Eerst
had ik uigelegd hoe BEWUST burgerlijke krachten (revisionisten) IN de
PTB een algemeen verspreid DOGMATISCHE opvatting van TOEPASSING van
het marxisme gebruiken om de partij van een revolutioniare ideologie
en politieke en organisatorische lijn te “leiden” tot een
“kapitalisme bevestigende” burgerlijke ideologie en politieke en
organisatorische lijn. Hier (in het Frans)
02-08-18 Analyses sur l’évolution de la dégradation politique et idéologique du PTB sont des leçons pour le «renouveau» PCB
Nu
wil ik uitleg geven over hoe het reeds sterk ontwikkeld dogmatische
opvatting van toepassing van het marxisme, de van oorsprong
“eerlijke” ideologisch revolutionaire ambitie om het
communistisch karakter van de partij te VERSTERKEN, beïnvloedde…..
In principe had dit nog rechtgetrokken kunnen worden, door interne
discussie….
Het
bilan bevat enkele ideologisch “correcte” conclusies .. maar het
dogmatisme maakte dat er ook ideologisch “afwijkende” stellingen
werden ontwikkeld (soms TEGENGESTELD aan de eerder “correcte”
conclusies).
De
concrete basis die ik gebruik is wat men kan beschouwen als
“laatste”poging om het proletarisch karakter van de PTB te
behouden. Het zijn twee teksten verschenen in Marxistische Studies no. 26
:”Een revolutionaire partij in stakingen. -
Lessen uit de campagne tegen het Globaal Plan '93 - Rapport
goedgekeurd door het Centraal Comité van de PVDA, 15 september 1994”
en “Ons sociaal-economisch eisenprogramma en de
strijd voor de socialistische revolutie – Politiek
Bureau PVDA”
Ik
heb reeds allebei deze teksten besproken:
in 02-03-18 Le PTB essayant de corriger une opportunisme chez les militants et cadres (en 1996) ... ne savait pas tout a fait de s’en libérer
Maar
ik wil nu vooral het “ingesijpelde” dogmatisme aantonen.
In
Marxistische Studies no. 26, 1994, in DOSSIER KLASSENSTRIJD
verscheen het artikel “Een revolutionaire partij in stakingen. -
Lessen uit de campagne tegen het Globaal Plan '93”, van het
Centraal Comité van de PVDA, 15 september 1994.1
Blijkbaar
is de AANLEIDING van het maken van de tekst de oriëntering die
aangegeven werd in een 1 mei-speech van 1993 van Ludo Martens..:
Om
de revolutie te maken moet de partij correct inspelen op de
objectieve en subjectieve mogelijkheden, doorheen de verschillende
fazen van de klassenstrijd. De ontwikkeling van de klassenstrijd
beantwoordt aan zekere wetten, kent hoogtes en laagtes. Om die wetten
te kennen, bestuderen we het historisch materialisme, dat ons leert
om een juiste inschatting te maken van de periode waarin we leven. We
moeten de taken van de partij in de klassenstrijd bepalen vanuit de
concrete studie van de ontwikkeling van het kapitalisme, de toestand
onder de massa's en de stand van de partijopbouw. (...)
Het
kapitalisme en het imperialisme verzinken steeds dieper in een
uitzichtloze toestand. Na 20 jaar aanslepende crisis gaan we naar
totaal nieuwe situatie, bepaald door verrotting van het systeem,
toenemende crisis, fascisering, strijd tussen blokken die kan
uitmonden op oorlog. Méér dan ooit volgt hieruit de noodzaak van
het socialisme, de enige uitweg voor de volksmassa's hier en in de
derde wereld.
Het
is een periode waarin de reformistische maneuvreerruimte bijzonder
klein is, met politieke crisis van burgerlijke partijen als gevolg.
Fascisering van het regime (vanuit de partijen die het staatsapparaat
beheren) en opkomst fascistische partijen, gaan hand in hand. Maar
het zijn nog altijd in de eerste plaats de "klassieke"
burgerlijke partijen die de politiek van het grootkapitaal uitvoeren
en de repressie opvoeren. (...)
Het
is een periode die objectief gunstig is voor het communisme. Tegen de
verrotting van het systeem kan alleen een ander systeem een oplossing
bieden. We moeten ons als communist profileren en op het niveau van
de massa durven uitkomen voor het socialisme als alternatief.
Sinds Tien An Men is die strijd in de partij aan de gang._In de 1
mei-toespraak van '93 wordt gesteld dat sommige kaders en leden
achter zijn op de ontwikkeling van de toestand. We moeten niet
"standhouden", maar offensief terrein veroveren.
Dit
was tussen twee haakjes, samengevat, de AANLEIDING om het Vijfde Congres in 1995 (“Partij van de revolutie”) te houden.
De
tekst “Een revolutionaire partij in stakingen. - Lessen uit de campagne tegen het Globaal Plan'93 - Rapport goedgekeurd door het Centraal Comité van de PVDA, 15 september 1994” is gemaakt op basis van een vorming in de partij, over het boek van
Lenin (1905), “Tweëerlei taktiek van de sociaal-democratie in de democratische revolutie” zo
staat het zelf in de tekst:
Begin
1993 werd een seminarie gehouden over de toepassing van het boek
Tweeërlei Tactiek van Lenin op onze taken in de
klassenstrijd. De voorbereidingstekst stelt terecht:
"Wij
staan voor de taak van de socialistische revolutie. Deze revolutie is
niet aan de orde vandaag. Maar zij wordt voorbereid doorheen de
veelvuldige gedeeltelijke strijdbewegingen tegen bepaalde aspecten
van de kapitalistische uitbuiting. Wij kunnen naar analogie
(en rekening houdend met de verschillen over het soort
revolutie) de principes die Lenin in Tweeërlei
Tactiek heeft gedefinieerd, toepassen op hoe wij omgaan met
stakingen. Inderdaad, voor
elke staking of voor elk sociaal probleem zijn er twee lijnen
mogelijk: een revolutionaire lijn en een reformistische lijn,
verdedigd door de reformistische partijen en hun agenten in de
vakbeweging. Op deze laatste kunnen we in het algemeen toepassen wat
Lenin over de liberale burgerij zegt. Hun
benadering leidt tot compromissen met de burgerij en leert de
arbeiders zich eeuwig aan de kapitalistische uitbuiting te
onderwerpen. De benadering van de revolutionairen moet zo zijn dat de
arbeiders hun antikapitalistische strijd tot op het bot voeren en dat
zij door hun strijd en door de activiteit van de partij leren zich
van het kapitalistische juk te bevrijden.
Ten
tijde van de mijnsluitingen stelde dit zich als volgt: gingen wij een
echt revolutionaire staking hebben of gingen wij een heruitgave
meemaken van de manier waarop de reformistische leiders het verzet
tegen de herstructureringen in de staalsector hebben geleid
(arbeidsplaatsen laten verloren gaan in ruil voor beloften van
reconversie)?"
Het
is intellectualisme de propaganda voor het socialisme en 'de
politieke taken van de partij' in te roepen om zich niet echt te
engageren in de klassenstrijd, om aan de rand te blijven staan en
'politieke commentaar' te leveren. In de voorbereiding van de
mijnstaking in '86 kwam het hierop neer:
"Wij
hadden gedurende 5 jaar propaganda gemaakt tegen de sluitingen, de
geesten voorbereid, enz. Begin februari 1986 brak het uur van de
waarheid aan: ofwel zetten wij onze woorden in daden om, ofwel gingen
wij de strijd van de mijnwerkers en al onze mooie woorden verraden.
Dat was de inzet. Op dat moment krijgen we te maken met opportunisme
van intellectualistische aard. Plots ontdekt men de politieke
propagandataken voor het socialisme om zich van de concrete
verantwoordelijkheid af te maken.
De
analogie tussen dit opportunisme en dat van de neo-iskristen
in 1905 is tamelijk frappant. Lenin bekritiseert de 'suivisten', die,
wanneer de burgeroorlog uitbreekt, zoals altijd genoegen nemen met
woorden, zonder concrete ordewoorden te formuleren om over te gaan
tot de actie. Hij zegt 'dat de opportunisten niet begrijpen dat het
uur van de revolutie verschilt van de gewone dagelijkse uren... en
dat de geestesgesteldheid, de geestdrift en de overtuiging van de
massa 's moeten worden omgezet en veranderen in actie.'. Hij voegt er
aan toe 'dat op dat moment de actie uit te weg gaan en daarvoor de
psychologische omstandigheden en de propaganda in het algemeen
inroepen, vervallen is in dode en steriele theorie, in de casuïstiek,
of de revolutie verraden. De opportunisten begrijpen niet dat er
ogenblikken zijn in de geschiedenis dat de kritiek van de wapens
volgt op het wapen van de kritiek' (Tweeërlei Tactiek, Hoofdstuk 8).
In
Limburg was begin februari '86 de tijd van de 'kritiek van de wapens'
aangebroken. Dan afkomen met algemene opvoedingstaken om de partij te
verbieden het probleem van de actie op te lossen is volledig
vergelijkbaar met de houding van de neo-iskristen die afkomen met de
lessen uit Wat te doen? (die zij overigens hadden geweigerd toe te
passen) op een moment dat men zich niet meer kon beperken tot de
propaganda maar moest overgaan tot het leiden en organiseren van de
massabeweging.
Lenin
zegt ook dat 'het verschil tussen opportunisten en revolutionairen
niet alleen tot uiting komt in het feit dat deze laatsten de noodzaak
van de opstand propageren, maar dat zij zich ook met het praktische
en organisatorische aspect van deze opstand bezighouden.' Het
algemene principe is dat de partij verantwoordelijk is dat het
cruciale probleem correct wordt opgelost. In Limburg ging niemand
anders dan wij dat doen, en wij hadden er de mogelijkheid voor. Deze
taak weigeren in naam van welk marxistisch-leninistisch principe dan
ook, is het marxisme-leninsme misbruiken om verraad te
rechtvaardigen. Het is de breuk tussen theorie en praktijk
organiseren. Het is een teken van revisionisme."
“De
vorming van 1993” is een voorbeeld hoe de kaders
verantwoordelijk voor de vorming, de militanten een DOGMATISCHE
opvatting van “het marxisme toepassen” bijbracht
Zo kan men ontdekken hoe een dogmatische opvatting van “toepassen van marxisme” is binnengeslopen in de partij (bewust – revisionisme, ... of onbewust – opportunisme?)
Er
bestond een zekere “encyclopedische”
kennis over de inhoud van een reeks werken van Marx en Lenin. Voor de
analyse van een bepaald probleem of van “hoe men politiek of/en
ideologisch correct optreedt in stakingen, in propaganda, op de
werkvloer ‘als commuist’, enz…. “ was men in staat
een werk van Marx of/en Lenin te vinden waarvan men oordeelde dat
die daarin een ANALOGE situatie/probleem analyseerde.
Door die SUBJECTIEF veronderstelde ANALOGIE waren
(geciteerde) stellingen, conclusies, direct overgeplaatst of
“toepasbaar” in de “eigen”
of “actuele” situatie.
Dit
is een dogmatische of eclecticistische opvatting van toepassing van
marxisme ( of het marxisme-leninisme,…..) Maar door het
(subjectie) kiezen van één bepaald werk, wordt dat werk uit zijn
historische context gehaald… het werk wordt “op zichzelf”
bekeken. Er wordt hoogstens formeel “melding” gemaakt van
die context, maar er wordt in die context toch op bepaalde analogiën
gewezen met de “eigen” bestudeerde situatie/probleem/
politiek-ideolgische opstelling.
Een
als “fout” beoordeeld optreden, standpunt, practijk – een
optreden, standpunt of practijk, maar dat men dan eerder
verdedigde met citaten uit hetzelfde werk – kon dan alleen maar te
wijten zijn aan een “verkeerde” of “eenzijdige”
studie van dat werk.
…..
Zo wordt een opportunistische (... of uiteindelijk
revisionistische) opvatting van “toepassen van het marxisme”
gebruikt …. om te bepalen wat opprtunisme dan wel revisionisme is!
...en
wordt een bilan over de werking van de PVDA als communistische partij
in het algemeen “verengd” (er wordt (subjecctief één
punt gekozen) tot “Welke
zijn de taken van een communistische partij in stakingen?” ….
In
1999 zal zo’n subjectieve keuze voor één punt om te komen tot een
bilan van de werking van de partij in het algemeen, opnieuw gemaakt
worden:
In
Resolutievan 1999
(“bilan
van CC over de VERKIEZINGEN vam
1999...”)
wordt niet meer geanalyseerd “Wat
zijn de taken van een communistische partij in stakingen?”….
Maar “Wat zijn de taken van een communistische partij in….
VERKIEZINGEN”...
(beklemtoning
Cursief-vet door mij, NICO)
Welke
zijn de taken van een communistische partij in stakingen? Wat is
spontaneïsme, wat is economisme, wat is intellectualisme: dat is een
steeds weerkerend probleem bij stakingen. Welke teksten van Lenin
zijn hiervoor nuttig en hoe moeten ze begrepen worden?
Een concreet bilan over de werking van de PVDA in de strijd tegen het
globaal plan van 1993.
Eén
van de jaaroriëntaties was, het optreden als "partij van de
politieke klassenstrijd"
te versterken. Bij het opmaken van het bilan is door de provinciale
politieke secretarissen (PS in de tekst) een kritiek gemaakt op de
economistische en spontaneïstische invulling van deze oriëntatie.
De essentie van de kritiek luidt: de directe problemen van de
klassenstrijd hebben het politieke werk verdrongen. Het interne en
het externe werk (voornamelijk de discussies met delegees) is
eenzijdig overheerst door de tactische problemen om de staking los te
trekken ("doorbreken") omdat er een economistische
opvatting is over de taken van de partij in de klassenstrijd. Dit
heeft als gevolg dat de interne versterking van
de partij,
de politieke verovering van de massa's en de
strategische inplanting in de vakbonden
niet centraal staan in het leidinggeven. Het koortsachtig werk
riskeert op die manier te leiden tot partijafbraak in plaats van
partijopbouw. Dit is een situatie die zich de laatste jaren al
verschillende keren heeft voorgedaan. Het is een lijn die ook haar
weerslag heeft buiten periodes van klassenstrijd, maar het scherpst
naar voor komt tijdens stakingsbewegingen.
Dit
rapport werkt dit standpunt uit. Het hoofdpunt in
de beweging tegen het globaal plan was spontaneïsme en economisme.
Tegelijk moet er gewaarschuwd worden tegen het intellectualisme, het
niet gericht zijn op de klassenstrijd, het leveren van commentaar op
de klassenstrijd.
Met andere woorden, de strijd tegen economisme en spontaneïsme moet
gevoerd worden op basis van een overwinning op het intellectualisme.
De partij moet de ambitie hebben om de klassenstrijd te leiden.
Zoniet dreigt een rectificatie tegen het economisme, andere
afwijkingen te dekken en te versterken, zoals het kweken van een
"commentaarpartij".
Om
een algemene, evenwichtige leidraad te geven voor het optreden in
stakingen, voor de relatie partijopbouw en klassenstrijd, moet zowel
het economisme als het intellectualisme gekritiseerd worden. Dit om
te vermijden dat er een eenzijdige kritiek gemaakt wordt op het
"activisme" die ons regelrecht zou leiden naar een breuk
met de massa's. (,,,)
Inzake
organisatie van de voorhoede heeft de partij in de voorbije jaren
niet echt kwalitatieve stappen voorwaarts kunnen zetten onder de
werkers. De vakbondsinplanting is blijven stagneren en op sommige
plaatsen achteruitgegaan. Sinds het Derde Partijcongres over
syndicale kwesties kunnen we niet zeggen dat er op dat vlak
kwalitatieve vooruitgang is geboekt wat betreft het politiek
winnen van de vakbonden.
Bij
elke stakingsbeweging wordt dit opnieuw vastgesteld. Telkens botsen
we op een té beperkte vakbondsinvloed als zwakste schakel om
de beweging op massaschaal beslissend te oriënteren.
Er
is wél een duidelijke vooruitgang op massaniveau voor onze
ordewoorden tegen inlevering en voor een radicaal alternatief tegen
de rijken. In die zin is er een groot verschil in bewustzijn waar te
nemen tussen de budgetbewegingen van '91, '92 en '93. Het
begrotingsalternatief van de partij dringt op grotere schaal door en
wordt door de voorhoede in groeiende mate opgenomen als inzet van de
strijd. Dit was al een bilanpunt van de begrotingscampagne
van 1992 en is in de laatste beweging nog sterk vooruitgegaan.
Tegelijk
stellen we achteraf elke keer vast dat de grote
inzet in de stakingsbeweging niet altijd vertaald wordt in steun aan
de partij bij verkiezingen. De breuk tussen de sterke invloed in de
strijd en de geringe politieke vertaling achteraf, moet ons vragen
doen stellen rond de kwaliteit van het werk in stakingen.
Op
basis van deze dogmatische opvatting van “toepassen van het
marxisme” – een soort van “close reading” van een uitgekozen
werk (hier “Tweërlei taktiek van de sociaal-democratie in de
democratische revolutie”, Lenin, 1905)
– komt men tot vooringenomen conlusies.
Zo
wordt als “intellectualisme” veroordeeld , “een
houding die (hoewel dit één van de bestaansreden is van de
Communistische Partij!) propaganda over noodzaak van revolutie
en socialisme “ zou inroepen” om “niet teveel betrokken te
geraken” … voor “het practisch organiseren” van, en het
“lostrekken” van de (algemene) staking. Het
effectief lostrekken van de staking wordt belangrijk geacht … om de
werkers “te doen ervaren wat klassenstrijd is”. … Het is
wel belangrijk dat er toch wel “politiek werk” verricht
wordt bij het “werken in de staking” …. maar dan vooral
disuccieren en propageren over en van “het alternatief”
dat de partij uitgewerkt heeft .. een “alternatief” dat
dan het verschil moet uitmaken met de “politiek van de burgerij”
en de “houding van de opportunisten”,
waarmee een deel van de vakbondsleiding bedoeld wordt. Het
“alternatief” blijkt dan het 6 puntenprogramma te ziijn (
zie onderaan, NICO)…. Want over een concreet programma over
revolutie en socialisme diskussieren of het propageren ervan…..
voor zover dat er is(?!), “dreigt”
intellectualisme te zijn. Zo wordt intellectualisme het eerst aan
te pakken punt (en wordt wat het hoofdprobleem zou zijn, het
economisme in tweede instantie behandeld):
1.
Tegen het intellectualisme: het was correct om de hele partij te
mobiliseren voor een campagne "algemene staking".
De
hele partij is op "oorlogsvoet" gebracht om te werken aan
een algemene staking. Dit vertrok vanuit de beoordeling dat: 1. de
kans op een algemene staking reëel was; 2. dat deze kans zich niet
zo dikwijls voordoet; 3. dat het proletarisch karakter van de partij
zou versterkt worden door de niet-arbeiderswerkingen te laten
deelnemen aan de klassenstrijd. Deze beslissing was correct. (….)
De
bestaansreden van de partij is de massa's te winnen voor de
revolutie. Het is doorheen de deelname aan de klassenstrijd dat de
partij zich versterkt, aan invloed wint. De partij kan geen
voorhoederol opnemen indien ze die niet waar maakt doorheen de strijd
van de massa's.
We
verwerpen de "fasentheorie" die zegt dat de partij in de
beginfase alleen politieke propaganda moet voeren en niet moet
proberen haar stempel te drukken op het verloop zélf van de strijd.
De partij heeft deze fasentheorie bekampt bij UCMLB (Union des
Communistes Marxistes-Léninistes de Belgique, een organisatie actief
in de periode 1970-76), die een dogmatische, intellectualistische
lijn verdedigde. UCMLB
stelde dat de partij eerst een "wetenschappelijke" lijn
moest uitwerken en daarvoor een "centrum" opbouwen
vooraleer ze met vrucht kon deelnemen aan de klassenstrijd.
De
partij zal nooit de leiding kunnen nemen van de revolutie indien ze
niet vecht om als leidende kracht op te treden in de strijd van de
massa's. De uitwerking van de lijn, de studie van de theorie moet in
dienst staan van de taken die men opneemt in de klassenstrijd. Dit is
waar voor elke fase van de partijopbouw.
Sendero leidt de volksrevolutie in Peru. Dat is het resultaat van
jarenlang opbouwwerk doorheen de strijd van de massa's.
Het
geduldige werk van de partij in vreedzame periodes kan tienvoudig
renderen in periodes van klassenstrijd. Gedurende enkele weken per
jaar zijn de massa's in beweging, staan ze in direct conflict met
regering, patronaat en partijen. Gedurende die periode kan het
bewustzijn van de massa's met sprongen vooruit gaan of kunnen de
massa's het geloof in de klassenstrijd verliezen en in antisyndicale
richting ontwikkelen.
Maar
zich bekommeren om het verloop van de klassenstrijd betekent niet dat
de partijactiviteit erdoor mag gedomineerd worden. We moeten onze
taken globaal stellen. Dit betekent, politieke taken en taken van
partijversterking eerst. Daarom moeten we rekening houden met de
toestand van de partij en beoordelen hoever men de partij kan duwen
in de richting van "de zaken forceren". Men moet de
krachten van de partij beoordelen, de graad van inplanting in de
vakbond, de invloed onder de massa's, de interne ideologische en
organisatorische sterkte. Men kan zich ook te pletter lopen.(….)
Strijden
tegen het intellectualisme betekent dat de partij strijdt voor haar
autonome visie op de inhoud (de ordewoorden, de eisen) en het verloop
van de klassenstrijd (de actie-ordewoorden).
Deze visie verdedigt ze in de vakbonden en rechtstreeks naar de
massa's (door pamfletten, discussies...). (...)
Het
bewustzijn van de massa's evolueert vanuit de ervaringen in de
klassenstrijd, op voorwaarde dat de partij de verwerking van
deze ervaringen dirigeert. Dit veronderstelt dat de massa's
het verschil zien en ondervinden tussen een revolutionaire en een
reformistische lijn, dat onze inzet voor het socialisme een "gezicht"
heeft in de praktische opstelling.
Tijdens
een staking leert de arbeidersklasse zich bevrijden van de
burgerlijke logica, van de dreigementen en chantage, van alle
bedwelmende beloftes en illusies. Lenin vat de strijd tussen de
burgerlijke en de proletarische lijn samen in het ordewoord: "Durf
te strijden, durf te winnen". Onderworpenheid aan de
burgerij of autonome proletarische opstelling drukt zich uit in de
praktische opstelling tegenover de eisen, de ordewoorden, de acties.
In
stakingen stelt zich uiteindelijk dezelfde vraag als
voor de revolutie:
"De
uitslag van de revolutie is afhankelijk van de rol die de
arbeidersklasse zal spelen: zal zij een aanhangsel zijn van de
burgerij (machtig door haar druk op het absolutisme, maar politiek
machteloos) of zal zij de volksrevolutie leiden?"
(Tweeërlei Tactiek, Voorwoord) (...)
Een
revolutionaire of een opportunistische lijn: in stakingen is deze
keuze permanent en tastbaar aanwezig. Zich niet praktisch engageren
om een revolutionaire lijn te doen winnen betekent ook dat men het
initiatief in handen van de klassevijand laat.
De
partij heeft een visie op de ontwikkeling van de praktische strijd,
op de ordewoorden, op het soort acties die aangewezen zijn en die
visie wordt bepaald door onze revolutionaire opstelling. Die visie is
dus tegengesteld met die van het reformisme. In Tweeërlei Tactiek
ontleedt Lenin de programma's en de ordewoorden van de revolutionaire
en van de opportunistische sociaal-democratie met betrekking tot de
burgerlijk democratische revolutie. (...)
Doorheen
de meningsverschillen over de praktische klassenstrijd proberen we
duidelijk te maken dat er fundamentele maatschappij-opvattingen
botsen. Men moet dus permanent een analyse maken van de strategie en
de tactiek van de burgerij (regering, patronaat, partijen) en een
analyse van de vakbond (de punten van akkoord of tegenstelling). De
partij bepaalt een autonome lijn, die de belangen van de
massa's (en niet de standpunten van de vakbondsleiders) als
vertrekpunt neemt en een alternatief uitwerkt tegenover de plannen
van de burgerij. De enige kracht die dit programma kan
afdwingen zijn de massa's, terwijl de vakbondsleiding erop
rekent om enkele kleine toegevingen te bekomen op het programma van
de burgerij. (….)
Hoe
klaarder we ons profileren door een revolutionaire opstelling in de
staking, hoe beter we geplaatst zijn om de politieke opvoeding van de
massa's aan te pakken. Het omgekeerde is ook waar: men kan het
proletariaat niet 'opvoeden' in de grote principes van de revolutie
en het socialisme terwijl men zich niks bekommert om het succes van
de strijd die de werkers aan het voeren zijn.
Tijdens
de strijd tegen het globaal plan is drie maal per week een dergelijke
klassenanalyse gemaakt van de krachten op het terrein. Daaruit zijn
telkens politieke conclusies voor propaganda en agitatie getrokken.
De kritiek is niet dat dit gebeurd is, de kritiek is dat de
"politiek" overwegend hiertoe is gereduceerd en dat de
onmiddellijke noden van de klassenstrijd méér aandacht en ruimte
hebben gekregen dan de strategische taken van de partijopbouw (zie
verder).
“We
moeten onze taken globaal stellen. Dit betekent, politieke taken en
taken van partijversterking eerst. Daarom moeten we rekening houden
met de toestand van de partij en beoordelen hoever men de partij kan
duwen in de richting van "de zaken forceren". Men moet de
krachten van de partij beoordelen, de graad van inplanting in de
vakbond, de invloed onder de massa's, de interne ideologische en
organisatorische sterkte.
(“politieke taken”
= het propageren van het 6 puntenprogramma, partijversterking =
drempelverlaging voor lidmaatschap) Hoe
klaarder we ons profileren door een revolutionaire opstelling
(“durven” en “kunnen” het 6-puntenprogramma
propageren) in de
staking, hoe beter we geplaatst zijn om de politieke opvoeding van de
massa's aan te pakken.”
Uiteindelijk
draait het om de vraag: Hoe het IMAGO van de partij bekend maken
bij arbeiders, delegees ….als de partij die “mee trekt aan
het organiseren van de staking en het opstellen van de ‘best
mogelijke’ strijdobjecieven” De kaders die openlijk – van
buiten af – dit doen moeten niet diskuteren over revolutie en
socialisme, want dat is “Intellectualisme”! Dit wordt als
richtlijn geformuleerd en als ‘communistisch optreden’
verdedigd door het dogmatisch gebruik van een uitgekozen tekst van
Lenin, waarbij men ANALOGIËN vooropsteld – waardoor CITATEN uit de
tekst, de richtlijn wordt voor een volgende keer, of het oordeel
wordt binnen het kader van het bilan.
“Politieke
boodschap”, “revolutionaire lijn”,…...hierbij
wordt het BESTAAN VERONDERSTELd, van een revolutionaire strategie
vastgelegd in een fundamenteel programma. … Want zo wordt aan
het einde van de derde tekst uit “M.S. 26 “Dossier Klassenstrijd“ (doorscrollen tot “Ons sociaal-economisch eisenprogramma en de
strijd voor de socialistische revolutie” ) gesteld:
Tot
slot, stellen wij voor om een fundamenteel document over het
programma van de PVDA te herlezen. In het "Programma van
de PVDA", dat goedgekeurd werd op het stichtingscongres
in 1979 staat dat "het
minimumprogramma radicale eisen formuleert, die een
consequente strijd mogelijk maken tegen de heerschappij van de
monopolieburgerij en tegen het imperialisme".
Het
is wellicht onvoorzichtig geweest de term "minimumprogramma"
te gebruiken, maar de relatie tussen de economische en democratische
hervormingseisen en de revolutie is klaar gesteld. De artikels
101, 102 en 108 verduidelijken die relatie: "De
Partij van de Arbeid moet de
werkende massa's steeds opvoeden in de geest van haar consequent
programma om in de strijd een klare richting tegen de
heerschappij van het monopoliekapitaal en het imperialisme aan te
nemen. Daartoe is echter de vooraf gaande voorwaarde, de Partij met
kracht en enthousiasme elke
strijd van de massa's voor hun concrete, directe eisen ondersteunt.
(...) Het essentiële is dat de massa's zich mobiliseren en actief
zijn en dat zij zich organiseren voor de strijd. Hierop steunend,
kunnen de communisten op een aangepaste wijze het bewustzijn van de
massa's verhogen. (...) De socialistische revolutie neemt niet de
vorm aan van één enkel grootscheeps gevecht op één front. De
socialistische revolutie omvat een hele periode van scherpe
klassenconflicten op alle fronten. Zij
zal een hele reeks gevechten omvatten voor de verdediging van de
onafhankelijkheid en de vrede, voor democratische en sociale
vooruitgang. Door
deze revolutionaire massastrijd zullen de krachten van de grote
burgerij worden verzwakt en verdeeld en zal haar staatsapparaat
worden ontwricht en verlamd. De gevechten voor verschillende
deeleisen moeten uiteindelijk uitmonden in de onteigening van het
monopoliekapitaal en de ontbinding van haar repressieve
staatsmachine."2
De beperkte citaten uit “het programma van 1979” komen dan nog uit een inleiding op het MINIMUM-programma (dat eigenlijk een totaat van HERVORMINGSEISEN is) In de (bewust?)NIET geciteerde stukken wordt duidelijke waarom men een “analogie” ziet met “de periode van de democratische revolutie VOOR de uiteindelijke socialistische revolutie”. Het is trouwens dat deel waarvan men stelde dat het (na 1987) niet meer klopte. Sinds het vijfde congres was dan ook de opdracht van de opstelling van een NIIEUW programma gekomen. Maar hier in deze tekst (van 1994) wordt uitgegaan dat het progamma van 1979 nog steeds hèt programma is …. maar in heel dit bilan wordt er inhoudelijk verder niets over gezegd … er wordt alleen formeel verwezen naar “het” programma. (behalve dus die BEPERKTE en daarom misleidende citaten)
De
totale tekst (“Revolutionaire partij in stakingen ….”)
is INTERN contradictorisch: Het eerste punt “tegen het
intellectualisme” is, volgens mij, niet “gewoon wat
dogmatisch”, het lijkt mij dat er BEWUST, OP BASIS VAN EEN
BESTAAND DOGMATISME een lijn wordt binnengebracht die revolutie en
socialisme AFWIJST.
De
analyse van wat eigenlijk bepaald was, het hoofdprobleem te
zijn ( “het economisme”), gaat uit van een
proletarisch klassenstandpunt …. maar is niet vrij van dogmatisme:
de analyse is ook gesteld in een dogmatische opvatting van ‘toepassen
van het marxisme” (een “bijbelstudie” van een vooraf
subjectief gekozen werk van Lenin – hier dus “Tweeërleid
tactiek ...” – LOSGEMAAKT uit zijn historische
context)….. Het stelt de oorzaak van de foute opstelling,
‘economisme”. dan ook voor als een “eenzijdige”
lectuur van “Tweeërlei taktiek...”. Aangezien de
ideologische opstelling in dit deel van de tekst (“tegen het
economisme”), – volgens mij toch, als ik goed lees – soms
TEGENGESTELD is aan het stuk “tegen het intellectualisme”
kan je je afvragen in welke van de twee teksten opgesteld zijn op
bazis van een “eenzijdige lectuur” van “Tweeërlei
taktiek….” Kijk wat het eeste deel van de tekst (“tegen
het intellectualisme”) zegt over de “fasentheorie”…
en wat hieronder in de tekst gezegd wordt over de
“stappentheorie”.´...
2.
Tegen het economisme: de partij heeft één strategische taak, de
revolutie voorbereiden
De
bestaansreden van de partij is de massa's winnen voor de revolutie.
De fundamentele vraag, die men moet stellen doorheen de verschillende
fazen en etappes van de klassenstrijd, luidt: doen we de zaak van het
communisme vooruitgaan of niet. Het is deze vraag die in de 1
meitoespraak van 1994 wordt gesteld:
"Er
zijn kameraden die zeer goed in de concrete dagelijkse strijd
werken,... als om te doen vergeven dat zij communist zijn. In de
huidige wereld waar weer fascisme en oorlog dreigen, is communist
zijn geen handicap, geen besmettelijke ziekte, het
communisme is het enige positieve alternatief voor het criminele
kapitalisme! Iemand mag goed werken in stakingen, maar als hij de
moed niet heeft om door te discussiëren over ons antikapitalistisch
programma, dan speelt hij de fascisten in de kaart."
Er
kan geen breuk gemaakt worden tussen deze strategische opdracht, het
werken aan de revolutie en de taken in de klassenstrijd.
2.1.
Er is door de leiding een lijn aangegeven die in grote mate steunt op
een eenzijdige verwerking van de mijnstaking van 1986
Eén
van de belangrijkste basisteksten die in de feiten het optreden
hebben bepaald is de tekst van '86 over Partij, vakbond en
stakingscomités. Het is de tekst waarin het concept van "drie
pijlers" (veroveren van de massa door openlijke propaganda, werk
in de vakbond, werking van de vriendenkringen) is uitgewerkt.
Alhoewel hij hoofdzakelijk handelt over de verhouding tussen werk in
de vakbond en autonome partijwerking, verklaart hij in grote mate de
overheersende aandacht die besteed werd aan het loswerken van de
strijd. De nadruk ligt er op de strijd tegen het
intellectualisme, tegen het niet vechten voor de leiding van de
klassenstrijd. Maar hij duwt de partij in een richting van
activisme en spontaneïsme.
Die
lijn is verder theoretisch gestaafd met een eenzijdige lezing van
teksten van Lenin. Ze is uitgewerkt in vroegere vormingsteksten over
de toepassing van Tweeërlei Tactiek en Nieuwe taken, nieuwe
krachten.
2.2.
Er is op basis van deze teksten een gangbaar standpunt
ontstaan over de "dubbele taak" van de partij: de politieke
leiding nemen en ook de economische strijd leiden
Deze
opsplitsing houdt gevaren in omdat ze niet vertrekt vanuit de
éne strategische hoofdtaak, de revolutie voorbereiden. In de
praktijk stellen we vast dat ze dikwijls leidt tot het verzinken in
de directe taken van de staking. Als de partij volle
verantwoordelijkheid draagt voor het lostrekken en ontwikkelen van de
strijd wordt zeer snel de gehele activiteit daarop afgestemd en
verdwijnen de politieke taken op de achtergrond. In de feiten leidt
de "dubbele taak" tot de stappentheorie: eerst de
economische strijd, daarna het socialisme.
We
moeten alle taken in de klassenstrijd bekijken vanuit het
winnen van de voorhoede en de massa's voor de revolutie. We
moeten in de taakstelling de grootste aandacht besteden aan de
politiek beslissende overwinningen die we willen halen. We
moeten onze kop breken over initiatieven en een aanpak die niet in de
lijn van de "spontane gang van zaken" liggen, om
kwalitatieve inzichten bij te brengen die politieke horizonten
openen. Het belang dat we hechten aan bepaalde initiatieven
kan niet alléén vanuit de directe strijd bepaald worden.
Solidariteitsbezoeken over de taalgrens kunnen veel efficiënter zijn
om revolutionaire inzichten bij te brengen dan acties rond het eigen
bedrijf. De partij moet initiatieven nemen die het gezichtsveld
opentrekken, die politieke discussies op gang brengen. (...)
2.3.
De formulering van de _"dubbele taak" werd geargumenteerd
met een eenzijdige lectuur van o.a. Tweeërlei tactiek en Nieuwe
taken, nieuwe krachten
Uit
de studie van die teksten is op eenzijdige manier
alléén de strijd tegen het intellectualisme naar voor gehaald:
"Zijn we een
partij van de propaganda of een partij van de praktische
klassenstrijd?"
Vanuit
een lineaire vergelijking
tussen de taken van de partij tijdens de opstand van 1905 en de
economische strijd, komt eenzijdig
de nadruk te liggen op de volledige verantwoordelijkheid van de
partij voor het lostrekken en praktisch leiden van de strijd.
"Lenin
spreekt over democratische revolutie en zijn essentiële boodschap is
dat de revolutionaire partij deze revolutie moet leiden, ze moet
doordringen met haar programma voor deze revolutie. Dat is de beste
voorbereiding op de socialistische revolutie. Bij ons is de
democratische revolutie gebeurd. Wij staan voor de taak van de
socialistische revolutie. Deze revolutie is niet aan de orde van de
dag. Maar deze revolutie wordt voorbereid doorheen de veelvuldige
gedeeltelijke strijdbewegingen tegen bepaalde aspecten van de
kapitalistische uitbuiting. Wij kunnen naar analogie
(rekening houdend met de verschillen in het type revolutie) de
principes die Lenin in Tweeërlei Tactiek bepaalt, toepassen op de
manier waarop wij stakingen benaderen."
(Vorming Tweeërlei Tactiek)
Het
op gelijke voet zetten van de taken van de partij in de opstand en in
de economische strijd brengt een mentaliteit in het partijwerk van
"het is nu of nooit", van "het is onze
verantwoordelijkheid als er geen staking komt". De partij wordt
opgezadeld met de volle verantwoordelijkheid voor het doen lukken van
de actie. Dit moet onvermijdelijk leiden tot activisme en
spontaneïsme.
Dit
wordt verder geargumenteerd met de stellingen waarin Lenin terecht de
tegenstelling aanduidt tussen de "agerende"
sociaal-democratie en de "redenerende" opportunisten.
Het
is correct dat de partij zich mee verantwoordelijk moet voelen voor
het praktisch ontwikkelen van de klassenstrijd. Maar correcte
stellingen op zich kunnen eenzijdig worden
als ze worden verabsoluteerd of als enige het optreden gaan bepalen.
In dit geval heeft het geleid tot economistische afwijkingen. We
bouwen aan een politieke partij en niet aan een strijdcomité. Als
het opperste criterium wordt, het loskrijgen van de klassenstrijd,
dan wordt de partij meer en meer opgeslorpt door de directe problemen
van de strijd. In de praktijk hebben de problemen van loswerken van
de algemene staking en van "doorbreken", een groot deel van
het interne partijleven en het grootste deel van de discussies met
delegees beheerst.
Lenin
stelt in Nieuwe taken (Oeuvres, deel 8, pp.209-219) dat de nieuwe
situatie een toevloei van krachten meebrengt, dat het legale werk
verzekerd is zodat de partij zich kan concentreren op haar politieke
taken.
"In
het begin van de beweging moest de sociaal-democratie voornamelijk
een bijna uitsluitend educatief werk verrichten, bijna al haar
krachten toespitsen op de economische agitatie. Maar stilaan worden
deze taken meer en meer en één voor één overgenomen door nieuwe
krachten, door bredere lagen die in de beweging gekomen zijn. De
revolutionaire organisaties nemen meer en meer de echte politieke
leiding in handen; hun specifieke taak bestaat erin te wijzen op de
sociaal-democratische conclusies uit het arbeidersprotest en de
uitingen van ontevredenheid van het volk."
Tijdens
de voorbereiding van de mijnstaking in '86 is gesteld dat dit
verschillend is van onze situatie, waarin de vakbondsleiding de
strijd saboteert. Daaruit volgde de "dubbele taak" van de
partij. De partij moet niet alleen de politieke leiding nemen maar
ook de klassenstrijd zélf organiseren want als hij aan de
vakbondsleiding wordt overgelaten, komt hij er niet. Dit concept is
uitgeschreven in de tekst Partij, vakbond en stakingscomités (1986).
De klemtoon ligt op de verantwoordelijkheid van de partij voor het
lostrekken van de strijd. In dat concept kadert ook de idee van de
"drie pijlers" van de partij: het realiseren van de dubbele
taak verloopt langs 1. de rechtstreekse agitatie en propaganda van de
partij (pamfletten); 2. de werking van de vriendenkring; 3. de
vakbondswerking.
De
tekst stelt terecht dat een algemene staking niet vanuit de
vakbondstop zal vertrekken en dus moet afgedwongen worden van
onderuit, door zo breed mogelijk georganiseerde doorbraken vanuit de
basis, steunend op een zo ruim mogelijke goedkeuring van het
intermediair apparaat. Maar deze tekst geeft een scheefgetrokken
beeld van de taken van de partij en van de vriendenkringen in de
staking. Het zwaartepunt ligt op het "doorbreken" en de
hoofdstrijd wordt gevoerd tegen de idee van "druk op de vakbond"
en het "uitsluitend werken langs de vakbondsstructuren". In
de praktijk oriënteert dat de activiteit van de vriendenkringen
voornamelijk op het zélf organiseren van de strijd.
Uit
Bilan PS, 16 januari 1994:
"De
stelling dat de partij zich opbouwt door haar taken in de
klassenstrijd op te nemen, is spontaneïstisch geïnterpreteerd. De
taken van de Partij werden bepaald vanuit de tactiek, vanuit de
onmiddellijke problemen die zich opdrongen om de algemene staking los
te krijgen. Terwijl de fundamentele politieke opdrachten die de
Partij in zo'n beweging, in de huidige periode, dient op te nemen,
nooit klaar werden gedefinieerd en besproken. Daardoor is een
spontaneïstische lijn opgedrongen aan de hele Partij.
Politiek
en tactiek moeten centraal staan. Maar dat is nu verengd tot het
probleem van de te volgen tactiek, geconcentreerd rond de vraag: hoé
gaan we volgende week de algemene staking lostrekken? Van welke
bedrijven kunnen we bekomen dat ze maandag... in staking gaan en hoe
zullen we dat aanpakken."
2.4.
Om niet in spontaneïsme te vervallen moeten we een historisch
materialistische visie hebben op de vooruitgang van de klassenstrijd
Communisten
putten hun optimisme uit het wetenschappelijk inzicht dat het
kapitalisme historisch veroordeeld is en dat de massa's door het
failliet van het kapitalisme gedreven worden in de richting van de
revolutie. De voorwaarden waarin de algemene staking losbreekt kunnen
niet geforceerd worden, ook niet door de grootste partijinzet. Als de
algemene staking niet vandaag uitbreekt dan breekt ze wellicht morgen
uit. Dit inzicht is belangrijk om een houding van "nu of nooit"
te vermijden.
Het
historisch materialisme toepassen betekent ook erkennen dat de
staking niet de hoogste vorm is van de klassenstrijd. Het kan een
belangrijke episode zijn maar het is hoe dan ook maar een episode in
de voorbereiding van de revolutionaire opstand. Dit besef bepaalt ook
hoe we onze taken stellen in een stakingsbeweging. Wat ons in de
eerste plaats interesseert is de vooruitgang van het
klassenbewustzijn en de vooruitgang van de partij.(…)
Hier
wordt in de tekst IN FEITE een “bedenking gemaakt” bij het
uitgangspunt van de “vorming in 1993” over de ANALOGIE van
de actuele situatie van algemene staking en de democratische
revolutie in 1905 in Rusland: “ Vanuit een lineaire
vergelijking tussen de taken van de partij tijdens de
opstand van 1905 en de economische strijd, komt eenzijdig
de nadruk te liggen op de volledige verantwoordelijkheid van de
partij voor het lostrekken en praktisch leiden van de strijd …. Het
op gelijke voet zetten van de taken van de partij in de opstand en in
de economische strijd brengt een mentaliteit in het partijwerk van
"het is nu of nooit", van "het is onze
verantwoordelijkheid als er geen staking komt". De partij wordt
opgezadeld met de volle verantwoordelijkheid voor het doen lukken van
de actie. Dit moet onvermijdelijk leiden tot activisme en
spontaneïsme.” Maar er is geen inzicht bij het uiteindelijk
dogmatisme van de “vorming”, en wordt de analogie dus niet in
vraag gesteld.
En
zo kan een “klassenbewuste” opstelling de analyse niet
redden van het dogmatisme,,,, en leidt het naar conclusies die de
partij VERWIJDEREN van revolutie en socialisme… en wordt
“het
vooruitgaan van de partij” gesteld in termen van recrutering
(dus QUANTITATIEF “méér leden”) en een versterking van
het BEELD, het IMAGO, het “merk” van de partij...
1.
De politieke taken
"De
politiek op de commandopost" moet hoe dan ook de eerste opdracht
zijn in stakingen. De nota's van de leiding bevatten elke keer een
uitvoerig stuk politieke analyse van de toestand, van de partijen, de
regering, de vakbondsleiding en de massa's.
Dit
was juist, maar de vraag is of de "politieke taken" er niet
te eng zijn gesteld en zijn gereduceerd tot "wat direct
bruikbaar is voor de klassenstrijd". Met andere woorden, is het
uitgangspunt waar alles om draait, de economische strijd, of is het
uitgangspunt de revolutie.
Uit
PS-verslag 11 november 1993:
"Er
is ernstige kritiek gemaakt op de Vriendenkring-brief; ook globaal op
de artikels en de politieke nota's. Het thema van het socialisme
wordt in de eerste totaal niet en in de tweede reeks té zeldzaam
ontwikkeld. Dit staat tegenover de 1 mei-toespraak waarin wordt
gesteld: 'In elke dagelijkse strijd houden wij de ogen gericht op het
socialisme als enige uitweg... Alleen wie vastberaden vecht voor het
antikapitalisme en voor het socialisme kan consequent vechten voor de
onmiddellijke eisen van de massa's'.
Er
is al op gewezen dat de huidige crisis van het kapitalisme directer
dan ooit de vraag stelt: naar welke maatschappij evolueren wij ?
Waarom
hebben wij geen goede affiches voor het socialisme; over eenheid
Vlamingen en Walen en vreemdelingen (bv. met een dokwerker, een
staalarbeider, een migrant). Dit zou een proletarische inhoud geven
aan de slogan 'Eenheid maakt Macht'."
1.1.
In een stakingsbeweging liggen de politieke aanknopingspunten voor
het grijpen
Een
revolutionaire partij probeert, vertrekkend van de ervaringen van de
massa's, fundamentele inzichten bij te brengen over kapitalisme,
staat, revolutie en socialisme. Precies omdat de massa's veel
vatbaarder zijn voor politiek, moeten onze inspanningen erop gericht
zijn zo kwalitatief mogelijke vooruitgang af te dwingen en moeten we
de stappentheorie bekampen (eerst goed werken in de economische
strijd, daarna politiek). Vertrekkend van de concrete ervaringen van
de massa's moeten we onze fundamentele inzichten in het kapitalisme
binnenbrengen.
De
weerstanden om 'aan politiek te doen' in stakingen situeren zich
dikwijls alleen in ons eigen hoofd en niet onder de massa's. Het zijn
de vijanden van de arbeidersklasse die pleiten voor 'geen politiek',
tegen 'beïnvloeding van buitenuit'. (...)
1.2.
De plaats van het Zespuntenprogramma
De
partij verdedigt "directe" eisen die als doel hebben de
massa's te oriënteren in antikapitalistische en revolutionaire
richting, zonder dat ze op zich raken aan de grondvesten van het
systeem. Het zijn herverdelingseisen en geen eisen die de
eigendomsverhoudingen en het karakter van de staat veranderen. Er
bestaat zeker de opvatting dat de "politiek" in de
stakingsbeweging te herleiden is tot de agitatie voor het
6-puntenalternatief en de 32-urenweek. Dat politiek discuteren te
herleiden is tot het ingaan tegen alle opvattingen die deze eisen in
de weg staan, zoals "gelijke verdeling van de lasten",
"concurrentievermogen", "realisme". Zeker, dit
zijn aanknopingspunten voor het stellen van "welk
maatschappijconcept" maar dit is op zich nog geen communistische
politiek. We stellen vast dat vele arbeiders en delegees die met ons
meegaan op het vlak van het "antikapitalistisch alternatief"
afhaken op het "socialistisch alternatief".
De
bedoeling van ons werk als communist moet zijn om de band te maken
tussen onze opstelling in de economische strijd en onze overtuiging
als communist. Daarop wordt uitvoerig ingegaan in het artikel: "Ons
sociaal-economisch eisenprogramma en de strijd voor de socialistische
revolutie".
1.3.
Er is onbetwistbaar de tendens om "de politiek" te
herleiden tot de inzichten die "de klassenstrijd vooruitbrengen"
In
de tekst over Tweeërlei Tactiek wordt benadrukt dat we geen
propagandapartij zijn die "politiek" beperkt tot opvoeding
in het marxisme-leninisme en propaganda voor het socialisme.
Er wordt vooral een intellectualistische opvatting over politiek
gekritiseerd: "Deze minachting, deze onderschatting van de
politieke taken in verhouding tot de spontane beweging, weerspiegelt
juist het opportunisme."
De
echte politieke taken bestaan erin om de beweging een juiste
politieke oriëntatie te geven. Dit betekent dan vooral, de strijd
winnen tegen gelijkmatige inlevering, voor de verwerping van het hele
plan, tegen competitiviteitslogica, voor ons 6-puntenalternatief.
"Zullen
wij in staat zijn van de juistheid van onze sociaal-democratische
politiek en van onze verbindingen met het proletariaat... gebruik te
maken om op de revolutie een proletarische stempel te drukken, om de
revolutie niet alleen in woorden, maar metterdaad tot de werkelijk
beslissende overwinning te drijven, om de onbestendigheid, de
halfslachtigheid en het verraad van de democratische burgerij te
overwinnen?" (Tweeërlei Tactiek, Voorwoord)
De
analogie die gemaakt wordt tussen de economische strijd en de
democratische revolutie van Lenin leidt tot economistische
conclusies. Lenin toont aan dat de burgerlijk democratische
revolutie een noodzakelijke etappe is en dat de revolutionairen die
zo consequent mogelijk moeten voeren om de leiding uit handen van de
burgerij te halen en de socialistische revolutie voor te bereiden. De
stelling die eruit wordt afgeleid is: als wij de meest consequente
vechters zijn in de economische strijd bakenen we ons 'politiek' af
van de 'democratische burgerij', in dit geval van het reformisme. De
revolutionaire lijn staat in dienst van de economische strijd.
Terwijl
Lenin aantoont dat de opportunisten die de leiding aan de burgerij
willen laten in de democratische revolutie, dezelfden zijn als de
'economisten' die enkele jaren voordien de 'politiek' van het
proletariaat willen herleiden tot de economische strijd.
Een
eenzijdige lectuur van Tweeërlei Tactiek leidt tot een
verwaarlozing van de politieke taken zoals die beschreven
worden in Wat te doen?: het optrekken tot politieke inzichten
die niet spontaan uit de klassenstrijd voortkomen. "Politiek"
die niet recht-streeks ingrijpt op de problemen van de klassenstrijd
worden eerder als intellectualisme beschouwd.
Het
is de taak van de partij haar algemene politieke visies te doen
doordringen: de noodzaak van het socialisme, het antiracisme, het
oorlogsgevaar, de rol van de Europese eenmaking,....
In
het bilan over de strijd tegen het begrotingsplan van 1992 werd al
gesteld:
"Meer
in het algemeen moeten wij - ook op het vlak van de massa - meer
propaganda (durven) maken voor het socialisme en ingaan tegen de
anticommunistische propaganda. Het is zeker niet door onze kop in het
zand te steken dat wij politiek zullen vooruitgaan. Daarbij moeten
wij ook veel meer en vooral veel agressiever ingaan tegen de in de
vakbonden (en onder de arbeiders) verspreide stelling dat de
gebeurtenissen in het Oostblok 'het failliet van het socialisme en de
planeconomie' bewezen hebben. De gebeurtenissen in het Oostblok
bewijzen elke dag het failliet van het revisionisme en het
kapitalisme. (...) Naar de voorhoede toe is dat nog veel meer een
punt van inzet. Wij stoten hier zeer waarschijnlijk op één van de
belangrijkste politieke hinderpalen voor de recrutering van
voorhoede-arbeiders en -syndicalisten voor de partij."
In
het werk naar delegees en sympathisanten toe moet men er altijd naar
streven om door te stoten naar fundamentele inzichten die
alleen de partij hen kan bijbrengen. De kritiek van het
reformisme als strategie, het trotskisme. De strijd tegen de 'vier
mythen' (concurrentiepositie, Europa, nationalisme en anticommunisme)
moet uitmonden op de noodzaak van de revolutie en het socialisme. We
moeten overtuigend aantonen dat het kapitalisme, dat gedreven wordt
door de vernietigende logica van de winst, een barbaars en
uitzichtloos systeem is. Deze overtuiging moet in het propaganda- en
agitatiewerk voortdurend verwerkt zijn. (….)
Eén
van de belangrijkste vaststellingen die we moeten maken is dat vele
delegees met wie we goed hebben samengewerkt in de strijd tegen het
globaal plan, achteraf meemarcheren met het trotskistisch initiatief
van Gauches Unies. Dikwijls winnen we hun vertrouwen op basis van
juiste inzichten over de directe strijd, zonder een politieke strijd
te voeren rond hun maatschappijopvatting. Dat (...) wijst op een
algemeen koncept van economistische werking met die delegees. Ze
maken uiteindelijk niet de breuk met het reformisme en onze taak is
precies om op te sporen waarom, wat hen tegenhoudt, hoe we de
weerstanden kunnen overwinnen. Het zijn in de meeste gevallen
niet de discussies over het 6-puntenalternatief, maar wél over
Stalin, de val van het socialisme, de superioriteit van het
kapitalisme, het anarcho-syndicalisme, de partijopvatting, enz. die
beslissend zijn. Kortom, we moeten als communist met hen werken.
2.
De strategische taken van de partij in stakingen
Als
we spreken over partijopbouw in stakingen, dan hebben
we het over vier grote taken die op lange termijn de sterkte van de
partij bepalen.
2.1.
De interne politieke en ideologische eenmaking en versterking
Tijdens
de beweging tegen het globaal plan is onvoldoende aandacht besteed
aan de problemen van de leden bij de verdediging van het alternatief.
(...)
Het
gaat hier NIET over het strategisch fundamenteel programma over
noodzaak van revolutie en socialisme (dat alleen maar het tot dan
niet gewijzigde “progranna van 1979” kan zijn) maar over
het “6 puntenprogramma”…..
2.2.
Winnen van de massa's voor de politieke lijn van de partij
We
moeten de grootste aandacht besteden aan de politieke vooruitgang,
het bespreken van de politieke problemen, de analyse van de massa's
en de drie lagen onder de massa. De toepassing van de massalijn, het
werken met dagnota's, het politiek verwerken en optrekken van de
ervaringen moet de grootste zorg van het partijwerk uitmaken. De
klassenstrijd zal zich des te sterker ontwikkelen naargelang de
overtuiging van de massa's groter is. Dit is in de beweging tegen het
globaal plan in de verdrukking gekomen in verhouding met het
"loswerken" van de strijd. (...)
2.3.
De recrutering van nieuwe krachten voor de partij
Indien
een stakingsbeweging niet leidt tot organisatorische versterking van
de partij, dan leidt ze tot partijafbraak. Het organisatiewerk vraagt
praktische inschakeling van de sympathisanten maar ook politieke
opvoeding.
De partij moet zich openstellen voor nieuwe krachten en de
begeleiding van die krachten moet één van de belangrijkste
onderdelen zijn van het partijwerk. Tijdens de beweging tegen het
globaal plan is vooruitgang gemaakt op dat vlak, maar de leiding aan
dat werk heeft onvoldoende aandacht gekregen op de leidende organen.
Nieuwe
taken, nieuwe krachten
en het organisatiewerk.
Uit
de tekst Nieuwe
taken
zijn een aantal correcte oriëntaties aangegeven voor het
organisatiewerk tijdens stakingen.
1.
De noodzaak om nieuwe krachten in te schakelen om
de taken in de klassenstrijd op te nemen.
2.
De lagere toelatingsvoorwaarden tot de partij om toevloei van nieuw
bloed mogelijk te maken.
"Er
is voldoende sympathie voor de opstand, voor de zaak van de
internationale sociaal-democratie, opdat deze kringen van
sympathisanten, als de sociaal-democraten blijk geven van energie,
onder druk van de gebeurtenissen, eerst democratische helpers worden
van de sociaal-democratische arbeiderspartij, en vervolgens
overtuigde partijleden."
3.
De mogelijkheid om vanuit de ervaringen in de klassenstrijd nieuwe
communisten te vormen, door scholing vertrekkende vanuit de strijd.
"Lenin
benadrukt het feit dat de opvoeding ten tijde van de revolutie anders
gebeurt dan onder "normale" omstandigheden. Het gaat er
niet om de vorming in de marxistische leer af te schaffen, maar ze op
een andere manier te geven. Het is de strijd zelf die de basis van de
opvoeding vormt. Het is in de strijd dat men het best de
klassepositie van de andere politieke sociale krachten begrijpt."
(Vorming Tweeërlei Tactiek)
In
relatie tot het vorige punt stelt zich echter ook het probleem welke
de taken zijn van deze brede cellen en vriendenkringen. (...)
Doorheen
elke klassenstrijd moet we onze positie in de vakbonden
organisatorisch versterken, wat betekent dat men geen korte-termijn
politiek voert die alleen de onmiddellijke noden van de strijd voor
ogen heeft. (….)
Het
is niet juist dat de opbouw van onze krachten in de vakbond moet
wijken voor de onmiddellijke noden van de klassenstrijd. In de
vorming van Tweeërlei Tactiek wordt volgende stelling van Lenin
gebruikt:
"Wij
hebben ongetwijfeld nog veel te doen om de arbeidersklasse op te
voeden en te organiseren, maar het komt er nu vooral op aan te weten
waar het politieke zwaartepunt van deze opvoeding en deze organisatie
moet liggen. In de vakbonden en de legale verenigingen of in de
opstand?".
Dit
is correct voor een periode van revolutie maar niet voor een algemene
staking. De stelling van het "zwaartepunt op de opstand"
kan gemakkelijk de taken van werking in de vakbond onder tafel vegen.
In elke staking moet men een plan hebben voor inplanting in de
vakbond. De ervaringen van de beweging tonen voor de honderdste keer
dat de invloed op de massa's voor een belangrijk stuk verloopt langs
de invloed op de delegees, dat het winnen van invloed op de
lagere vakbondsniveaus een absolute prioriteit is voor de versterking
van de partij. (...)
Wat
hadden we moeten doen? Naast vragen over de beoordeling van de
toestand en de voorstellen voor actie hadden we evengoed vragen
kunnen opmaken over hoe
die delegees de rol van de partij zien in zo'n beweging.
Dan heb je direct een discussie over anarcho-syndicalisme,
partijopvatting, economische en politieke strijd. Vertrekkende van
die discussies hadden we voorstellen kunnen formuleren voor
meer werking in de diepte, naast het verderzetten van de
samenwerking op het vlak van de economische strijd.
Het
gaat hier over “hoe het IMAGO van de partij versterken bij de
werkers, bij vakbondsmensen (“op alle niveau”)” … en hoe
die hogere vakbondsmensen het IMAGO van de partij verder kunnen
versterken bij de basis…… uiteindelijk een gelijkaardige
manier waarop bv de BWP, of later de SP banden uitbouwde
met de leiding van de vakbond…om uiteindelijk een brede
stemmenbasis te scheppen voor “later” in VERKIEZINGEN
Het
gaat hier ook om het verlaten van het voorhoede-karakter van
de Communistische Partij, en het verlagen daarvoor van de
lidmaatschapsvoorwaarden.
Bijlage
Samenvatting
van het alternatieve begrotingsplan van de PVDA
1.
Banken
Verplichte
lening van tien jaar aan een verlaagd tarief: voor een bedrag van
2.500 miljard (63 mijard euro) verlaagd tarief, 2% onder het
markttarief 50 miljard BF (1,25 miljard euro)
2.
Ondernemingen
Effectieve
belastingsvoet van de ondernemingen van 40% nominale aanslagvoet van
48% afschaffing van de meeste aftrekkingen en vrijstellingen 150
miljard (3,75 miljard euro)
3.
Vermogensbelasting
Belasting
van 2% op fortuin boven 20 miljoen (Schatting van het rendement op
100% voor onroerend goed en van 50% voor roerend goed) 100 miljard
(2,5 miljard euro)
4.
Belasting van inkomens uit kapitaal zoals de inkomens uit arbeid
Gelijkstelling
van alle inkomens (met inbegrip van inkomsten uit roerend goed) voor
de berekening van de personenbelasting (afschaffing van de roerende
voorheffing) 125 miljard ( 3,12 miljard euro)
5.
Een echte progressieve personenbelasting
stijgende
belasting tot 90% op de schijf boven 4 miljoen minimum belastbaar
inkomen van 300.000 fr. per persoon belastingsvermindering van 15.000
fr. per kind ten laste: 75 miljard ( 1,9 miljard euro)
6.
Maatregelen tegen fiscale fraude
vermogenskadaster
door de omzetting van alle aandelen aan toonder in aandelen op naam
onteigening
van de banksector met democratische kontrolemaatregelen
opheffing
bankgeheim, openbaarheid van alle financiële operaties
strenge
straffen (gevangenis) voor de grote fiscale fraude
meer
middelen voor de belastingsdiensten
(opbrengst
hierboven al meegerekend)
Totale
opbrengst van het plan: 500 miljard (12,5 miljard euro)
1
http://marx.be/nl/content/archief?action=get_doc&id=22&doc_id=64
Nummer
26, publicatiedatum: 0000-00-00 Copyright © EPO, Marxistische
Studies en auteurs — Overname, publicatie en vertaling zijn
toegestaan voor strikt niet-winstgevende doeleinden. Een
revolutionaire partij in stakingen. - Lessen uit de campagne tegen
het Globaal Plan '93 - Rapport goedgekeurd door het Centraal Comité
van de PVDA, 15 september 1994.
DEZE
LINK is “verbroken” door Herwig
Lerouge,
verantwoordelijke voor Marxistische Studies en Nationaal kader van
de PVDA… Maar HIER is de tekst terug te vinden
2PVDA,
Congresdocumenten, Programma goedgekeurd op het stichtingscongres
van de PVDA, oktober 1979, p.81-82, 84.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten