rivieren of de winden zullen de revolutionaire bewegingen niet kunnen gestopt worden aan de landsgrenzen.
Zo zal de revolutie in ieder land zich verbinden met een gezamelijke strijd tegen de (instellingen van de) EU.

Grensoverschrijdende “verbindende” ordewoorden, op basis van een revolutionaire beweging in een land (die dan “reeds bezig is”)

Stopzetting van het doorvoeren van ALLE Europese richtlijnen
Afschaffen van ALLE niet-verkozen Europese Instellingen
Het Europees parlement als verkozen, werkend, controlerend wetgevend uitvoerend èn af te zetten orgaan
Onteigening van Energie-basischemie bedrijven, bedrijven van communicatie, bedrijven in de produktie van de gezondheid, mobiliteit, kredietwezen en verzekeringen, waterlopen, oppervlaktewaters, waterhuishouding, drinkwater, afvalverwerking, construktie en bouw
Onteigening van elk vermogen dat verkregen is via kapitalistische uitbuiting
Vermogen verkregen door eigen arbeid en door besparing op eigen consumptie kan worden behouden en in principe doorgegeven worden aan nageslacht.
Onderbrengen in Europese bedrijven onder controle van het parlement met verplichte openbare rapportering en verslagen
Produktie volgens een plan op basis van reeële behoeftes
Sociale zerkerheid, gezondheidszorg, personenzorg, woonkosten, basismobiliteit beschikbaar naar behoefte voor iedereen door het nodige deel van de geproduceerde rijkdom (het BBP)
Oftewel in het arbeidsloon zit verrekend de basiskosten voor…..

Over de socialistische revolutie en opbouw van socialisme mogelijk en noodzakelijk in België

De socialistische revolutie is niet iets van één dag maar van een periode van momenten van strijd die een revolutionair karakter hebben.

De revolutie in België betekent TEGELIJK (en dus alleen op basis van de strijd voor het socialisme) een disengement uit de EU.
In België betekent de strijd voor revolutie ook tegelijkertijd het doorbreken van alle “kunstmatige” scheidingen van het federalisme en regionalisme…. De communisten in hun werkeing erkennen geen federalisering tot VOOR het instaleren van de taalwet in 1961, bv het moment van de instalering van de NATIONALE sociale zekerheid.
Revolutie in België zal gebeuren als er in de naburige landen Ook revolutionaire klassenstrijd is,,, dus in bv Frankrijk of /en Duitsland, Nederland en Luxemburg. Heel waarschijnlijk zullen er dan al revolutionaire strijd zijn in landen in andere delen van Europa (bv Griekenland, maar ook Spanje of/en Italië)
Heel waarschijnlijk zal de revolutie losbarsten op moment er een algehele oorlogssituatie is. De militaire instrumenten van de burgerlijke staat zullen op het “terrain de bataille” gebonden zijn.
En de revolutionaire ontwikkeling zal zich ook keren TEGEN deze oorlogssituatie.(die er één zal zijn omwille van concurrentie, controle en “herverdeling’ van grondstofbronnen, markten, extra-goedkope arbeidskrachten en het vernietigen van productiecapaciteit en productiekrachten … bij het vijandige of concurrerende kamp.
En een revolutionaire toestand in elk land van de EU zal tegelijkertijd een strijd zijn tegen de EU. Dit zal de revolutionaire bewegingen over de grenzen aan elkaar verbinden en ze zal ze elkaar wederkerig beïnvloeden en versterken.
De revolutionaire krachten (de werkende klasse en daarrond de lagen die ook steeds minder belang hebben met het voortbestaan van het kapitalisme) zullen de burgerlijke staat afbreken en hun revolutionaire macht instellen ( dictatuur van het proletariaat) en alle activa van de kapitalisten onteigenen.
Toch zal de productie ( behalve die productie die niet meer zullen opstarten) hernemen terwijl zij wat arbeidsrelaties (loonvorming), producten en productiewijze nog volledig op het kapitalisme zijn afgestemd. De producten zullen op één of andere manier eerst nog verkocht (geruild) worden. (en met het loon – in één of ander vorm – gekocht worden. Maar gelijk zal er begonnen worden om de kapitalistische productieverhoudingen te vervangen door communistische productieverhoudingen.

Er zal (in het begin na de revolutionaire onteigening) een soort “staatskapitalisme” zijn … maar dan zonder kapitalisten.
Er zal (nog eerst in het begin) strikt genomen “kapitalistische uitbuiting” zijn … maar de meerwaarde zal niet meer toegeëigend worden door de kapitalisten( want die zullen onteigend zijn van al de faciliteiten die hen dit mogelijk maakten) maar door de arbeidersstaat en zal overeenkomen met het “accumulatiefonds” (waarvan een eerlijke verdeling van de productie, de uitbouw van nieuwe productiefaciliteiten en nieuwe - op echte behoefte afgestemde - producten, onderwijs, gezondheidszorg, woningen enz... "gefinancierd" worden… (zie “Kritiek op programma van Gotha”, Karl Marx)


Wat Karl Marx de "dictatuur van het proletariaat" noemt zal de staatsvorm zijn tijdens het socialisme (oftewel de "eerste fase van het communisme") Naarmate alle "resten" van kapitalistische productieverhoudingen zullen zijn opgeruimd en de communistische productieverhoudingen opgebouwd voor een productie in functie van behoeftes en de productie van "ruilwaaarden" een begrip wordt van een historisch verleden ... en naarmate het kapitalisme OVERAL zal opgeruimd zijn ... zullen er geen klassen meer zijn en dus de staatsvorm "dictatuur van het proletariaat" afsterven.

Een voorbeeld van de verandering in productiesysteem onder het socialisme

18-07-18 Strategie/programmavan de Communistische Partij van België uitwerking van: “De revolutie in één land (België) is mogelijk en noodzakelijk”


1 Zelfs BINNEN een geglobaliseerd monopolie (zie een voorbeeld uitgewerkt in Marxistische Studies no 18 over Solvay in 1993, deze vorm van concurrentie is vandaag nog veel meer ontwikkeld.

2 Ik gebruik de term “werkers” omwille van de verkeerde gevoelswaarde die in het Nederlands de term “arbeiders” oproept