23-03-2013

Het socialisme volgens Peter Mertens

Als een interview over “Socialisme” met Peter Mertens op de website zelf van de PVDA wordt geplaatst, geld dit als richtlijn: DIT is het standpunt van de PVDA over “socialisme”. Wie, als PVDA-lid iets anders zegt of beweert, “stelt zichzelf buiten de PVDA”, laat dat duidelijk zijn!
Cuba zien als “reeël bestaand socialisme” is dogmatisme, “Cuba verdedigen tegen al te simplistische aanvallen” is wél toegestaan.....Maar Noord-Korea “verdedigen tegen al te simplistische aanvallen” ...en “je plaatst jezelf buiten de PVDA”. Niet de Sovjet-Unie na de Oktoberrevolutie (zeker niet dat van de “misdadiger” Stalin), niet Cuba (dat van Fidel Castro kan géén “rolmodel” zijn) en zeker niet Noord-Korea, kunnen dienen als te bestuderen waard als experimenten in “(ooit) reëel bestaand socialisme”.....Voor de PVDA kan dit wél voor het HUIDIGE China (dat van Deng Xiaoping als "rolmodel"....) Maar zeker niét het China van de “gauchist”, “utopisch socialist”....”misdadiger” Mao.
Vorig jaar zong een partijgenoot van u nog de lof van Noord-Korea in ‘Terzake'.
Peter Mertens. ‘Die man was toen nog een partijgenoot van mij. Nu niet meer.'
(...) Ik zat met stomme verbazing te kijken naar dat interview. Hij wist heel goed dat zijn standpunt niet dat van de partij is, en dat wie dat standpunt publiek verkondigt, zichzelf buiten de organisatie zet. Met dictaturen en dynastieën heb ik niets te maken. Niets. Ik heb twee boeken geschreven, waarvan meer dan 20.000 exemplaren zijn verkocht. Waarschijnlijk hebben een aantal opiniemakers en politici die boeken niet gelezen, anders zouden ze weten dat ik niet over buitenlandse regimes schrijf, maar over herverdeling anno nu.' 1
Nu, Jef Bossuyt gaf géén “partijstandpunt over Noord-Korea”, hij sprak over zijn eigen reiservaringen in Noord-Korea waarbij hij in feite deed wat Peter Mertens “vond bij de PVDA”, zoals hij verderop in het interview zélf zegt:”En bij de PVDA heb ik de verdediging gevonden van het reëel bestaande socialisme. Zo heb ik Cuba altijd verdedigd tegen al te simplistische aanvallen.' Maar ja, voor een potentieel kiespubliek kan je het wel nog permitteren “Cuba te verdedigen tegen al te simplistische aanvallen” ...maar niet Noord-Korea....of Stalin. Over dit laffe gedrag van Peter Mertens t.a.v. Jef Bossuyt schreef ik reeds HIER iets
DS. Uw partij heeft haar verleden nog altijd niet afgezworen. Wordt het niet stilaan tijd voor een finale veroordeling van Stalin en Mao?
Peter Mertens. “Wij zijn geen stalinisten of maoïsten. Ik heb wel respect voor mensen die aan het begin van de twintigste eeuw iets anders geprobeerd hebben. Ik blijf ook respect hebben voor die miljoenen die hun leven hebben gegeven in de strijd tegen het fascisme, voor de mensen die in de Tweede Wereldoorlog het verzet hebben georganiseerd. Wat nog niet betekent dat ik achter het beleid van Stalin of Mao sta, of achter de misdaden die ze hebben gepleegd.2
In feite zijn voor Peter Mertens (en dit geldt dan als te volgen richtlijn, indien men “zichzelf niet buiten de PVDA wil stellen”) Stalin en Mao dus geen “echte” communisten of “echte” revolutionairen, maar “misdadigers”.... hij durft (nog) niet de woorden 'dictators” of “massamoordenaars” te gebruiken. “Communisten” waar hij “wel respect voor heeft” zijn degenen die “strijd leverden tegen de fascisten” of “het verzet organiseerden”.... maar NOOIT het kapitalisme in vraag stelden, NA de oorlog.
Het economische alternatief
We willen de planning bevrijden uit de greep van het privé-eigendom. Dan wordt democratische controle mogelijk. Dan kan er een maatschappelijke discussie zijn over de doelstellingen van de productie. Dan kunnen we overproductie-crisissen en verspilling vermijden. En dan kan ook het milieu gerespecteerd worden. (p. 227 – uit “Op Mensenmaat”, een ander boekje van Peter Mertens)

...U spreekt van 'planning', maar hoe ver gaat die? Een planeconomie?
Ik heb het dan niet over anarchistische arbeiderscontrole. En ik ga ook niet elk koekendoosfabriekske sturen. We pleiten bijvoorbeeld wel voor een Europees automobielbedrijf.”3
Dus Socialisme is voor Peter Mertens hetzelfde als Staatskapitalisme, en wel onder dictatuur van de burgerijk (aangezien hij zich verzet tegen dictatuur van het proletariaat....Om zich hierover niet duidelijk te moeten uitspreken (wat Marx dus wel doet!..) heeft hij het over zijn verzet tegen “het anarchistische arbeiderscontrole”.
Zijn voorbeeld van socialistische planeconomie, “Europees automobielbedrijf” legt hij ergens anders nog verder uit.
Eerst nog even dit:“Hoe marxistisch is PVDA anno 2009 nog?
Peter Merten:
Het marxisme is in het licht van de crisis heel actueel. Maar na een jaar discussie, met echte inspraak van onze leden, is besloten dat we het dogmatische karakter van vroeger inruilen voor een nieuwe, soepele lijn. We blijven ons verzetten tegen het kapitalisme, een systeem dat zweert bij maximale winst. Maar we zoeken wel naar hedendaagse toepassingen van Marx, ...
Pas die theorie eens toe op Opel Belgium.

Allereerst moeten er oplossingen komen voor het probleem hier en nu. Ik pleit voor een nationalisering van Opel door de Europese Commisie, zodat de fabrieken niet meer onderling moeten concurreren en afvloeiingen op de meest sociale manier worden gespreid. Europa moet trouwens plannen maken voor de hele autoindustrie, want je kan niet 20 miljoen auto's blijven produceren als je er maar 15 miljoen verkoopt.
Wat zeker kan en moet gebeuren, is een massale omschakeling naar de productie van betaalbare hybride auto's. In China bedraagt die productie over tien jaar al de helft. We moeten focussen op jobs in plaats van maar door te drammen over openbaar vervoer, zoals sp.a doet. Laatst zei iemand me: “Wat heb ik aan al die tramlijnen, als ik geen werk meer heb om naartoe te rijden?” 4
Merk ook op dat zijn “socialisme” niet inhoudt een overgang van “wareneconomie” (hetgeen onder het kapitalisme de hoogst mogelijke vorm inhoudt van productie voor een koopkrachtige vraag) naar productie in functie van BEHOEFTE, waarbij de behoefte mobiliteit onder het kapitalisme “gelenigd” kan worden door de AANKOOP van een personenwagen tegenover een voor iedereen toegankelijk (onafhankelijk van inkomen of dus koopkracht) openbaar vervoer.
08:54 |, [De Morgen] 'PVDA beschouwt zich niet langer als extreem linkse partij', Walter Pauli.Peter Mertens: 'Wij blijven marxisten … De PVDA is niet meer stalinistisch of maoïstisch.'… blijf 'de kleine man' verdedigen, maar …niet langer met grote theorieën. Wel met concrete acties, in verstaanbare taal….Het is ook eenvoudiger om lid te worden. Je onderschrijft het politieke programma van de PVDA en je betaalt twintig euro lidgeld. … In de jaren negentig schreef Ludo Martens een hardnekkige verdediging van Stalin bijeen. Mertens: "We willen wel moderne communisten zijn en kiezen voor een andere aanpak in de toekomst. …'Wij zijn geen stalinisten.' …. Alleen heb ik met de Sovjet-Unie of China niets meer te maken. ..Zo heeft de PVDA niets te maken met het stalinisme of het maoïsme. … Ook het Cuba van Fidel Castro is voor ons geen rolmodel.
" Was - is - de PVDA ook geen revolutionaire partij? Mertens: "…Ik begrijp dat Nelson Mandela in de jaren zestig ooit geen andere uitweg zag dan de gewapende strijd. Maar de PVDA is niet extreem links: wij kanten ons tegen extremistisch geweld à la CCC of DHKP-C. … We mikken vooral op de revolutie met ideeën"5
Stalin mag niet meer gezien worden als een historisch revolutionair leider ( die – en DAT was het officiële PVDA-standpunt - op zijn minst het bestuderen waard is). Over Mao mag men zich ook niet meer zo uitlaten. Cuba en de Sovjet-Unie waren of zijn geen te bestuderen voorbeelden van socialisme. En China? China mag je als PVDA-lid of en kader wél als voorbeeld stellen als socialisme (wellicht NIET het China van de “misdadiger” Mao Zedong - Nationaal kader Peter Franssen heeft het wat vriendelijker over Mao de “gauchist”, de “utopisch socialist”)
Revolutionair geweld, wordt afgewezen en veroordeeld als zijnde terrorisme (revolutionair geweld wordt gelijkgesteld aan het provocatorisch terroristisch geweld van de CCC – waarvan het officiële PVDA-standpunt toen was: CCC=CIA)
Cuba “verdedigen” zoals liberalen als Louis Michel dat doen, is geen probleem voor Peter Mertens..
Zo heb ik Cuba altijd verdedigd tegen al te simplistische aanvallen.'6 Maar Cuba verdedigen als "reëel bestaand socialisme" wordt door hem beschouwd wordt als uiting van dogmatisme.
Maar die dogmatische reflex was er ook.
Peter Mertens. ‘Absoluut. Toen ik lid werd, was de Muur pas gevallen en vroeg iedereen zich af wat er allemaal precies was misgelopen in al die zogenaamde socialistische landen. Ik ben het nooit eens geweest met de stelling van Francis Fukuyama dat de geschiedenis voorbij was, dat het kapitalisme had gezegevierd. En bij de PVDA heb ik de verdediging gevonden van het reëel bestaande socialisme. Zo heb ik Cuba altijd verdedigd tegen al te simplistische aanvallen.'7
Maar wie datzelfde doet bij Noord-Korea: zoals Jef Bossuyt die met zijn persoonlijke reiservaringen Noord-Korea “verdedigde tegen al te simplistische aanvallen
Hij heeft zichzelf uit de partij gezet. Ik zat met stomme verbazing te kijken naar dat interview. Hij wist heel goed dat zijn standpunt niet dat van de partij is, en dat wie dat standpunt publiek verkondigt, zichzelf buiten de organisatie zet. Met dictaturen en dynastieën heb ik niets te maken. Niets. Ik heb twee boeken geschreven, waarvan meer dan 20.000 exemplaren zijn verkocht. Waarschijnlijk hebben een aantal opiniemakers en politici die boeken niet gelezen, anders zouden ze weten dat ik niet over buitenlandse regimes schrijf, maar over herverdeling anno nu.'8
Daarmee wordt gelijk duidelijk gemaakt dat “Hoe durven ze?” gewoon een boekje is over “herverdeling anno nu”, niets méér en niets minder”
Om één en ander duidelijk te stellen en de neuzen van de partijleden in één en dezelfde richting te zetten zal Peter Mertens op de website van de PVDA zélf, vertellen wat het partijstandpunt nu is over “socialisme” en over al dan geen “revolutie”
Het socialisme is de toekomst-maatschappij,.... die er ooit, ineens(?) gaat zijn. Hoe die er komt, hoe de PVDA daar de leidende kracht in gaat zijn, wie die zal realiseren, daar krijgen we geen antwoord op. Met welke “beginselvaste principes” is uiteindelijk de strategie opgebouwd, om tot die ideale toekomst-maatschappij te komen, daar hebben we het raden naar.
Het socialisme 2.0 zal geboren worden (...)uit de noodzaak van vandaag, met de technologie en de verdeling van de rijkdom die we vandaag kennen. En voor dat socialisme zijn er een aantal grote lijnen.” Peter Mertens geeft er alvast vijf aan.
1. Samenleven met solidariteit als basis
Peter Mertens.(...) Wij willen een maatschappij waarvan solidariteit de basis is. Het is net omdat je solidariteit ontplooit dat je heel veel creatieve elementen kunt ontwikkelen die nu door het kapitalisme verspild worden. (...) Want hoeveel artiesten, intellectuelen, proffen, ingenieurs… zou je als maatschappij niet aan het werk kunnen zetten als iedereen de kans kreeg om zijn talenten te ontwikkelen?
Wanneer de gemeen-schap opnieuw controle krijgt over de productie – een hoog ontwikkelde productie met enorme mogelijkheden – dan zal de mens niet langer afhankelijk zijn van zijn sociale status, van zijn geërfde rijkdom, of van factoren buiten zichzelf, zoals vandaag het geval is. In het socialisme ben je afhankelijk van het enige waar een mens afhankelijk van zou mogen zijn, namelijk je eigen creativiteit, je eigen activiteit, je eigen zelfontplooiing. Dan pas kan de mens maker van zichzelf worden.9
De “socialistische” maatschappij is dus een klassenloze maatschappij. Hoe verloopt de ontwikkeling van de huidige klasse-maatschappij naar een uiteindelijke klassenloze maatschappij? Hoe plant de PVDA om de klassen voorgoed af te schaffen? Geen antwoord. Ok, dan maar naar de volgende “grote lijn”.
2. Gemeenschappelijk erfgoed
Peter Mertens. De ecologische bronnen en de verzamelde kennis van de mensheid zouden moeten erkend worden als gemeenschappelijk erfgoed, dat niemand kan of mag monopoliseren uit eigenbelang, uit winstbejag of uit kortetermijnbelang. De allerbelangrijkste vormen van rijkdom behoren ons allen toe, het zijn gemeenschappelijke goederen die actief moeten beschermd worden, en beheerd worden tot nut van iedereen. (...) De klimaatontaarding is een maatschappelijk probleem, en kan niet worden opgelost binnen het keurslijf van privaat belang en jacht op maximale winst.
Ten tweede, alle aspecten van technologische vooruitgang in de geschiedenis van de moderne mens, sinds 10.000 jaar, heeft de mensheid doorgegeven van generatie op generatie. Bij de eerste technologische revolutie, de neolithische revolutie, was er niemand die eraan dacht op de uitvinding van het wiel te privatiseren of te patenteren. De technologische vooruitgang werd gedeeld, en ook generatie op generatie doorgegeven. De hele ontwikkeling van productieve krachten, van wetenschap, van onderzoek, enzovoort, heeft zich in de loop der eeuwen opgebouwd en die kennis is van de hele mensheid.
Hetzelfde geldt voor de recentste technologische revolutie. Alle ontwikkelingen die er geweest zijn, zijn in essentie de vrucht van historische kennis, maar ook van collectief onderzoek aan universiteiten, dat met gemeenschapsgeld is gefinancierd. Kijk naar het project van de deeltjesversneller in Genève. 6500 wetenschappers van 500 universiteiten uit 80 verschillende landen werken er samen, onder meer om het allerkleinste deeltje dat er bestaat, het Higgs-deeltje te vinden. Dat is een ongelooflijk collectief project dat de wetenschap vooruit duwt, en waarvan je de komende tientallen jaren op allerlei vlakken nog veel spin-offs zal zien.
De technologische ontwikkeling die we na WO II hebben gekend, wordt gedreven door de grote collectieve projecten en door wetenschappelijk onderzoek. Het kan niet dat dat geprivatiseerd wordt. Vandaag wordt al het wetenschappelijk onderzoek onmiddellijk gepatenteerd, met andere woorden: in een kooi gezet door een aantal grote aandeelhouders van multinationals. Niet met de bedoeling om het door volgende generaties verder te laten ontwikkelen, niet met de bedoeling om de klimaatontaarding tegen te gaan of het welzijn van de mensheid te bevorderen, maar alleen maar met de schriele bedoeling om zoveel mogelijk kortetermijnwinst te maken. Een socialisme van de 21ste eeuw zal ontstaan vanuit de erkenning dat gemeenschappelijk erfgoed collectief is en dat gemeenschappelijk onderzoek bevrijd is van dat keurslijf van de winst.10
OK, die uiteindelijke socialistische maatschappij is er dus één op wereldschaal. Hoe komen we daar, gebeurt dit in stappen, eerst in bepaalde regios van de wereld, met of zonder rekening te houden met nationale grenzen? Wie weet het?
3. Vermaatschappelijken van sleutelsectoren
Peter Mertens. In de 21ste eeuw zullen we ook een debat moeten hebben over de belangrijkste economische sectoren die onze samenleving vorm geven. Dat debat bestaat al, hè. Alleen wordt het anders genoemd. De energiesector en de banksector, bijvoorbeeld, zijn sectoren die too big to fail zijn. Men bedoelt daarmee: als zo’n sector in duigen valt door het hele concurrentiemechanisme, is de maatschappelijke schade zo groot dat we ons dat helemaal niet kunnen permitteren. Wat is de huidige oplossing? Men redt die sectoren tijdelijk met ons belastinggeld om ze nadien zo snel mogelijk terug aan de privé te geven. Maar dat is natuurlijk geen fundamentele oplossing.
De enige consequente oplossing voor die sleutelsectoren die de economie dragen – die inderdaad too big to fail zijn – is ze “vermaatschappelijken”, ze in handen van de gemeenschap nemen. In onze visie moeten zij een soort moderne “commons” worden. Commons waren vroeger die ecologische bronnen die noch van de staat waren, noch van de privé. Ze waren van de hele samenleving.
Dat betekent niet alleen dat je die sectoren qua aandelenstructuur en qua eigendomsstructuur in handen brengt van de overheid, maar ook dat je een bestuur aanstelt dat transparant werkt, dat afzetbaar is. Publieke functies die niet kunnen worden gecumuleerd met functies in raden van bestuur van andere bedrijven. In dat bestuur kunnen ook geen politici zetelen.
Maar vooral: we moeten de doelstelling van dat soort sectoren veranderen. Het doel is dan niet meer om de aandeelhouders te bevredigen met rendementen van 12-13 procent. De doelstelling wordt dan om een publieke dienst te verlenen, de sectoren worden dus maatschappij-gedreven en niet meer winst-gedreven. In het geval van de energiesector: om op een duurzame manier energie te leveren aan de maatschappij. In het geval van de bankensector: om krediet te verlenen waar het nodig is, en niet om te speculeren op de beurs. Sectoren die het maatschappelijk belang dienen moeten in handen zijn van de maatschappij.11
De enige consequente oplossing voor die sleutelsectoren die de economie dragen ... is ze “vermaatschappelijken”, ze in handen van de gemeenschap nemen. In onze visie moeten zij een soort moderne “commons” worden. Commons waren vroeger die ecologische bronnen die noch van de staat waren, noch van de privé. Ze waren van de hele samenleving.
Dat betekent niet alleen dat je die sectoren qua aandelenstructuur en qua eigendomsstructuur in handen brengt van de overheid, maar ook dat je een bestuur aanstelt dat transparant werkt, dat afzetbaar is. Publieke functies die niet kunnen worden gecumuleerd met functies in raden van bestuur van andere bedrijven. In dat bestuur kunnen ook geen politici zetelen.
Dus de sleutelsectoren moeten niet in handen komen van “de staat”, noch van “de privé” maar van “de hele samenleving” (wellicht de “wereldomvattende socialistische maatschappij”? -maar ja als we nu maar wisten hoe we DAAR in terecht konden komen?) En niet in handen van “de staat”, maar wél “ qua aandelenstructuur en qua eigendomsstructuur in handen van de overheid”, die (of “de samenleving”?) “een bestuur aanstelt dat transparant werkt, dat afzetbaar is. Publieke functies die niet kunnen worden gecumuleerd met functies in raden van bestuur van andere bedrijven. In dat bestuur kunnen ook geen politici zetelen” Wie zijn “de politici” in die wereldomvattende socialistische “samenleving”, Zitten die dan in “de overheid” die de “sleutelsectoren” TOCH al “in handen” heeft?
4. Democratie = echte inspraak.Peter Mertens. Wij hebben als mensheid op dit moment een punt bereikt dat we de technologie en het organisatievermogen hebben om ons doelen te stellen die we vroeger onmogelijk achtten. Het is perfect mogelijk om wereldwijd de honger uit te roeien. Men weet wat daarvoor moet gebeuren, men kent de kostprijs ervan. We hebben de technologie om het werkritme te verlagen, maar in plaats van die technologie voor ons te laten werken, werkt ze alleen voor de winstmachine en is de mens meer dan ooit slaaf van een hels ritme. Een heel belangrijke factor om dat alles om te draaien is democratie.
Een overgrote meerderheid van de bevolking moet dagelijks vernemen wat er beslist is over zijn job, zijn pensioen, zijn loon… (...), maar ze hebben nergens echt inspraak. Mensen als Ford-CEO Stephen Odell en Lakshmi Mittal kunnen ergens ver weg beslissen dat de ene mens zijn job verliest en de andere zijn job kan behouden. (...), maar we hebben er geen inspraak in. Nog nooit in de geschiedenis was er zo’n kleine groep – multinationals, industriëlen, de financiële lobby – die de echte controle heeft over de doelstellingen van de maatschappij en over de richting waarin die maatschappij gaat. En – we moeten het zeggen zoals het is – zij hebben daarvoor een heel grote groep beroepspolitici tot hun dienst, die steeds verder verwijderd zijn van het echte leven, die zoveel mogelijk beslissingen overhevelen naar de uitvoerende machten, en die actief trachten om de tegen-machten in de maatschappij te marginaliseren.
Socialisme zal gaan over échte vrijheid, over de vrijheid om keuzes te maken over de essentiële elementen van je leven en de vrijheid om vrij te zijn van zorgen over basisbehoeften. (…), om echt creatief te kunnen zijn en mee die samenleving te kunnen besturen.12
In de toekomstige wereldomvattende socialistische maatschappij zal er dus (Peter Mertens garandeert het!) “democratie” zijn hetgeen “echte inspraak” inhoudt. Wellicht georganiseerd door die “overheid” die toch al alle sleutelsectoren in handen heeft (die nu “zoals vroeger” van de “hele samenleving” zijn – via die “democratie”?)
Peter Mertens die marxisme toepassen beschouwd als het weloverwogen Marx CITEREN om Marx als het ware de “juistheid” van de opvattingen van Peter Mertens te bewijzen willen wij een citaat van Marx niet onthouden:
Tussen de kapitalistische en de communistische maatschappij ligt de periode van de revolutionaire verandering van de ene in de andere. Daarmee is ook de overeenstemming een politieke overgangsperiode, wier staat niets anders kan zijn dan de revolutionaire dictatuur van het proletariaat”.(Marx in “Kritiek op het programma van Gotha”, door Lenin geciteerd in “De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky”)
Die “overgangsperiode”, wordt soms “de eerste fase van het communisme” of soms ook .....”socialisme” genoemd, door Marx, Engels, Lenin, enz....
En inzake “democratie” en “de meerderheid van de bevolking” zegt Peter Mertens (daar waar hij de PVDA “om heeft geturnd” tot een partij à la IIe Internationale - “zoals de BWP toen die nog socialistische principes had” zoals Peter Mertens op het 8 congres zei) eigenlijk gelijkaardige zaken als de “marxist” Kautsky... zodat we Marx, Engels én Lenin Peter Mertens van antwoord kunne, dienen:
Kautsky redeneert als volgt:
1) “De uitbuiters vormden steeds slechts een kleine minderheid van de bevolking” (blz. 14 van het boekje van Kautsky).
Dat is een onbetwistbare waarheid. Hoe moet men nu, uitgaande van deze waarheid, verder redeneren? Men kan als marxist, als socialist, redeneren. In dit geval moet men de verhouding tussen de uitgebuiten en de uitbuiters als grondslag aannemen. Men kan als liberaal, als burgerlijk democraat redeneren; dan moet men de verhouding tussen meerderheid en minderheid als grondslag nemen.
Wanneer men als marxist wil redeneren, dan moet men zeggen: de uitbuiters slagen er steeds in, de staat (en het gaat over de democratie, dat is: over één van de vormen van de staat) te maken tot een werktuig van de heerschappij van hun klasse, de klasse van de uitbuiters over de uitgebuiten. Derhalve zal ook de democratische staat, zolang er uitbuiters zijn, die over de meerderheid van de uitgebuiten heersen, onvermijdelijk de democratie van de uitbuiters zijn. De staat van de uitgebuiten moet tot in de grond van die staat verschillen. Hij moet de democratie van de uitgebuiten en de onderdrukking van de uitbuiters zijn; de onderdrukking van een klasse betekent echter niet de gelijkberechtiging van deze klasse, maar haar uitschakeling uit de ‘democratie’.
Wil men als liberaal redeneren, dan moet men zeggen: de meerderheid beslist, de minderheid onderwerpt zich. De ongehoorzamen worden gestraft. Dit is alles. Het heeft dus geen zin over het klassenkarakter van de staat in het algemeen en over ‘zuiver democratie’ in het bijzonder te redeneren; dit heeft niets met de zaak te maken, want meerderheid is meerderheid en minderheid is minderheid. Een pond vlees is een pond vlees en daarmee uit. En juist zó redeneert Kautsky:
2) “Op welke gronden is het nodig dat de heerschappij van het proletariaat een vorm, die niet verenigbaar is met de democratie, aanneemt en moet aannemen?” (blz. 21).
Dan komt een verklaring dat het proletariaat de meerderheid aan zijn zijde heeft, een verklaring die zeer omslachtig is en in allerlei bijzonderheden afdaalt, versterkt met citaten uit Marx en een verkiezingsstatistiek van de Commune van Parijs. De conclusie is dan:
Een bewind, dat zo stevig in de massa’s is verankerd, heeft niet de minste aanleiding om een aanslag te plegen op de democratie. Het zal het niet altijd buiten het geweld kunnen stellen, wanneer er zich gevallen voordoen dat geweld wordt gepleegd om de democratie te onderdrukken. Geweld kan alleen met geweld worden beantwoord. Maar een bewind dat weet dat de massa’s achter hem staan, zal zich alleen van geweld bedienen om de democratie te beschermen en niet om ze neer te slaan. Het zou werkelijk zelfmoord plegen, als het zijn zekerste fundering zou willen wegruimen, nl. het algemeen kiesrecht, een sterke bron van geweldig zedelijk gezag (blz. 22).
Men ziet: de verhouding tussen de uitgebuiten en de uitbuiters is uit de bewijsvoering van Kautsky verdwenen. Blijven alleen over: een meerderheid in het algemeen, een minderheid in het algemeen, een democratie in het algemeen, — de ons reeds zo wèl bekende ‘zuivere democratie’. Vergeet niet, dat dit gezegd wordt in verband met de Commune van Parijs. Laten we, om de zaak nog duidelijker te maken, aanhalen wat Marx en Engels over de dictatuur in verband met de Commune hebben gezegd:
Marx ... “Wanneer de arbeiders in de plaats van de dictatuur van de bourgeoisie hun revolutionaire dictatuur stellen... ten einde de tegenstand van de bourgeoisie te breken, dan geven zij de staat een revolutionaire en voorbijgaande vorm ... (Die Neue Zeit, XXXII, I. 1913/1914, blz. 40)”.
Engels ... “De partij, die in de revolutie heeft overwonnen, moet haar heerschappij handhaven door de angst, die haar wapens de reactionairen inboezemen. En indien de Parijse Commune zich niet van de autoriteit van een gewapend volk tegen de bourgeoisie zou hebben bediend, zou zij zich dan langer dan één dag hebben kunnen staande houden? Zouden wij haar niet omgekeerd kunnen verwijten dat zij zich te weinig van deze autoriteit heeft bediend?” (Ibidem, blz. 39).
Dezelfde ... Daar nu de staat toch slechts een voorbijgaande instelling is, waarvan men zich in de strijd, in de revolutie bedient om zijn tegenstanders met geweld er onder te houden, zo is het pure onzin, van de vrije volksstaat te spreken: zolang het proletariaat de staat nog gebruikt, gebruikt het hem niet in het belang van de vrijheid, maar om er zijn tegenstanders mee onder de duim te houden en zodra er van vrijheid sprake kan zijn, houdt de staat als zodanig op te bestaan”... (Brief aan Bebel, 28 maart 1875).
Tussen Kautsky aan de ene en Marx en Engels aan de andere kant is een afstand als tussen hemel en aarde, als tussen een liberaal en een proletarische revolutionair. De ‘zuivere democratie’, of de ‘democratie zonder meer’, waarover Kautsky spreekt, is niets anders dan een nieuwe druk van diezelfde ‘vrije volksstaat’, die door Engels ‘pure onzin’ is genoemd. Kautsky vraagt met de geleerdheid van een uitermate geleerde studeerkamerdomkop of met de onschuld van een tienjarig meisje — waartoe dient de dictatuur, zodra men de meerderheid heeft? Marx en Engels leggen het ons uit:
- om de tegenstand van de bourgeoisie te breken;
- vervolgens om de reactionairen schrik aan te jagen;
- verder om de autoriteit van het gewapende volk tegen de bourgeoisie een grondslag te geven;
- ten slotte om het proletariaat in staat te stellen zijn tegenstanders met geweld eronder te houden.
Kautsky begrijpt niets van die uitleg. Verliefd als hij is op de ‘zuiverheid’ der democratie, waarvan hij het burgerlijke karakter niet ziet, houdt hij met de uiterste ‘consequentie’ vol dat de meerderheid, zodra zij meerderheid is geworden, niet meer de ‘tegenstand’ van de minderheid behoeft te ‘breken’, ‘haar met geweld eronder te houden’, en dat het voldoende is losstaande gevallen van misgrijpen tegen de democratie te onderdrukken. Verliefd op de ‘zuiverheid’ der democratie, begaat Kautsky onwillekeurig dezelfde kleine fouten, die alle burgerlijke democraten altijd begaan: hij aanvaardt nl. de formele gelijkheid (die onder het kapitalisme door en door leugenachtig en huichelachtig is) als feitelijke gelijkheid. — ‘t Is maar een kleinigheid!
De uitbuiter kan niet de gelijke zijn van de uitgebuite.
Hoe onaangenaam deze waarheid voor Kautsky ook mag zijn, toch is ze de wezenlijke inhoud van het socialisme.
Nóg een waarheid: een werkelijke, feitelijke gelijkheid kan niet bestaan, zolang niet iedere mogelijkheid van uitbuiting van de ene klasse door de andere volkomen is opgeheven.
Men kan de uitbuiters met één slag, bij een gelukkige opstand in het centrum, of door een legeropstand verslaan. Maar met uitzondering van enkele uiterst zeldzame en bijzondere gevallen, kan men de uitbuiters niet met één slag uitroeien. Men kan niet met één slag alle grondeigenaars en alle kapitalisten in een of ander ietwat uitgestrekt land onteigenen. Bovendien: onteigenen alléén als juridische of politieke daad, lost de kwestie volstrekt nog niet op. Het is immers nodig de grondeigenaars en kapitalisten feitelijk van hun plaats te verdrijven en hen in werkelijkheid door een andere leiding, nl. samengesteld uit arbeiders, op de landgoederen en fabrieken te vervangen. Er kan geen gelijkheid zijn tussen de uitbuiters, die gedurende lange geslachten èn door hun opvoeding èn door hun rijkdommen èn door verworven gewoonten een afzonderlijke plaats hebben gekregen, — en de uitgebuiten, wier massa, zelfs in de meest vooruitstrevende en democratisch-burgerlijke republieken, onderdrukt, onwetend, onbeschaafd, vreesachtig en zonder samenhang is. De uitbuiters blijven nog lange tijd na de omwenteling onvermijdelijk in het bezit van een reeks van grote, feitelijke voorrechten: — hun blijft het geld (dat niet op één slag kan worden uitgeschakeld), enig, dikwijls een belangrijk bezit aan roerende goederen, relaties, ervaring in organisatie en administratie, de kennis van alle ‘geheimen’ (gebruiken, werkwijzen, middelen, mogelijkheden) van de administratie; — hun blijft een hogere ontwikkeling, het enge verkeer met het hogere technische personeel (bourgeois in levenswijze en ideologie); — hun blijft de onvergelijkelijk grotere ervaring in het krijgswezen (wat van groot belang is) enz. enz.
Als de uitbuiters slechts in één land worden neergeslagen (en dit is natuurlijk het meest voorkomende geval, want de gelijktijdige revolutie in een reeks van landen is een uiterst zeldzame uitzondering), dan blijven zij nog altijd sterker dan de uitgebuiten — dank zij hun machtige internationale relaties. Dat overigens een deel van de uitgebuiten of van de het minst verlichte middelboeren en handwerkslieden enz., achter de uitbuiters aanloopt en in staat is achter hen aan te lopen, is tot heden bewezen door alle revoluties, de Commune van Parijs niet uitgezonderd (want in het leger van Versailles waren ook proletariërs, wat de zeer geleerde Kautsky heeft ‘vergeten’).
Bij zulk een stand van zaken te veronderstellen dat bij een enigszins ernstige en diepgaande revolutie de zaak eenvoudig door de verhouding tussen meerderheid en minderheid wordt beslist, dat geeft blijk van een geweldige stompzinnigheid, een knielen voor ‘t vulgaire liberalisme; — dat betekent de massa’s bedriegen door een historische waarheid voor hen verborgen te houden. Deze historische waarheid is: in elke diepgaande revolutie bieden in de regel de uitbuiters een langdurige, hardnekkige, vertwijfelde tegenstand en behouden zij gedurende een reeks van jaren belangrijke voordelen op de uitgebuiten. Nooit, behalve dan in de zoetsappige verbeelding van de zoetsappige domoor Kautsky leggen zich de uitbuiters bij de beslissing van de meerderheid van de uitgebuiten neer, zonder dat zij hun kansen hebben aangegrepen om in een laatste vertwijfelde slag, in een reeks van gevechten hun overwicht te beproeven.
De overgang van het kapitalisme naar het communisme omvat een historisch tijdvak. Zolang dit niet zijn beslag heeft gekregen, blijft bij de uitbuiters onvermijdelijk de hoop op herstel van de oude toestand bestaan en deze hoop zal zich omzetten in pogingen om tot zulk een restauratie te geraken. Na de eerste ernstige nederlaag werpen zich de overwonnen uitbuiters, die hun val niet hadden verwacht — die er niet aan geloofden, die zich de gelijkheid daarvan nooit hebben kunnen voorstellen — met verdubbelde energie, met razende hartstocht en met een honderdmaal sterker geworden haat in de strijd, ten einde hun verloren ‘paradijs’ te herwinnen, ter wille van hun gezinnen, die zulk ‘n heerlijk leven hebben geleid en nu door het ‘gepeupel’ tot ondergang en armoede (of tot ‘eenvoudige’ arbeid) zijn veroordeeld. En achter de kapitalistische uitbuiters staat de brede massa van de kleine burgerij, die — naar de historische ervaring, gedurende tientallen van jaren in alle landen aantoont — aarzelt en wankelt — heden achter het proletariaat staat en morgen wordt afgeschrikt door de moeilijkheden van de omwenteling en bij de eerste keer dat de arbeiders geheel of gedeeltelijk worden geslagen, het hoofd verliest, zenuwachtig wordt, heen-en-weer rent, lamenteert, en van het ene kamp naar het andere overloopt, juist zoals onze mensjewieken en onze sociaal-revolutionairen dit doen.
Waar de zaken zo staan — in het tijdvak van de vertwijfelde, uiterst verscherpte strijd, nu de geschiedenis de kwestie van het zijn of niet-zijn van voorrechten, die honderden en duizenden jaren hebben bestaan, aan de orde stelt — te kletsen over meerderheid en minderheid, over de zuivere democratie, over de overbodigheid der dictatuur, over de gelijkheid tussen uitbuiters en uitgebuiten! Welk een bodemloze stompzinnigheid, welk een afgrond van bekrompenheid is daartoe nodig!
Maar tientallen jaren van betrekkelijk ‘vreedzaam’ kapitalisme, van 1871 tot 1914, hebben in de socialistische partijen, die zich aan het opportunisme hebben aangepast, een ware Augiasstal van kleinburgerlijkheid, benepen domheid en verraad opeengehoopt...13
Zo hebben “de tientallen jaren van betrekkelijk 'vreedzaam' kapitalisme” ... - ..in West-Europa (.....of België) alleen dan! - in sommige zich communistisch en marxistisch noemende partijen “een ware Augiasstal van kleinburgerlijkheid, benepen domheid en verraad opeengehoopt.”
5. Planning onder controle van de bevolking
Peter Mertens. Om de grote uitdagingen rond ecologie, democratie… aan te gaan, zullen we moeten plannen. Of eigenlijk moet ik zeggen: een aantal planningen zullen we moeten onttrekken aan de gesloten kamers van de raden van bestuur van multinationals. Want er wordt wereldwijd momenteel al enorm veel gepland, hè. Multinationals als Bayer of Unilever plannen van a tot z, op een ongeziene schaal: de ontginning van grondstoffen, het vervoer van grondstoffen, de verwerking van die grondstoffen, de afwerking van die producten, de distributie van die producten… Dat is een heel strikt gepland proces. Alleen gebeurt het achter gesloten deuren en dient ze geen maatschappelijke rationele doelstellingen om behoeften te bevredigen, maar enkel het winstbejag.(...)
Je ziet dus: de markt bepaalt de planning. En die planning is niet rationeel, niet ecologisch en ook niet sociaal. Waar we naartoe moeten gaan is een moderne, democratisch geplande economie onder controle van de bevolking.14
De planning die nu binnen een wereldomvattende multinational toch reeds wereldomvattend gebeurt, moet onttrokken worden aan de raden van bestuur van de multinationals, en vervolgens moet er (wereldwijd waarschijnlijk) een moderne democratisch geplande economie komen onder controle van de bevolking, is de redenering van Peter Mertens.
Maar als een multinational iets plant is het wél de meest gunstigste UITBUITING van zijn wereldomvattend ingeschakeld werkvolk, om aan het eind van de rit zo'n maximaal mogelijke meerwaarde te kunnen realiseren (op moment dat de eindproducten VERKOCHT worden)
Een socialistische planeconomie houdt in - op basis van de onteigende productiemiddelen, grondstoffenwinning en alles wat met productie samenhangt én op basis van de macht van “de overheid”, NIET meer in handen van de burgerij maar van de “als staatsmacht georganiseerde arbeidersklasse” - het vaststellen van de echte reële BEHOEFTES, producten én de productiewijze ontwikkelen die hieraan beantwoorden, waarbij eenieder zal kunnen bijdragen door zijn of haar werk, waarbij de producten (of één of andere geregistreerde wijze) kunnen VERDEELD worden. (Als men toch wil weten wat Marx hierover zei, lees dan “Kritiek op het Gotha-programma” -ook wel op marx.org te vinden) De producten, de productiewijze,de grondstoffenwinning, de manier van distributie van producten zullen ontwikkeld worden vertrekkend van de bestaande producten en productiewijze én de vorm van distributie die "onteigend" worden na de revolutie door de "nieuwe staatsmacht". Bepaalde producten (die tenslotte onder het kapitalisme uitsluitend geproduceerd worden om te worden VERKOCHT door een koopkrachtige vraag om zo de tijdens de kapitalistische productiewijze in het product geïncorporeerde meerwaarde te REALISEREN) zullen gestopt worden omdat ze niet beantwoorden aan een reële vastgestelde BEHOEFTE. Nieuw ontwikkelde producten zullen hiervoor in de plaats komen. Wellicht wordt de personenwagen-productie (OOK die van de "hybride auto's", Peter!) totaal geconverteerd naar vervoersmiddelen van "openbaar vervoer", waar Peter van vindt dat er "niet moet over worden doorgedramd". Zo is de massaproductie van individueel te KOPEN personenwagen een typisch voorbeeld van "waren-economie" onder zijn hoogste vorm: de kapitalistische productie-wijze. Er is een min of meer koopkrachtige marktvraag van 800. miljoen potentiële kopers, maar blijven 5 miljard mensen zitten met hun BEHOEFTE aan mobiliteit, maar zonder genoeg inkomen om te KOPEN. En zo zal een productie van méér auto's dan koopkrachtige vraag, OVERPRODUCTIE zijn, hoewel er TE WEINIG producten zijn (in wat voor vorm dan ook) voor het lenigen van de "mobiliteits-behoefte".
Daar waar Peter Mertens bepaald dat iemand die Noord-Korea ook maar SUGGEREERD (omdat die Noord-Korea “verdedigd tegen al te simplistische aanvallen”) een “reëel bestaand socialisme”, “zichzelf buiten de PVDA plaatst”, kunnen PVDA-kaders het huidige (en dus alléén het POST-Mao-) China vrijuit als “reëel bestaand socialisme” bestempelen. (met Deng Xiaoping als “rolmodel”!). Meer hierover in een volgend artikel.
Hier ga ik eindigen met een citaat, en wel van Lenin. Peter Mertens strooit kwistig citaten van Lenin uit zijn “De linkse stroming, kinderziekte van het communisme” rond, om zijn voetvolk te mobiliseren voor de (verkiezings-, NIET klasse-)strijd voor stemmen en verkozenen. Awel zie hier een citaat (uit “De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky” waar Lenin de vloer aanveegt met pseudo-marxisten als Peter Mertens (hier in de persoon van Kautsky)
"Kautsky redeneert als een typische kleinburgerlijke filister of als een achterlijke boer: is ‘algemeen Europese revolutie’ uitgebroken of niet? Is ze uitgebroken, dan is ook hij bereid revolutionair te worden! Maar dan, in het voorbijgaan gezegd, zal alle mogelijke gespuis, evenals de schoften, die zich zo nu en dan aan de zegevierende bolsjewieken willen opdringen, zich revolutionair gaan verklaren!
Is de revolutie evenwel nog niet uitgebroken, dan draait Kautsky haar de rug toe! Bij Kautsky is geen schijn of schaduw van een begrijpen van de waarheid, dat een revolutionaire marxist zich j
uist van de filisters en de kleinburgers hierin onderscheidt, dat hij het verstaat, aan de achterlijke massa’s de noodzakelijkheid van de rijpende revolutie te prediken, de onvermijdelijkheid ervan te bewijzen, het voordeel daarvan voor het volk te verklaren en het proletariaat en de gehele arbeidende en uitgebuite massa daarop voor te bereiden.15

 
1http://www.pvda.be/nieuws/artikel/interview-peter-mertens-tegen-brutale-ik-cultuur-van-het-neoliberalisme.html?utm_source=pvda2013-02-03&utm_medium=email&utm_content=html&utm_campaign=portalnewsletter
, 31 januari 2013, Interview Peter Mertens: tegen brutale ik-cultuur van het neoliberalisme, Overgenomen uit De Standaard (31/01/2013)
2 http://www.pvda.be/nieuws/artikel/de-standaard-interviewt-peter-mertens-over-hoe-durven-ze.html, “De Standaard interviewt Peter Mertens over ‘Hoe durven ze?’”. Interview overgenomen van De Standaard (17 december 2011). De Standaard, Joël De Ceulaer
3http://www.indymedia.be/nl/node/33405,”Peter Mertens: het gezicht van de PVDA”, Tom29 mei 2009 – 12:46
4 http://antwerpen.pvda.be/nieuws/article/gva-25-05-09-help-de-mensen-niet-de-banken.html, GvA 25-05-'09 :: “Help de mensen, niet de banken”, Lex Moolenaar (Gazet van Antwerpen)
5http://antwerpen.pvda.be/nieuws/article/de-morgen-pvda-beschouwt-zich-niet-langer-als-extreem-linkse-partij-1.html, 25 februari 2008
6http://www.pvda.be/nieuws/artikel/interview-peter-mertens-tegen-brutale-ik-cultuur-van-het-neoliberalisme.html?utm_source=pvda2013-02-03&utm_medium=email&utm_content=html&utm_campaign=portalnewsletter
, 31 januari 2013, Interview Peter Mertens: tegen brutale ik-cultuur van het neoliberalisme, Overgenomen uit De Standaard (31/01/2013)
7http://www.pvda.be/nieuws/artikel/interview-peter-mertens-tegen-brutale-ik-cultuur-van-het-neoliberalisme.html?utm_source=pvda2013-02-03&utm_medium=email&utm_content=html&utm_campaign=portalnewsletter
, 31 januari 2013, Interview Peter Mertens: tegen brutale ik-cultuur van het neoliberalisme, Overgenomen uit De Standaard (31/01/2013)
8 http://www.pvda.be/nieuws/artikel/interview-peter-mertens-tegen-brutale-ik-cultuur-van-het-neoliberalisme.html?utm_source=pvda2013-02-03&utm_medium=email&utm_content=html&utm_campaign=portalnewsletter
, 31 januari 2013, Interview Peter Mertens: tegen brutale ik-cultuur van het neoliberalisme, Overgenomen uit De Standaard (31/01/2013)
9http://www.pvda.be/nieuws/artikel/enkele-hoofdlijnen-van-het-socialisme-van-de-toekomst.html, 6 maart 2013, “Enkele hoofdlijnen van het socialisme van de toekomst”, Nick Dobbelaere
10http://www.pvda.be/nieuws/artikel/enkele-hoofdlijnen-van-het-socialisme-van-de-toekomst.html, 6 maart 2013, “Enkele hoofdlijnen van het socialisme van de toekomst”, Nick Dobbelaere
11http://www.pvda.be/nieuws/artikel/enkele-hoofdlijnen-van-het-socialisme-van-de-toekomst.html, 6 maart 2013, “Enkele hoofdlijnen van het socialisme van de toekomst”, Nick Dobbelaere
12http://www.pvda.be/nieuws/artikel/enkele-hoofdlijnen-van-het-socialisme-van-de-toekomst.html, 6 maart 2013, “Enkele hoofdlijnen van het socialisme van de toekomst”, Nick Dobbelaere
13 https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1918/1918renegaat.htm, “De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky”, V.I. Lenin.Geschreven: 1918. Bron: Pegasus, Amsterdam 1935 (Als boek verschenen bij uitgeverij Communist, Moskou) - Beschikbaar gesteld door Koen Dille. Vertaling: Marx-Engels-Lenin Instituut. Deze versie: Spelling, zinsbouw en punctuatie. Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, januari 2007
14http://www.pvda.be/nieuws/artikel/enkele-hoofdlijnen-van-het-socialisme-van-de-toekomst.html, 6 maart 2013, “Enkele hoofdlijnen van het socialisme van de toekomst”, Nick Dobbelaere
15 https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1918/1918renegaat.htm, “De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky”, V.I. Lenin.Geschreven: 1918. Bron: Pegasus, Amsterdam 1935 (Als boek verschenen bij uitgeverij Communist, Moskou) - Beschikbaar gesteld door Koen Dille. Vertaling: Marx-Engels-Lenin Instituut. Deze versie: Spelling, zinsbouw en punctuatie. Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, januari 2007

04-03-2013

Peter Mertens "plukt" citaten uit "De linkse stroming, kinderziekte van het communisme" van Lenin

De “problemen” die de PVDA nu aangeeft met Frank Hosteaux te hebben, zijn in feite een gevolg van het verregaand opportunisme dat de PVDA totaal heeft overwoekerd.
Eén voorbeeld: ALS men als communistische partij meedoet met verkiezingen, en men schuift leden naar voor om op een lijst te staan (waarbij men rekening houdt eventueel verkozen te worden en dus “parlementair werk” zal moeten doen, zijn dat juist die leden, militanten of kaders met de meest revolutionaire ideologie, standvastigheid en JUIST NIET “frontfiguren”, “stemmenkanonnen”, “bekendheden” Eén citaat uit “de linkse stroming, kinderziekte van het communisme”, van Lenin, hét boek waarmee “gezwaaid” wordt door Peter Mertens:
Onder omstandigheden echter, waarbij men de ‘leiders’ vaak in de illegaliteit moet verbergen, is het bijzonder moeilijk goede, betrouwbare, beproefde, gezaghebbende ‘leiders’ te vormen, en deze moeilijkheden kan men niet met succes te boven komen zonder de ‘leiders’ onder andere ook in de parlementaire arena op de proef te stellen. Kritiek, en wel de scherpste, meest meedogenloze en onverzoenlijke kritiek, moet niet tegen het parlementarisme of tegen de parlementaire activiteit worden gericht, maar tegen die leiders die de parlementsverkiezingen en de tribune van het parlement niet op een revolutionaire, communistische manier weten te gebruiken, en sterker nog tegen diegenen die dat niet willen. Slechts een dergelijke kritiek, uiteraard verbonden met het wegjagen van de ondeugdelijke en het vervangen van hen door deugdelijke leiders, zal nuttige en vruchtbare revolutionaire arbeid zijn, die tegelijkertijd zowel de ‘leiders’ opvoedt, opdat zij de arbeidersklasse en de werkende massa’s waardig zijn, alsook de massa’s opvoedt, opdat zij leren de weg te vinden in de politieke toestand en de dikwijls zeer gecompliceerde en ingewikkelde taken te begrijpen, die uit deze toestand voortspruiten.1 2
Aangezien Peter Mertens vrij zeker kon zijn dat quasi NIEMAND in de partij het hele werk “de linkse stroming, kinderziekte van het communisme ....” ooit helemaal bestudeerd had, omdat de gangbare praktijk in de PVDA van “marxisme toepassen” was het zoeken van citaten van Lenin die op zichzelf en gerukt uit hun context precies bewezen wat men wilde bewijzen kon hij vanuit BURGERLIJKE hoek de radicaal antiimperialistische KLEINBURGELIJKE stroming in de PVDA bestrijden.
Eén manipulatie moest dan wel doorgevoerd worden: “links-opportunisme” moest worden “gauchismeomdat anders zou kunnen besloten worden dat tegenover dit “links-opportunisme” de RECHTS-opportunistische lijn stond, wellicht een juiste conclusie aangezien de radikaal anti-imperialistische KLEINBURGERLIJKE stroming werd bestreden vanuit BURGERLIJKE hoek.
Gauchisten werden dus communisten die zich vergisten, tegenover communisten die een correcte strategie volgden.... en zo werd dit dan ook schijnbaar uitgedrukt in de uitgezochte citaten van Lenin:
“Voor de communisten in Duitsland heeft het parlementarisme natuurlijk ‘politiek afgedaan’, maar het komt er juist op aan dat wij datgene dat voor ons heeft afgedaan, niet als afgedaan beschouwen voor de klasse, niet als afgedaan voor de massa’s. Hier juist zien we opnieuw dat de ‘linksen’ niet weten te oordelen dat zij niet als partij van de klasse, als partij van de massa’s weten te handelen. U hebt de plicht niet af te dalen tot het peil van de massa’s, niet tot het peil van de achtergebleven lagen van de klasse. Dat is onbetwistbaar. U hebt de plicht hun de bittere waarheid te vertellen. U hebt de plicht hun burgerlijk-democratische en parlementaire vooroordelen bij hun ware naam te noemen. Maar u hebt tegelijkertijd de plicht de feitelijke graad van het bewustzijn en de rijpheid juist van de gehele klasse (en niet alleen van haar communistische voorhoede), juist van de gehele werkende massa (en niet alleen van haar meest vooruitstrevende vertegenwoordigers) nuchter te onderzoeken.”
Gesuggereerd of als waarheid geïnduceerd werd zo:
Deelname aan verkiezingen om verkozenen te hebben (parlementair werk) als hoofdtaak van “communistische partij.
Inhoud van verkiezingcampagne afgestemd op “verzuchtingen van mensen”, voorhoederol van communistische partij wordt een “last” in afstemming op verkiezingen: “het belerende vingertje”, “de juiste lijn over de massa's heen gieten”,,.....
over rechts opportunisme wordt niet gesproken of als zijnde een “linkse” afleidingsmanoever
In plaats van dialectiek, metafysica: “verkiezingen” halen uit een hele partij-werking en dan absoluteren
In plaats van materialisme, idealisme: vooringenomen opvattingen (dus in feiten IDEEEN)“bewijzen” als zijnde waarheid of gewoon in uitgangspunt als correct zijnde “feit” stellen.
eclecticisme: citaten die toepassend zijn (voor het “bewijzen” van de vooringenomen stellingen) pikken uit context (is ook dogmatisme)
“sovietunie is geen” model, maw oktoberrevolutie moeten niet bestudeerd worden als eerste grootschalige revolutie en opbouw van socialisme,
“met lenin zwaaien “ wordt door doctrinairen of dogmatici gedaan, maar wordt als “overtuigingstactiek” voor de eigen achterban evengoed zelf gedaan
Alleen de uitgezochte citaten zijn “te gebruiken”, het bestuderen van héél het werk 'IN zijn historische context wordt zeker niet gedaan (en men rekent erop dat de meeste leden dit ook niet zullen doen....) Want dan valt men als revisionist door de mand...:
De burgerlijke stroming (het reformisme van de “renegaten” van de 2e Internationale als hoofdvijand bestempeld,; de mobilisatie en organisatie van de werkers voor de revolutie via de uitbouw van een organisatie van de voorhoede van de arbeidersklasse als belangrijkste strategie, waarbij men ook moest proberen weliswaar secundaire maar toch storende “linkse” fouten te vermijden, DAT was de hoofdstrekking van het boek “de linkse stroming, kinderziekte van het communisme....” De belangrijkste stellingen, uitgangspunten, voorgestelde strategieën van de BURGERLIJKE stroming worden dan ook in grote delen van het boek weerlegd, tegengesproken en bekritiseerd. Een echt goede bestudering van het boek had dat kunnen aantonen, waarop men de BURGERLIJKE stroming (waar in 2004 Boudewijn Deckers en Peter Mertens dé protagonisten van waren) had kunnen bestrijden.

Uit “De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme”, van V.I. Lenin (de passages die Peter Mertens juist tegenspreken, en hem kunnen ontmaskeren, en die een tegengestelde opvatting weergeven als die hij aan de uitgezochte citaten geeft zijn in vet-cursief):

I. In welk opzicht kan men van de internationale betekenis van de Russische revolutie spreken?

In de eerste maanden na de verovering van de politieke macht door het proletariaat in Rusland op 7 november 1917 (25 oktober oude tijdrekening) kon het de schijn hebben alsof ten gevolge van de reusachtige verschillen tussen het achterlijke Rusland en de ontwikkelde West-Europese landen, de revolutie van het proletariaat in deze landen zeer weinig op de onze zou lijken. Nu beschikken wij al over een vrij aanzienlijke internationale ervaring, waaruit met grote zekerheid blijkt dat enige grondtrekken van onze revolutie geen plaatselijke, geen specifiek nationale, geen uitsluitend Russische, maar internationale betekenis hebben. Ik spreek hier niet van internationale betekenis in de ruime zin van het woord: wat de inwerking van onze revolutie op alle landen betreft, hebben niet enkele, maar al haar grondtrekken en vele van haar secundaire trekken internationale betekenis. Neen, ik spreek erover in de meest strikte betekenis van het woord, d.w.z. wanneer men onder internationale betekenis verstaat dat hetgeen bij ons gebeurd is internationale geldigheid heeft of zich met een historische onvermijdelijkheid op internationale schaal zal herhalen, moet men aan enkele grondtrekken van onze revolutie zo’n betekenis toekennen.
Het zou natuurlijk een grote fout zijn deze waarheid te overdrijven en haar tot meer dan enkele grondtrekken van onze revolutie uit te breiden. Het zou evenzeer onjuist zijn buiten beschouwing te laten dat na de overwinning van de proletarische revolutie, al is het maar in één van de ontwikkelde landen, naar alle waarschijnlijkheid een scherpe wending zal intreden, dat namelijk Rusland spoedig daarna geen land meer zal zijn dat als voorbeeld kan dienen, maar weer een (in de ‘sovjet-’ en in socialistische betekenis) achtergebleven land.
Maar op het gegeven historische moment is het nu eenmaal zo dat het Russische voorbeeld alle landen iets, en wel iets ongemeen essentieels uit hun onvermijdelijke en niet ver verwijderde toekomst toont. De vooruitstrevende arbeiders van alle landen hebben dit al lang begrepen — nog vaker overigens niet zozeer begrepen als wel met het instinct van de revolutionaire klasse beseft, aangevoeld. Vandaar de internationale ‘betekenis’ (in de engere zin van het woord) van de sovjetmacht en evenzeer van de grondslagen der bolsjewistische theorie en tactiek. Dat is niet begrepen door de ‘revolutionaire’ leiders van de Tweede Internationale van het slag van Kautsky in Duitsland en Otto Bauer en Friedrich Adler in Oostenrijk, die dan ook reactionairen, verdedigers van het ergste opportunisme en van het sociale verraad zijn gebleken. (...)3

....ik heb al verschillende keren, (en hierop kunnen de door mij gekende huidige kaders binnen de PVDA GEEN zinninge concrete TEGEN-argumenten geven) aangetoond dat de huidige kaders (met wellicht uitzondering van Kris Hertogen ...- al is hij geen nationaal kader meer in de PVDA denk ik) in hun ideologie en in hun politiek denken en klassepositie overeenkomen met die “ ‘revolutionaire’ leiders van de Tweede Internationale van het slag van Kautsky in Duitsland en Otto Bauer en Friedrich Adler in Oostenrijk, die dan ook reactionairen, verdedigers van het ergste opportunisme en van het sociale verraad zijn gebleken”.


“II. Een van de voornaamste voorwaarden van het succes van de bolsjewieken
(...)
Zou men er niet beter aan doen de aan de sovjetmacht en de bolsjewieken toegezwaaide lof veelvuldiger te verbinden met een zeer ernstige analyse van de oorzaken, die ertoe hebben geleid dat de bolsjewieken de voor het revolutionaire proletariaat noodzakelijke discipline konden scheppen?
Het bolsjewisme bestaat als stroming van het politieke denken en als politieke partij sinds het jaar 1903. Alleen de geschiedenis van het bolsjewisme gedurende de gehele tijd van zijn bestaan kan op bevredigende wijze verklaren waardoor het in staat is geweest de voor de overwinning van het proletariaat noodzakelijke ijzeren discipline tot stand te brengen en die onder de moeilijkste omstandigheden te handhaven.
En dan komt allereerst de vraag naar voren: waardoor wordt de discipline van de revolutionaire partij van het proletariaat gehandhaafd? Waardoor wordt ze gecontroleerd, waardoor versterkt? In de eerste plaats door het klassenbewustzijn van de proletarische voorhoede en door haar toewijding aan de revolutie, door haar uithoudingsvermogen, haar zelfopoffering, haar heldendom. In de tweede plaats door haar vermogen zich met de meest brede massa’s van het werkende volk, allereerst met de proletarische, maar ook met de niet-proletarische werkende massa’s te verbinden, toenadering met hen tot stand te brengen, ja zelfs, zo men wil, tot op zekere hoogte met hen samen te smelten. In de derde plaats door de juistheid van de politieke leiding, die door deze voorhoede wordt gerealiseerd, door de juistheid van haar politieke strategie en tactiek, onder de voorwaarde dat de brede massa’s zich door eigen ervaring van deze juistheid overtuigen. Zonder deze voorwaarden kan in een revolutionaire partij, die werkelijk bij machte is de partij van de vooruitstrevende klasse te zijn, wiens taak het is de bourgeoisie omver te werpen en de gehele maatschappij om te vormen, de discipline niet verwezenlijkt worden. Zonder deze voorwaarden worden de pogingen om discipline te scheppen onvermijdelijk een fictie, een frase, een farce. Deze voorwaarden kunnen echter aan de andere kant niet ineens ontstaan. Ze worden slechts door moeizame arbeid, door harde ervaring tot stand gebracht, wat wordt vergemakkelijkt door de juiste revolutionaire theorie, die op haar beurt geen dogma is, maar slechts nauw samenhangt met de praktijk van een werkelijke massabeweging en een werkelijk revolutionaire beweging definitief vorm aanneemt.
Als het bolsjewisme in de jaren 1917-1920 onder ongelooflijk moeilijke omstandigheden de strengste centralisatie en een ijzeren discipline wist te scheppen en met goed gevolg wist toe te passen, dan is de oorzaak daarvan heel eenvoudig gelegen in een reeks historische bijzonderheden van Rusland.
Aan de ene kant is het bolsjewisme in 1903 ontstaan op de hechte grondslag van de marxistische theorie. Dat echter deze — en alleen deze — revolutionaire theorie juist is, is niet alleen bewezen door de internationale ervaringen van de gehele 19e eeuw, maar in het bijzonder ook door de ervaringen met de dwalingen en verwarringen, met de fouten en teleurstellingen van het revolutionaire denken in Rusland. In de loop van ongeveer een halve eeuw, ongeveer vanaf de veertiger tot de negentiger jaren van de vorige eeuw, zocht het vooruitstrevende denken in Rusland, onder het juk van het ongelooflijk barbaarse en reactionaire tsarisme, gretig naar de juiste revolutionaire theorie en volgde het met een verbazingwekkende ijver en oplettendheid elk ‘laatste woord’ van Europa en Amerika op dit gebied. Rusland heeft zich het marxisme als de enig juiste revolutionaire theorie waarlijk door lijden eigen gemaakt, door een halve eeuw van ongehoorde kwellingen en offers, weergaloos revolutionair heldendom, ongelooflijke energie en toegewijd zoeken, leren, in de praktijk beproeven van teleurstellingen, van toetsen en vergelijken met de ervaringen van Europa. Dank zij het door het tsarisme opgedrongen emigrantenleven beschikte het revolutionaire Rusland in de tweede helft van de 19e eeuw over een zodanige overvloed aan internationale verbindingen, over een zo voortreffelijke kennis van alle vormen en theorieën van de revolutionaire beweging van de wereld als geen ander land op de aardbol bezat.
Aan de andere kant had het bolsjewisme, dat op deze granieten theoretische grondslag was ontstaan, een praktische geschiedenis van vijftien jaar (1903-1917) achter zich, die, wat rijkdom aan ervaring betreft, haar gelijke niet kent. Want geen ander land had in die vijftien jaren ook maar bij benadering zoveel doorgemaakt op het gebied van revolutionaire ervaring, van snelle en veelvuldige verandering van de verschillende vormen van de beweging: de legale en illegale, de vreedzame en stormachtige, de ondergrondse en openlijke, het werk in kleine groepen en het massawerk, de parlementaire en de terroristische vorm van de beweging. In geen ander land was in een zo korte tijdspanne zo een rijkdom aan vormen, schakeringen en methoden van de strijd van alle klassen uit de moderne maatschappij geconcentreerd geweest, en wel van een strijd die als gevolg van de achterlijkheid van het land en van het zware juk van het tsarisme bijzonder snel rijp werd en zich bijzonder begerig en met succes het passende ‘laatste woord’ van de Amerikaanse en Europese politieke ervaringen eigen maakte.4

Peter Mertens en de rest van de verburgerlijkte leiding van de PVDA gaan met het argument dat het een verkeerde taktiek is (binnen de oriëntatie van de partij-werking op VERKIEZINGEN wel te verstaan) “jte willen de uiste lijn over de massa's heen gieten” gaat in TEGEN deze lessen vanuit de praktijk :“voorwaarden van succes bij de bolsjevieken”. Het gaat er vooral om de taak van VOORHOEDE correct op te nemen.

"V. Het ‘linkse’ communisme in Duitsland: Leiders — partij — klasse — massa

De Duitse communisten, over wie we thans moeten spreken, noemen zich geen ‘linksen’, maar — als ik me niet vergis — ‘principiële oppositie’. Dat zij echter ten volle de symptomen van de ‘kinderziekte van de linkse stroming’ vertonen, zal uit de verdere uiteenzetting duidelijk worden.
De door de ‘plaatselijke groep Frankfort a/Main’ uitgegeven kleine brochure De scheuring van de KPD (Spartacusbond), die het standpunt van deze oppositie weergeeft, zet uitermate plastisch, nauwkeurig, duidelijk en bondig de wezenlijke kern van de opvattingen van deze oppositie uiteen. Enkele citaten zullen voldoende zijn om de lezer van deze wezenlijke kern in kennis te stellen:

“De Communistische Partij is de partij van de meest consequente klassenstrijd (...)”
“In politiek opzicht doet deze tussentijd” (tussen kapitalisme en socialisme) “zich voor als de periode van de proletarische dictatuur.”
“Nu echter ontstaat de vraag: wie moet de dictatuur uitoefenen: de communistische partij of de proletarische klasse?(...) Moet men principieel streven naar de dictatuur van de communistische partij of naar de dictatuur van de proletarische klasse?”
(Cursiveringen en spatiëringen in de citaten geheel volgens de originele tekst.)

Voorts beschuldigt de schrijver van de brochure de ‘centrale’ (het centraal comité) van de Communistische Partij van Duitsland ervan dat ze wegen zoekt naar een coalitie met de Onafhankelijke Sociaaldemocratische Partij van Duitsland en dat deze ‘centrale’ het vraagstuk ‘van de principiële erkenning van alle politieke middelen’ van de strijd, ook van het parlementarisme, alleen aan de orde heeft gesteld om haar werkelijke en voornaamste bedoelingen inzake een coalitie met de Onafhankelijken te verhullen. De brochure vervolgt dan:

“De oppositie heeft een andere weg gekozen. Zij is van mening dat het bij het vraagstuk van de heerschappij van de communistische partij en van de dictatuur van de partij slechts om een vraagstuk van tactiek gaat. In elk geval is de heerschappij van de communistische partij de laatste vorm van elke partijheerschappij. Men moet principieel streven naar de dictatuur van de proletarische klasse. En alle maatregelen van de partij, haar organisaties, haar strijdvorm, haar strategie en tactiek moeten daarop worden af gestemd. Dientengevolge moet elk compromis met andere partijen, elke terugkeer naar de historisch en politiek afgedane strijdvormen van het parlementarisme, elke politiek van het laveren en pacteren met alle kracht van de hand worden gewezen (...) Met nadruk moet gewezen worden op de specifiek proletarische methoden van de revolutionaire strijd. En om vat te krijgen op zo ruim mogelijke proletarische kringen en lagen, die onder leiding van de communistische partij in de revolutionaire strijd moeten optrekken, moeten nieuwe organisatievormen op de breedst mogelijke basis en op zo ruim mogelijke schaal tot stand gebracht worden. Dit reservoir van alle revolutionaire elementen is de in de bedrijfsorganisaties verankerde Arbeiders-Unie. Daarin vinden elkaar alle proletariërs die gehoor gegeven hebben aan de oproep: bedank voor de vakbonden! Hier schaart het strijdende proletariaat zich in de breedst mogelijke slagorde aaneen. Het zich uitspreken voor de klassenstrijd, voor het radensysteem en voor de dictatuur is voldoende om opgenomen te worden. Al het overige, de politieke opvoeding van de strijdende massa’s en de politieke oriëntatie in de strijd, is de taak van de communistische partij, die buiten de Arbeiders-Unie staat (...)”
“Twee communistische partijen staan dus thans tegenover elkaar: een partij van de leiders, die tracht van bovenaf de revolutionaire strijd te organiseren en in de hand te houden, tot compromissen en parlementarisme bereid, om situaties te scheppen die haar de toegang tot een coalitieregering veroorloven, in handen waarvan de dictatuur zou moeten liggen, en een partij van de massa’s, die het oplaaien van de revolutionaire strijd van onderaf verwacht, in deze strijd alle parlementaire en opportunistische methoden van de hand wijst en slechts één doelbewuste methode kent en beoefent, namelijk die van het meedogenloos neerslaan van de bourgeoisie, om daarna de proletarische klassedictatuur op te richten ter verwezenlijking van het socialisme” (...)
(...) Daar de dictatuur van de leiders — hier de dictatuur van de massa’s!
Dat is de leuze.”

Dit zijn de meest wezenlijke passages die de opvattingen van de oppositie in de Communistische Partij van Duitsland kenmerken.
Elke bolsjewiek die de ontwikkeling van het bolsjewisme sinds 1903 bewust heeft meegemaakt of van nabij heeft gevolgd, zal bij het lezen van deze regels onmiddellijk zeggen: “Wat een oude, al lang bekende rommel! Wat een ‘linkse’ kinderachtigheid!”
Laten we echter de aangehaalde plaatsen iets nader bekijken.
Alleen al de manier waarop het probleem wordt gesteld: “Dictatuur van de partij of dictatuur van de klasse? — Dictatuur (partij) van de leiders of dictatuur (partij) van de massa’s?” getuigt van een ongelooflijke en oeverloze begripsverwarring. Die lui spannen zich in om iets heel bijzonders te verzinnen en maken zich in hun ijver om wijs te lijken belachelijk. Iedereen weet dat de massa’s in klassen zijn verdeeld; dat men massa’s en klassen alleen dan tegenover elkaar kan plaatsen, wanneer men de overgrote meerderheid zonder meer, niet gerangschikt naar de positie in het maatschappelijke bestel van de productie, tegenover die categorieën plaatst die in het maatschappelijke bestel van de productie een bijzondere positie innemen; dat de klassen gewoonlijk en in de meeste gevallen, althans in de moderne beschaafde landen, door politieke partijen worden aangevoerd; dat de politieke partijen in de regel worden geleid door meer of minder stabiele groepen van de meest gezaghebbende, meest invloedrijke, meest ervaren en op de meest verantwoordelijke posten geplaatste personen, die men leiders noemt. Dit zijn waarheden als een koe. Dat is allemaal simpel en duidelijk. Waarvoor was er dan in plaats daarvan een koeterwaals, een nieuw Volapuk5 nodig? Aan de ene kant zijn de mensen klaarblijkelijk in verwarring geraakt, doordat zij in een moeilijke situatie kwamen, toen een snelle afwisseling van legaliteit en illegaliteit van de partij de gebruikelijke, normale, eenvoudige verhouding tussen leiders, partijen en klassen verstoorde. In Duitsland, evenals in andere Europese landen, is men te veel gewend geraakt aan de legaliteit, aan de vrije en regelrechte verkiezing van de ‘leiders’ door regelmatige congressen, aan de gemakkelijke controle op de klassensamenstelling van de partijen door middel van parlementsverkiezingen, openbare vergaderingen, de pers, de stemmingen in de vakverenigingen en andere organisaties enzovoort. Toen men, als gevolg van de stormachtige loop van de revolutie en van de ontwikkeling van de burgeroorlog, van deze gewoonten snel moest overgaan tot het afwisselen van legaliteit en illegaliteit, tot het combineren ervan, tot ‘ongemakkelijke’, ‘ondemocratische’ methoden van het selecteren of vormen of in stand houden van ‘leidersgroepen’ — toen raakten die mensen hun bezinning kwijt en begonnen grove onzin uit te kramen. Waarschijnlijk zijn de Nederlandse ‘Tribunisten’6, die het ongeluk hadden in een klein land met de tradities en verhoudingen van een bijzonder bevoorrechte en bijzonder stabiele legaliteit geboren te zijn, en die de afwisseling van legaliteit en illegaliteit nooit hebben meegemaakt, zelf in de war en de kluts kwijt geraakt en hebben ze tot de absurde bedenksels bijgedragen.
Aan de andere kant hebben wij hier eenvoudig te maken met het gedachteloos gebruiken, zonder enig verband, van de thans in de ‘mode’ geraakte trefwoorden ‘massa’ en ‘leiders’. Men heeft er veel over horen praten dat de ‘leiders’ aangevallen en tegenover de ‘massa’ geplaatst worden, en heeft dat stevig in zijn hoofd geprent, maar om erover na te denken wat het ene te maken heeft met het andere, en een duidelijk inzicht in de kwestie te krijgen, daartoe was men niet bij machte.
De scheiding tussen ‘leiders’ en ‘massa’s’ trad in alle landen aan het einde van de imperialistische oorlog en na de oorlog bijzonder duidelijk en scherp aan de dag. De voornaamste oorzaak van dit verschijnsel hebben Marx en Engels in de jaren 1852-1892 vele keren verduidelijkt aan het voorbeeld van Engeland. De monopoliepositie van Engeland had ertoe geleid dat zich van de ‘massa’ een half-kleinburgerlijke, opportunistische ‘arbeidersaristocratie’ afzonderde. De leiders van deze arbeidersaristocratie liepen voortdurend over naar de kant van de bourgeoisie en werden — direct of indirect — door haar onderhouden. Marx haalde zich de eervolle haat van dit tuig op de hals, doordat hij ze openlijk als verraders brandmerkte. Het moderne imperialisme (van de 20e eeuw) heeft voor enkele ontwikkelde landen een bevoorrechte monopoliepositie geschapen, en op grondslag daarvan is overal in de Tweede Internationale het type van de verraderlijke leiders, van de opportunisten, van de sociaal-chauvinisten ontstaan, die de belangen van hun gilde, van de dunne laag van de arbeidersaristocratie vertegenwoordigen. De opportunistische partijen kwamen geïsoleerd te staan van de ‘massa’s’, d.w.z. van de brede lagen van de werkende mensen, van hun meerderheid, van de slechtst betaalde arbeiders. De overwinning van het revolutionaire proletariaat is onmogelijk zonder strijd tegen dit kwaad te voeren, zonder het ontmaskeren, brandmerken en verjagen van de opportunistische, sociaalverraderlijke leiders. Dat is dan ook de politiek van de Derde Internationale.
Het is belachelijke onzin en dom gedoe om naar aanleiding daarvan door te draven en de dictatuur van de massa’s en de dictatuur van de leiders in het algemeen tegenover elkaar de plaatsen. Het is bijzonder komisch dat in werkelijkheid in de plaats van de oude leiders, die algemeen menselijke opvattingen over simpele zaken hebben, thans in de praktijk (onder de dekmantel van de leuze ‘Weg met de leiders’) nieuwe leiders komen die klinkklare onzin en kletskoek ten beste geven. Dat zijn in Duitsland Laufenberg, Wolffheim, Horner7, Karl Schröder, Friedrich Wendel, Karl Erler. De pogingen van Erler het vraagstuk ‘uit te diepen’ en te verklaren dat de politieke partijen in het algemeen ontbeerd kunnen worden en ‘burgerlijk’ zijn — dat zijn wel zulke Herculeszuilen van dwaasheid, dat men alleen maar de handen ten hemel kan heffen.8 Hier ziet men waarachtig hoe uit een kleine fout steeds een reusachtig grote kan voortkomen, wanneer men in de fout volhardt, wanneer men hem grondig motiveert, wanneer men hem ‘consequent doortrekt’.
Het ontkennen van het begrip partij en van de partijdiscipline — dat is het waartoe de oppositie is gekomen. Dat staat evenwel gelijk aan de volledige ontwapening van het proletariaat ten gunste van de bourgeoisie. Dat staat gelijk aan juist die kleinburgerlijke versplintering, onbestendigheid en onbekwaamheid tot consequent optreden, tot vereniging, tot eensgezinde actie, die onvermijdelijk elke proletarische revolutionaire beweging te gronde moeten richten wanneer men ze de vrije teugel laat. Het partijbeginsel vanuit het gezichtspunt van het communisme ontkennen betekent een sprong maken van de vooravond van de ineenstorting van het kapitalisme (in Duitsland) niet naar de laagste en niet naar de middelste, maar naar de hoogste fase van het communisme. Wij in Rusland maken (in het derde jaar na de omverwerping van de bourgeoisie) de eerste stappen van de overgang van het kapitalisme naar het socialisme of naar de laagste fase van het communisme mee. De klassen zijn blijven bestaan en zullen overal na het veroveren van de macht door het proletariaat jarenlang blijven bestaan. Op zijn hoogst in Engeland, waar men geen boeren kent (overigens wel kleine bezitters!), zal deze termijn korter zijn. De klassen opheffen wil niet alleen zeggen de landheren en kapitalisten wegjagen — dat hebben wij betrekkelijk gemakkelijk gedaan — maar het wil ook zeggen de kleine warenproducenten afschaffen, maar die kan men niet wegjagen, die kan men niet onderdrukken, daar moet men mee leren leven; men kan (en moet) hen alleen door zeer langdurige, langzame, voorzichtige organisatorische arbeid omvormen en heropvoeden. Zij omgeven het proletariaat van alle kanten met een kleinburgerlijke atmosfeer, zij doordrenken het ermee, demoraliseren het ermee, brengen voortdurend binnen het proletariaat het terugvallen in kleinburgerlijke karakterloosheid, versplintering, individualisme, nu eens enthousiasme, dan weer moedeloosheid teweeg. De meest strikte centralisatie en discipline binnen de politieke partij van het proletariaat zijn noodzakelijk om hieraan weerstand te bieden, om de organisatorische rol van het proletariaat (dit is echter zijn voornaamste rol) op juiste wijze, met succes en zegevierend te vervullen. De dictatuur van het proletariaat is een taaie strijd, een bloedige en onbloedige, gewelddadige en vreedzame, militaire en economische, opvoedkundige en administratieve strijd tegen de machten en tradities van de oude maatschappij. De macht der gewoonte van miljoenen en nog eens miljoenen is de verschrikkelijkste macht. Zonder een ijzeren en in de strijd gestaalde partij, zonder een partij die het vertrouwen geniet van al wat in de gegeven klasse eerlijk is, zonder een partij die de stemming van de massa’s weet te beoordelen en te beïnvloeden, is het onmogelijk zo’n strijd met succes te voeren. Het is duizend keer gemakkelijker de gecentraliseerde grote bourgeoisie te overwinnen dan de miljoenen en nog eens miljoenen kleine bezitters ‘te overwinnen’; zij evenwel brengen door hun dagelijkse, alledaagse, onmerkbare, ongrijpbare, ondermijnende werkzaamheid juist die resultaten teweeg waaraan de bourgeoisie behoefte heeft, waardoor de macht van de bourgeoisie wordt hersteld. Wie de ijzeren discipline van de partij van het proletariaat (in het bijzonder tijdens zijn dictatuur) ook maar het minst verzwakt, helpt in feite de bourgeoisie tegen het proletariaat.
Naast het vraagstuk: leiders — partij — klasse — massa dient men het vraagstuk van de ‘reactionaire’ vakbonden aan de orde te stellen. Allereerst echter zal ik me zelf nog enkele slotopmerkingen veroorloven op grond van de ervaringen van onze partij. Er zijn in onze partij steeds aanvallen op de ‘dictatuur van de leiders’ geweest. Ik herinner me de eerste van die aanvallen in 1895, toen de partij formeel nog niet bestond, maar toen zich in Petersburg een centrale groep begon te formeren, die geroepen was de leiding van de districtsgroepen op zich te nemen. Op het IXde Congres van onze partij (april 1920) was er een kleine oppositie, die eveneens tegen de ‘dictatuur van de leiders’, de ‘oligarchie’ enzovoort optrad. Vandaar dat de ‘kinderziekte’ ‘van het linkse communisme’ van de Duitsers niets verwonderlijks, niets nieuws, niets schrikwekkends bevat. Deze ziekte gaat zonder gevaar over en het organisme wordt daarna zelfs krachtiger. Aan de andere kant heeft de snelle wisseling van legale en illegale arbeid, samen met de noodzaak juist de generale staf, juist de leiders bijzonder goed ‘te verstoppen’, bijzonder goed verborgen te houden, bij ons soms tot uiterst gevaarlijke verschijnselen aanleiding gegeven. Het ergste daarvan was dat in 1912 de provocateur Malinovski in het centraal comité van de bolsjewieken werd opgenomen. Hij liet vele tientallen van de beste en trouwste kameraden in de val lopen, deed hen in het tuchthuis belanden en verhaastte de dood van velen van hen. Als hij niet nog groter onheil heeft gesticht, dan heeft het daaraan gelegen dat er bij ons een juiste verhouding bestond tussen legale en illegale arbeid. Om ons vertrouwen te winnen moest Malinovski ons als lid van het centraal comité van de partij en als afgevaardigde in de Doema helpen bij het uitgeven van legale dagbladen, die ook onder het tsarisme de strijd tegen het opportunisme van de mensjewieken wisten te voeren en in aangepaste verhulde vorm de grondslagen van het bolsjewisme wisten te propageren. Met zijn ene hand stuurde Malinovski vele tientallen van de beste vertegenwoordigers van het bolsjewisme de verbanning en de dood in, terwijl hij met z’n andere hand moest helpen door middel van de legale pers vele tienduizenden nieuwe bolsjewieken op te voeden. Het zou goed zijn als die Duitse (en ook Engelse en Amerikaanse, Franse en Italiaanse) kameraden, die thans moeten leren revolutionaire arbeid in reactionaire vakverenigingen te verrichten, over dit feit eens grondig zouden nadenken.9
In vele landen, waaronder ook de meest ontwikkelde, stuurt de bourgeoisie thans ongetwijfeld provocateurs in de communistische partijen, en ze zal dat ook in de toekomst doen. Een van de middelen om dit gevaar te bestrijden is het op juiste wijze combineren van illegale en legale arbeid.10

De essentie van wat de “De linkse stroming, kinderziekte van het communisme” is. De ontwikkeling van het imperialisme doet in veel landen een situatie ontstaan waarin het lijkt dat het LEGALE werk voldoet om te werken aan revolutie. Op deze basis ontwikkelt zich (het HOOFDgevaar voor de prille communistische beweging) het RECHTS opportunisme of regelrecht REFORMISME (met “marxistisch-klinkende frases) een dus BURGERLIJKE stroming – die van de partijen van de 2e Internationale- ontstaat er een dogmatisch geargumenteerde,soms anarchistisch lijkende, “links” opportunistische stroming,....
Door keuze van citaten wordt deze tegenstelling totaal in het ongerijmde getrokken: van “linksen” die (met HUN opvatting van HOE meedoen met VERKIEZINGEN) zouden staan tegenover de “revolutionairen”(maar in feite "rechtsopportunisten" waar Lenin het over heeft) die getrouw in feite aan het Rode Boekje (CITATEN!)van Mao: "de massalijn toepassen", "de emmer oppakken waar hij staat",......

VII. Moet men aan de burgerlijke parlementen deelnemen?

De Duitse ‘linkse’ communisten geven op deze vraag met de grootst mogelijke minachting — en met de grootst mogelijke lichtvaardigheid — een ontkennend antwoord. Hun argumenten? In het eerder aangehaalde citaat hebben we gelezen:

“(...) elke terugkeer naar de historisch en politiek afgedane strijdvormen van het parlementarisme (...) (moet) met alle kracht van de hand worden gewezen.”

Dit is aanmatigend gezegd, tot het belachelijke aan toe, en klaarblijkelijk onjuist. ‘Terugkeer’ naar het parlementarisme! Is er in Duitsland soms al een sovjetrepubliek? Toch niet, zeker! Hoe kan men dan over een ‘terugkeer’ praten? Is dat niet een holle frase?

Het parlementarisme heeft ‘historisch afgedaan’. In propagandistisch opzicht is dat juist. Maar iedereen weet dat het daarvandaan tot aan het praktisch te boven komen ervan nog een heel lange weg is. Het kapitalisme kon al vele tientallen jaren geleden, en wel met het volste recht, ‘historisch afgedaan’ worden genoemd, maar dat ontslaat ons geenszins van de noodzaak een zeer langdurige en zeer hardnekkige strijd te voeren op de bodem van het kapitalisme. Het parlementarisme heeft in wereldhistorische betekenis ‘historisch afgedaan’, d.w.z. het tijdperk van het burgerlijke parlementarisme is voorbij, het tijdperk van de dictatuur van het proletariaat is begonnen. Dat is onbetwistbaar. De wereldhistorische maatstaf rekent echter met tientallen jaren. Tien tot twintig jaar eerder of later, dat maakt, naar wereldhistorische maatstaf gemeten, geen verschil, dat is — vanuit het standpunt van de wereldgeschiedenis gezien — een kleinigheid, die men zelfs bij benadering niet kan berekenen. Maar juist daarom is het een theoretische onjuistheid, die de haren te berge doet rijzen, zich ten aanzien van een vraagstuk van de praktische politiek te beroepen op de wereldhistorische maatstaf.

Het parlementarisme heeft ‘politiek afgedaan’? Dat is een heel andere kwestie. Als dat juist was, zouden de ‘linksen’ heel sterk staan. Het zou echter door een zeer grondige analyse bewezen moeten worden, maar de ‘linksen’ weten nog niet eens hoe ze zo’n analyse moeten aanpakken. In de Stellingen over het parlementarisme, die in nummer 1 van het Bulletin van het Voorlopige Amsterdamse Bureau van de Communistische Internationale (‘Bulletin of the Provisional Bureau in Amsterdam of the Communist International’, February 1920) zijn gepubliceerd en die blijkbaar de opvattingen tot uiting brengen van de Hollands-linkse of links-Hollandse richting, is de analyse, zoals wij zullen zien, eveneens uiterst miserabel.

Ten eerste. De Duitse ‘linksen’ hebben, zoals bekend, tegen de mening van vooraanstaande politieke leiders als Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht in, al in januari 1919 het parlementarisme als ‘politiek afgedaan’ beschouwd. Zoals bekend hebben de ‘linksen’ zich vergist. Dit alleen al gooit onmiddellijk en radicaal de stelling ondersteboven dat het parlementarisme ‘politiek afgedaan’ zou hebben. Het is aan de ‘linksen’ te bewijzen waarom hun onbetwistbare fout van destijds thans heeft opgehouden een fout te zijn. Ze leveren zelfs nog geen spoor van een bewijs en dat kunnen ze ook niet. De houding van een politieke partij ten opzichte van haar fouten is een van de belangrijkste en zekerste maatstaven ter beoordeling van de ernst van een partij en van de wijze waarop zij haar verplichtingen tegenover haar klasse en de werkende massa’s daadwerkelijk vervult. Een fout openlijk toegeven, zijn oorzaken aan het licht brengen, de omstandigheden die ertoe hebben geleid, analyseren, de middelen om de fout te verhelpen zorgvuldig onderzoeken — dat is het kenmerk van een ernstige partij, dat betekent het vervullen van haar plichten, dat is opvoeding en scholing van de klasse en daarna ook van de massa. Wanneer de ‘linksen’ in Duitsland (en in Nederland) deze verplichting niet nakomen, wanneer zij de bestudering van hun klaarblijkelijke fout niet met de grootste oplettendheid, zorgvuldigheid en voorzichtigheid ter hand nemen, bewijzen zij juist daardoor dat zij niet een partij van de klasse, maar een sekte, niet een partij van de massa’s, maar een groep intellectuelen en een stuk of wat arbeiders zijn, die de slechtste eigenschappen van de intellectuelen na-apen.

Ten tweede. In dezelfde brochure van de Frankforter groep van de ‘linksen’, waaruit wij eerder uitvoerige citaten hebben aangehaald, lezen wij: “De miljoenen arbeiders die nog in de ban van de Centrumpolitiek” (de politiek van de katholieke Centrumpartij) “verkeren, zijn contrarevolutionair. De proletariërs van het platteland vormen legioenen contrarevolutionaire troepen.” (Blz. 3 van bovengenoemde brochure.)

Men merkt aan alles dat dit met al te veel verve gezegd en overdreven is. Maar het hier vermelde fundamentele feit is onbetwistbaar, en dat de ‘linksen’ het erkennen, getuigt bijzonder aanschouwelijk van hun fout. Hoe kan men nu erover praten dat het ‘parlementarisme politiek afgedaan’ heeft, wanneer ‘miljoenen’ en ‘legioenen’ proletariërs niet alleen voor het parlementarisme zonder meer opkomen, maar zelfs direct ‘contrarevolutionair’ zijn!? Het is duidelijk dat het parlementarisme in Duitsland politiek nog niet afgedaan heeft. Het is duidelijk dat de ‘linksen’ in Duitsland hun eigen wens, hun eigen ideologisch-politieke positie voor de objectieve werkelijkheid aanzien. Dat is de gevaarlijkste fout die revolutionairen kunnen maken. In Rusland, waar het ongemeen barbaarse en gruwelijke juk van het tsarisme bijzonder langdurig en in bijzonder veelvuldige vormen revolutionairen van uiteenlopende richtingen heeft voortgebracht, revolutionairen wier overgave, enthousiasme, heldenmoed en wilskracht bewonderenswaardig zijn, in Rusland hebben wij deze fout van zeer nabij bij revolutionairen waargenomen, we hebben haar bijzonder aandachtig bestudeerd, we kennen haar bijzonder goed en zien haar dan ook bij anderen bijzonder duidelijk. Voor de communisten in Duitsland heeft het parlementarisme natuurlijk ‘politiek afgedaan’, maar het komt er juist op aan dat wij datgene dat voor ons heeft afgedaan, niet als afgedaan beschouwen voor de klasse, niet als afgedaan voor de massa’s. Hier juist zien we opnieuw dat de ‘linksen’ niet weten te oordelen dat zij niet als partij van de klasse, als partij van de massa’s weten te handelen. U hebt de plicht niet af te dalen tot het peil van de massa’s, niet tot het peil van de achtergebleven lagen van de klasse. Dat is onbetwistbaar. U hebt de plicht hun de bittere waarheid te vertellen. U hebt de plicht hun burgerlijk-democratische en parlementaire vooroordelen bij hun ware naam te noemen. Maar u hebt tegelijkertijd de plicht de feitelijke graad van het bewustzijn en de rijpheid juist van de gehele klasse (en niet alleen van haar communistische voorhoede), juist van de gehele werkende massa (en niet alleen van haar meest vooruitstrevende vertegenwoordigers) nuchter te onderzoeken.

Zelfs als er geen ‘miljoenen’ en ‘legioenen’, maar louter een tamelijk aanzienlijke minderheid van industriearbeiders achter de katholieke papen aanloopt en een dergelijke minderheid van landarbeiders achter de jonkers en grote boeren aanloopt, blijkt alleen daaruit al zonder enige twijfel dat het parlementarisme in Duitsland politiek nog niet afgedaan heeft, dat het deelnemen aan de parlementsverkiezingen en aan de strijd op de parlementstribune voor de partij van het revolutionaire proletariaat een absolute plicht is, juist om de achtergebleven lagen van haar klasse op te voeden, juist om de onontwikkelde, terneergedrukte, onwetende massa op het platteland wakker te schudden en bewust te maken. Zolang u niet sterk genoeg bent om het burgerlijke parlement en alle overige reactionaire instellingen uiteen te jagen, bent u verplicht juist binnen deze instellingen te werken, omdat zich daar nog arbeiders bevinden die door de geestelijkheid en door het leven in de afgeslotenheid van de provinciestadjes dom gehouden zijn. U loopt anders het risico eenvoudig kletskousen te worden.

Ten derde. De ‘linkse’ communisten vertellen over ons, bolsjewieken, heel veel goeds. Soms zou men willen zeggen: prijs ons wat minder, verdiep u toch wat meer in de tactiek van de bolsjewieken, maak u er meer mee vertrouwd! Wij hebben van september tot november 1917 deelgenomen aan de verkiezingen voor het burgerlijke parlement van Rusland, de Constituerende Vergadering. Was onze tactiek juist of niet? Zo niet, dan moet dat duidelijk gezegd en bewezen worden; dat is noodzakelijk, opdat het internationale communisme een juiste tactiek uitwerkt. Zo ja, dan moeten daaruit bepaalde conclusies worden getrokken. Er kan natuurlijk geen sprake van zijn dat de verhoudingen in Rusland op één lijn worden gesteld met de verhoudingen in West-Europa. In het bijzonder echter ten aanzien van de vraag wat de betekenis is van de zin: “Het parlementarisme heeft politiek afgedaan!”, moet met onze ervaring zeer beslist precies rekening gehouden worden, want zulke uitspraken veranderen maar al te gemakkelijk in holle frasen indien geen rekening wordt gehouden met de concrete ervaring. Konden wij, Russische bolsjewieken, in september-november 1917 niet met meer recht dan welke willekeurige communist in het Westen aannemen dat het parlementarisme in Rusland politiek had afgedaan? Natuurlijk konden wij dat, want het komt er immers niet op aan of de burgerlijke parlementen lange of korte tijd bestaan, maar het komt erop aan in hoeverre de brede massa’s van het werkende volk (ideologisch, politiek, praktisch) bereid zijn het sovjetstelsel te aanvaarden en het burgerlijk-democratische parlement uiteen te jagen (of toe te laten dat het uiteengejaagd wordt). Dat in Rusland in september-november 1917 de arbeidersklasse van de steden, de soldaten en de boeren als gevolg van een reeks van bijzondere omstandigheden buitengewoon goed voorbereid waren op het aanvaarden van het sovjetstelsel en het uiteenjagen van zelfs het meest democratische burgerlijke parlement, is een volkomen onbetwistbaar en volstrekt vaststaand historisch feit. En toch hebben de bolsjewieken de Constituerende Vergadering niet geboycot, maar hebben zowel voor als ook na het veroveren van de politieke macht door het proletariaat aan de verkiezingen deelgenomen. Dat deze verkiezingen buitengewoon waardevolle (en voor het proletariaat uitermate nuttige) politieke resultaten hebben opgeleverd, hoop ik te hebben aangetoond in het eerdergenoemde artikel, waarin het materiaal over de verkiezingen voor de Constituerende Vergadering in Rusland diepgaand wordt onderzocht.

Daaruit volgt een volstrekt onbetwistbare conclusie: bewezen is dat zelfs enige weken voor de overwinning van de Sovjetrepubliek, ja zelfs na die overwinning het deelnemen aan het burgerlijk-democratische parlement voor het revolutionaire proletariaat niet alleen niet schadelijk is, maar het voor het proletariaat gemakkelijker maakt de achterlijke massa’s te bewijzen waarom zulke parlementen verdienen uiteengejaagd te worden, het gemakkelijker maakt die met succes uiteen te jagen, het gemakkelijker maakt het burgerlijke parlementarisme “politiek af te doen”. Geen rekening houden met deze ervaring en tegelijkertijd aanspraak maken op het lidmaatschap van de Communistische Internationale, die haar tactiek internationaal (niet als bekrompen of eenzijdig nationale, maar juist als internationale tactiek) moet uitwerken, betekent een zeer ernstige fout begaan en juist in de praktijk afwijken van het internationalisme, terwijl men het met de mond belijdt.
Laten we nu eens kijken naar de ‘Hollands-linkse’ argumenten voor het niet-deelnemen aan parlementen. De belangrijkste van de bovengenoemde ‘Hollandse’ stellingen, de vierde stelling, luidt in de vertaling (uit het Engels) als volgt:

“Wanneer het kapitalistische productiesysteem in elkaar gestort is en de maatschappij in een revolutionaire toestand verkeert, verliest de parlementaire actie, vergeleken met de actie van de massa’s zelf, geleidelijk aan betekenis. Als onder deze omstandigheden het parlement het centrum en het orgaan wordt van de contrarevolutie, terwijl aan de andere kant de arbeidersklasse de instrumenten van haar macht in de vorm van de sovjets opbouwt, kan het zelfs noodzakelijk worden zich van elke mogelijke deelneming aan parlementaire actie te onthouden.”

De eerste zin is duidelijk onjuist, want actie van de massa’s — bv. een grote staking — is altijd en geenszins alleen gedurende de revolutie of in een revolutionaire situatie belangrijker dan parlementaire actie. Dit duidelijk onhoudbare, historisch en politiek onjuiste argument laat alleen maar bijzonder aanschouwelijk zien dat de schrijvers niet het minst rekening houden met de ervaringen van Europa (de Franse vóór de revoluties van 1848 en 1870, de Duitse uit de jaren 1878 tot 1890 enzovoort), noch met de Russische ervaringen (zie hierboven), die aantonen hoe belangrijk het is de legale en de illegale strijd met elkaar te verbinden. Deze kwestie is in het algemeen alsook in het bijzonder daarom van de allergrootste betekenis, omdat in alle beschaafde en ontwikkelde landen snel het tijdstip nadert waarop een dergelijke verbinding voor de partij van het revolutionaire proletariaat meer en meer een noodzakelijkheid wordt — ten dele al geworden is —, en wel als gevolg van het rijp worden en het naderbij komen van de burgeroorlog tussen proletariaat en bourgeoisie, als gevolg van heftige vervolgingen van de communisten door de republikeinse en in het algemeen de burgerlijke regeringen, die op alle mogelijke manieren de wetten aan hun laars lappen (het voorbeeld van Amerika alleen al is veelzeggend genoeg) enzovoort. De Nederlanders en in het algemeen de linksen hebben deze uiterst belangrijke kwestie absoluut niet begrepen.

De tweede zin is in de eerste plaats historisch onjuist. Wij, bolsjewieken, hebben zelfs aan de meest contrarevolutionaire parlementen deelgenomen, en de ervaring heeft laten zien dat zo’n deelneming voor de partij van het revolutionaire proletariaat juist na de eerste burgerlijke revolutie in Rusland (1905) niet alleen nuttig, maar ook noodzakelijk was om de tweede burgerlijke (februari 1917) en daarna de socialistische (oktober 1917) revolutie te kunnen voorbereiden. In de tweede plaats is deze zin verbazend onlogisch. Uit het feit dat het parlement het orgaan en ‘centrum’ van de contrarevolutie wordt (in werkelijkheid is het nooit het ‘centrum’ geweest en kan het dat ook niet zijn, maar dit slechts terzijde) en de arbeiders hun machtsinstrumenten scheppen in de vorm van de sovjets, volgt dat de arbeiders zich erop moeten voorbereiden — ideologisch, politiek en technisch — het parlement door middel van de sovjets te bestrijden, het parlement door middel van de sovjets uiteen te jagen. Daaruit volgt echter geenszins dat een dergelijk uiteenjagen door de aanwezigheid van een sovjetoppositie binnen het contrarevolutionaire parlement bemoeilijkt of toch niet vergemakkelijkt zou worden. Wij hebben gedurende onze zegevierende strijd tegen Denikin en Koltsjak geen enkele keer gemerkt dat het bestaan van een sovjetoppositie, van een proletarische oppositie bij hen voor onze overwinningen van weinig of geen belang zou zijn geweest. Wij weten heel goed dat het uiteenjagen van de Constituante op 5 januari 1918 niet bemoeilijkt maar vergemakkelijkt werd door het feit dat er binnen de uiteen te jagen contrarevolutionaire Constituante zowel een consequente, de bolsjewistische, alsook een inconsequente, de linkse sociaal-revolutionaire, sovjetoppositie aanwezig was. De schrijvers van de stelling zijn volkomen in de war en ze hebben de ervaring van talrijke, zo niet van alle revoluties vergeten, die bewijst dat het in tijden van revolutie bijzonder nuttig is de massa-acties buiten het reactionaire parlement te verbinden met een oppositie, die met de revolutie sympathiseert (of beter nog: de revolutie direct ondersteunt), binnen dit parlement. De Nederlanders en de ‘linksen’ in het algemeen oordelen hier als doctrinairen van de revolutie, die nooit aan een werkelijke revolutie hebben deelgenomen of zich niet in de geschiedenis van de revoluties hebben verdiept of de subjectieve ‘afwijzing’ van een bepaalde reactionaire instelling naïef aanzien voor de daadwerkelijke vernietiging ervan door het samenwerken van een gehele reeks van objectieve factoren. Het zekerste middel om een nieuwe politieke (en niet alleen een politieke) idee in diskrediet te brengen en haar schade te berokkenen bestaat eruit dat men haar tot in het ongerijmde verdedigt. Want men kan elke waarheid, wanneer men haar ‘overdadig’ maakt (zoals de oude Dietzgen placht te zeggen), wanneer men haar overdrijft, wanneer men haar buiten de grenzen van haar werkelijke toepasselijkheid uitstrekt, tot een ongerijmdheid maken, en onder deze omstandigheden wordt ze onvermijdelijk ongerijmd. En juist deze slechte dienst bewijzen de Nederlandse en de Duitse linksen de nieuwe waarheid dat de sovjetmacht superieur is aan de burgerlijk-democratische parlementen. Vanzelfsprekend zou iemand, die net als vroeger en heel in het algemeen zou willen zeggen dat het onder geen enkele omstandigheid toelaatbaar is van het deelnemen aan burgerlijke parlementen af te zien, ongelijk hebben. Ik kan hier geen poging doen de voorwaarden te formuleren waaronder een boycot nuttig is, want dit geschrift stelt zich de veel bescheidener taak in verband met enkele actuele vraagstukken van de internationale communistische tactiek een studie te maken van de Russische ervaringen. De ene keer (1905) hebben de Russische ervaringen ons een succesvolle en juiste en een andere keer (1906) een onjuiste toepassing van de boycot door de bolsjewieken opgeleverd. Als we het eerste geval analyseren, zien we dat het ons is gelukt het bijeenroepen van een reactionair parlement door de reactionaire regering te verhinderen in een situatie waarin de buitenparlementaire revolutionaire actie van de massa’s (vooral de stakingsbeweging) zich met een ongewone snelheid uitbreidde, waarin geen enkele laag van het proletariaat en van de boeren de reactionaire regering op welke wijze dan ook kon ondersteunen en het revolutionaire proletariaat door de stakingsstrijd en door de beweging onder de boeren zich verzekerd had van de invloed op de achterlijke brede massa’s. Het is volkomen duidelijk dat deze ervaring niet toegepast kan worden op de tegenwoordige verhoudingen in Europa. Het is ook volkomen duidelijk — op grond van de hierboven aangevoerde argumenten — dat het zich onthouden van het deelnemen aan parlementen, zoals dat door de Nederlanders en de ‘linksen’, hoewel ook onder zekere voorwaarden, wordt bepleit, principieel onjuist en voor de zaak van het revolutionaire proletariaat schadelijk zou zijn.

In West-Europa en Amerika heeft het parlement zich de bijzondere haat van de vooraanstaande revolutionairen uit de arbeidersklasse op de hals gehaald. Dat valt niet te ontkennen. Het is volstrekt begrijpelijk, want men kan zich moeilijk iets laaghartigers, gemeners, verraderlijkers voorstellen dan het gedrag van de overgrote meerderheid van de socialistische en sociaaldemocratische afgevaardigden in het parlement tijdens en na de oorlog. Het zou echter niet alleen onverstandig, maar regelrecht misdadig zijn, als men aan deze stemming zou toegeven wanneer de vraag moet worden beslist hoe het algemeen erkende kwaad moet worden bestreden. In vele landen van West-Europa is de revolutionaire stemming thans in zekere zin een ‘nieuwigheid’ of ‘zeldzaamheid’, waarop men al te lang, vergeefs, ongeduldig heeft gewacht, en misschien dat men daarom zo gemakkelijk aan deze stemming toegeeft. Natuurlijk kan zonder revolutionaire stemming onder de massa’s en zonder voorwaarden, die het groeien van zo een stemming bevorderen, de revolutionaire tactiek niet in de daad omgezet worden; wij in Rusland hebben ons echter door al te langdurige, moeilijke, bloedige ervaringen overtuigd van de waarheid dat de revolutionaire tactiek niet op een revolutionaire stemming alleen kan worden opgebouwd. De tactiek moet opgebouwd worden op een nuchtere, streng objectieve beoordeling van alle klassenkrachten van de desbetreffende staat (en van de hem omringende staten, alsmede van alle staten in de gehele wereld) en moet rekening houden met de door de revolutionaire bewegingen vergaarde ervaringen. Het is zeer gemakkelijk van zijn ‘revolutionaire gezindheid’ blijk te geven alleen door gescheld op het parlementaire opportunisme, alleen door het afwijzen van het deelnemen aan de parlementen, maar juist omdat dit maar al te gemakkelijk is, vormt het geen oplossing van het moeilijke, uiterst moeilijke vraagstuk. In de Europese parlementen is het veel moeilijker een werkelijk revolutionaire parlementsfractie tot stand te brengen dan het in Rusland het geval is geweest. Dat is zeker. Maar dit is slechts een bijzondere uitdrukking van de algemene waarheid dat het voor Rusland in de concrete, historisch buitengewoon eigenaardige situatie van 1917 gemakkelijk was aan de socialistische revolutie te beginnen, terwijl het voor Rusland moeilijker zal zijn dan voor de Europese landen die revolutie voort te zetten en te voltooien. Al in het begin van 1918 heb ik op deze omstandigheid moeten wijzen, en de ervaringen van de daaropvolgende twee jaren hebben de juistheid van deze gedachtengang ten volle bevestigd. Specifieke voorwaarden als: 1. de mogelijkheid de Sovjetomwenteling te verbinden met de dankzij deze omwenteling tot stand gebrachte beëindiging van de imperialistische oorlog, die de arbeiders en boeren onbeschrijfelijk had uitgeput; 2. de mogelijkheid gedurende zekere tijd de op leven en dood gevoerde strijd tussen de beide machtige wereldgroepen van imperalistische rovers uit te buiten, de beide groepen, die zich niet konden verenigen tegen hun Sovjetvijand; 3. de mogelijkheid — ten dele dankzij de enorme uitgestrektheid van het land en de slechte verkeersmiddelen — een betrekkelijk langdurige burgeroorlog te doorstaan; 4. het bestaan van een zo diepgaande burgerlijk-democratische revolutionaire beweging onder de boeren, dat de partij van het revolutionaire proletariaat de revolutionaire eisen van de partij van de boeren (de sociaal-revolutionairen, een partij, die in haar meerderheid uitgesproken vijandig tegenover het bolsjewisme stond) kon overnemen en deze dankzij het veroveren van de politieke macht door het proletariaat onverwijld kon realiseren — zulke specifieke voorwaarden zijn thans in West-Europa niet aanwezig, terwijl een herhaling van zulke of soortgelijke voorwaarden niet zo gemakkelijk zal voorkomen. Naast een reeks andere oorzaken is het daardoor voor West-Europa uiteraard moeilijker dan het voor ons is geweest aan de socialistische revolutie te beginnen. Deze moeilijkheid te willen ‘omzeilen’ doordat men over de moeilijke taak van het gebruik maken van reactionaire parlementen voor revolutionaire doeleinden zou willen ‘heerspringen’, is je reinste kinderachtigheid. U wilt een nieuwe maatschappij opbouwen? En toch vreest u moeilijkheden bij het tot stand brengen van een goede parlementsfractie van overtuigde, trouwe, heldhaftige communisten in het reactionaire parlement! Is dat soms niet kinderachtig? Als Karl Liebknecht in Duitsland en Z. Höglund in Zweden zelfs zonder ondersteuning van de massa’s van onderop voorbeelden hebben weten te geven van een waarlijk revolutionair gebruik van reactionaire parlementen, waarom zou dan een snel groeiende revolutionaire massapartij onder de naoorlogse verhoudingen van teleurstelling en verbittering van de massa’s niet in staat zijn in de ergste parlementen een communistische fractie voor zich te smeden? Juist omdat de achterlijke massa’s van de arbeiders en — in nog sterkere mate — de kleine boeren in West-Europa veel sterker dan in Rusland doordrongen zijn van burgerlijk-democratische en parlementaire vooroordelen, kunnen (en moeten) de communisten alleen in zulke instellingen als de burgerlijke parlementen van binnenuit een langdurige, hardnekkige en voor geen moeilijkheden terugdeinzende strijd voeren om deze vooroordelen aan de kaak te stellen, te verdrijven en te boven te komen.

De Duitse ‘linksen’ klagen over de slechte ‘leiders’ van hun partij en raken daarover in vertwijfeling, waarbij zij tot het belachelijke ‘afwijzen’ van de ‘leiders’ doordraven. Onder omstandigheden echter, waarbij men de ‘leiders’ vaak in de illegaliteit moet verbergen, is het bijzonder moeilijk goede, betrouwbare, beproefde, gezaghebbende ‘leiders’ te vormen, en deze moeilijkheden kan men niet met succes te boven komen zonder de ‘leiders’ onder andere ook in de parlementaire arena op de proef te stellen. Kritiek, en wel de scherpste, meest meedogenloze en onverzoenlijke kritiek, moet niet tegen het parlementarisme of tegen de parlementaire activiteit worden gericht, maar tegen die leiders die de parlementsverkiezingen en de tribune van het parlement niet op een revolutionaire, communistische manier weten te gebruiken, en sterker nog tegen diegenen die dat niet willen. Slechts een dergelijke kritiek, uiteraard verbonden met het wegjagen van de ondeugdelijke en het vervangen van hen door deugdelijke leiders, zal nuttige en vruchtbare revolutionaire arbeid zijn, die tegelijkertijd zowel de ‘leiders’ opvoedt, opdat zij de arbeidersklasse en de werkende massa’s waardig zijn, alsook de massa’s opvoedt, opdat zij leren de weg te vinden in de politieke toestand en de dikwijls zeer gecompliceerde en ingewikkelde taken te begrijpen, die uit deze toestand voortspruiten.11 12

(...)
X. Enkele conclusies

In de Russische burgerlijke revolutie van 1905 trad een buitengewoon eigenaardige wending van de wereldgeschiedenis aan de dag: in een van de achterlijkste kapitalistische landen van de wereld bereikte de stakingsbeweging een omvang en een kracht als nooit tevoren in de wereld. Alleen al in de eerste maand van 1905 bedroeg het aantal stakers het tienvoudige van het jaarlijkse gemiddelde aantal stakers in de daaraan voorafgaande tien jaren (1895-1904), en van januari tot oktober 1905 namen de stakingen ononderbroken en in een reusachtige omvang toe. Onder de invloed van een reeks zeer eigenaardige historische omstandigheden demonstreerde het achterlijke Rusland de wereld als eerste land niet alleen een sprongsgewijze toenemen van de activiteit van de onderdrukte massa’s gedurende de revolutie (wat in alle grote revoluties het geval is geweest), maar ook de betekenis van het proletariaat, die oneindig groter was dan het aandeel van het proletariaat in de bevolking; voorts de verbinding van de economische met de politieke staking, waarbij laatstgenoemde omsloeg in de gewapende opstand, en het ontstaan van de sovjets als een nieuwe vorm van massastrijd en van massaorganisatie van de door het kapitalisme onderdrukte klassen.
De revolutie van februari en die van oktober 1917 hebben ertoe geleid dat de sovjets zich in het gehele land alzijdig konden ontwikkelen en daarna de overwinning in de proletarische, socialistische omwenteling behaalden. En in nauwelijks twee jaar tijd openbaarde zich het internationale karakter van de sovjets, de uitbreiding van deze strijd- en organisatievorm tot de arbeidersbeweging van de gehele wereld, openbaarde zich de historische missie van de sovjets, de doodgraver, erfgenaam, opvolger van het burgerlijke parlementarisme en van de burgerlijke democratie in het algemeen te zijn.
Dat is echter nog niet alles. De geschiedenis laat nu zien dat de arbeidersbeweging in alle landen voor de taak komt te staan (en er reeds aan is begonnen), de strijd door te maken van het groeiende, sterker wordende, naar de overwinning voorwaarts gaande communisme vooral en in hoofdzaak tegen het eigen ‘mensjewisme’ (in ieder land), d.w.z. tegen het opportunisme en sociaal-chauvinisme, en in de tweede plaats — om zo te zeggen ter aanvulling — tegen het ‘linkse’ communisme. Eerstgenoemde strijd is in alle landen, blijkbaar zonder enige uitzondering, als strijd tussen de (vandaag al praktisch ter ziele zijnde) Tweede en de Derde Internationale tot ontwikkeling gekomen. De als tweede genoemde strijd kan men waarnemen in Duitsland zowel als in Engeland, in Italië zowel als in Amerika (althans een bepaald deel van de ‘Industriearbeiders van de Wereld’ en van de anarcho-syndicalistische stromingen verdedigt de fouten van het linkse communisme, terwijl tegelijkertijd nagenoeg algemeen, nagenoeg onverdeeld instemming wordt betuigd met het sovjetstelsel) en in Frankrijk (de houding van een deel van de voormalige syndicalisten ten opzichte van de politieke partij en het parlementarisme, waarbij wederom het sovjetstelsel wordt erkend), d.w.z. zonder enige twijfel niet alleen op internationale, maar op wereldschaal.
Terwijl evenwel de arbeidersbeweging overal een in wezen gelijksoortige voorbereidende school voor de overwinning op de bourgeoisie doormaakt, voltrekt deze ontwikkeling zich in elk land op haar eigen wijze. De grote, ontwikkelde kapitalistische landen gaan daarbij veel sneller langs deze weg voorwaarts dan het bolsjewisme, dat van de geschiedenis een termijn van vijftien jaar had gekregen om zich als georganiseerde politieke stroming op de overwinning voor te bereiden. De Derde Internationale heeft in een zo kort tijdsbestek als één jaar reeds een beslissende overwinning behaald. Ze heeft de gele, sociaal-chauvinistische Tweede Internationale verslagen, die nog maar enkele maanden geleden onvergelijkelijk sterker was dan de Derde Internationale, die hecht en machtig scheen te zijn, die in elk opzicht — direct en indirect, materieel (ministerposten, paspoorten, pers) en ideologisch — de steun van de wereldbourgeoisie genoot.
Het komt er nu helemaal op aan dat de communisten van elk land zich een zeer duidelijk beeld vormen zowel van de voornaamste principiële taken van de strijd tegen het opportunisme en het ‘linkse’ doctrinarisme, als van de concrete bijzonderheden die deze strijd in elk land afzonderlijk aanneemt en onvermijdelijk moet aannemen op grond van het bijzondere karakter van zijn economie, politiek en cultuur, zijn nationale samenstelling (Ierland enzovoort), zijn koloniën, zijn godsdienstige indeling enzovoort, enzovoort. Overal bespeurt men een zich verbreidende en toenemende ontevredenheid over de Tweede Internationale, zowel wegens haar opportunisme, alsook wegens haar onmacht of haar onbekwaamheid een werkelijk gecentraliseerd, werkelijk leidinggevend centrum tot stand te brengen, dat leiding zou kunnen geven aan de internationale tactiek van het revolutionaire proletariaat in zijn strijd voor een de gehele wereld omspannende sovjetrepubliek. Men moet zich er duidelijk rekenschap van geven dat zo een leidinggevend centrum in geen geval kan worden opgebouwd op het in starre schema’s vastleggen, mechanisch gelijkstellen en vereenzelvigen van de tactische regels voor de strijd. Zolang er nationale en staatkundige verschillen tussen de volken en landen bestaan — deze verschillen zullen echter nog zeer, zeer lang blijven bestaan, zelfs na het verwerkelijken van de dictatuur van het proletariaat op wereldschaal —, vereist de eenheid van de internationale tactiek van de communistische arbeidersbeweging van alle landen niet het afschaffen van de veelvormigheid, niet het opheffen van de nationale verschillen (dat zou op dit moment een zinloze dagdromerij zijn), maar het toepassen van de fundamentele beginselen van het communisme (sovjetmacht en dictatuur van het proletariaat) op zodanige wijze dat deze beginselen, op onderdelen juist gevarieerd en aan de nationale en staatkundige verschillen juist aangepast, er juist op toegepast worden. Het opsporen, bestuderen, aan het licht brengen, gissen en aanvoelen van het nationaal bijzondere, het nationaal specifieke bij het concreet aanpakken door elk land van de uitvoering van de voor alle landen gelijke internationale taak, van de overwinning op het opportunisme en het linkse doctrinarisme binnen de arbeidersbeweging, van het omverwerpen van de bourgeoisie, van de oprichting van de sovjetrepubliek en de proletarische dictatuur — dat is de voornaamste taak van het historische moment, dat alle ontwikkelde (en niet alleen de ontwikkelde) landen tegenwoordig doormaken. Voor het winnen van de voorhoede van de arbeidersklasse, voor haar overgang naar de kant van de sovjetmacht tegen het parlementarisme, naar de kant van de dictatuur van het proletariaat tegen de burgerlijke democratie is het belangrijkste (natuurlijk bij lange na nog niet alles, maar toch wel het belangrijkste) al gedaan. Het is nu zaak alle krachten, de gehele aandacht te concentreren op de volgende stap, die minder belangrijk schijnt te zijn — en dat vanuit een bepaald standpunt ook inderdaad is —, maar feitelijk dichter bij de concrete oplossing van de taak staat, namelijk het opsporen van de vorm van de overgang naar de proletarische revolutie of van het aanpakken ervan.
Ideologisch is de proletarische voorhoede gewonnen. Dat is de hoofdzaak. Zonder deze eerste voorwaarde kan men niet eens de eerste stap naar de overwinning zetten. Van hieraf tot aan de overwinning is het evenwel nog tamelijk ver. Met de voorhoede alleen kan men niet overwinnen. De voorhoede alleen in de beslissende strijd werpen, zolang de gehele klasse, zolang de brede massa’s niet het standpunt hebben ingenomen dat zij de voorhoede hetzij directe steun verlenen, hetzij op zijn minst er een welwillende neutraliteit tegenover in acht nemen en de tegenstander van de voorhoede elke mogelijke steun ontzeggen, zou niet alleen een domheid, maar ook een misdaad zijn. Opdat echter werkelijk de gehele klasse, opdat werkelijk de brede massa’s werkende en door het kapitaal onderdrukte mensen tot dat standpunt komen, is propaganda alleen, is agitatie alleen onvoldoende. Daar is de eigen politieke ervaring van deze massa’s voor nodig. Deze wet ligt aan alle grote revoluties ten grondslag, hetgeen thans met een verbazingwekkende kracht en overtuiging niet alleen in Rusland, maar ook in Duitsland bevestigd is. Het waren niet alleen de op een laag cultureel peil staande, veelal ongeletterde massa’s van Rusland, maar ook de op een hoog cultureel peil staande, in het algemeen geletterde massa’s van Duitsland, die eerst aan het eigen lijf heel de machteloosheid, heel de karakterloosheid, heel de hulpeloosheid, heel de pluimstrijkerij tegenover de bourgeoisie, heel de gemeenheid van een regering van de ridders van de Tweede Internationale, heel de onvermijdelijkheid van een dictatuur van de extreme reactionairen (Kornilov13 in Rusland, Kapp en co14 in Duitsland) als enige alternatief van de dictatuur van het proletariaat hebben moeten ervaren om zich overtuigd tot het communisme te wenden.
De eerstkomende taak van de klassenbewuste voorhoede in de internationale arbeidersbeweging, d.w.z. van de communistische partijen, groepen en stromingen, bestaat erin dat zij de brede (thans merendeels nog sluimerende, apatische, door overgeleverde denkbeelden bevangen, trage, nog niet wakker geschudde) massa’s naar haar nieuwe positie weet te leiden, juister gezegd, dat zij niet alleen de eigen partij, maar ook deze massa’s leiding weet te geven, terwijl zij naar de nieuwe positie overgaan, de nieuwe positie innemen. Wanneer de eerste historische taak (het winnen van de klassenbewuste voorhoede van het proletariaat voor de sovjetmacht en de dictatuur van de arbeidersklasse) niet volbracht kon worden zonder de volledige ideologische en politieke overwinning op het opportunisme en sociaal-chauvinisme, kan de tweede taak, die nu de eerstkomende wordt en bestaat uit het vermogen de massa’s de nieuwe positie te doen innemen, die de overwinning van de voorhoede in de revolutie kan verzekeren, niet volbracht worden, zonder dat er een einde gemaakt wordt aan het linkse doctrinarisme, zonder dat men de fouten ervan volledig te boven komt en zich ervan bevrijdt.
Zolang het erom ging (en voor zover het er nog om gaat) de voorhoede van het proletariaat voor het communisme te winnen, stond en staat de propaganda op de eerste plaats. Zelfs propagandacirkels met alle daaraan vastklevende zwakten zijn in zo’n geval nuttig en leveren vruchtbare resultaten op. Als het gaat om het praktisch in actie komen van de massa’s, om het rangschikken — als men het zo mag zeggen — van miljoenenlegers, om het groeperen van alle klassenkrachten van een gegeven maatschappij voor de laatste en beslissende slag, kan men met propagandistische bedrevenheid alleen, met het herhalen van de waarheden van het ‘zuivere’ communisme alleen niets meer uitrichten. Het is hier zaak niet met honderden en duizenden te rekenen, zoals dat in de grond van de zaak wordt gedaan door de propagandist, die als lid van een kleine groep nog geen massa’s heeft aangevoerd; men moet hier met miljoenen en nog eens met miljoenen rekenen. Men moet zich hier niet alleen de vraag stellen of wij de voorhoede van de revolutionaire klasse hebben overtuigd, maar bovendien ook of de historisch werkzame krachten van alle klassen, van onvoorwaardelijk alle klassen van de gegeven maatschappij zonder uitzondering, zodanig opgesteld zijn dat de beslissende slag al volkomen rijp geworden is, en wel zo dat 1. alle ons vijandige klassekrachten voldoende in verwarring zijn geraakt, voldoende met elkaar overhoop liggen, zich door de strijd, die hun krachten te boven gaat, voldoende verzwakt hebben; dat 2. alle weifelende, onzekere, onstandvastige tussenelementen, d.w.z. de kleine burgerij, de kleinburgerlijke democratie, die wij van de bourgeoisie onderscheiden, zich voor de ogen van het volk voldoende hebben ontmaskerd, zich door hun bankroet in de praktijk voldoende te schande hebben gemaakt; dat 3. in het proletariaat de stemming van de massa’s is omgeslagen ten gunste van steun aan de meest vastberaden, grenzeloos stoutmoedige, revolutionaire acties tegen de bourgeoisie en zich machtig ontwikkelt. Als dat het geval is, is de tijd voor de revolutie rijp, dan is — wanneer wij alle bovengenoemde, in het kort geschetste voorwaarden juist hebben beoordeeld en het tijdstip juist hebben gekozen — onze overwinning zeker.
De meningsverschillen tussen de Churchills en Lloyd Georges — deze politieke types zijn er, met geringe nationale verschillen, in alle landen — aan de ene kant en tussen de Hendersons en de Lloyd Georges aan de andere kant zijn vanuit het standpunt van het zuivere, d.w.z. abstracte, d.w.z. nog niet tot praktische politieke massa-actie gerijpte communisme volstrekt onbelangrijk en onbetekenend. Maar gezien vanuit het standpunt van deze praktische actie van de massa’s zijn deze verschillen uiterst en uiterst belangrijk. Er rekening mee te houden om het tijdstip vast te stellen waarop de onder deze ‘vrienden’ onvermijdelijke conflicten, door welke al deze ‘vrienden’ bijeengenomen worden verzwakt en ontkracht, volledig tot rijpheid zullen zijn gekomen — daaruit bestaat de taak, de gehele activiteit van de communist, die niet alleen een bewuste, overtuigde, van de idee doordrongen propagandist wil zijn, maar ook een praktische leider van de massa’s in de revolutie. Men moet volstrekte trouw aan de ideeën van het communisme verenigen met het vermogen alle noodzakelijke praktische compromissen te sluiten, te laveren, te pacteren, in zigzaglijn voorwaarts te gaan, de terugtocht te aanvaarden en dergelijke, om het ogenblik sneller dichterbij te brengen waarop de Hendersons (de helden van de Tweede Internationale, om maar geen namen van afzonderlijke personen te noemen, die vertegenwoordigers van de kleinburgerlijke democratie zijn, maar zich socialist noemen) de politieke macht in handen nemen en zich eraan uitputten; om hun onvermijdelijke bankroet in de praktijk te bespoedigen, waardoor de massa’s juist in onze geest, juist in de richting van het communisme opgeklaard worden; om de onvermijdelijke wrijvingen, twisten, conflicten, de volledige breuk tussen de Hendersons, Lloyd Georges en Churchills (de mensjewieken en sociaal-revolutionairen, de kadetten, de monarchisten; de Scheidemanns, de bourgeoisie, de Kapp-lieden enzovoort) te bespoedigen en het juiste ogenblik te bepalen, waarop de onenigheid tussen al deze ‘steunpilaren van de heilige private eigendom’ haar hoogtepunt zal hebben bereikt, opdat het proletariaat door een vastberaden aanval hen allen verslaat en de politieke macht verovert.
De geschiedenis in het algemeen en de geschiedenis van de revoluties in het bijzonder is steeds rijker van inhoud, steeds gevarieerder, veelzijdiger, levendiger, grilliger dan de beste partijen, de meest klassenbewuste voorhoeden van de verst ontwikkelde klassen zich dit voorstellen. Dat is ook begrijpelijk, want de beste voorhoeden brengen het bewustzijn, de wil, de hartstocht, de fantasie van tienduizenden tot uitdrukking, terwijl daarentegen de revolutie op momenten van een bijzondere opleving en van een bijzondere inspanning van alle menselijke vermogens wordt verwezenlijkt door het bewustzijn, de wil, de hartstocht, de fantasie van vele miljoenen, die door de scherpste klassenstrijd opgezweept worden. Hieruit volgen twee zeer belangrijke praktische conclusies: ten eerste, dat de revolutionaire klasse, wanneer zij haar taak wil volbrengen, alle vormen of kanten van de maatschappelijke activiteit zonder enige uitzondering moet weten te beheersen (waarbij zij na het veroveren van de politieke macht, soms met groot risico en onder reusachtig gevaar, datgene voltooit wat zij voordien niet voltooid heeft); ten tweede, dat de revolutionaire klasse erop moet zijn voorbereid zo snel mogelijk en onverwacht de ene vorm te vervangen door de andere.
Eenieder zal toegeven dat het onverstandig, zelfs misdadig is, wanneer een leger zich er niet op voorbereidt alle soorten wapens, alle strijdmiddelen en strijdmethoden, waarover de vijand beschikt of kan beschikken, te beheersen. Voor de politiek geldt dit echter nog meer dan voor het krijgswezen. Het is in de politiek in nog mindere mate mogelijk van te voren te weten welk strijdmiddel onder deze of gene toekomstige omstandigheden voor ons bruikbaar en voordelig zal zijn. Als wij niet alle strijdmiddelen onder de knie hebben, kunnen wij een zware — soms zelfs een beslissende — nederlaag lijden, wanneer van onze wil onafhankelijke veranderingen in de situatie van de andere klassen een vorm van optreden op de agenda plaatsen, waarin wij bijzonder zwak zijn. Als wij alle strijdmiddelen beheersen, zullen wij beslist de overwinning behalen, want wij vertegenwoordigen de belangen van de werkelijk vooruitstrevende, werkelijk revolutionaire klasse; wij zullen zelfs dan overwinnen, wanneer de omstandigheden het ons niet mogelijk maken dat wapen te gebruiken dat voor de vijand het gevaarlijkst is, het wapen waarmee het snelst dodelijke slagen kunnen worden toegebracht. Onervaren revolutionairen zijn vaak van mening dat legale strijdmiddelen opportunistisch zijn, omdat de bourgeoisie de arbeiders op dit gebied bijzonder vaak (meestal in ‘vreedzame’, niet-revolutionaire tijden) heeft bedrogen en in de luren gelegd, terwijl illegale strijdmiddelen daarentegen revolutionair zouden zijn. Dat is evenwel onjuist. Het is juist dat die partijen en leiders opportunisten en verraders van de arbeidersklasse zijn die niet in staat of bereid zijn (zeg niet: ik kan niet, zeg liever: ik wil niet!) illegale strijdmiddelen te gebruiken, bv. onder omstandigheden zoals ze tijdens de imperialistische oorlog van 1914-1918 bestonden, toen de bourgeoisie van de meest vrije, democratische landen de arbeiders met een ongekende brutaliteit en wreedheid bedroog en niet toestond dat de waarheid over het roofzuchtige karakter van de oorlog werd gezegd. Maar revolutionairen die de illegale strijdvormen niet met alle legale vormen weten te verbinden, zijn zeer slechte revolutionairen. Het is niet moeilijk een revolutionair te zijn wanneer de revolutie al uitgebroken en ontbrand is, wanneer jan en alleman zich bij de revolutie aansluit, louter uit dweperij, omdat het mode is, soms ook om redenen van persoonlijke baantjesjagerij. Het proletariaat heeft naderhand, na zijn overwinning, de grootste moeite, men zou kunnen zeggen er zijn handen vol aan, zich van zulke quasi-revolutionairen ‘te bevrijden’. Het is veel moeilijker — en veel waardevoller — de kunst te verstaan een revolutionair te zijn wanneer de voorwaarden voor een directe, openlijke, werkelijk door de massa’s gesteunde, werkelijk revolutionaire strijd nog niet voorhanden zijn, de kunst te verstaan de belangen van de revolutie (propagandistisch, agitatorisch, organisatorisch) te verdedigen in niet-revolutionaire, vaak zelfs direct reactionaire instellingen, in een niet-revolutionaire situatie, temidden van een massa die de noodzaak van revolutionaire methoden van optreden niet onmiddellijk weet te begrijpen. Het vermogen de concrete weg of het bijzondere keerpunt van de gebeurtenissen, waardoor de massa’s dichter bij de werkelijke, beslissende, laatste, grote revolutionaire strijd worden gebracht, op te sporen, aan te voelen, juist te bepalen — dat is de voornaamste taak van het tegenwoordige communisme in West-Europa en Amerika.
(...) Ook bij onze verkiezingen hebben we steeds meer dan genoeg te maken gehad met opportunistisch, zuiver burgerlijk, commercieel, schurkachtig kapitalistisch gedoe. De communisten in West-Europa en in Amerika moeten leren een nieuw, een ander parlementarisme tot leven te brengen, dat niets van doen heeft met opportunisme en baantjesjagerij. Het moet zo zijn dat de partij van de communisten haar leuzen uitgeeft en dat echte proletariërs met de hulp van de ongeorganiseerde en terneergedrukte armsten der armen manifesten uitdelen en verspreiden, de woningen van de arbeiders, de hutten van de dorpsproletariërs en de in uithoeken van de wereld levende boeren opzoeken (er zijn in Europa gelukkig veel minder uithoeken van de wereld op het platteland dan bij ons, en in Engeland zo goed als geen), de kroegen ingaan waar de heel eenvoudige mensen verkeren en zich toegang verschaffen tot bonden, verenigingen, toevallige vergaderingen van het gewone volk. Ze mogen met het volk niet in een geleerde (en niet in een al te ‘parlementaire’) taal spreken, ze mogen in geen geval uit zijn op een ‘zetel’ in het parlement, maar moeten overal het denken wakker schudden, de massa in beweging brengen, de bourgeoisie aan haar woord houden, gebruik maken van het door de bourgeoisie tot stand gebrachte apparaat, van de door haar uitgeschreven verkiezingen, van de door haar aan het gehele volk gerichte oproepen, en het volk met het bolsjewisme vertrouwd maken op een manier zoals dat (onder de heerschappij van de bourgeoisie) nooit mogelijk is geweest behalve tijdens verkiezingscampagnes (afgezien natuurlijk van tijden van grote stakingen, toen bij ons net zo’n apparaat van een het gehele volk omvattende agitatie op nog intensievere wijze werkzaam was). Dit in West-Europa en Amerika ten uitvoer leggen is zeer moeilijk, onvoorstelbaar moeilijk, maar het kan en moet gedaan worden, want zonder moeite kunnen de taken van het communisme nu eenmaal niet volbracht worden. De moeite moet echter gericht zijn op het volbrengen van de steeds veelvuldigere praktische taken, die steeds meer vervlochten zijn met alle takken van het openbare leven en door middel waarvan meer en meer de ene tak na de andere, het ene gebied na het andere aan de bourgeoisie ontworsteld wordt.(...)15
 
1Ik heb te weinig gelegenheid gehad het ‘linkse’ communisme in Italië te leren kennen. Ongetwijfeld hebben partijgenoot Bordiga en zijn fractie van de ‘communistische onthouders’ (Comunista astensionista) ongelijk, wanneer zij het niet-deelnemen aan het parlement bepleiten. Ten aanzien van één punt echter schijnt pgt. Bordiga gelijk te hebben — voor zover men zich een oordeel kan vormen op grond van twee nummers van zijn krant Il Soviet (nr. 3 en 4 van 18 januari en 1 februari 1920), van vier exemplaren van het voortreffelijke tijdschrift van pgt. Serrati Comunismo (nr. 1-4 van 1 oktober tot 30 november 1919) en van enkele losse nummers van Italiaanse burgerlijke kranten, die ik in de gelegenheid was te lezen. Partijgenoot Bordiga en zijn fractie hebben nl. gelijk met hun aanvallen op Turati en diens geestverwanten, die in een partij blijven, welke de sovjetmacht en de dictatuur van het proletariaat heeft erkend, die leden van het parlement blijven en hun ongemeen schadelijke, oude, opportunistische politiek voortzetten. Partijgenoot Serrati en de gehele Italiaanse Socialistische Partij [26] maken natuurlijk een fout doordat zij dit dulden, een fout, die evenveel schade dreigt aan te richten en een even groot gevaar dreigt te doen ontstaan als in Hongarije, waar de Hongaarse Turati’s zowel de partij als de radenregering van binnenuit hebben gesaboteerd. [27] Deze verkeerde, inconsequente of karakterloze houding ten opzichte van de opportunistische parlementariërs brengt enerzijds het ‘linkse’ communisme voort en rechtvaardigt anderzijds tot op zekere hoogte het bestaan ervan. Pgt. Serrati heeft kennelijk ongelijk wanneer hij de afgevaardigde Turati ‘inconsequentie’ verwijt (Comunismo nr. 3), want inconsequent is juist de Italiaanse Socialistische Partij, die dergelijke opportunistische parlementariërs als Turati en co duldt. — Noot van Lenin
[26] De Italiaanse Socialistische Partij werd in 1892 als ‘Partij van de Italiaanse Arbeiders’ opgericht. In 1893 nam zij de naam ‘Italiaanse Socialistische Partij’ aan. In december 1914 werd een groep renegaten (onder wie Mussolini), die de imperialistische politiek van de bourgeoisie verdedigden en zich voor de oorlog uitspraken, uit de partij gesloten. Na de Oktoberrevolutie in Rusland werd de linkervleugel binnen de partij sterker. In januari 1921, op het congres in Livorno, braken de linksen met de Socialistische Partij, organiseerden hun eigen congres en stichtten de Italiaanse Communistische Partij.
[27] De Radenregering in Hongarije werd op 21 maart 1919 door de leden van de Sociaaldemocratische en de Communistische Partij gezamenlijk opgericht. Reeds op 1 augustus 1919 werd zij door imperialistische interventie uit het buitenland en door contrarevolutionairen in het binnenland ten val gebracht.
2Uit “De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme”, van V.I. Lenin (https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1920/kinderziekten/index.htm) Geschreven: april-mei 1920.Bron: Een uitgave van Progres Moskou, copyright Pegasus.Vertaling: A.J. Gerritsen en J.B. de Klerk. Transcriptie: Vonk, mei 2004. Uit hoofdstuk VII. Moet men aan de burgerlijke parlementen deelnemen?(https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1920/kinderziekten/7.htm)
3Uit “De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme”, van V.I. Lenin (https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1920/kinderziekten/index.htm) Geschreven: april-mei 1920.Bron: Een uitgave van Progres Moskou, copyright Pegasus.Vertaling: A.J. Gerritsen en J.B. de Klerk. Transcriptie: Vonk, mei 2004. Uit hoofdstuk I. In welk opzicht kan men van de internationale betekenis van de Russische revolutie spreken? (https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1920/kinderziekten/1.htm)
4Uit “De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme”, van V.I. Lenin (https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1920/kinderziekten/index.htm) Geschreven: april-mei 1920.Bron: Een uitgave van Progres Moskou, copyright Pegasus.Vertaling: A.J. Gerritsen en J.B. de Klerk. Transcriptie: Vonk, mei 2004. Uit hoofdstuk II. Een van de voornaamste voorwaarden van het succes van de bolsjewieken (https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1920/kinderziekten/2.htm)
5Volapuk’: kunstmatige wereldtaal, uitgedacht door de predikant Schleyer te Litzelstetten.
6 Nederlandse ‘Tribunisten’ noemt Lenin de leden van de Communistische Partij van Holland. Aanvankelijk waren de Tribunisten een linkse groep van de Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (SDAP). In 1907 richtten zij het blad De Tribune op. In 1909 werden de Tribunisten uit de SDAP gesloten en organiseerden zij een zelfstandige partij, de Sociaaldemocratische Partij (SDP). De Tribunisten vormden de linkervleugel van de arbeidersbeweging in Nederland, maar waren geen consequent revolutionaire partij. In 1918 namen de Tribunisten deel aan de oprichting van de Communistische Partij van Holland.
7 K. Horner: A. Pannekoek; K. Erler: H. Laufenberg.
8Kommunistische Arbeiterzeitung’ (nr. 32 van 7 februari 1920, Hamburg, De ontbinding van de partij, artikel door Karl Erler): “De arbeidersklasse kan de burgerlijke staat niet verbrijzelen zonder vernietiging van de burgerlijke democratie, en ze kan de burgerlijke democratie niet vernietigen zonder de partijen te verbrijzelen.”
De grootste warhoofden onder de Romaanse syndicalisten en anarchisten kunnen ‘tevreden’ zijn: solide Duitsers, die zichzelf klaarblijkelijk voor marxisten verslijten (K. Erler en K. Horner leveren door hun artikelen in het genoemde blad een bijzonder solide bewijs dat zij zich als solide marxisten beschouwen, en kletsen op een bijzonder komische manier ongelooflijke onzin bij elkaar, waardoor zij er blijk van geven dat zij van het abc van het marxisme niets hebben begrepen), durven de grootste ongerijmdheden te verkondigen. Het louter erkennen van het marxisme vrijwaart niet voor fouten. Dat weten de Russen bijzonder goed, want bij ons was het marxisme bijzonder vaak ‘mode’.
De ‘Kommunistische Arbeiterzeitung’ was een orgaan van de kleinburgerlijke, anarcho-syndicalistische groep van ‘linkse’ communisten, die zich in 1919 losscheurden van de Communistische Partij van Duitsland (Spartacusbond). De krant verscheen van 1919 tot 1927
9Malinovski was in krijgsgevangenschap in Duitsland. Toen hij onder het bewind van de bolsjewieken naar Rusland terugkeerde, werd hij door onze arbeiders onmiddellijk voor het gerecht gebracht en doodgeschoten. De mensjewieken vielen ons op een bijzonder giftige wijze aan wegens onze fout dat wij een provocateur in het centraal comité van onze partij hadden. Toen wij echter onder Kerenski eisten dat de president van de Doema, Rodsjanko, gearresteerd en veroordeeld zou worden, omdat hij al voor de oorlog op de hoogte was van de provocatorische activiteit van Malinovski, maar dit niet meegedeeld had aan de trudoviken en de arbeiders in de Doema, werden wij noch door de mensjewieken, noch door de sociaal-revolutionairen ondersteund, die met Kerenski in de regering zaten, en Rodsjanko bleef op vrije voeten en kon ongehinderd naar Denikin ontkomen. — noot van Lenin
10Uit “De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme”, van V.I. Lenin (https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1920/kinderziekten/index.htm) Geschreven: april-mei 1920.Bron: Een uitgave van Progres Moskou, copyright Pegasus.Vertaling: A.J. Gerritsen en J.B. de Klerk. Transcriptie: Vonk, mei 2004. Uit hoofdstuk V. Het ‘linkse’ communisme in Duitsland: Leiders — partij — klasse — massa (https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1920/kinderziekten/5.htm)
11Ik heb te weinig gelegenheid gehad het ‘linkse’ communisme in Italië te leren kennen. Ongetwijfeld hebben partijgenoot Bordiga en zijn fractie van de ‘communistische onthouders’ (Comunista astensionista) ongelijk, wanneer zij het niet-deelnemen aan het parlement bepleiten. Ten aanzien van één punt echter schijnt pgt. Bordiga gelijk te hebben — voor zover men zich een oordeel kan vormen op grond van twee nummers van zijn krant Il Soviet (nr. 3 en 4 van 18 januari en 1 februari 1920), van vier exemplaren van het voortreffelijke tijdschrift van pgt. Serrati Comunismo (nr. 1-4 van 1 oktober tot 30 november 1919) en van enkele losse nummers van Italiaanse burgerlijke kranten, die ik in de gelegenheid was te lezen. Partijgenoot Bordiga en zijn fractie hebben nl. gelijk met hun aanvallen op Turati en diens geestverwanten, die in een partij blijven, welke de sovjetmacht en de dictatuur van het proletariaat heeft erkend, die leden van het parlement blijven en hun ongemeen schadelijke, oude, opportunistische politiek voortzetten. Partijgenoot Serrati en de gehele Italiaanse Socialistische Partij [26] maken natuurlijk een fout doordat zij dit dulden, een fout, die evenveel schade dreigt aan te richten en een even groot gevaar dreigt te doen ontstaan als in Hongarije, waar de Hongaarse Turati’s zowel de partij als de radenregering van binnenuit hebben gesaboteerd. [27] Deze verkeerde, inconsequente of karakterloze houding ten opzichte van de opportunistische parlementariërs brengt enerzijds het ‘linkse’ communisme voort en rechtvaardigt anderzijds tot op zekere hoogte het bestaan ervan. Pgt. Serrati heeft kennelijk ongelijk wanneer hij de afgevaardigde Turati ‘inconsequentie’ verwijt (Comunismo nr. 3), want inconsequent is juist de Italiaanse Socialistische Partij, die dergelijke opportunistische parlementariërs als Turati en co duldt. — Noot van Lenin
[26] De Italiaanse Socialistische Partij werd in 1892 als ‘Partij van de Italiaanse Arbeiders’ opgericht. In 1893 nam zij de naam ‘Italiaanse Socialistische Partij’ aan. In december 1914 werd een groep renegaten (onder wie Mussolini), die de imperialistische politiek van de bourgeoisie verdedigden en zich voor de oorlog uitspraken, uit de partij gesloten. Na de Oktoberrevolutie in Rusland werd de linkervleugel binnen de partij sterker. In januari 1921, op het congres in Livorno, braken de linksen met de Socialistische Partij, organiseerden hun eigen congres en stichtten de Italiaanse Communistische Partij.
[27] De Radenregering in Hongarije werd op 21 maart 1919 door de leden van de Sociaaldemocratische en de Communistische Partij gezamenlijk opgericht. Reeds op 1 augustus 1919 werd zij door imperialistische interventie uit het buitenland en door contrarevolutionairen in het binnenland ten val gebracht.
12Uit “De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme”, van V.I. Lenin (https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1920/kinderziekten/index.htm) Geschreven: april-mei 1920.Bron: Een uitgave van Progres Moskou, copyright Pegasus.Vertaling: A.J. Gerritsen en J.B. de Klerk. Transcriptie: Vonk, mei 2004. Uit hoofdstuk VII. Moet men aan de burgerlijke parlementen deelnemen?(https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1920/kinderziekten/7.htm)
13 Kornilov: tsaristisch generaal die de contrarevolutionaire putsch van de bourgeoisie en de grootgrondbezitters in augustus 1917 leidde. Het doel was Petrograd te bezetten, de bolsjewistische partij te vernietigen, de militaire dictatuur in het land te vestigen om aldus het herstel van de monarchie voor te bereiden.
14 Kapp en co: bedoeld wordt de Kapp-putsch, een militair-monarchistische staatsgreep in Duitsland, onder leiding van Kapp en generaal Luttwitz, die door de reactionaire kringen van het Duitse monopoliekapitaal en het grootgrondbezit werd georganiseerd. Op 13 maart 1920 werden troepen naar Berlijn gestuurd, waarop de regering naar Stuttgart vluchtte en door de militaristen voor afgezet werd verklaard. Er werd een nieuwe regering gevormd, hetgeen door de arbeiders met machtige demonstraties en stakingen werd beantwoord. Reeds op 17 maart werd de regering-Kapp tot aftreden gedwongen.
15Uit “De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme”, van V.I. Lenin (https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1920/kinderziekten/index.htm) Geschreven: april-mei 1920.Bron: Een uitgave van Progres Moskou, copyright Pegasus.Vertaling: A.J. Gerritsen en J.B. de Klerk. Transcriptie: Vonk, mei 2004. Uit hoofdstuk X. Enkele conclusies(https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1920/kinderziekten/10.htm)