25-05-2019

Marxisme, de opvatting van “een marxistische partij” – zoals de PVDA - hierover … en de opvatting van Marx zèlf hierover

Aan de ene kant wordt marxisme soms uitgelegd als zijnde “een kennis te hebben van de meerwaardetheorie”.
Aan de andere kant wordt marxisme (via referenties naar werken van “de jonge Marx”) uitgelegd als zijnde “een progressieve stroming die opkomt voor de verdediging van een specifieke doelgroep/minderheid/ ...”, maar waarbij het draait over “verbeteringen” BINNEN het systeem. Dat wordt dan onduidelijk voorgesteld als “door handelen om de maatschappij te veranderen” ´... in het best dan nog opgevat als “klassenstrijd”.

Zoals dus op de “Marxistische Zomeruniversiteit”:

Wat is marxisme?

Marxisme is een theorie die ons helpt de onrechtvaardige samenleving waarin we leven te begrijpen. (...) Iedereen heeft ideeën in gedachten over hoe de maatschappij werkt en hoe deze te verbeteren. Deze ideeën, of we het nu leuk vinden of niet, worden beïnvloed door het mediadiscours, het internet, scholen, politieke partijen, enz. We kunnen echter niet effectief strijden om de maatschappij te veranderen zonder te weten wat er mis is met al deze vooroordelen. Met een marxistische bril kijken we anders naar de maatschappij en begrijpen we hoe we moeten handelen.
(...)
Marx en Engels als socioloog

In deze les beginnen we met het bij elkaar sprokkelen van een aantal aanzetten in het werk van Marx en Engels over armoede. Daarbij vertrekken we niet vanuit het klassebegrip, maar vanuit Marx’ definitie van de ‘sociale laag van het pauperisme’. Het is namelijk opmerkelijk hoezeer deze bevolkingsgroep overeenstemt met wie ook vandaag nog in armoede leeft. Daaraan koppelen we zijn vormen van ‘relatieve overbevolking’ en hoe het concept ‘sociale laag’ past in zijn klassetheorie. Ook nemen we de stelling kritisch onder de loep dat Marx aanhanger zou zijn van een (absolute) Verelendungstheorie. We besteden aandacht aan het empirische onderzoek van Engels — die, meer nog dan Marx een sociologische invalshoek hanteert — over de toestand van de arbeidersklasse in Engeland. (Dirk Van Duppen noemde het “een van de meest visionaire werken uit de marxistische literatuur”.) In welke mate hebben recentere auteurs — vooral Eric Ohlin Wright — nieuwe inzichten toegevoegd, die het theoretische raamwerk van Marx en Engels relevanter maken voor de studie van de (armoede in de) hedendaagse samenleving? We besluiten met de verklaring van de manier waarop we al deze inzichten in onze eigen studie van armoede hebben verwerkt.
(...)
Marx, over vrouwen en klassenstrijd

Was Karl Marx een pionier van het feminisme? Zijn vrouwen een sociale klasse? Deze cursus heeft tot doel te onderzoeken of vandaag de dag de concepten die Marx heeft ontwikkeld het mogelijk maken om na te denken over feminisme en, zo ja, in welke mate.
De strijd van de vrouwen van de uitgebuite klassen kan niet losgekoppeld worden van de klassenstrijd. Volgens Marx moeten de materiële levensomstandigheden worden veranderd en niet alleen de waarden. De strijd van vrouwen lijkt inderdaad een maatschappelijke kwestie die verband houdt met een noodzakelijke verandering in de moraal. Maar dit invalshoek is veel te beperkt om het geheel de feministische strijd te verklaren. Met Marx kunnen we overwegen dat de kwestie van vrouwen en hun emancipatie zowel hun leven thuis als hun leven als werker moet omvatten. In dit perspectief zal de feministische strijd niet langer gereduceerd worden tot louter maatschappelijke vraagstukken, maar zal deze strijd ook volledig sociaal zijn.
(...)
Inleiding in de economie

De huidige crisis, die in 2007 begon en wijdverbreid werd met de ineenstorting van de bank Lehman Brothers in september 2008, is de ernstigste en langste sinds de jaren dertig van de vorige eeuw.
Zij werd voorgesteld als een kwestie van wanbeheer en hebzucht van de leiders van de grote banken. Maar moeten we niet verder gaan en ons afvragen of het niet het kapitalistische systeem zelf is dat failliet is?
U wilt weten waarom er crises, werkloosheid, bedrijfsverplaatsingen, wat wij bedoelen met concurrentievermogen, waarom sommige mensen rijk worden terwijl u, die uw hele leven gewerkt hebben, slechts recht heeft op een klein pensioen? Twijfelt u aan het discours dat beweert dat werkers, net als bazen, er belang bij hebben om het concurrentievermogen van hun bedrijven te verbeteren? Vraagt u zich af of economische crises al dan niet het bewijs zijn dat het kapitalisme achterhaald is? Kortom, wilt u begrijpen hoe het kapitalisme werkt? Dan moet u deelnemen aan deze inleidende cursus over economische mechanismen.
De volgende thema’s zullen worden bestudeerd:
Koopwaar en waarde.
Meerwaarde en uitbuiting.
Prijzen en winst.
De crisis.
(...)
Marx, tegen racisme

In tegenstelling tot wat soms wijd verbreid wordt gedacht, heeft Marx de problematiek van racisme en kolonialisme in zijn intellectuele werk niet losgelaten. Het was zelfs met een scherpe pen dat hij zich ertegen verzette. Van slavernij tot nazisme en kolonialisme, de heersende klassen gebruikten racisme om de arbeidersklasse te verdelen en oorlogen te rechtvaardigen. Biedt het uitgangspunt van Marx’ stellingen een kader voor analyse om de oorsprong van racisme en de band met het kapitalisme beter te begrijpen en manieren te vinden om het te bestrijden? Zijn klassenstrijd en antiracisme, kortom, verenigbaar?
Vandaag de dag zou antiracisme voor sommigen ter linkerzijde een ondergeschikte kwestie zijn, de enige fundamentele tegenstrijdigheid zou sociaal zijn, tussen kapitaal en arbeid. Voor anderen heeft Marx zich nooit beziggehouden met de kwestie van racisme en biedt zij geen relevant analytisch kader om deze kwestie aan te pakken. Tweehonderd jaar na zijn geboorte, stelt de terugkeer naar Marx en de debatten en strijd die hij in de 19e en 20e eeuw heeft geïnspireerd, ons echter in staat om belangrijke actuele kwesties op te helderen.1

Wat betreft de "marxistische" opvatting hier, van de “klassenstrijd” als “handelen om de maatschappij te veranderen”
Daarover laat Lenin in “Staat en Revolutie” dan Marx de volgende verduidelijking geven:

In 1907 publiceerde Mehring in het tijdschrift ‘Die Neue Zeit’ (XXV, II, 164) uittreksels uit een brief van Marx aan Weydemeyer van 5 maart 1852. In deze brief is onder andere de volgende belangwekkende beschouwing te vinden:

Wat mij betreft — niet aan mij komt de eer toe het bestaan der klassen in de moderne maatschappij of hun onderlinge strijd te hebben ontdekt. Reeds lang voor mij hadden burgerlijke geschiedschrijvers de historische ontwikkeling van deze strijd der klassen en burgerlijke economen de economische anatomie van de klassen in beeld gebracht. Het nieuwe dat ik er aan heb toegevoegd bestond in het leveren van het bewijs 1. dat het bestaan van de klassen alleen verbonden is aan bepaalde historische ontwikkelingsfasen van de productie; 2. dat de klassenstrijd noodzakelijkerwijze tot de dictatuur van het proletariaat leidt; 3. dat deze dictatuur zelf slechts de overgang vormt naar het opheffen van alle klassen en naar een klasseloze maatschappij.’

Het is Marx hier gelukt met verbazingwekkende kernachtigheid tot uitdrukking te brengen ten eerste het voornaamste en wezenlijke onderscheid tussen zijn leer en die van de vooraanstaande en diepzinnigste denkers van de bourgeoisie, en ten tweede het wezen van zijn leer over de staat.


Om te weten wat de essentie is van marxisme en van de uiteindelijke wereldopvatting van Marx en Engels is een studie van (...toch het eerste deel van ...) Het Kapitaal wel het MINSTE wat men moet doen, volgens mij.
Het Kapitaal was het sluitstuk van jaren zoeken, analyseren, polemiseren, deelnemen aan strijd … om wetmatigheden en het klassenkarakter van de kapitalistische maatschappij te doorgronden en door te geven om uiteindelijk de werkende klasse een ideologisch/politiek wapen te geven
In Het kapitaal leer je wat de methode is het dialectisch en historisch materialisme, en hoe de resultaten van bv het historisch materialistische analyse bijdragen tot uiteindelijk de analyse van het kapitalisme.

OPM.: Een indirecte aanduiding van het belang van Het Kapitaal en daarom van een correcte vertaling die zich houdt aan de oorspronkelijke tekst van Marx zelf …..de volgende interessante opmerking van de vertaler: 
Bekend werd vooral de door Karl Kautsky verzorgde volksuitgave, die in 1921 bij Dietz (Stuttgart) verscheen. Deze volksuitgave leek me niet geschikt als basis voor een nieuwe Nederlandse vertaling, aangezien Kautsky gemeend heeft hier en daar Marx te moeten corrigeren2.3

Ik ben trouwens in goed gezelschap om specifiek de studie van Het Kapitaal aan te bevelen ...!
Stalin: “ Onze kaders moeten de marxistische economische theorie goed kennen. De eerste, oudere generatie van Bolchewieken had zich daar ten gronde in verdiept. We studeerden Het Kapitaal, maakten samenvattingen, we discuteerden onderling om elkaars kennis te testen. Dit was onze kracht. Dit hielp ons zeer. De tweede generatie was minder goed voorbereid. Men was bezig met practisch werk en opbouw. Zij bestudeerden het marxisme doorheen brochures. De derde generatie was gewoonweg “opgegroeid” op basis van pamfletten en krantenartikels. Zij hebben geen echt begrip van het marxisme. Zij willen gewoon gevoed worden met hetgeen makkelijk verteerbaar is. De meesten van hen werd opgevoed op basis van citaten, niet op bais van studie van Marx en Lenin. Als dit zo verder gaat, gaan velen degenereren. Men zal beslissen dat Het Kapitaal niet nodig is aangezien we het socialisme opbouwen. Dit betekent ontaarding. Dit betekent de dood. (…) Neem Het Kapitaal van Marx en De Ontwikkeling van Kapitalisme van Lenin en gebruik ze als leidraad bij je werk.” (“Conversation with Stalin on Questions of Political Economy”, by Ethan Pollock in Working Paper no. 33, WOODROW WILSON INTERNATIONAL CENTER FOR SCHOLARS)

(of zoals het in het Engels in de oorspronkelijke tekst staat:
"Our cadres need to know Marxist economic theory well. The first, older generation of Bolsheviks was well grounded. We memorized Capital, summarized, argued and tested one another. This was our strength. This helped us a lot. The second generation was less prepared. People were busy with practical work and construction. They studied Marxism through brochures. The third generation has been raised on pamphlets and newspaper articles. They don’t have a deep understanding of Marxism. They must be given food that is easily digestible. The majority of them were raised on quotations, not the study of Marx and Lenin. If things continue this way, people might degenerate. People may decide they don’t need Capital when we are building socialism. This threatens degradation. This will mean death. (…) Take Marx’s Capital and Lenin’s the Development of Capitalism and have them guide you in your work.")
Wat Stalin imliciet hier dus zegt is dat je Het Kapitaal moet studeren om te weten wat socialisme (als eerste etappe van het communisme) is.


In het voorwoord van Het Kapitaal verwijst Marx naar een boek dat als voorbereiding kan worden beschouwd van Het Kapitaal
Het werk, waarvan ik hier het eerste deel aan het publiek voorleg, is het vervolg op mijn Zur Kritik der politischen Oekonomie, dat in 1859 verscheen. Het lange tijdsverloop tussen begin en vervolg is te wijten aan een langdurige ziekte, die telkens weer mijn werkzaamheden onderbrak. In het eerste hoofdstuk van dit deel wordt de inhoud van het hierboven genoemde werk samengevat. Dit heb ik niet alleen gedaan terwille van de samenhang en de volledigheid. De vormgeving werd verbeterd. Voor zover dit ook maar enigszins mogelijk was heb ik zaken, die in het vroegere geschrift slechts werden aangestipt, in dit werk verder ontwikkeld, terwijl — omgekeerd — vroeger uitvoerig beschreven punten slechts even worden vermeld. De gedeelten, handelende over de geschiedenis van de waarde- en geldtheorie, vervallen hier uiteraard in hun geheel. De lezer van het vroegere werk zal in de noten bij het eerste hoofdstuk echter nieuwe bronnen voor de geschiedenis van die theorie vinden.4

Zo blijkt dat dit boek – Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie – eigenlijk een “voorbereiding” was voor het schrijven van Het Kapitaal. In het Voorwoord van Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie schrijft Karl Marx in 1859:

Ik onderzoek het systeem van de burgerlijke economie in deze volgorde: kapitaal, grondeigendom, loonarbeid; staat, buitenlandse handel, wereldmarkt. Onder de eerste drie rubrieken onderzoek ik de economische levensvoorwaarden van de drie grote klassen, waarin de moderne burgerlijke maatschappij uiteenvalt; de samenhang tussen de drie andere rubrieken springt in het oog. Het eerste deel van het eerste boek, dat over het kapitaal handelt, bestaat uit de volgende hoofdstukken: 1. de waar; 2. het geld of de eenvoudige circulatie; 3. het kapitaal in het algemeen. De eerste twee hoofdstukken vormen de inhoud van het onderhavige deel. Het totale materiaal ligt voor mij in de vorm van monografieën, die ik met grote tussenpozen ter verheldering van eigen inzicht en niet met het oog op publicatie op papier gezet heb, en waarvan de systematische uitwerking volgens het aangegeven schema zal afhangen van uiterlijke omstandigheden.
Een algemene inleiding, die ik op papier gezet had, laat ik echter achterwege omdat mij bij nadere overweging elk vooruitlopen op resultaten die nog bewezen moeten worden storend lijkt, en de lezer die mij wil volgen de bereidheid moet hebben van het afzonderlijke naar het algemene op te stijgen. Enkele aanduidingen daarentegen over het verloop van mijn eigen politiek-economische studies lijken mij hier op hun plaats.

Vervolgens maakt hij duidelijk hoe de ontwikkeling van zijn wereldopvatting (zoals ook die van Engels) zich heeft ontwikkeld:

De studie waarin ik mij specialiseerde, was de rechtswetenschap, die ik echter slechts als ondergeschikte discipline beoefende naast filosofie en geschiedenis. In 1842-1843 kwam ik als redacteur van de ‘Rheinische Zeitung’ voor het eerst in de lastige positie het mijne te moeten zeggen over wat men materiële belangen noemt. De beraadslagingen in de Landdag van het Rijnland over houtdiefstal en verkaveling van de grondeigendom, de officiële polemiek die de heer Von Schaper, destijds eerste president van de provincie Rijnland, opende met de ‘Rheinische Zeitung’ over de situatie van de boeren langs de Moezel, tenslotte de debatten over vrijhandel en protectionisme vormden voor mij de eerste aanleidingen mij bezig te houden met economische vraagstukken. Anderzijds had in deze tijd, waarin de goede wil om ‘voortgang te maken’ vaak kennis van zaken verving, in de ‘Rheinische Zeitung’ een zwak filosofisch getinte echo doorgeklonken van het Franse socialisme en communisme. Ik sprak mij tegen dit gestuntel uit, maar kwam er in een controverse met de ‘Allgemeine Augsburger Zeitung’ tegelijk rond voor uit dat de studies die ik tot dan toe had verricht het mij niet toestonden mij aan enig oordeel te wagen over de inhoud van de Franse stromingen zelf. Liever maakte ik van de illusie van de beheerders van de ‘Rheinische Zeitung’, die meenden door een gematigder opstelling van de krant het over de krant gevelde doodvonnis ongedaan te kunnen maken, dankbaar gebruik om het openbare toneel te verlaten en mij terug te trekken in de studeerkamer.
Het eerste werk dat ik ondernam, om klaarheid te scheppen in de twijfels die mij bestormden, was een kritische toetsing van de Rechtsfilosofie van Hegel, een werk waarvan de Inleiding verscheen in de ‘Duits-Franse Jaarboeken’, gepubliceerd in 1844 in Parijs. Mijn onderzoek leidde tot de conclusie, dat rechtsverhoudingen evenals staatsvormen noch uit zichzelf begrepen kunnen worden noch uit de zogenaamde universele ontwikkeling van de menselijke geest, maar dat zij veeleer wortelen in de materiële levensverhoudingen, die Hegel in navolging van de Engelsen en Fransen uit de achttiende eeuw, in hun geheel samenvat onder de term ‘burgerlijke maatschappij’; dat de anatomie van de burgerlijke maatschappij echter gezocht dient te worden in de politieke economie. De studie van deze wetenschap, die ik in Parijs begon, zette ik voort te Brussel, waarheen ik uitgeweken was tengevolge van een uitwijzingsbevel van de heer Guizot.

En zo vond iedereen -uit de ontwikkeling die Marx en Engels doormaakten - wel ZIJN “Marx”(en “Engels”) ....:
Zoals op "Marxistische" Universiteit":
Marx en Engels als socioloog
Marx, over vrouwen en klassenstrijd
Inleiding in de economie
Marx, tegen racisme

waarbij men, om welke reden dan ook, niet verder in gaat (en dan ook geen “vorming” geeft) op de UITEINDELIJKE inzichten waartoe Marx en Engels waren gekomen die Marx hier dan even “samenvat” in het zelfde “voorwoord van Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie”(vet-cursief, door mij):

Het algemene resultaat waartoe ik kwam en dat mij, nadat het eenmaal was verkregen, tot leidraad diende bij mijn studies, kan kort worden geformuleerd als volgt: In de maatschappelijke productie van hun leven treden de mensen in bepaalde, noodzakelijke van hun wil onafhankelijke verhoudingen, productieverhoudingen;
deze productieverhoudingen beantwoorden aan een bepaald ontwikkelingsniveau van hun materiële productiekrachten. Het geheel van deze productieverhoudingen vormt de economische structuur van de maatschappij, de materiële basis waarop zich een juridische en politieke bovenbouw verheft en waaraan specifieke maatschappelijke vormen van bewustzijn beantwoorden. De wijze waarop het materiële leven wordt geproduceerd, is voorwaarde voor het sociale, politieke en geestelijke levensproces in het algemeen. Het is niet het bewustzijn van de mensen dat hun zijn, maar omgekeerd hun maatschappelijk zijn dat hun bewustzijn bepaalt. Op een bepaalde trap van hun ontwikkeling raken de materiële productiekrachten van de maatschappij in tegenspraak met de bestaande productieverhoudingen, of, wat slechts een juridische uitdrukking voor hetzelfde is, met de eigendomsverhoudingen, waarin zij zich tot dusver hadden bewogen. Van vormen waarin de productiekrachten tot ontwikkeling kwamen, slaan deze verhoudingen om in ketenen daarvan. Dan breekt een tijdperk van sociale revolutie aan. Met de verandering van de economische grondslag wentelt zich — langzaam of snel — de gehele reusachtige bovenbouw om. Wanneer men dergelijke omwentelingen onderzoekt, moet men altijd onderscheid maken tussen de materiële omwenteling in de economische voorwaarden van de productie, die natuurwetenschappelijk exact kan worden vastgesteld, en de juridische, politieke, godsdienstige, artistieke of filosofische, kortom ideologische vormen, waarin de mensen zich van dit conflict bewust worden en het uitvechten. Zomin als men een individu beoordeelt naar wat het van zichzelf vindt, zomin kan men een dergelijk tijdperk van omwenteling beoordelen vanuit zijn eigen bewustzijn; men moet veeleer dit bewustzijn verklaren uit de tegenspraken van het materiële leven, uit het bestaande conflict tussen maatschappelijke productiekrachten en productieverhoudingen. Een maatschappijformatie gaat nooit onder, voordat alle productiekrachten tot ontwikkeling gebracht zijn die zij kan omvatten, en nieuwe, hogere productieverhoudingen treden nooit in de plaats, voordat de materiële bestaansvoorwaarden ervoor in de schoot van de oude maatschappij zelf zijn uitgebroed. Daarom stelt de mensheid zich altijd slechts taken, die zij kan volbrengen. Want bij nader toezien zal steeds blijken, dat de taak zelf eerst opkomt, waar de materiële voorwaarden voor haar volbrenging reeds aanwezig zijn of althans in staat van wording verkeren. In grote trekken kunnen Aziatische, antieke, feodale en modern burgerlijke productiewijzen aangeduid worden als voortschrijdende tijdperken van de economische maatschappijformatie. De burgerlijke productieverhoudingen zijn de laatste antagonistische vorm van het maatschappelijke productieproces; antagonistisch niet in de zin van individueel antagonisme, maar van een antagonisme dat voortkomt uit de maatschappelijke levensvoorwaarden van de individuen. Maar de productiekrachten die in de schoot van de burgerlijke maatschappij tot ontwikkeling komen, scheppen tegelijk de materiële voorwaarden om dit antagonisme op te lossen. Met deze maatschappijformatie eindigt daarom de voorgeschiedenis van de menselijke maatschappij.

Vervolgens geeft hij aan hoe Engels, langs een andere ontwikkeling, uiteindelijk tot dezelfde inzichten komt. Vanaf hun ontmoeting zullen ze verder samenwerken (in soms een soort “takenverdeling”) in een verspreiding van het historisch materialistisch “inzicht” van de noodzaak en onafwendbaarheid – op voorwaarde dat de werkende klasse zich van haar revolutionaire rol bewust wordt – van de socialistische revolutie die de kapitalistische productieverhoudingen zal breken en de dictatuur van het proletariaat zal vestigen die de eerste etappe van het communisme – het socialisme – zal installeren, en die bij het bereiken van het communisme zal “afsterven”.

Friedrich Engels, met wie ik sedert de publicatie (in de ‘Duits-Franse Jaarboeken’) van zijn geniale schets van een kritiek van de economische categorieën schriftelijk een voortdurende uitwisseling van ideeën onderhield, was langs andere weg (vergelijk zijn Toestand van de arbeidende klasse in Engeland) tot hetzelfde resultaat gekomen als ik, en toen hij zich, voorjaar 1845, eveneens in Brussel vestigde besloten wij de tegenstelling die er tussen onze zienswijze en de ideologische denkwijze van de Duitse filosofie bestond, gemeenschappelijk uit te werken, in feite met ons vroegere filosofisch geweten af te rekenen. Dit voornemen werd in de vorm van een kritiek van de nahegeliaanse filosofie verwezenlijkt. Het manuscript, twee kloeke delen in octavo, bevond zich reeds lang in Westfalen waar het zou worden uitgegeven, toen wij bericht kregen, dat veranderde omstandigheden de publicatie verhinderden. Wij lieten het manuscript des te gewilliger aan de knagende kritiek van de muizen over, omdat wij ons hoofddoel, verheldering van eigen inzicht, hadden bereikt.
Van de verspreide werken, waarin wij in die tijd onze opvattingen over verschillende kwesties aan het publiek voorlegden, noem ik slechts het door Engels en mij gezamenlijk geschreven Communistisch Manifest en een door mij gepubliceerd Discours sur le libre échange. De beslissende punten van onze denkwijze werden voor het eerst wetenschappelijk, zij het ook slechts in polemische vorm, aangegeven in mijn in 1847 gepubliceerde en tegen Proudhon gerichte geschrift, Armoede van de filosofie. De publicatie van een in het Duits geschreven verhandeling over de loonarbeid, waarin ik mijn lezingen die ik over dit onderwerp hield voor de Vereniging van Duitse arbeiders in Brussel, bundelde, werd onderbroken door de Februari-revolutie en mijn uitwijzing uit België, die daarvan het gevolg was.
De uitgave van de ‘Neue Rheinische Zeitung’ in 1848 en 1849 en de gebeurtenissen nadien onderbraken mijn economische studies, die ik pas in 1850 in Londen kon hervatten. De ontzaglijke hoeveelheid materiaal met betrekking tot de geschiedenis van de politieke economie die in het British Museum ligt opgeslagen, het gunstige standpunt dat Londen biedt voor de observatie van de burgerlijke maatschappij, en, tenslotte, het nieuwe ontwikkelingsstadium, waarin deze laatste met de ontdekking van het Californische en Australische goud leek in te treden, deden mij besluiten weer geheel van voren af aan te beginnen en het nieuwe materiaal kritisch door te werken. Deze studies leidden mij deels vanzelf tot ogenschijnlijk ver afliggende disciplines waarmee ik mij voor kortere of langere tijd moest ophouden. Maar wat vooral een aanslag deed op de tijd die mij ter beschikking stond, was de dwingende noodzaak door een beroep uit te oefenen in mijn levensonderhoud te voorzien. Mijn nu acht jaar durende medewerking aan de eerste Engels-Amerikaanse krant, ‘The New York Tribune’, bracht, omdat ik mij slechts bij wijze van uitzondering met de journalistiek in strikte zin bezighoud, een buitengewoon grote versnippering van mijn studies met zich mee. Intussen vormden artikelen over markante economische gebeurtenissen in Engeland en op het continent een zo belangrijk deel van mijn bijdragen, dat ik gedwongen was mijzelf vertrouwd te maken met praktische details, die buiten het gebied van de wetenschap in strikte zin van de politieke economie liggen.
Deze schets van het verloop van mijn studies op het gebied van de politieke economie wil slechts aantonen, dat mijn opvattingen, hoe men daarover ook oordelen mag en hoe weinig zij ook stroken met de hen door belangen ingegeven vooroordelen van de heersende klassen, het resultaat zijn van gewetensvol en langdurig onderzoek. Bij de poort van de wetenschap moet echter evenals bij de poort van de hel de eis worden gesteld:
Qui si convien lasciare ogni sospetto
Ogni viltà convien che qui sia morta
[Hier behoort ge alle vrees te laten varen; Alle lafheid behoort hier dood te zijn. (Dante, De Goddelijke Komedie. De Hel, derde zang; naar de vertaling van Frederica Bremer, Haarlem 1955)] 5

Voor alle duidelijkheid,… verderop in dit zèlfde boek (vet, door mij):

Terwijl de burgerij, schoolmeesters en bureaucraten in Duitsland nog steeds druk doende waren de eerste elementen van de Engelse en Franse economie als onaantastbare dogma’s uit het hoofd te leren en enigermate te begrijpen, betrad de Duitse proletarische partij het toneel. Haar hele theoretische bestaan kwam voort uit de studie van de politieke economie, en met haar optreden begint ook de wetenschappelijke, zelfstandige Duitse economie.
Deze Duitse economie berust fundamenteel op de materialistische opvatting van de geschiedenis; de grondslagen daarvan zijn kort uiteengezet in het voorwoord van het genoemde boek. In grote lijnen is dit voorwoord al verschenen in ‘Das Volk’, reden waarom wij naar deze publicatie verwijzen.
Niet alleen voor de economie, maar voor alle historische wetenschappen ( en alle wetenschappen, behalve de natuurwetenschappen, zijn historisch) was het een revolutionerende ontdekking, deze stelling: dat ‘de productiewijze van het materiële leven het hele sociale, politieke en geestelijke levensproces bepaalt’ ; dat alle maatschappelijke en staatkundige verhoudingen, alle religieuze en juridische systemen, alle theoretische opvattingen, die in de geschiedenis opduiken, slechts dan te begrijpen zijn, wanneer de materiële levensvoorwaarden van het desbetreffende tijdperk begrepen zijn en als deze systemen, opvattingen en verhoudingen worden afgeleid uit deze materiële voorwaarden. ‘Niet het bewustzijn van de mensen bepaalt hun zijn, maar hun maatschappelijke zijn bepaalt hun bewustzijn.’
Deze stelling is zo eenvoudig, dat iedereen, die niet gevangen zit in een web van idealistische zwendel, haar vanzelf zou moeten begrijpen. Maar niet alleen voor de theorie, ook voor de praktijk heeft deze zaak hoogst revolutionaire consequenties: ‘Op een bepaalde trap van hun ontwikkeling komen de materiële productiekrachten van de maatschappij in tegenspraak met de voorhanden productieverhoudingen of, wat niets anders dan een juridische uitdrukking ervoor is, met de eigendomsverhoudingen, waarbinnen zij zich tot dusverre hadden bewogen. Van vormen van ontwikkeling der productiekrachten veranderen deze verhoudingen in kluisters ervan. Er begint dan een tijdperk van sociale revoluties. Met de verandering van de economische grondslag ondergaat de gehele reusachtige bovenbouw een in mindere of meerdere mate snelle ingrijpende verandering …
De burgerlijke productieverhoudingen zijn de laatste antagonistische vorm van het maatschappelijk productieproces, antagonistisch niet in de zin van een individueel antagonisme, maar van een antagonisme dat voort komt uit de maatschappelijke levensvoorwaarden van de individuen; de productiekrachten, die zich in de schoot van de burgerlijke maatschappij ontwikkelen, scheppen tegelijkertijd de materiële voorwaarden om dit antagonisme op te lossen.’
Bij een verdere uitwerking van onze materialistische stelling en haar toepassing op de werkelijkheid opent zich dus direct het uitzicht op een geweldige, de geweldigste revolutie aller tijden.

Daarom de essentie van “Bijdrage tot kritiek op de politieke economie” en later dan van Het Kapitaal (vet door mij...)
De politieke economie begint met de waar, met het moment, waarop producten – hetzij door enkelingen, hetzij door natuurlijk ontstane gemeenschappen – tegen elkaar worden geruilt. Het product dat geruild wordt, is een waar. Maar het is slechts daarom een waar, omdat aan het ding, het product, een verhouding wordt gekoppeld, de verhouding tussen producent en consument, die niet meer in één persoon zijn verenigd. Hier hebben we al meteen een voorbeeld van een eigenaardig feit, dat men overal in de economie terugvindt en dat in de hoofden van de burgelijke economen de ergste verwarring heef gesticht: de economie gaat niet over dingen, maar over de verhoudingen tussen personen en in laatste instantie tussen klassen; deze verhoudingen zijn echter altijd aan dingen gebonden en verschijnen als dingen. Af en toe hebben sommige economen deze samenhang weliswaar vermoed, maar Marx heeft als eerste de geldigheid ervan voor de hele economie blootgelegd en daardoor de moeilijkste problemen zo helder en duidelijk gemaakt, dat nu zelfs de burgelijke economen ze zullen kunnen begrijpen.”


Voor alle duidelijkheid geef ik hier dan nog een volgend inzicht die Karl Marx aan de lezer wil meegeven in Het Kapitaal (vet cursief, door mij):

Karl Marx in Het Kapitaal – Een kritische beschouwing van de economische politiek. Deel I. Het productieproces van het kapitaal, in hoofdstuk 24. De zogenaamde oorspronkelijke accumulatie, In punt 7. Historische strekking van de kapitalistische accumulatie:

Haar vernietiging, de omzetting van individuele en versnipperde productiemiddelen in maatschappelijk geconcentreerde productiemiddelen, dus van het dwergachtige bezit van velen in het reusachtige bezit van weinigen, dus de onteigening van de grote volksmassa van hun grond, van hun bestaansmiddelen en hun arbeidsinstrumenten, deze vreselijke en moeilijke onteigening van de volksmassa vormt de voorgeschiedenis van het kapitaal. Deze onteigening omvat een reeks gewelddadige methoden, waarvan wij slechts de meest belangrijke als methoden der oorspronkelijke accumulatie van het kapitaal de revue lieten passeren.(...)
Deze onteigening voltrekt zich door het spel van de immanente wetten van de kapitalistische productie zelf, door de centralisatie van de kapitalen. Een enkele kapitalist vernietigt vele andere kapitalisten. Tegelijk met deze centralisatie of onteigening van vele kapitalisten door enkele kapitalisten komt de coöperatieve vorm van het arbeidsproces op steeds grotere schaal tot ontwikkeling, de bewust technische toepassing van de wetenschap, de systematische bebouwing van de grond, de verandering van de arbeidsmiddelen in arbeidsmiddelen die alleen gemeenschappelijk kunnen worden gebruikt, de besparing op alle productiemiddelen door hun gebruik als productiemiddelen van gecombineerde, maatschappelijke arbeid, het verstrikt raken van alle volkeren in het net van de wereldmarkt en daarmee het internationale karakter van het kapitalistische regime. Met het gestadig afnemend aantal kapitaalmagnaten, dat zich alle voordelen van dit omwentelingsproces toeeigent en deze monopoliseert, neemt de omvang van de ellende, de druk, de knechting, de ontaarding, de uitbuiting, maar ook de woede van de steeds groeiende en door het mechanisme van het kapitalistische proces zelf geschoolde, verenigde en georganiseerde arbeidersklasse toe. Het kapitaalmonopolie wordt een kluister van de productiewijze, die door en mét haar tot bloei is gekomen. De centralisatie van de productiemiddelen en de vermaatschappelijking van de arbeid bereiken een punt, waarop zij onverenigbaar worden met hun kapitalistisch omhulsel. Dit omhulsel wordt verbrijzeld. Het laatste uur van het kapitalistische privaatbezit heeft geslagen. De onteigenaars worden onteigend. (...)
De verandering van het op eigen arbeid der individuen berustende, versnipperde persoonlijke eigendom in kapitalistische eigendom is natuurlijk een proces, dat veel langduriger, harder en moeilijker is dan de verandering van het in feite reeds op maatschappelijke productie gebaseerde kapitalistische eigendom in maatschappelijke eigendom. In het eerste geval ging het om de onteigening van de volksmassa door enkele usurpatoren, in het tweede geval gaat het om de onteigening van enkele usurpatoren door de volksmassa.6

Welnu, over een “vorming in marxisme”( ook al heet het Marxistische zomer/winter-Universiteit), die DEZE conclusies/inzichten NIET omvat, meen ik Lenin te kunnen aanhalen waar hij zo’n “marxisme” kenschetst als volgt:

Met behulp van klaarblijkelijke sofismen snijdt men uit het marxisme zijn levende, revolutionaire geest, men aanvaardt alles in het marxisme, behalve zijn revolutionaire strijdmiddelen, de propaganda en voorbereiding daarvan, de opvoeding van de massa’s juist in deze richting.(...)
De arbeidersklasse kan zijn revolutionair verelddoel niet verwezenlijken, zonder meedogenloos strijd te voeren tegen dit renegatendom, tegen deze karakterloosheid, tegen deze kruiperige houding tegenover het opportunisme, tegen deze weergaloze vervlakking van het marxisme.7

Over het verband tussen “de opvatting over marxisme” en de opvatting van wat als “het programma van een marxistische partij” beschouwd wordt, schreef ik ooit 12-02-2019 Lid van een “marxistische partij die ook voor het socialisme is” (al dan niet “2.0”) en “tegen het communisme” zijn, kan dat?

Marxisme, ... Engels had het over Wetenschappelijk Socialisme ... met als uiteindelijk doel de werkende klasse, het proletariaat bewust te maken van haar historische taak...
In de laatst passsage van “Socialisme, van utopie tot wetenschap” vat Engels het nog eens samen(vet-cursief, door mij):
Laten wij tot slot onze uiteenzettingen kort samenvatten:
I. Middeleeuwse maatschappij: Kleine individuele productie. Productiemiddelen op het individuele gebruik ingesteld, derhalve elementair onbeholpen, peuterig, van een zeer beperkte uitwerking. Productie voor het onmiddellijke gebruik, hetzij van de producent zelf, hetzij van zijn feodale heer. Slechts daar, waar een overschot van deze productie boven het gebruik bestaat, wordt dit overschot te koop aangeboden en geruild: warenproductie dus pas in haar ontstaan; maar reeds nu behelst zij in kiemvorm de anarchie in de maatschappelijke productie.
II. Kapitalistische revolutie: Omvorming van de industrie, eerst door middel van de eenvoudige coöperatie en de manufactuur. Concentratie van de tevoren verstrooide productiemiddelen in grote werkplaatsen en daarmee hun verandering van productiemiddelen van de individuele producent in maatschappelijke — een verandering die de vorm van de ruil over het geheel niet aantast. De oude toeëigeningsvormen blijven van kracht. De kapitalist treedt op, in zijn hoedanigheid van eigenaar van de productiemiddelen eigent hij zich ook de producten toe en maakt ze tot waren. De productie is een maatschappelijke handeling geworden; de ruil en daarmede de toe-eigening blijven individuele handelingen, handelingen van de enkeling: Het maatschappelijke product wordt toegeëigend door de individuele kapitalist. Fundamentele tegenstrijdigheid, waaruit alle tegenstrijdigheden voortvloeien, waarbinnen de tegenwoordige maatschappij zich beweegt en die de grote industrie openlijk aan het daglicht brengt.
A. Scheiding van de producent van de productiemiddelen. Veroordeling van de arbeider tot levenslange loonarbeid. Tegenstelling van proletariaat en bourgeoisie.
B. De wetten, die de warenproductie beheersen, treden meer en meer op de voorgrond en doen zich steeds meer gelden. Teugelloze concurrentiestrijd. Tegenstrijdigheid tussen de maatschappelijke organisatie in de afzonderlijke fabriek en de maatschappelijke anarchie in de productie in haar geheel.
C. Aan de ene kant vervolmaking van de machinerie, door de concurrentie voor elke individuele fabrikant een dwingend gebod geworden, gelijkstaand met het in steeds sterkere mate buiten dienst stellen van arbeiders: industrieel reserveleger. Anderzijds grenzeloze uitbreiding van de productie, eveneens een dwingende wet van de concurrentie voor elke fabrikant. Van beide zijden een ongekende ontwikkeling van de productiekrachten, het aanbod overtreft de vraag, overproductie, overvoerdheid van de markten, eens in de tien jaren crisis, vicieuze cirkel: overvloed hier, van productiemiddelen en producten — overvloed daar, van arbeiders zonder werk en zonder bestaansmiddelen; maar deze beide hefbomen van de productie en de maatschappelijke welstand kunnen niet bijeenkomen, omdat de kapitalistische vorm van de productie het de productiekrachten verbiedt te werken en de producten te circuleren, tenzij zij zich van tevoren in kapitaal veranderd hebben: en dat verhindert juist hun eigen overvloed. De tegenstrijdigheid is tot ongerijmdheid opgevoerd: De productiewijze komt in opstand tegen de ruilvorm. Tegen de bourgeoisie is het bewijs geleverd dat zij niet bij machte is haar eigen maatschappelijke productiekrachten verder te leiden.
D. Gedeeltelijke erkenning van het maatschappelijke karakter van de productiekrachten, waartoe de kapitalisten zelf genoodzaakt worden. Toeëigening van de grote productie- en verkeersorganismen, eerst door maatschappijen op aandelen, later door trusts, vervolgens door de staat. De bourgeoisie blijkt een overbodige klasse te zijn; al haar maatschappelijke functies worden nu door bezoldigde beambten vervuld.
III. Proletarische revolutie: oplossing van de tegenstrijdigheden: Het proletariaat maakt zich meester van de openbare macht en verandert met behulp van die macht de maatschappelijke productiemiddelen, die aan de handen van de bourgeoisie ontglippen, in openbare eigendom. Door deze daad bevrijdt het de productiemiddelen van de eigenschap als kapitaal, die zij tot dusverre hadden, en geeft het aan hun maatschappelijke karakter de volle vrijheid om zich te ontplooien. Een maatschappelijke productie naar een vooraf vastgesteld plan wordt nu mogelijk. De ontwikkeling van de productie maakt het voortbestaan van verschillende maatschappelijke klassen tot een anachronisme. Naarmate de anarchie van de maatschappelijke productie verdwijnt, slaapt ook de politieke autoriteit van de staat in. De mensen, eindelijk meesters van hun eigen wijze van vermaatschappelijking, worden daarmee tegelijk meesters van de natuur, meesters van zichzelf — vrij.

Deze wereldbevrijdende daad te volbrengen is de historische roeping van het moderne proletariaat. Haar historische voorwaarden en daarmee haar natuur zelf te doorgronden en zo aan de tot actie geroepen, thans onderdrukte klasse de voorwaarden en de aard van haar eigen actie tot bewustzijn te brengen, dat is de taak van de theoretische uitdrukking van de proletarische beweging, van het wetenschappelijke socialisme.

1 Op marx be: – https://marx.be/nl/formation/marxistische-universiteit-2019/marx-voor-beginners/
2 Kautsky schrijft in zijn voorwoord op p. xx: ‘Gelegentlich habe ich mir erlaubt Marx selbst zu korrigieren.’
3 https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1867/kapitaal/0.htm – Karl Marx – Het Kapitaal, Voorwoorden; Verantwoording van de vertaler , Haifa, februari 1967 – I. Lipschits
4 https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1867/kapitaal/0.htm – Karl Marx – Het Kapitaal; Voorwoorden – Voorwoord bij de eerste druk
5 https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1859/1859voorwoordbijdrage.htm – Karl Marx (1859): Voorwoord tot de Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie – Karl Marx – Geschreven: augustus 1858 - januari 1859 Eerste publicatie: 1859, Franz Duncker, Berlijn Bron: Te Elfder Ure nr. 17, marxisme 3, het marxistisch wetenschapsbegrip, 1974, 21ste jaargang. Vertaling: Hugues C. Boekraad Deze versie: De Griekse woorden zijn omgezet in ons alfabet. Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, december 2004 Laatste bewerking: 3 augustus 2011
6 ‘De vooruitgang van de industrie, waarvan de bourgeoisie de willoze en weerloze draagster is, brengt in plaats van de isolering van de arbeiders door de concurrentie hun revolutionaire vereniging door de associatie. Met de ontwikkeling van de grootindustrie wordt dus de basis, waarop de bourgeoisie produceert en zich de producten toeeigent, onder haar voeten weggetrokken. Vóór alles produceert zij dus haar eigen doodgravers. Haar ondergang en de overwinning van het proletariaat zijn dus even onvermijdelijk. . . Van alle klassen, die vandaag tegenover de bourgeoisie staan, is alleen het proletariaat een werkelijk revolutionaire klasse. De overige klassen teren weg en gaan met de grootindustrie ten onder, het proletariaat is haar meest kenmerkende product. . .
De middenstanden, de kleine industrieel, de kleine koopman, de handwerksman, de boer — zij allen bestrijden de bourgeoisie om hun bestaan als middenstand te vrijwaren voor ondergang. . . zij zijn reactionair, zij trachten het rad van de geschiedenis terug te draaien.’ Karl Marx en F. Engels, Manifest der kommunistischen Partei, London, 1847, pp. 9, 11.

7https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1918/1918renegaat.htm#iii, “De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky”, doorV.I. Lenin. Geschreven: 1918. Bron: Pegasus, Amsterdam 1935 (Als boek verschenen bij uitgeverij Communist, Moskou) - Beschikbaar gesteld door Koen Dille.Vertaling: Marx-Engels-Lenin Instituut. Deze versie: Spelling, zinsbouw en punctuatie. Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, januari 2007

Geen opmerkingen:

Een reactie posten