Aan
de ene kant wordt marxisme soms uitgelegd als zijnde “een kennis te
hebben van de meerwaardetheorie”.
Aan
de andere kant wordt marxisme (via referenties naar werken van “de
jonge Marx”) uitgelegd als zijnde “een progressieve stroming die
opkomt voor de verdediging van een specifieke doelgroep/minderheid/
...”, maar waarbij het draait over “verbeteringen” BINNEN het
systeem. Dat wordt dan onduidelijk voorgesteld als “door handelen
om de maatschappij te veranderen” ´... in het best dan nog
opgevat als “klassenstrijd”.
Wat
is marxisme?
Marxisme
is een theorie die ons helpt de onrechtvaardige samenleving waarin we
leven te begrijpen. (...) Iedereen heeft ideeën in gedachten over
hoe de maatschappij werkt en hoe deze te verbeteren. Deze ideeën, of
we het nu leuk vinden of niet, worden beïnvloed door het
mediadiscours, het internet, scholen, politieke partijen, enz. We
kunnen echter niet effectief strijden om de maatschappij te
veranderen zonder te weten wat er mis is met al deze vooroordelen.
Met een marxistische bril kijken we anders naar de maatschappij en
begrijpen we hoe we moeten handelen.
(...)
In
deze les beginnen we met het bij elkaar sprokkelen van een aantal
aanzetten in het werk van Marx en Engels over armoede. Daarbij
vertrekken we niet vanuit het klassebegrip, maar vanuit Marx’
definitie van de ‘sociale laag van het pauperisme’. Het is
namelijk opmerkelijk hoezeer deze bevolkingsgroep overeenstemt met
wie ook vandaag nog in armoede leeft. Daaraan koppelen we zijn vormen
van ‘relatieve overbevolking’ en hoe het concept ‘sociale laag’
past in zijn klassetheorie. Ook nemen we de stelling kritisch onder
de loep dat Marx aanhanger zou zijn van een
(absolute) Verelendungstheorie.
We besteden aandacht aan het empirische onderzoek van Engels — die,
meer nog dan Marx een sociologische invalshoek hanteert — over de
toestand van de arbeidersklasse in Engeland. (Dirk Van Duppen noemde
het “een van de meest visionaire werken uit de marxistische
literatuur”.) In welke mate hebben recentere auteurs — vooral
Eric Ohlin Wright — nieuwe inzichten toegevoegd, die het
theoretische raamwerk van Marx en Engels relevanter maken voor de
studie van de (armoede in de) hedendaagse samenleving? We besluiten
met de verklaring van de manier waarop we al deze inzichten in onze
eigen studie van armoede hebben verwerkt.
(...)
Marx,
over vrouwen en klassenstrijd
Was
Karl Marx een pionier van het feminisme? Zijn vrouwen een sociale
klasse? Deze cursus heeft tot doel te onderzoeken of vandaag de dag
de concepten die Marx heeft ontwikkeld het mogelijk maken om na te
denken over feminisme en, zo ja, in welke mate.
De strijd van de vrouwen van de uitgebuite klassen kan niet losgekoppeld worden van de klassenstrijd. Volgens Marx moeten de materiële levensomstandigheden worden veranderd en niet alleen de waarden. De strijd van vrouwen lijkt inderdaad een maatschappelijke kwestie die verband houdt met een noodzakelijke verandering in de moraal. Maar dit invalshoek is veel te beperkt om het geheel de feministische strijd te verklaren. Met Marx kunnen we overwegen dat de kwestie van vrouwen en hun emancipatie zowel hun leven thuis als hun leven als werker moet omvatten. In dit perspectief zal de feministische strijd niet langer gereduceerd worden tot louter maatschappelijke vraagstukken, maar zal deze strijd ook volledig sociaal zijn.
De strijd van de vrouwen van de uitgebuite klassen kan niet losgekoppeld worden van de klassenstrijd. Volgens Marx moeten de materiële levensomstandigheden worden veranderd en niet alleen de waarden. De strijd van vrouwen lijkt inderdaad een maatschappelijke kwestie die verband houdt met een noodzakelijke verandering in de moraal. Maar dit invalshoek is veel te beperkt om het geheel de feministische strijd te verklaren. Met Marx kunnen we overwegen dat de kwestie van vrouwen en hun emancipatie zowel hun leven thuis als hun leven als werker moet omvatten. In dit perspectief zal de feministische strijd niet langer gereduceerd worden tot louter maatschappelijke vraagstukken, maar zal deze strijd ook volledig sociaal zijn.
(...)
Inleiding
in de economie
De
huidige crisis, die in 2007 begon en wijdverbreid werd met de
ineenstorting van de bank Lehman Brothers in september 2008, is de
ernstigste en langste sinds de jaren dertig van de vorige eeuw.
Zij werd voorgesteld als een kwestie van wanbeheer en hebzucht van de leiders van de grote banken. Maar moeten we niet verder gaan en ons afvragen of het niet het kapitalistische systeem zelf is dat failliet is?
U wilt weten waarom er crises, werkloosheid, bedrijfsverplaatsingen, wat wij bedoelen met concurrentievermogen, waarom sommige mensen rijk worden terwijl u, die uw hele leven gewerkt hebben, slechts recht heeft op een klein pensioen? Twijfelt u aan het discours dat beweert dat werkers, net als bazen, er belang bij hebben om het concurrentievermogen van hun bedrijven te verbeteren? Vraagt u zich af of economische crises al dan niet het bewijs zijn dat het kapitalisme achterhaald is? Kortom, wilt u begrijpen hoe het kapitalisme werkt? Dan moet u deelnemen aan deze inleidende cursus over economische mechanismen.
Zij werd voorgesteld als een kwestie van wanbeheer en hebzucht van de leiders van de grote banken. Maar moeten we niet verder gaan en ons afvragen of het niet het kapitalistische systeem zelf is dat failliet is?
U wilt weten waarom er crises, werkloosheid, bedrijfsverplaatsingen, wat wij bedoelen met concurrentievermogen, waarom sommige mensen rijk worden terwijl u, die uw hele leven gewerkt hebben, slechts recht heeft op een klein pensioen? Twijfelt u aan het discours dat beweert dat werkers, net als bazen, er belang bij hebben om het concurrentievermogen van hun bedrijven te verbeteren? Vraagt u zich af of economische crises al dan niet het bewijs zijn dat het kapitalisme achterhaald is? Kortom, wilt u begrijpen hoe het kapitalisme werkt? Dan moet u deelnemen aan deze inleidende cursus over economische mechanismen.
De
volgende thema’s zullen worden bestudeerd:
Koopwaar
en waarde.
Meerwaarde
en uitbuiting.
Prijzen
en winst.
De
crisis.
(...)
Marx,
tegen racisme
In
tegenstelling tot wat soms wijd verbreid wordt gedacht, heeft Marx de
problematiek van racisme en kolonialisme in zijn intellectuele werk
niet losgelaten. Het was zelfs met een scherpe pen dat hij zich
ertegen verzette. Van slavernij tot nazisme en kolonialisme, de
heersende klassen gebruikten racisme om de arbeidersklasse te
verdelen en oorlogen te rechtvaardigen. Biedt het uitgangspunt van
Marx’ stellingen een kader voor analyse om de oorsprong van racisme
en de band met het kapitalisme beter te begrijpen en manieren te
vinden om het te bestrijden? Zijn klassenstrijd en antiracisme,
kortom, verenigbaar?
Vandaag de dag zou antiracisme voor sommigen ter linkerzijde een ondergeschikte kwestie zijn, de enige fundamentele tegenstrijdigheid zou sociaal zijn, tussen kapitaal en arbeid. Voor anderen heeft Marx zich nooit beziggehouden met de kwestie van racisme en biedt zij geen relevant analytisch kader om deze kwestie aan te pakken. Tweehonderd jaar na zijn geboorte, stelt de terugkeer naar Marx en de debatten en strijd die hij in de 19e en 20e eeuw heeft geïnspireerd, ons echter in staat om belangrijke actuele kwesties op te helderen.1
Vandaag de dag zou antiracisme voor sommigen ter linkerzijde een ondergeschikte kwestie zijn, de enige fundamentele tegenstrijdigheid zou sociaal zijn, tussen kapitaal en arbeid. Voor anderen heeft Marx zich nooit beziggehouden met de kwestie van racisme en biedt zij geen relevant analytisch kader om deze kwestie aan te pakken. Tweehonderd jaar na zijn geboorte, stelt de terugkeer naar Marx en de debatten en strijd die hij in de 19e en 20e eeuw heeft geïnspireerd, ons echter in staat om belangrijke actuele kwesties op te helderen.1
Wat
betreft de "marxistische" opvatting hier, van de “klassenstrijd” als “handelen om de
maatschappij te veranderen”
Daarover laat Lenin in “Staat en Revolutie” dan Marx de volgende
verduidelijking geven:
In
1907 publiceerde Mehring in het tijdschrift ‘Die Neue Zeit’ (XXV,
II, 164) uittreksels uit een brief van Marx aan Weydemeyer van 5
maart 1852. In deze brief is onder andere de volgende belangwekkende
beschouwing te vinden:
‘Wat
mij betreft — niet aan mij komt de eer toe het bestaan der klassen
in de moderne maatschappij of hun onderlinge strijd te hebben
ontdekt. Reeds lang voor mij hadden burgerlijke geschiedschrijvers de
historische ontwikkeling van deze strijd der klassen en burgerlijke
economen de economische anatomie van de klassen in beeld gebracht.
Het nieuwe dat ik er aan heb toegevoegd bestond in het leveren van
het bewijs 1. dat het bestaan van de klassen alleen verbonden is aan
bepaalde historische ontwikkelingsfasen van de productie; 2. dat de
klassenstrijd noodzakelijkerwijze tot de dictatuur van het
proletariaat leidt; 3. dat deze dictatuur zelf slechts de overgang
vormt naar het opheffen van alle klassen en naar een klasseloze
maatschappij.’
Het
is Marx hier gelukt met verbazingwekkende kernachtigheid tot
uitdrukking te brengen ten eerste het voornaamste en wezenlijke
onderscheid tussen zijn leer en die van de vooraanstaande en
diepzinnigste denkers van de bourgeoisie, en ten tweede het wezen van
zijn leer
over de staat.
Om
te weten wat de essentie is van marxisme en van de uiteindelijke
wereldopvatting van Marx en Engels is een studie van (...toch het eerste deel
van ...) Het Kapitaal wel het MINSTE wat men moet doen, volgens mij.
Het
Kapitaal was het sluitstuk van jaren zoeken, analyseren, polemiseren,
deelnemen aan strijd … om wetmatigheden en het klassenkarakter van
de kapitalistische maatschappij te doorgronden en door te geven om
uiteindelijk de werkende klasse een ideologisch/politiek wapen te
geven
In
Het kapitaal leer je wat de methode is het dialectisch en historisch
materialisme, en hoe de resultaten van bv het historisch
materialistische analyse bijdragen tot uiteindelijk de analyse van
het kapitalisme.
OPM.: Een
indirecte aanduiding van het belang van Het Kapitaal en daarom van
een correcte vertaling die zich houdt aan de oorspronkelijke tekst
van Marx zelf …..de volgende interessante opmerking van de vertaler:
“Bekend
werd vooral de door Karl Kautsky verzorgde volksuitgave, die in 1921
bij Dietz (Stuttgart) verscheen. Deze volksuitgave leek me niet
geschikt als basis voor een nieuwe Nederlandse vertaling, aangezien
Kautsky gemeend heeft hier en daar Marx te moeten corrigeren2.”3
Stalin:
“ Onze kaders moeten de marxistische economische theorie goed
kennen. De eerste, oudere generatie van Bolchewieken had zich daar
ten gronde in verdiept. We studeerden Het Kapitaal, maakten
samenvattingen, we discuteerden onderling om elkaars kennis te
testen. Dit was onze kracht. Dit hielp ons zeer. De tweede generatie
was minder goed voorbereid. Men was bezig met practisch werk en
opbouw. Zij bestudeerden het marxisme doorheen brochures. De derde
generatie was gewoonweg “opgegroeid” op basis van pamfletten en
krantenartikels. Zij hebben geen echt begrip van het marxisme. Zij
willen gewoon gevoed worden met hetgeen makkelijk verteerbaar is. De
meesten van hen werd opgevoed op basis van citaten, niet op bais van
studie van Marx en Lenin. Als dit zo verder gaat, gaan velen
degenereren. Men zal beslissen dat Het Kapitaal niet nodig is
aangezien we het socialisme opbouwen. Dit betekent ontaarding. Dit
betekent de dood. (…) Neem Het Kapitaal van Marx en De Ontwikkeling
van Kapitalisme van Lenin en gebruik ze als leidraad bij je werk.”
(“Conversation with Stalin on Questions of Political Economy”, by
Ethan Pollock in Working Paper no. 33, WOODROW WILSON INTERNATIONAL
CENTER FOR SCHOLARS)
(of
zoals het in het Engels in de oorspronkelijke tekst staat:
"Our
cadres need to know Marxist economic theory well. The first, older
generation of Bolsheviks was well grounded. We memorized Capital,
summarized, argued and tested one another. This was our strength.
This helped us a lot. The second generation was less prepared. People
were busy with practical work and construction. They studied Marxism
through brochures. The third generation has been raised on
pamphlets and newspaper articles. They don’t have a deep
understanding of Marxism. They must be given food that is easily
digestible. The majority of them were raised on quotations, not the
study of Marx and Lenin. If things continue this way, people might
degenerate. People may decide they don’t need Capital when we are
building socialism. This threatens degradation. This will mean
death. (…) Take Marx’s Capital and Lenin’s the Development of
Capitalism and have them guide you in your work.")
Wat
Stalin imliciet hier dus zegt is dat je Het Kapitaal moet studeren om
te weten wat socialisme (als eerste etappe van het communisme) is.
In
het voorwoord van Het Kapitaal verwijst Marx naar een boek dat
als voorbereiding kan worden beschouwd van Het Kapitaal
Het
werk, waarvan ik hier het eerste deel aan het publiek voorleg, is het
vervolg op mijn Zur
Kritik der politischen Oekonomie,
dat in 1859 verscheen. Het lange tijdsverloop tussen begin en vervolg
is te wijten aan een langdurige ziekte, die telkens weer mijn
werkzaamheden onderbrak. In
het eerste hoofdstuk van dit deel wordt de inhoud van het hierboven
genoemde werk samengevat. Dit heb ik niet alleen gedaan terwille van
de samenhang en de volledigheid. De vormgeving werd verbeterd. Voor
zover dit ook maar enigszins mogelijk was heb ik zaken, die in het
vroegere geschrift slechts werden aangestipt, in dit werk verder
ontwikkeld, terwijl — omgekeerd — vroeger uitvoerig beschreven
punten slechts even worden vermeld. De gedeelten, handelende over de
geschiedenis van de waarde- en geldtheorie, vervallen hier uiteraard
in hun geheel. De lezer van het vroegere werk zal in de noten bij het
eerste hoofdstuk echter nieuwe bronnen voor de geschiedenis van die
theorie vinden.4
Zo
blijkt dat dit boek – Bijdrage
tot de kritiek op de politieke economie
– eigenlijk een “voorbereiding” was voor het schrijven van Het
Kapitaal. In
het Voorwoord
van Bijdrage tot
de kritiek op de politieke economie
schrijft Karl Marx in 1859:
Ik
onderzoek het systeem van de burgerlijke economie in deze volgorde:
kapitaal, grondeigendom, loonarbeid; staat, buitenlandse handel,
wereldmarkt. Onder de eerste drie rubrieken onderzoek ik de
economische levensvoorwaarden van de drie grote klassen, waarin de
moderne burgerlijke maatschappij uiteenvalt; de samenhang tussen de
drie andere rubrieken springt in het oog. Het eerste deel van het
eerste boek, dat over het kapitaal handelt, bestaat uit de volgende
hoofdstukken: 1. de waar; 2. het geld of de eenvoudige circulatie; 3.
het kapitaal in het algemeen. De eerste twee hoofdstukken vormen de
inhoud van het onderhavige deel. Het totale materiaal ligt voor mij
in de vorm van monografieën, die ik met grote tussenpozen ter
verheldering van eigen inzicht en niet met het oog op publicatie op
papier gezet heb, en waarvan de systematische uitwerking volgens het
aangegeven schema zal afhangen van uiterlijke omstandigheden.
Een
algemene inleiding, die ik op papier gezet had, laat ik echter
achterwege omdat mij bij nadere overweging elk vooruitlopen op
resultaten die nog bewezen moeten worden storend lijkt, en de lezer
die mij wil volgen de bereidheid moet hebben van het afzonderlijke
naar het algemene op te stijgen. Enkele aanduidingen daarentegen over
het verloop van mijn eigen politiek-economische studies lijken mij
hier op hun plaats.
Vervolgens
maakt hij duidelijk hoe de ontwikkeling van zijn wereldopvatting
(zoals ook die van Engels) zich heeft ontwikkeld:
De
studie waarin ik mij specialiseerde, was de rechtswetenschap, die ik
echter slechts als ondergeschikte discipline beoefende naast
filosofie en geschiedenis. In 1842-1843 kwam ik als redacteur van de
‘Rheinische Zeitung’ voor het eerst in de lastige positie het
mijne te moeten zeggen over wat men materiële belangen noemt. De
beraadslagingen in de Landdag van het Rijnland over houtdiefstal en
verkaveling van de grondeigendom, de officiële polemiek die de heer
Von Schaper, destijds eerste president van de provincie Rijnland,
opende met de ‘Rheinische Zeitung’ over de situatie van de boeren
langs de Moezel, tenslotte de debatten over vrijhandel en
protectionisme vormden voor mij de eerste aanleidingen mij bezig te
houden met economische vraagstukken. Anderzijds had in deze tijd,
waarin de goede wil om ‘voortgang te maken’ vaak kennis van zaken
verving, in de ‘Rheinische Zeitung’ een zwak filosofisch getinte
echo doorgeklonken van het Franse socialisme en communisme. Ik sprak
mij tegen dit gestuntel uit, maar kwam er in een controverse met de
‘Allgemeine Augsburger Zeitung’ tegelijk rond voor uit dat de
studies die ik tot dan toe had verricht het mij niet toestonden mij
aan enig oordeel te wagen over de inhoud van de Franse stromingen
zelf. Liever maakte ik van de illusie van de beheerders van de
‘Rheinische Zeitung’, die meenden door een gematigder opstelling
van de krant het over de krant gevelde doodvonnis ongedaan te kunnen
maken, dankbaar gebruik om het openbare toneel te verlaten en mij
terug te trekken in de studeerkamer.
Het
eerste werk dat ik ondernam, om klaarheid te scheppen in de twijfels
die mij bestormden, was een kritische toetsing van de Rechtsfilosofie
van Hegel, een werk waarvan de Inleiding verscheen in de
‘Duits-Franse Jaarboeken’, gepubliceerd in 1844 in Parijs. Mijn
onderzoek leidde tot de conclusie, dat rechtsverhoudingen evenals
staatsvormen noch uit zichzelf begrepen kunnen worden noch uit de
zogenaamde universele ontwikkeling van de menselijke geest, maar dat
zij veeleer wortelen in de materiële levensverhoudingen, die Hegel
in navolging van de Engelsen en Fransen uit de achttiende eeuw, in
hun geheel samenvat onder de term ‘burgerlijke maatschappij’; dat
de anatomie van de burgerlijke maatschappij echter gezocht dient te
worden in de politieke economie. De studie van deze wetenschap, die
ik in Parijs begon, zette ik voort te Brussel, waarheen ik uitgeweken
was tengevolge van een uitwijzingsbevel van de heer Guizot.
En
zo vond iedereen -uit de ontwikkeling die Marx en Engels doormaakten - wel ZIJN “Marx”(en “Engels”) ....:
Zoals op "Marxistische" Universiteit":
–
Marx
en Engels als socioloog
– Marx,
over vrouwen en klassenstrijd
–
Inleiding
in de economie
– Marx,
tegen racisme
…
waarbij
men, om welke reden dan ook, niet verder in gaat (en dan ook geen
“vorming” geeft) op de UITEINDELIJKE inzichten waartoe Marx en
Engels waren gekomen die Marx hier dan even “samenvat” in het
zelfde “voorwoord van Bijdrage tot de kritiek
op de politieke economie”(vet-cursief, door mij):
Het
algemene resultaat waartoe ik kwam en dat mij, nadat het eenmaal was
verkregen, tot leidraad diende bij mijn studies, kan kort worden
geformuleerd als volgt: In de maatschappelijke productie van hun
leven treden de mensen in bepaalde, noodzakelijke van hun wil
onafhankelijke verhoudingen, productieverhoudingen;
deze
productieverhoudingen beantwoorden aan een bepaald
ontwikkelingsniveau van hun materiële productiekrachten. Het geheel
van deze productieverhoudingen vormt de economische structuur van de
maatschappij, de materiële basis waarop zich een juridische en
politieke bovenbouw verheft en waaraan specifieke maatschappelijke
vormen van bewustzijn beantwoorden. De wijze waarop het materiële
leven wordt geproduceerd, is voorwaarde voor het sociale, politieke
en geestelijke levensproces in het algemeen. Het is niet het
bewustzijn van de mensen dat hun zijn, maar omgekeerd hun
maatschappelijk zijn dat hun bewustzijn bepaalt. Op een bepaalde trap
van hun ontwikkeling raken de materiële productiekrachten van de
maatschappij in tegenspraak met de bestaande productieverhoudingen,
of, wat slechts een juridische uitdrukking voor hetzelfde is, met de
eigendomsverhoudingen, waarin zij zich tot dusver hadden bewogen. Van
vormen waarin de productiekrachten tot ontwikkeling kwamen, slaan
deze verhoudingen om in ketenen daarvan. Dan breekt een tijdperk van
sociale revolutie aan. Met de verandering van de economische
grondslag wentelt zich — langzaam of snel — de gehele reusachtige
bovenbouw om. Wanneer men dergelijke omwentelingen onderzoekt, moet
men altijd onderscheid maken tussen de materiële omwenteling in de
economische voorwaarden van de productie, die natuurwetenschappelijk
exact kan worden vastgesteld, en de juridische, politieke,
godsdienstige, artistieke of filosofische, kortom ideologische
vormen, waarin de mensen zich van dit conflict bewust worden en het
uitvechten. Zomin als men een individu beoordeelt naar wat het van
zichzelf vindt, zomin kan men een dergelijk tijdperk van omwenteling
beoordelen vanuit zijn eigen bewustzijn; men moet veeleer dit
bewustzijn verklaren uit de tegenspraken van het materiële leven,
uit het bestaande conflict tussen maatschappelijke productiekrachten
en productieverhoudingen. Een maatschappijformatie gaat nooit onder,
voordat alle productiekrachten tot ontwikkeling gebracht zijn die zij
kan omvatten, en nieuwe, hogere productieverhoudingen treden nooit in
de plaats, voordat de materiële bestaansvoorwaarden ervoor in de
schoot van de oude maatschappij zelf zijn uitgebroed. Daarom stelt de
mensheid zich altijd slechts taken, die zij kan volbrengen. Want bij
nader toezien zal steeds blijken, dat de taak zelf eerst opkomt, waar
de materiële voorwaarden voor haar volbrenging reeds aanwezig zijn
of althans in staat van wording verkeren. In grote trekken kunnen
Aziatische, antieke, feodale en modern burgerlijke productiewijzen
aangeduid worden als voortschrijdende tijdperken van de economische
maatschappijformatie. De burgerlijke productieverhoudingen zijn de
laatste antagonistische vorm van het maatschappelijke
productieproces; antagonistisch niet in de zin van individueel
antagonisme, maar van een antagonisme dat voortkomt uit de
maatschappelijke levensvoorwaarden van de individuen. Maar de
productiekrachten die in de schoot van de burgerlijke maatschappij
tot ontwikkeling komen, scheppen tegelijk de materiële voorwaarden
om dit antagonisme op te lossen. Met deze maatschappijformatie
eindigt daarom de voorgeschiedenis van de menselijke maatschappij.
Vervolgens geeft hij aan hoe Engels, langs een andere ontwikkeling, uiteindelijk
tot dezelfde inzichten komt. Vanaf hun ontmoeting zullen ze verder
samenwerken (in soms een soort “takenverdeling”) in een
verspreiding van het historisch materialistisch “inzicht” van de
noodzaak en onafwendbaarheid – op voorwaarde dat de werkende klasse
zich van haar revolutionaire rol bewust wordt – van de
socialistische revolutie die de kapitalistische productieverhoudingen
zal breken en de dictatuur van het proletariaat zal vestigen die de
eerste etappe van het communisme – het socialisme – zal
installeren, en die bij het bereiken van het communisme zal
“afsterven”.
Friedrich
Engels, met wie ik sedert de publicatie (in de ‘Duits-Franse
Jaarboeken’) van zijn geniale schets van een kritiek van de
economische categorieën schriftelijk een voortdurende uitwisseling
van ideeën onderhield, was langs andere weg (vergelijk zijn Toestand
van de arbeidende klasse in Engeland) tot hetzelfde resultaat gekomen
als ik, en toen hij zich, voorjaar 1845, eveneens in Brussel vestigde
besloten wij de tegenstelling die er tussen onze zienswijze en de
ideologische denkwijze van de Duitse filosofie bestond,
gemeenschappelijk uit te werken, in feite met ons vroegere
filosofisch geweten af te rekenen. Dit voornemen werd in de vorm van
een kritiek van de nahegeliaanse filosofie verwezenlijkt. Het
manuscript, twee kloeke delen in octavo, bevond zich reeds lang in
Westfalen waar het zou worden uitgegeven, toen wij bericht kregen,
dat veranderde omstandigheden de publicatie verhinderden. Wij lieten
het manuscript des te gewilliger aan de knagende kritiek van de
muizen over, omdat wij ons hoofddoel, verheldering van eigen inzicht,
hadden bereikt.
Van
de verspreide werken, waarin wij in die tijd onze opvattingen over
verschillende kwesties aan het publiek voorlegden, noem ik slechts
het door Engels en mij gezamenlijk geschreven Communistisch Manifest
en een door mij gepubliceerd Discours sur le libre échange. De
beslissende punten van onze denkwijze werden voor het eerst
wetenschappelijk, zij het ook slechts in polemische vorm, aangegeven
in mijn in 1847 gepubliceerde en tegen Proudhon gerichte geschrift,
Armoede van de filosofie. De publicatie van een in het Duits
geschreven verhandeling over de loonarbeid, waarin ik mijn lezingen
die ik over dit onderwerp hield voor de Vereniging van Duitse
arbeiders in Brussel, bundelde, werd onderbroken door de
Februari-revolutie en mijn uitwijzing uit België, die daarvan het
gevolg was.
De
uitgave van de ‘Neue Rheinische Zeitung’ in 1848 en 1849 en de
gebeurtenissen nadien onderbraken mijn economische studies, die ik
pas in 1850 in Londen kon hervatten. De ontzaglijke hoeveelheid
materiaal met betrekking tot de geschiedenis van de politieke
economie die in het British Museum ligt opgeslagen, het gunstige
standpunt dat Londen biedt voor de observatie van de burgerlijke
maatschappij, en, tenslotte, het nieuwe ontwikkelingsstadium, waarin
deze laatste met de ontdekking van het Californische en Australische
goud leek in te treden, deden mij besluiten weer geheel van voren af
aan te beginnen en het nieuwe materiaal kritisch door te werken. Deze
studies leidden mij deels vanzelf tot ogenschijnlijk ver afliggende
disciplines waarmee ik mij voor kortere of langere tijd moest
ophouden. Maar wat vooral een aanslag deed op de tijd die mij ter
beschikking stond, was de dwingende noodzaak door een beroep uit te
oefenen in mijn levensonderhoud te voorzien. Mijn nu acht jaar
durende medewerking aan de eerste Engels-Amerikaanse krant, ‘The
New York Tribune’, bracht, omdat ik mij slechts bij wijze van
uitzondering met de journalistiek in strikte zin bezighoud, een
buitengewoon grote versnippering van mijn studies met zich mee.
Intussen vormden artikelen over markante economische gebeurtenissen
in Engeland en op het continent een zo belangrijk deel van mijn
bijdragen, dat ik gedwongen was mijzelf vertrouwd te maken met
praktische details, die buiten het gebied van de wetenschap in
strikte zin van de politieke economie liggen.
Deze
schets van het verloop van mijn studies op het gebied van de
politieke economie wil slechts aantonen, dat mijn opvattingen, hoe
men daarover ook oordelen mag en hoe weinig zij ook stroken met de
hen door belangen ingegeven vooroordelen van de heersende klassen,
het resultaat zijn van gewetensvol en langdurig onderzoek. Bij de
poort van de wetenschap moet echter evenals bij de poort van de hel
de eis worden gesteld:
Qui
si convien lasciare ogni sospetto
Ogni
viltà convien che qui sia morta
[Hier
behoort ge alle vrees te laten varen; Alle lafheid behoort hier dood
te zijn. (Dante, De Goddelijke Komedie. De Hel, derde zang; naar de
vertaling van Frederica Bremer, Haarlem 1955)] 5
Voor
alle duidelijkheid,… verderop in dit zèlfde boek (vet, door
mij):
Terwijl
de burgerij, schoolmeesters en bureaucraten in Duitsland nog steeds
druk doende waren de eerste elementen van de Engelse en Franse
economie als onaantastbare dogma’s uit het hoofd te leren en
enigermate te begrijpen, betrad de Duitse proletarische partij het
toneel. Haar hele theoretische bestaan kwam voort uit de studie van
de politieke economie, en met haar optreden begint ook de
wetenschappelijke, zelfstandige Duitse economie.
Deze
Duitse economie berust fundamenteel op de materialistische opvatting
van de geschiedenis; de grondslagen daarvan zijn kort uiteengezet in
het voorwoord van het genoemde boek. In grote lijnen is dit voorwoord
al verschenen in ‘Das Volk’, reden waarom wij naar deze
publicatie verwijzen.
Niet
alleen voor de economie, maar voor alle historische wetenschappen (
en alle wetenschappen, behalve de natuurwetenschappen, zijn
historisch) was het een revolutionerende ontdekking, deze stelling:
dat ‘de productiewijze van het materiële leven het hele sociale,
politieke en geestelijke levensproces bepaalt’ ; dat alle
maatschappelijke en staatkundige verhoudingen, alle religieuze en
juridische systemen, alle theoretische opvattingen, die in de
geschiedenis opduiken, slechts dan te begrijpen zijn, wanneer de
materiële levensvoorwaarden van het desbetreffende tijdperk begrepen
zijn en als deze systemen, opvattingen en verhoudingen worden
afgeleid uit deze materiële voorwaarden. ‘Niet het bewustzijn van
de mensen bepaalt hun zijn, maar hun maatschappelijke zijn bepaalt
hun bewustzijn.’
Deze
stelling is zo eenvoudig, dat iedereen, die niet gevangen zit in een
web van idealistische zwendel, haar vanzelf zou moeten begrijpen.
Maar niet alleen voor de theorie, ook voor de praktijk heeft deze
zaak hoogst revolutionaire consequenties: ‘Op een bepaalde trap van
hun ontwikkeling komen de materiële productiekrachten van de
maatschappij in tegenspraak met de voorhanden productieverhoudingen
of, wat niets anders dan een juridische uitdrukking ervoor is, met de
eigendomsverhoudingen, waarbinnen zij zich tot dusverre hadden
bewogen. Van vormen van ontwikkeling der productiekrachten veranderen
deze verhoudingen in kluisters ervan. Er begint dan een tijdperk van
sociale revoluties. Met de verandering van de economische
grondslag ondergaat de gehele reusachtige bovenbouw een in mindere of
meerdere mate snelle ingrijpende verandering …
De
burgerlijke productieverhoudingen zijn de laatste antagonistische
vorm van het maatschappelijk productieproces, antagonistisch niet in
de zin van een individueel antagonisme, maar van een antagonisme dat
voort komt uit de maatschappelijke levensvoorwaarden van de
individuen; de productiekrachten, die zich in de schoot van de
burgerlijke maatschappij ontwikkelen, scheppen tegelijkertijd de
materiële voorwaarden om dit antagonisme op te lossen.’
Bij
een verdere uitwerking van onze materialistische stelling en haar
toepassing op de werkelijkheid opent zich dus direct het uitzicht op
een geweldige, de geweldigste revolutie aller tijden.
Daarom
de essentie van “Bijdrage tot kritiek op de politieke
economie” en later dan van Het Kapitaal (vet
door mij...)
“De
politieke economie begint met de waar, met het moment, waarop
producten – hetzij door enkelingen, hetzij door natuurlijk ontstane
gemeenschappen – tegen elkaar worden geruilt. Het product dat
geruild wordt, is een waar. Maar het is slechts daarom een waar,
omdat aan het ding, het product, een verhouding wordt
gekoppeld, de verhouding tussen producent en consument, die niet meer
in één persoon zijn verenigd. Hier hebben we al meteen een
voorbeeld van een eigenaardig feit, dat men overal in de economie
terugvindt en dat in de hoofden van de burgelijke economen de ergste
verwarring heef gesticht: de
economie gaat niet over dingen, maar over de verhoudingen tussen
personen en in laatste instantie tussen klassen; deze
verhoudingen zijn echter altijd aan dingen gebonden en verschijnen
als dingen. Af en toe hebben sommige economen deze samenhang
weliswaar vermoed, maar Marx heeft als eerste de geldigheid ervan
voor de hele economie blootgelegd en daardoor de moeilijkste
problemen zo helder en duidelijk gemaakt, dat nu zelfs de burgelijke
economen ze zullen kunnen begrijpen.”
Voor
alle duidelijkheid geef ik hier dan nog een volgend inzicht die Karl
Marx aan de lezer wil meegeven in Het Kapitaal
(vet cursief,
door mij):
Karl
Marx in Het Kapitaal – Een kritische beschouwing van de economische
politiek. Deel I. Het productieproces van het kapitaal, in hoofdstuk
24. De zogenaamde oorspronkelijke accumulatie, In punt 7. Historische
strekking van de kapitalistische accumulatie:
Haar
vernietiging, de omzetting van individuele en versnipperde
productiemiddelen in maatschappelijk geconcentreerde
productiemiddelen, dus van het dwergachtige bezit van velen in het
reusachtige bezit van weinigen, dus de onteigening van de grote
volksmassa van hun grond, van hun bestaansmiddelen en hun
arbeidsinstrumenten, deze vreselijke en moeilijke onteigening van de
volksmassa vormt de voorgeschiedenis van het kapitaal. Deze
onteigening omvat een reeks gewelddadige methoden, waarvan wij
slechts de meest belangrijke als methoden der oorspronkelijke
accumulatie van het kapitaal de revue lieten passeren.(...)
Deze
onteigening voltrekt zich door het spel van de immanente wetten van
de kapitalistische productie zelf, door de centralisatie van de
kapitalen. Een enkele kapitalist vernietigt vele andere kapitalisten.
Tegelijk met deze centralisatie of onteigening van vele kapitalisten
door enkele kapitalisten komt de coöperatieve vorm van het
arbeidsproces op steeds grotere schaal tot ontwikkeling, de bewust
technische toepassing van de wetenschap, de systematische bebouwing
van de grond, de verandering van de arbeidsmiddelen in
arbeidsmiddelen die alleen gemeenschappelijk kunnen worden gebruikt,
de besparing op alle productiemiddelen door hun gebruik als
productiemiddelen van gecombineerde, maatschappelijke arbeid, het
verstrikt raken van alle volkeren in het net van de wereldmarkt en
daarmee het internationale karakter van het kapitalistische regime.
Met het gestadig afnemend aantal kapitaalmagnaten, dat zich alle
voordelen van dit omwentelingsproces toeeigent en deze monopoliseert,
neemt de omvang van de ellende, de druk, de knechting, de ontaarding,
de uitbuiting, maar ook de woede van de steeds groeiende en door het
mechanisme van het kapitalistische proces zelf geschoolde, verenigde
en georganiseerde arbeidersklasse toe. Het kapitaalmonopolie wordt
een kluister van de productiewijze, die door en mét haar tot bloei
is gekomen. De centralisatie
van de productiemiddelen en de vermaatschappelijking van de arbeid
bereiken een punt, waarop zij onverenigbaar worden met hun
kapitalistisch omhulsel. Dit omhulsel wordt verbrijzeld. Het laatste
uur van het kapitalistische privaatbezit heeft geslagen. De
onteigenaars worden onteigend. (...)
De
verandering van het op eigen arbeid der individuen berustende,
versnipperde persoonlijke eigendom in kapitalistische eigendom is
natuurlijk een proces, dat veel langduriger, harder en moeilijker is
dan de verandering van het in feite reeds op maatschappelijke
productie gebaseerde kapitalistische eigendom in maatschappelijke
eigendom. In het eerste geval ging het om de onteigening van
de volksmassa door enkele usurpatoren, in het tweede geval gaat het
om de onteigening van enkele usurpatoren door de volksmassa.6
Welnu,
over een “vorming in marxisme”( ook al heet het
Marxistische zomer/winter-Universiteit), die DEZE
conclusies/inzichten NIET omvat, meen ik Lenin te kunnen aanhalen waar
hij zo’n “marxisme” kenschetst als volgt:
Met
behulp van klaarblijkelijke sofismen snijdt men uit het marxisme zijn
levende, revolutionaire geest, men aanvaardt alles
in
het marxisme, behalve
zijn
revolutionaire strijdmiddelen, de propaganda en voorbereiding
daarvan, de opvoeding van de massa’s juist in deze
richting.(...)
De arbeidersklasse kan zijn revolutionair verelddoel niet verwezenlijken, zonder meedogenloos strijd te voeren tegen dit renegatendom, tegen deze karakterloosheid, tegen deze kruiperige houding tegenover het opportunisme, tegen deze weergaloze vervlakking van het marxisme.7
De arbeidersklasse kan zijn revolutionair verelddoel niet verwezenlijken, zonder meedogenloos strijd te voeren tegen dit renegatendom, tegen deze karakterloosheid, tegen deze kruiperige houding tegenover het opportunisme, tegen deze weergaloze vervlakking van het marxisme.7
Over
het verband tussen “de
opvatting over marxisme”
en de opvatting van wat als “het
programma van een marxistische partij”
beschouwd wordt, schreef ik ooit 12-02-2019 Lid van een “marxistische partij die ook voor het socialisme is” (al dan niet “2.0”) en “tegen het communisme” zijn, kan dat?
Marxisme,
... Engels had het over Wetenschappelijk Socialisme ... met als
uiteindelijk doel de werkende klasse, het proletariaat bewust te
maken van haar historische taak...
In
de laatst passsage van “Socialisme, van utopie tot
wetenschap” vat Engels het nog eens samen(vet-cursief,
door mij):
Laten
wij tot slot onze uiteenzettingen kort samenvatten:
I.
Middeleeuwse maatschappij:
Kleine individuele productie. Productiemiddelen op het individuele
gebruik ingesteld, derhalve elementair onbeholpen, peuterig, van een
zeer beperkte uitwerking. Productie voor het onmiddellijke gebruik,
hetzij van de producent zelf, hetzij van zijn feodale heer. Slechts
daar, waar een overschot van deze productie boven het gebruik
bestaat, wordt dit overschot te koop aangeboden en geruild:
warenproductie dus pas in haar ontstaan; maar reeds nu behelst zij in
kiemvorm de anarchie in de maatschappelijke productie.
II.
Kapitalistische revolutie:
Omvorming van de industrie, eerst door middel van de eenvoudige
coöperatie en de manufactuur. Concentratie van de tevoren
verstrooide productiemiddelen in grote werkplaatsen en daarmee hun
verandering van productiemiddelen van de individuele producent in
maatschappelijke — een verandering die de vorm van de ruil over het
geheel niet aantast. De oude toeëigeningsvormen blijven van kracht.
De kapitalist treedt op, in zijn hoedanigheid van eigenaar van de
productiemiddelen eigent hij zich ook de producten toe en maakt ze
tot waren. De productie is een maatschappelijke handeling geworden;
de ruil en daarmede de toe-eigening blijven individuele handelingen,
handelingen van de enkeling: Het maatschappelijke product wordt
toegeëigend door de individuele kapitalist. Fundamentele
tegenstrijdigheid, waaruit alle tegenstrijdigheden voortvloeien,
waarbinnen de tegenwoordige maatschappij zich beweegt en die de grote
industrie openlijk aan het daglicht brengt.
A.
Scheiding van de producent van de productiemiddelen. Veroordeling van
de arbeider tot levenslange loonarbeid. Tegenstelling van
proletariaat en bourgeoisie.
B.
De wetten, die de warenproductie beheersen, treden meer en meer op de
voorgrond en doen zich steeds meer gelden. Teugelloze
concurrentiestrijd. Tegenstrijdigheid
tussen de maatschappelijke organisatie in de afzonderlijke fabriek en
de maatschappelijke anarchie in de productie in haar geheel.
C.
Aan de ene kant vervolmaking van de machinerie, door de concurrentie
voor elke individuele fabrikant een dwingend gebod geworden,
gelijkstaand met het in steeds sterkere mate buiten dienst stellen
van arbeiders: industrieel reserveleger. Anderzijds grenzeloze
uitbreiding van de productie, eveneens een dwingende wet van de
concurrentie voor elke fabrikant. Van beide zijden een ongekende
ontwikkeling van de productiekrachten, het aanbod overtreft de vraag,
overproductie, overvoerdheid van de markten, eens in de tien jaren
crisis, vicieuze cirkel: overvloed
hier, van productiemiddelen en producten — overvloed daar,
van arbeiders zonder werk en zonder bestaansmiddelen; maar deze beide
hefbomen van de productie en de maatschappelijke welstand kunnen niet
bijeenkomen, omdat de kapitalistische vorm van de productie het de
productiekrachten verbiedt te werken en de producten te circuleren,
tenzij zij zich van tevoren in kapitaal veranderd hebben: en dat
verhindert juist hun eigen overvloed. De tegenstrijdigheid is tot
ongerijmdheid opgevoerd: De productiewijze komt in opstand tegen de
ruilvorm. Tegen de bourgeoisie is het bewijs geleverd dat zij niet
bij machte is haar eigen maatschappelijke productiekrachten verder te
leiden.
D.
Gedeeltelijke erkenning van het maatschappelijke karakter van de
productiekrachten, waartoe de kapitalisten zelf genoodzaakt worden.
Toeëigening van de grote productie- en verkeersorganismen, eerst
door maatschappijen op aandelen, later door trusts, vervolgens door
de staat. De bourgeoisie blijkt een overbodige klasse te zijn; al
haar maatschappelijke functies worden nu door bezoldigde beambten
vervuld.
III.
Proletarische
revolutie:
oplossing van de tegenstrijdigheden: Het proletariaat maakt zich
meester van de openbare macht en verandert met behulp van die macht
de maatschappelijke productiemiddelen, die aan de handen van de
bourgeoisie ontglippen, in openbare eigendom.
Door deze daad bevrijdt het de productiemiddelen van de eigenschap
als kapitaal, die zij tot dusverre hadden, en geeft het aan hun
maatschappelijke karakter de volle vrijheid om zich te ontplooien.
Een
maatschappelijke productie naar een vooraf vastgesteld plan wordt nu
mogelijk. De ontwikkeling van de productie maakt het voortbestaan van
verschillende maatschappelijke klassen tot een anachronisme. Naarmate
de anarchie van de maatschappelijke productie verdwijnt, slaapt ook
de politieke autoriteit van de staat in. De mensen, eindelijk
meesters van hun eigen wijze van vermaatschappelijking, worden
daarmee tegelijk meesters van de natuur, meesters van zichzelf —
vrij.
Deze
wereldbevrijdende daad te volbrengen is de historische roeping van
het moderne proletariaat. Haar historische voorwaarden en daarmee
haar natuur zelf te doorgronden en zo aan de tot actie geroepen,
thans onderdrukte klasse de voorwaarden en de aard van haar eigen
actie tot bewustzijn te brengen, dat is de taak van de theoretische
uitdrukking van de proletarische beweging, van het wetenschappelijke
socialisme.
1
Op marx be: –
https://marx.be/nl/formation/marxistische-universiteit-2019/marx-voor-beginners/
2
Kautsky
schrijft in zijn voorwoord op p. xx: ‘Gelegentlich habe ich mir
erlaubt Marx selbst zu korrigieren.’
3
https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1867/kapitaal/0.htm
– Karl Marx – Het Kapitaal, Voorwoorden; Verantwoording van de
vertaler , Haifa, februari 1967
– I. Lipschits
4
https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1867/kapitaal/0.htm
– Karl Marx – Het Kapitaal; Voorwoorden – Voorwoord bij de
eerste druk
5
https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1859/1859voorwoordbijdrage.htm
– Karl Marx (1859): Voorwoord tot de Bijdrage tot de kritiek op de
politieke economie – Karl Marx – Geschreven: augustus 1858 -
januari 1859 Eerste publicatie: 1859, Franz Duncker, Berlijn Bron:
Te Elfder Ure nr. 17, marxisme 3, het marxistisch wetenschapsbegrip,
1974, 21ste jaargang. Vertaling: Hugues C. Boekraad Deze versie: De
Griekse woorden zijn omgezet in ons alfabet. Transcriptie/HTML en
contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, december
2004 Laatste bewerking: 3 augustus 2011
6
‘De vooruitgang van de industrie, waarvan de bourgeoisie de
willoze en weerloze draagster is, brengt in plaats van de isolering
van de arbeiders door de concurrentie hun revolutionaire vereniging
door de associatie. Met de ontwikkeling van de grootindustrie wordt
dus de basis, waarop de bourgeoisie produceert en zich de producten
toeeigent, onder haar voeten weggetrokken. Vóór alles produceert
zij dus haar eigen doodgravers. Haar ondergang en de overwinning van
het proletariaat zijn dus even onvermijdelijk. . . Van alle klassen,
die vandaag tegenover de bourgeoisie staan, is alleen het
proletariaat een werkelijk revolutionaire klasse. De overige klassen
teren weg en gaan met de grootindustrie ten onder, het proletariaat
is haar meest kenmerkende product. . .
De middenstanden,
de kleine industrieel, de kleine koopman, de handwerksman, de boer —
zij allen bestrijden de bourgeoisie om hun bestaan als middenstand
te vrijwaren voor ondergang. . . zij zijn reactionair, zij trachten
het rad van de geschiedenis terug te draaien.’ Karl Marx en F.
Engels, Manifest der kommunistischen Partei, London, 1847, pp. 9,
11.
7https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1918/1918renegaat.htm#iii,
“De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky”, doorV.I.
Lenin. Geschreven: 1918. Bron: Pegasus, Amsterdam 1935 (Als boek
verschenen bij uitgeverij Communist, Moskou) - Beschikbaar gesteld
door Koen Dille.Vertaling: Marx-Engels-Lenin Instituut. Deze versie:
Spelling, zinsbouw en punctuatie. Transcriptie/HTML: Adrien Verlee,
voor het Marxists Internet Archive, januari 2007
Geen opmerkingen:
Een reactie posten