05-06-2019

CONCREET VOORBEELD van BEWUST ontwikkelen van revisionisme,... als oproep tot “inzicht” bij PVDA-militanten,... als waarschuwend “negatief voorbeeld” voor kameraden van CPB

Ik kreeg een echt inzicht/begrip in de ontwikkeling van pseudo-marxistische analyses IN de PVDA – toen ik nog zelf militant/middenkader was in de PVDA, vóór april 2005 –, in de vorm van het gebruik van wélgekozen CITATEN van Marx en Engels (en Lenin … en ook van Mao) om een VOORAFINGENOMEN standpunt van haar marxistische “correctheid” te bewijzen, VOORAL toen ik “het verslag/rapport van een partijdelegatie in China” las (in de vorm van een artikel in Marxistische Studies no 64, “Vragen over de ontwikkeling vanhet socialisme in de Chinese Volksrepubliek”, door Boudewijn Deckers 
De lijn die hij dáár ontwikkelde werd later verder uitgewerkt door Peter Franssen. Hierover heb ik reeds veel geschreven en weerlegd. Ik verwijs voorlopig naar volgend document hierover:

Maar nu wil ik een stuk uit die “analyse” van Peter Franssen in Marxistische Studies no 78, 22 nov. 2007, “De ontwikkeling van het socialisme in China” gebruiken, om de BEWUST gebruikte dogmatische opvatting van het “toepassen van het marxisme” te ontmaskeren.
Dit wordt gedaan door kaders, zoals Boudewijn Deckers en Peter Franssen om een BURGERLIJKE lijn in de PVDA te doen ontwikkelen. Zij maken hiervoor gebruik van dit dogmatisme …. omdat de meeste PVDA-militanten/kaders, OOK als zij zich nog beschouwen als communist, VERBLIND zijn, omdat hun opvatting van “toepassen van het marxisme” door opportunisme(dogmatisme) beheerst wordt.
Wie weet, kan ik door deze “ontmaskering”, militanten/kaders van de PVDA (op voorwaarde dat zij zichzelf nog willen zien als communisten en ideologisch op het klassenstandpunt staan van de werkende klasse!) doen inzien dat ze een echt inzicht moeten verwerven wat “toepassen van het marxisme” betekent, en zich bevrijden van het verblindend dogmatisme.
Tegelijk wil ik door dit “negatief voorbeeld”, mijn kameraden van de Communistische Partij van België hierop attent maken, zodat zij waakzaam zijn voor zo'n (mogelijke) ontwikkeling van opportunisme.
De titel van het hoofdstukje is al tendentieus...

De voorwaarden voor het economische socialisme

Hier wordt “het economisch socialisme” geponeerd – op zichzelf een LEEG begrip, - als een vaststaand en bestaan feit, maar zonder enige “Klassennotatie”, eerder een “neutraal” gegeven. Het is niet geheel onzinnig een overeenkomst te zien tussen het concept "economisch socialisme" en het concept (sinds 1978, gelanceerd door Deng Xiaoping) "socialistische markt-economie" ....

Marx en Engels meenden dat het socialisme eerst het kapitalisme zou verslaan in de verst gevorderde industriële landen zoals Engeland, Frankrijk, Duitsland.

Een subjectief gekozen en dubieus, vaag en algemeen geformuleerde “gedachte”. Niet essentieel in de analyse van het kapitalisme, de tegenstellingen binnen het kapitalisme die haar eigen “doodgravers” voortbrengt, de rol van de klassenstrijd. Het “socialisme” wordt niet als “tegengesteld” aan het kapitalisme voorgesteld. (als eerste etappe van het communisme)

Een erg logische gedachte want de maatschappij evolueert van een lager naar een steeds hoger stadium in een proces waarbij iedere maatschappelijke ordening geboren wordt uit de voorgaande, en waarbij iedere ordening op zich een historische rol te vervullen heeft. Als die historische rol vervuld is, vervalt de bestaansreden van die maatschappelijke ordening en wordt ze uit economische noodzaak vernietigd door een hogere vorm. De historische rol van het kapitalisme bestaat erin de organisatie van de arbeid te vermaatschappelijken en zo de geïsoleerde individuen te herscheppen tot sociale individuen; de productiekrachten tot een nog nooit geziene groei te brengen en de agrarische economie om te bouwen tot een industriële economie; wetenschap en techniek dermate te ontwikkelen dat de natuur niet langer ondoorgrondelijk is en voorwerp van verafgoding, maar een instrument van maatschappelijke vooruitgang en ideologische emancipatie; de arbeidstijd nodig voor de productie van overlevingsmiddelen zodanig te verminderen en de arbeidsproductiviteit zodanig te verhogen dat de vrijheid ontstaat om in overvloed andere goederen te produceren en de algemene cultuur te ontwikkelen. In één woord: het kapitalisme moet de voorwaarden scheppen die het socialisme mogelijk maken.1

Geen dialectisch (historisch) materialisme.
Algemeen, niet concreet, een algemene “dynamiek”, los van de concrete historische situatie. Een circelgang (analoge “herhalingen”) in de geschiedenis.
De interne tegenstellingen (de klassen) spelen geen rol. De “historische rol MOET gespeeld worden” … Moet de klassenstrijd dan “stil gelegd worden”? … Inderdaad, Deng Xiaoping heeft het over de “nefaste” invloed van “teveel klassenstrijd” op zijn politiek van “hervorming en opening”….
De “historische rol van het kapitalisme” VERVANGT de analyse van de interne tegenstellingen in het kapitalisme die het kapitalisme zèlf niet kan oplossen, en die juist wijst op de NOODZAAK voor het breken van de kapitalistische productieverhoudingen.
De “sociale rol” van het kapitalisme…… betekent dat het kapitalisme zèlf het socialisme zal invoeren als “ze vindt dat dat nodig is en de tijd rijp”? Zie in volgend citaat waar Peter Franssen het heeft van “het forceren van de geschiedenis”:


In 1917 hebben de Russische communisten onder leiding van Lenin de geschiedenis geforceerd. In 1949 hebben de Chinese communisten onder leiding van Mao Zedong hetzelfde gedaan. In beide gevallen had het kapitalisme zijn historische rol nog lang niet vervuld. Moesten de Russische en Chinese communisten daarom afzien van het socialisme? Moesten zij de revolutie niet doorvoeren in hun achterlijke agrarische maatschappij en moesten zij het kapitalisme dan maar ten volle laten ontwikkelen in zijn natuurlijke kader, dat van de kapitalistische staat en van heel de kapitalistische economie? Nee, natuurlijk niet, maar het maakte hun taak na de overwinning van de revolutie wel aartsmoeilijk.2

...zoals de Communards ook de geschiedenis hebben geprobeerd “te forceren” waarna Emile Vandervelde zei “...dat zich dat niet meer mocht herhalen” … waarna hij het Charter van Quaregnon schreef ….
Het kapitalisme moet zijn “historische rol nog vervullen”: van kolonialisme, verregaande uitbuiting en repressie tegen verzet, oorlogen, “ontwikkelen” van honger, armoede,…?!
Meent Peter Franssen nu dat de Russische Communisten beter hadden, na de februari-revolutie, de kapitalisme “haar historische rol” moeten laten vervullen, in plaats van de Socialistische Oktoberrevolutie te lanceren! Eerst laten, met Amerikaanse, Franse, Engelse, “steun” de “achterlijke landbouw moderniseren” en zo kapitalistische “groei” mogelijk maken, van grote moderne boerderijen, de de “achterlijke” arme kleine boeren “overnemen” waardoor er “proletariaat” ontstaat om te werken in de grote industriële complexen van Franse, Belgische, Amerikaanse, Engelse monopolie-kapitalisten.
OPM. De “linkse” menchewieken (en de anarchisten met hen) verweten in 1918 de bolchewieken dat zij uiteindelijk verzaakten aan de februari-revolutie en opriepen voor de SOCIALISTISCHE revolutie (uiteindelijke Oktoberrevolutie)

En Peter Franssen citeert Marx:

Karl Marx schrijft: “Wanneer het proletariaat de politieke heerschappij van de burgerij omvergooit, dan zal die zege slechts van voorbijgaande aard zijn, slechts een moment in dienst van de burgerlijke revolutie zelf, zolang in de loop van de geschiedenis de materiële voorwaarden nog niet geschapen zijn die de afschaffing van de burgerlijke productiewijze en daarom ook de definitieve val van de politieke bourgeoisoverheersing noodzakelijk maken. Evenzo zal de val van de absolute monarchie slechts een momentopname zijn, als de economische voorwaarden voor de overheersing van de bourgeoisklasse nog niet tot rijpheid gekomen zijn. De mensen moeten in de loop van hun ontwikkeling de materiële voorwaarden voor de nieuwe maatschappij eerst zelf produceren en geen inspanning van de overtuiging of van de wil kan hen van dat noodlot bevrijden.”3
Hier schijnt Marx – volgens Peter Franssen toch – de volgende stelling te ondersteunen:
De marxistische visie op de geschiedenis is een terechtwijzing van de utopisten die menen dat het socialisme en het communisme uit het niets geboren worden en dat productieverhoudingen naar believen en naar ideologische overtuiging kunnen gekozen worden.4

Maar allereerst is het zo dat Marx SELECTIEF en SUBJECTIEF wordt geciteerd (In geel is dat wat hierboven “geciteerd” wordt):

If therefore the proletariat overthrows the political rule of the bourgeoisie, its victory will only be temporary, only an element in the service of the bourgeois revolution itself, as in the year 1794, as long as in the course of history, in its “movement”, the material conditions have not yet been created which make necessary the abolition of the bourgeois mode of production and therefore also the definitive overthrow of the political rule of the bourgeoisie. The terror in France could thus by its mighty hammer-blows only serve to spirit away, as it were, the ruins of feudalism from French soil. The timidly considerate bourgeoisie would not have accomplished this task in decades. The bloody action of the people thus only prepared the way for it. In the same way, the overthrow of the absolute monarchy would be merely temporary if the economic conditions for the rule of the bourgeois class had not yet become ripe. Men build a new world for themselves, not from the “treasures of this earth”, as grobian superstition imagines, but from the historical achievements of their declining world. In the course of their development they first have to produce the material conditions of a new society itself, and no exertion of mind or will can free them from this fate.5

De gehele text was zeker géén argumentatie voor de bovenstaande door Peter Franssen gesugereerde stelling (“terechtwijzing”) De echte oorsprong (en dus context) van de (subjectief gekozen en geciteerde) text van Marx (“Moraliserende kritiek en kritikerende moraal”) is (in het Engels weliswaar):

The work is a continuation of the polemic with Karl Heinzen. The latter replied to Engels (see this volume, pp. 291-306) with a long article “Ein ‘Repräsentant’ der Kommunisten” full of rude abuse of his opponent and of the theory of scientific communism in general (Marx ironically called this article “Heinzen’s Manifesto Against the Communists”). After the publication of this article in full in the Deutsche-Brüsseler-Zeitung (No. 84, October 21, 1847) Bornstedt, the editor of the newspaper, again appealed to the contending parties to take the polemic elsewhere as the newspaper could not afford to publish such long articles. However, the editorial board had to agree to publish Marx’s reply to Heinzen in full. When they began to publish the reply in No. 86 on October 28, 1847 the editors even censured Heinzen in an editorial note for the harsh tone of his attacks. On November 14, before the whole of Marx’s article had appeared, the editors published a special note in answer to Heinzen’s attempt to continue the polemic: “We refuse to publish in the Deutsche-Brüsseler-Zeitung Heinzen’s letter of November 1 from Geneva in which he attacks the editorial board of this paper in an infamous way and tries to involve the paper and Karl Marx, for his first article in No. 86, without waiting for the continuation, in a vile private squabble. We declare that this is the way we shall deal with Heinzen’s subsequent letters, despite his philistine assertions that he has a right to use our paper to express his views. We shall reply to possible public accusations in the proper time and place if we deem it necessary.”
Marx’s work was published in the Polemik column in several issues. There were some editorial notes to the first part of it (to the expression “grobian literature”, literary personages “Solomon and Marcolph”, “goose preacher”). Subsequently, however, author’s notes were provided. Nos. 92 and 94 of November 18 and 25, 1847 contained errata. All the corrections, some of which are author’s improvements, have been taken into account in the present edition.
This work was published in English abridged in K. Marx, 
Selected Essays, Parsons, London, 1926.

Ten tweede is het citaat door Peter Franssen, uit zijn context gerukt. VOOR het bovenstaand citaat (dat Peter Franssen dus aanhaalt) schreef Marx het volgende (vet-cursief door mij):

Property, at all events, is also a kind of power. Economists call capital, for instance, “power over the labour of others”.
We are therefore faced with two kinds of power, on the one hand the power of property, in other words, of the property-owners, on the other hand political power, the power of the state. “Power also controls property” means: property does not control the political power but rather it is harassed by it, for example by arbitrary taxes, by confiscations, by privileges, by the disruptive interference of the bureaucracy in industry and trade and the like.
In other words: the bourgeoisie has not yet taken political shape as a class. The power of the state is not yet its own power. In countries where the bourgeoisie has already conquered political power and political rule is none other than the rule, not of the individual bourgeois over his workers, but of the bourgeois class over the whole of society, Herr Heinzen’s dictum has lost its meaning. The propertyless of course remain untouched by political rule insofar as it directly affects property.
Whilst, therefore, Herr Heinzen fancied he was expressing a truth as eternal as it was original, he has only expressed the fact that the German bourgeoisie must conquer political power, in other words, he says what Engels says, but unconsciously, honestly thinking he is saying the opposite. He is only expressing, with some emotion, a transient relationship between the German bourgeoisie and the German state power, as an eternal truth, and thereby showing how to make a “solid core” out of a “movement”.
Injustice in property relations,” continues Herr Heinzen, “is only maintained by power.”
Either Herr Heinzen here understands “injustice in property relations” as the above-mentioned pressure to which the absolute monarchy still subjects the bourgeoisie even in its “most sacred” interests, in which case he is only repeating what has just been said — or he understands “injustice in property relations” as the economic conditions of the workers, in which case his pronouncement has the following meaning:
The present bourgeois property relations are “maintained” by the state power which the bourgeoisie has organised for the protection of its property relations. The proletariat must therefore overthrow the political power where it is already in the hands of the bourgeoisie. It must itself become a power, in the first place a revolutionary power.
Again, Herr Heinzen is unconsciously saying the same thing as Engels is saying, but again in the steadfast conviction that he is saying the opposite. What he says he does not mean, and what he means he does not say.
Incidentally, if the bourgeoisie is politically, that is, by its state power, “maintaining injustice in property relations”, it is not creating it. The “injustice in property relations” which is determined by the modern division of labour, the modern form of exchange, competition, concentration, etc., by no means arises from the political rule of the bourgeois class, but vice versa, the political rule of the bourgeois class arises from these modern relations of production which bourgeois economists proclaim to be necessary and eternal laws.

En hier spreekt Marx en Engels vooral …. Peter Franssen TEGEN(!), eerder dan dat de “utopische socialisten” (in deze tekst toch) hier "tegen gesproken" worden...zoals Peter Franssen insinueert.
Verder, Peter Franssen (volhardend in het subjectief en selectief citeren):

Friedrich - Engels schrijft: “Elke omvorming van de sociale orde, elke wijziging in de eigendomsverhoudingen, is het noodzakelijke gevolg van het verschijnen van nieuwe productiekrachten die niet meer beantwoorden aan de oude eigendomsverhoudingen. Het privé- bezit zelf is op die manier verschenen. Want het privé-bezit heeft niet altijd bestaan. Toen op het einde van de middeleeuwen met de manufactuur een nieuwe productiewijze ontstond, in tegenstelling met de productiewijze onder de feodale en corporatieve eigendom van die tijd, deed de manufacturiële productie; die niet meer overeenstemde met de oude eigendomsverhoudingen een nieuwe vorm van eigendom ontstaan: het privé-bezit. Voor de manufactuur en voor de eerste ontwikkelingsperiode van de grote industrie was er inderdaad geen andere bezitsvorm mogelijk dan het privé-bezit, er was geen andere maatschappij mogelijk dan deze gebaseerd op privé-eigendom. De maatschappij van de middeleeuwen, die steunde op de bewerking van de grond, gaf ons de feodale heer en de lijfeigene; de steden van het einde van de middeleeuwen gaven ons de artisanale meester, de gezel en de dagloner; de zeventiende eeuw gaf ons de eigenaar van de manufactuur en de arbeider; de negentiende eeuw geeft ons de grootindustrieel en de proletariër. Het is duidelijk dat tot vandaag de productiekrachten niet ver genoeg geëvolueerd zijn om voldoende te produceren voor iedereen en dat het privé-bezit een obstakel, een rem op hun ontwikkeling zou geworden zijn.”6

Hiermee zou dan, volgens Peter Franssen (maar in het beste geval, slechts schijnbaar) het "marxistisch karakter" van de volgende “analyse” bewezen….:

Op basis van de marxistische analyse van de evolutie van de maatschappij, die op de eerste plaats de evolutie is van de productiewijze, de productiekrachten en de productieverhoudingen, ontwikkelen de Chinese marxisten in het begin van de jaren 1980 de theorie van “de eerste fase van het socialisme”.7 Het hoofdkenmerk van deze fase is de maatschappelijke onderontwikkeling, die een gevolg is van de lage ontwikkelingsgraad van de productiekrachten en van hun lage productiviteit. De Chinese communisten zien het daarom als hun belangrijkste taak de productiekrachten maximaal te ontwikkelen. Deng Xiaoping: “De socialistische maatschappij vormt de eerste fase van het communisme; de historische periode die zij vertegenwoordigt kan zeer lang duren. Haar belangrijkste taak is de ontwikkeling van de productiekrachten om het materiele en culturele niveau van het volk stapsgewijze te verhogen. De ervaring tussen 1958 en 1978 heeft ons geleerd dat armoede, geen socialisme is – het socialisme wil integendeel de armoede uitschakelen. De productiekrachten niet ontwikkelen en de levensvoorwaarden van het volk niet verbeteren, beantwoordt geenszins aan de vereisten van het socialisme.”8

Engels en Marx schijnen (vanuit hun graf??) van Peter Franssen (en ook van de CCP in 1983) de juistheid van hun (= de "Chinese marxisten" waar Peter Franssen het over heeft) “marxistische” analyses te bewijzen:

De bestaande onderontwikkeling van de productiekrachten impliceert dat de historische rol van het privé-bezit zoals Engels en Marx die hierboven beschrijven, nog niet vervuld is. Met andere woorden: op het ogenblik dat China de hervormingen inzet, is de superioriteit van de socialistische economische verhoudingen in de gehele economie een fictie; veel productiekrachten groeien sneller onder andere vormen van eigendom dan onder de zuiver socialistische, waar de productiemiddelen in handen zijn van de staat of van de gemeenschap.9

Ten eerste wordt (op geheel dogmatisch wijze) een CITAAT uit zijn context gehaald … en dan nog GEÄMPUTEERD weergegeven, door NIET de vraag weer te geven (waarin het woordje “vroeger” de echte betekenis van het antwoord bepaald. Een antwoord waarvan het gekozen citaat een (bewust gekozen) slechts een DEEL van uitmaakt:

VRAAG 15 De afschaffing van de particuliere eigendom was dus vroeger niet mogelijk?
ANTWOORD: Neen. Iedere verandering in de maatschappelijke orde, iedere omwenteling van de eigendomsverhoudingen is het noodzakelijke gevolg geweest van het voortbrengen van nieuwe productiekrachten, die zich niet meer wilden schikken naar de oude eigendomsverhoudingen. De particuliere eigendom is zelf zo ontstaan. Want de particuliere eigendom heeft niet altijd bestaan; immers, toen tegen het einde van de middeleeuwen met de manufactuur een nieuwe productiewijze werd geschapen, die zich niet ondergeschikt liet maken aan de toenmalige feodale en gilde-eigendom, bracht deze aan de oude eigendomsverhoudingen ontgroeide manufactuur een nieuwe eigendomsvorm voort, de particuliere eigendom. Voor de manufactuur en voor. de eerste ontwikkelingsfase van de grote industrie was echter geen andere eigendomsvorm mogelijk dan de particuliere eigendom, geen andere maatschappijorde dan die welke berust op de particuliere eigendom. Zolang niet zoveel kan worden geproduceerd, dat niet alleen voor allen genoeg aanwezig is, maar ook nog een overschot van producten overblijft ter vermeerdering van het maatschappelijke kapitaal en voor de verdere ontwikkeling van de productiekrachten, zolang moeten er altijd een heersende, over de productiekrachten van de maatschappij beschikkende, en een arme, onderdrukte klasse bestaan. Hoe deze klassen er zullen uitzien, zal afhangen van de ontwikkelingstrap van de productie. De van de landbouw afhankelijke middeleeuwen geven ons de baron en lijfeigene, de steden van de latere middeleeuwen tonen ons de gildemeester en de gezel en dagloner, de zeventiende eeuw heeft de manufactuurondernemer en de manufactuurarbeider, de negentiende eeuw de grote fabrikant en de proletariër. Het is duidelijk, dat tot dusverre de productiekrachten nog niet zo ver waren ontwikkeld, dat voor allen genoeg kon worden geproduceerd en dat de particuliere eigendom een kluister, een hinderpaal voor deze productiekrachten was geworden. Maar thans, nu door de ontwikkeling van de grote industrie ten eerste kapitalen. en productiekrachten in een voorheen nimmer gekende omvang zijn voortgebracht en de middelen aanwezig zijn om deze productiekrachten in korte tijd tot in het oneindige te vermeerderen. nu ten tweede deze productiekrachten in de handen van weinige bourgeois zijn geconcentreerd, terwijl de grote massa van het volk steeds meer tot proletariërs wordt, terwijl hun toestand in dezelfde mate ellendiger en onverdraaglijker wordt als de rijkdommen van de bourgeois groter worden; nu ten derde deze geweldige en gemakkelijk te vermeerderen productiekrachten de particuliere eigendom en de bourgeois zo zeer over liet hoofd zijn gegroeid, dat zij ieder ogenblik de gewelddadigste stoornissen in de maatschappelijke orde oproepen, eerst nu is de afschaffing van de particuliere eigendom niet alleen mogelijk, maar zelfs volstrekt noodzakelijk geworden.10

Vervolgens staat in de GEHELE tekst, passages (maar die worden NIET “uitgekozen”) waar ENGELS juist het TEGENDEEL zegt van wat Peter Franssen, Engels laat zeggen (of doet “buikspreken”?)
Bijvoorbeeld de voorgaande vraag en antwoord:

VRAAG 14: Van welke aard zal deze nieuwe maatschappijorde moeten zijn?
ANTWOORD: Zij zal voor alles de exploitatie van de industrie en van alle productietakken in het algemeen uit handen moeten nemen van de afzonderlijke, elkaar beconcurrerende enkelingen en in plaats daarvan al deze productietaken moeten laten bedrijven door de gehele maatschappij, d.w.z. voor gemeenschappelijke rekening en volgens gemeenschappelijk plan en met deelneming van alle leden van de maatschappij. Zij zal dus de concurrentje afschaffen en de associatie in haar plaats stellen. Aangezien nu de exploitatie van de industrie door enkelingen de particuliere eigendom als noodzakelijk gevolg had en daar de concurrentie niets anders is dan de wijze, waarop afzonderlijke particuliere eigenaars de industrie drijven, kan de particuliere eigendom niet worden gescheiden van de individuele exploitatie van de industrie en van de concurrentie. De particuliere eigendom zal dus eveneens moeten worden afgeschaft, en in plaats daarvan zal het gemeenschappelijke gebruik van alle productie-instrumenten en de verdeling van alle producten volgens gemeenschappelijke overeenkomst of de zogenaamde goederengemeenschap komen. Het afschaffen van de particuliere eigendom is zelfs de kortste en meest kenmerkende samenvatting van de omwenteling van de maatschappij, die noodzakelijkerwijze voortkomt uit de ontwikkeling van de industrie, en wordt daarom terecht door de communisten als voornaamste eis onderstreept.
Verderop zegt Engels over de essentie van de revolutie en opbouw van het socialisme … ongeveer hetzelfde als wat door Peter Franssen (en Boudewijn Deckers en Deng Xiaoping) als “gauchistisch” en “utopisch socialistisch” wordt omschreven:

VRAAG 20: Wat zullen de gevolgen zijn van de uiteindelijke afschaffing van de particuliere eigendom?
ANTWOORD: Doordat de maatschappij het gebruik van alle productiekrachten en verkeersmiddelen, alsmede de ruil en de verdeling van de producten aan de handen van de particuliere kapitalisten onttrekt en ze beheert volgens een plan, dat uit de voorhanden middelen en de behoeften van de gehele maatschappij voortspruit, wordt in de eerste plaats een einde gemaakt aan alle kwalijke gevolgen, die thans nog met de exploitatie van de grote industrie verbonden zijn. De crises vervallen; de uitgebreide productie, die voor de thans bestaande maatschappijorde een overproductie en een zeer belangrijke oorzaak van de ellende is, zal dan niet eens meer voldoende zijn en zal nog veel verder uitgebreid moeten worden. De overproductie zal, in plaats van ellende te veroorzaken, buiten het bevredigen van de dringende behoeften van de maatschappij, de behoeften van allen bevredigen en nieuwe behoeften en tegelijkertijd de middelen ter bevrediging daarvan doen ontstaan. Ze zal de voorwaarde van en aanleiding tot nieuwe vooruitgang zijn, ze zal deze vooruitgang tot stand brengen, zonder dat daardoor, zoals tot nu toe telkens het geval was, de maatschappijorde in de war wordt gebracht. De grote industrie zal, bevrijd van de druk van de particuliere eigendom, zich in een omvang ontwikkelen, waartegenover haar tegenwoordige ontwikkeling even nietig zal afsteken als de manufactuur tegen de grote industrie van onze dagen. Door deze ontwikkeling van de industrie zal de maatschappij een voldoende hoeveelheid producten ter beschikking worden gesteld om daarmee de behoeften van allen te bevredigen. De landbouw, die ook door de druk van de particuliere eigendom en van de verdeling in kleine percelen wordt belet zich de reeds bereikte verbeteringen en wetenschappelijke ontwikkelingen eigen te maken, zal evenzeer een geheel nieuwe vlucht nemen en de maatschappij een volstrekt toereikende hoeveelheid producten ter beschikking stellen, Op die manier zal de maatschappij producten genoeg voortbrengen om de verdeling zodanig te kunnen organiseren, dat de behoeften van al haar leden worden bevredigd. De scheiding van de maatschappij in verschillende, met elkaar in strijd zijnde klassen wordt daarmee overbodig. Ze wordt niet alleen overbodig, doch is zelfs onverenigbaar met de nieuwe maatschappijorde. Het bestaan der klassen is het gevolg geweest van de arbeidsdeling, en de arbeidsdeling, zoals die tot nu toe heeft plaatsgevonden, valt natuurlijk volledig weg. Want om de industriële en agrarische productie op het geschetste niveau te brengen, zijn de mechanische en chemische hulpmiddelen alleen niet voldoende; de bekwaamheden van de mensen, die deze hulpmiddelen in beweging zetten, moeten eveneens in passende mate ontwikkeld zijn. Zoals de boeren en de manufactuurarbeiders van de vorige eeuw hun hele levenswijze veranderden en zelf heel andere mensen werden toen zij in de grote industrie gesleurd werden, zo zullen ook de gemeenschappelijke exploitatie van de productie door de hele maatschappij en de daaruit voortspruitende nieuwe ontwikkeling van de productie aan heel andere mensen behoefte hebben en die ook voortbrengen. De gemeenschappelijke exploitatie van de productie kan niet geschieden door mensen als die van vandaag, van wie ieder voor zich aan één enkele productietak ondergeschikt, daaraan geketend, erdoor uitgebuit is, van wie ieder voor zich slechts één van zijn bekwaamheden ten koste van alle andere heeft ontwikkeld, slechts één tak of slechts de aftakking van een tak van de totale productie kent. Zulke mensen kan de tegenwoordige industrie al in steeds mindere mate gebruiken. De gemeenschappelijk en planmatig door de gehele maatschappij uitgeoefende industrie vooronderstelt volledig mensen, wier bekwaamheden alzijdig zijn ontwikkeld, die in staat zijn het gehele systeem van de productie te overzien. De door de machines nu al ondermijnde arbeidsdeling, door welke de een boer, de ander schoenmaker, de derde fabrieksarbeider, de vierde beursspeculant wordt, zal dus geheel verdwijnen. De opvoeding zal de jonge mensen in staat stellen snel het gehele systeem van de productie te doorlopen, ze zal hen in staat stellen achter elkaar van de ene productietak naar de andere over de stappen, al naar gelang de behoeften van de maatschappij of hun eigen neiging hen daartoe nopen. Ze zal hun dus het eenzijdige karakter ontnemen, dat door de tegenwoordige arbeidsdeling aan ieder afzonderlijk wordt opgelegd. Op die manier zal de communistisch georganiseerde maatschappij haar leden de gelegenheid geven, hun alzijdig ontwikkelde bekwaamheden alzijdig aan te wenden. Daarmee verdwijnen echter noodzakelijkerwijze ook de verschillende klassen. Enerzijds is dus de communistisch georganiseerde maatschappij onverenigbaar met het voortbestaan van de klassen en anderzijds biedt de vorming van deze maatschappij zelf de middelen om deze klassenverschillen op te heffen.
Hieruit volgt, dat de tegenstelling tussen stad en land eveneens zal verdwijnen. Het uitoefenen van de landbouw en van de industrie door dezelfde mensen, in plaats van door twee verschillende klassen, is alleen al vanuit volstrekt materiële oorzaken een noodzakelijke voorwaarde van de communistische associatie. De versplintering van de landbouwende bevolking op het platteland is, naast het opeendringen van de industriële in de grote steden, een toestand, die slechts in overeenstemming is met een nog onontwikkelde trap van de landbouw en de industrie, een hinderpaal voor elke verdere ontwikkeling, die zich nu al sterk doet gevoelen. De algemene associatie van alle leden der maatschappij voor een gemeenschappelijke en planmatige exploitatie van de productiekrachten, de uitbreiding van de productie in zulk een mate, dat zij de behoeften van allen zal bevredigen, het eindigen van de toestand, waarbij de behoeften van de een op kosten van de ander worden bevredigd, de volledige vernietiging van de klassen en van hun tegenstellingen, de alzijdige ontwikkeling van de bekwaamheden van alle leden der maatschappij door het afschaffen van de tot nu toe bestaande arbeidsdeling, door de industriële opvoeding, door het veranderen van werkzaamheid, door het deelnemen van allen aan de door allen voortgebrachte genietingen, door de samensmelting van stad en land — dat zijn de voornaamste resultaten van het afschaffen van de particuliere eigendom.

Aangezien we kunnen veronderstellen dat Peter Franssen zeker Engels’ tekst IN ZIJN GEHEEL moet hebben gelezen (anders kon hij niet “zijn”citaat zo zorgvuldig uitkiezen), wordt hier aanschouwelijk aangetoond, hoe een BESTAAND heersend opportunisme (een dogmatische opvatting van toepassing van marxisme) bij een groot deel van de leden van een communistische organisatie gebruikt wordt om een BURGERLIJKE ideologie IN die communistische organisatie binnen te brengen (zonder protest, zonder weerlegging,… van de meerderheid van kaders en militanten.
Verder...

De “toets in de praktijk”,... op geheel metafysische wijze..

Wat Marx en Engels in theorie beschrijven, is zichtbaar in de Chinese realiteit. In 1983 constateert Du Runsheng, secretaris- generaal van de afdeling Landbouw van de Communistische Partij van China: “Sommige mensen maken een fout door te denken dat het systeem van collectief bezit en werkverdeling superieur is aan de individuele economie, zelfs zonder enige technologische vooruitgang. In werkelijkheid is dat absoluut niet het geval.11
In de zomer van 1961 trekt vice-partijvoorziter Chen Yun gedurende twee maanden naar het platteland. Hij onderzoekt onder meer hoe het fokken van zeugen georganiseerd is. Het fokken van varkens is na de akkerbouw de belangrijkste tak van de landbouw en dus van cruciaal belang voor de economie. Na zijn onderzoek schrijft Chen Yun voor het Politiek Bureau twee rapporten.
In de inleiding van het eerste rapport zegt hij: “Wij zijn tot de conclusie gekomen dat het rendabeler is het fokken van zeugen toe te vertrouwen aan particulieren in plaats van aan de collectieven: de zeugen werpen meer biggen en het overlevingspercentage van de kleintjes is hoger.”12 Vervolgens beschrijft hij hoe een zeug, gefokt in een commune, gemiddeld 4,5 biggen per jaar werpt. Een zeug bij een privé- boer werpt 14 biggen per jaar. Van de biggen sterft in de commune tot 90 procent. Bij de privé-boer is dat 6 procent. (...)
Chen Yun besluit: “Men begrijpt nu waarom de privé- fokker winst boekt terwijl de collectieve varkenskwekerijen voortdurend in het rood staan. In 1957 telde de varkensstapel in de commune van Xiaozheng 16.000 stuks. Toen het fokken van zeugen toevertrouwd werd aan de collectieven, zakte dat aantal tot 5.600. Dat is een vermindering met ongeveer twee derde. Volgens de statistieken van einde juni hebben de 909 zeugen van de collectieven in de commune slechts 1.234 biggen, dat is een gemiddelde van niet eens twee biggen per zeug.”13

Omdat men VOORINGENOMEM de communes wilde afschaffen en de verdere ontmanteling van de resten van kapitalistische productieverhoudingen wilde stoppen … en terug HERSTELLEN, is deze metafysische vorm(een geïsoleerd “op zich zelf staand” DEEL bepaalt over het GEHEEL) van “bewijsvoering” de geknipte strategie om wijfelende partijleden, en boeren en arbeiders te “overtuigen”. Gekoppeld aan historische leugens (ik verwijs naar ander plaatsen waar ik Peter Franssen -e.a. kaders van de PVDA weerleg – o.a over De Grote Sprong Voorwaarts) laat Peter Franssen, Marx (met een zorgvuldig uitgekozen CITAAT) hier van – als vanuit zijn graf – de “juistheid” bewijzen:

De resultaten van dit soort onderzoeken en van de experimenten tijdens de Grote Sprong Voorwaarts en de Culturele Revolutie leiden tot de conclusie dat het van de specifieke economische situatie afhangt welke bezitsvorm het meest geschikt is om de productiekrachten te doen vooruit gaan. Latere ervaringen zullen opnieuw en bij herhaling uitwijzen dat in een nog niet hoog ontwikkelde economie de privé-uitbating dikwijls efficiënter en productiever is dan de collectieve uitbating. Marx schrijft in dezelfde zin: “Een maatschappelijke vorm gaat nooit ten onder vooraleer de productiekrachten binnen die vorm ontwikkeld zijn, en nieuwe hogere productieverhoudingen vervangen de oude nooit vooraleer de materiële voorwaarden voor hun bestaan tot volwassenheid gegroeid zijn binnen het raamwerk van de oude maatschappij.”14 15

Doordat partijleden, de BESTAANDE vormings-documenten NIET lezen, wordt het pseudo-marxistisch en uiteindelijk BURGERLIJK karakter van Boudewijn Deckers’ en Peter Franssen' "analyses" NIET ontdekt en als zodanig NIET gerapporteerd

In Marxistische Studies (als maar één voorbeeld!) werden regelmatige – “ter vorming van de partijleden en –kaders” – bijdragen opgenomen van William Hinton. Deze bijdragen hadden, indien goed bestudeerd door partij-militanten en -kaders, hen kunnen wapenen tegen de misleidende “pseudo-marxistische” analyses van Boudewijn Deckers, Peter Franssen en ook die van de “nieuwe” lijn van de CCP rond Deng Xiaoping. Was ik dan de ENIGE PARTIJ-MILITANT die hiervoor de tijd en moeite nam?
Zo kun je bijvoorbeeld lezen vanaf p124, het hoofdstuk Dazhai revisited 1987, uit The Great Reversal, the privatisation of China, 1978-1989, William Hintonhoe “onderzoeken en experimenten” plaats hadden om bij partijleden, maar ook bij de werkers (en boeren), élk mogelijk verzet te bestrijden, tegen de politiek van “Hervorming en Opening” die uiteindelijk als doel had (opnieuw) de kapitalistische productieverhoudingen te versterken.

Mao zèlf waarschuwde reeds lang voor de verderfelijke invloed van het dogmatisme in de partij

Héél toepasselijk is wat Mao Zedong zèlf schrijft over de dogmatici IN de partij (sorry dat ik zèlf ook even citeer)vet-kursief is met name toepasselijk op de dogmatici in de PVDA …, lees Mao Zedong in “Over de tegenstelling”, uit “Filosofische essays van MaoTse Toeng", EPO 1978:

De bijzonderheid van de tegenstelling is voor vele kameraden, en vooral voor de dogmatici, een vraagstuk dat ze nog niet goed begrijpen. Ze begrijpen niet dat de algemeenheid van de tegenstelling juist bestaat in de bijzonderheid van de tegenstelling. En ze begrijpen ook niet hoe belangrijk het voor het leiden van de loop van de revolutionaire praktijk is, dat we de bijzonderheid van de tegenstelling bestuderen in de concrete dingen waarmee we te maken hebben….
Dit zijn de twee bewegingen van het kennisproces: het ene gaat van het bijzondere naar het algemene, en het andere gaat van het algemene naar het bijzondere. Het kennisproces verloopt altijd in deze spiraalvormige beweging, en zolang men zich streng houdt aan de wetenschappelijke methode, komt met elke cyclus de menselijke kennis op een hoger niveau en wordt ze steeds dieper.
De fout die onze dogmatici met betrekking tot dit vraagstuk maken, is dat ze aan de ene kant niet begrijpen dat wij de bijzonderheid van de tegenstelling moeten bestuderen en het bijzondere wezen van de afzonderlijke dingen moeten kennen, voordat we naar behoren de algemeenheid van de tegenstelling en het gemeenschappelijk wezen van de dingen kunnen kennen; aan de andere kant begrijpen ze niet dat we, wanneer we het gemeenschappelijke wezen van de dingen hebben leren kennen, verder onderzoek moeten doen naar de concrete dingen die niet grondig bestudeerd zijn of die pas ontstaan zijn. Onze dogmatici zijn luilakken.
Ze weigeren de concrete dingen nauwgezet te bestuderen, ze denken dat algemene waarheden uit het niets ontstaan en veranderen ze in zuiver abstracte, ondoorgrondelijke formules; ze ontkennen daarbij niet alleen volkomen de normale volgorde waarin de mens de waarheid leert kennen, maar keren die ook nog om. Ze begrijpen ook niet het onderlinge verband tussen de twee bewegingen van het kennisproces: van het bijzondere naar het algemene en dan van het algemene naar het bijzondere. Ze begrijpen niets van de marxistische kennistheorie(….)
Maar wat er ook gebeurt, zonder enige twijfel is er in elk stadium van een ontwikkelingsproces slechts èèn voornaamste tegenstelling die de leidende rol speelt. Als er dus in een proces een aantal tegenstellingen bestaan, moet èèn ervan de voornaamste tegenstelling zijn die de leidende en beslissende rol speelt, terwijl de rest een secundaire en ondergeschikte plaats inneemt (…).
Zoals we al gezegd hebben, mag men de tegenstellingen in een proces niet behandelen alsof ze allemaal gelijkwaardig zijn, maar moet men een onderscheid maken tussen de voornaamste tegenstelling en de secundaire tegenstellingen, en moet men vooral aandacht besteden aan het vinden van de voornaamste tegenstelling. Maar moeten in een gegeven tegenstelling, of die nu de voornaamste is of niet, de twee tegengestelde aspecten dan als gelijkwaardig behandeld worden? Ook dat niet. In elke tegenstelling is de ontwikkeling van de tegengestelde aspecten ongelijkmatig. (…) Van de twee tegengestelde aspecten moet de ene het voornaamste en het andere het secundaire zijn.(…)
Maar deze toestand is niet onveranderlijk; het voornaamste aspect en het secundaire aspect van een tegenstelling gaan in elkaar over en de aard van een ding veranderd in overeenstemming daarmee. In een bepaald proces of in een bepaalde ontwikkelingsstadium van een tegenstelling is A het voornaamste aspect en B het secundaire aspect; in een ander stadium van de ontwikkeling of in een ander ontwikkelingsproces zijn de rollen omgedraaid – een verandering die bepaald wordt door de mate waarin de kracht van elk aspect in de strijd tegen het andere aspect is toegenomen of afgenomen gedurende de ontwikkeling van een ding (….)
Hieruit blijkt dat de aard van een ding hoofdzakelijk bepaald wordt door het voornaamste aspect van de tegenstelling, het aspect dat een overheersende positie inneemt. Wanneer het voornaamste aspect, het aspect dat een overheersende positie inneemt, verandert, dan ondergaat ook de aard van het ding een verandering (…).
Sommige mensen denken dat dit niet geldt voor bepaalde tegenstellingen. Bijvoorbeeld: in de tegenstelling tussen de productiekrachten en de productieverhoudingen vormen de productiekrachten het voornaamste aspect; in de tegenstelling tussen theorie en praktijk is de praktijk het voornaamste aspect; in de tegenstelling tussen de economische basis en de bovenbouw is de economische basis het voornaamste aspect; er komt geen verandering in de positie die ze ten opzichte van elkaar innemen. Dit is het standpunt van het mechanisch materialisme en niet van het dialectisch materialisme(….)
Het scheppen en propageren van de revolutionaire theorie speelt de voornaamste en beslissende rol in die situatie waarvan Lenin zegt: “Zonder revolutionaire theorie kan er geen revolutionaire beweging bestaan.” Wanneer een bepaalde taak ( het doet er niet toe welke) uitgevoerd moet worden, maar er is nog geen richtlijn, methode, het plan of politieke lijn, dan is het bepalen van de richtlijn, de methode, het plan of de politieke lijn de voornaamste en beslissende factor…

Over het dogmatisch gebruik van het citaat van Marx door Peter Franssen

Vervolgens geeft de “context” waarin het citaat, dat Peter Franssen subjectief gebruikt, vervat zit, een geheel andere betekenis. Het gaat om de uiteindelijke inzichten waartoe Marx en Engels waren gekomen die Marx hier dan even “samenvat” in het zelfde “voorwoord van Bijdrage tot de kritiek op de politieke economiewaar Peter Franssen zijn keuze doet van CITAAT:

Het algemene resultaat waartoe ik kwam en dat mij, nadat het eenmaal was verkregen, tot leidraad diende bij mijn studies, kan kort worden geformuleerd als volgt: In de maatschappelijke productie van hun leven treden de mensen in bepaalde, noodzakelijke van hun wil onafhankelijke verhoudingen, productieverhoudingen;
deze productieverhoudingen beantwoorden aan een bepaald ontwikkelingsniveau van hun materiële productiekrachten. Het geheel van deze productieverhoudingen vormt de economische structuur van de maatschappij, de materiële basis waarop zich een juridische en politieke bovenbouw verheft en waaraan specifieke maatschappelijke vormen van bewustzijn beantwoorden. De wijze waarop het materiële leven wordt geproduceerd, is voorwaarde voor het sociale, politieke en geestelijke levensproces in het algemeen. Het is niet het bewustzijn van de mensen dat hun zijn, maar omgekeerd hun maatschappelijk zijn dat hun bewustzijn bepaalt. Op een bepaalde trap van hun ontwikkeling raken de materiële productiekrachten van de maatschappij in tegenspraak met de bestaande productieverhoudingen, of, wat slechts een juridische uitdrukking voor hetzelfde is, met de eigendomsverhoudingen, waarin zij zich tot dusver hadden bewogen. Van vormen waarin de productiekrachten tot ontwikkeling kwamen, slaan deze verhoudingen om in ketenen daarvan. Dan breekt een tijdperk van sociale revolutie aan. Met de verandering van de economische grondslag wentelt zich — langzaam of snel — de gehele reusachtige bovenbouw om. Wanneer men dergelijke omwentelingen onderzoekt, moet men altijd onderscheid maken tussen de materiële omwenteling in de economische voorwaarden van de productie, die natuurwetenschappelijk exact kan worden vastgesteld, en de juridische, politieke, godsdienstige, artistieke of filosofische, kortom ideologische vormen, waarin de mensen zich van dit conflict bewust worden en het uitvechten. Zomin als men een individu beoordeelt naar wat het van zichzelf vindt, zomin kan men een dergelijk tijdperk van omwenteling beoordelen vanuit zijn eigen bewustzijn; men moet veeleer dit bewustzijn verklaren uit de tegenspraken van het materiële leven, uit het bestaande conflict tussen maatschappelijke productiekrachten en productieverhoudingen. Een maatschappijformatie gaat nooit onder, voordat alle productiekrachten tot ontwikkeling gebracht zijn die zij kan omvatten, en nieuwe, hogere productieverhoudingen treden nooit in de plaats, voordat de materiële bestaansvoorwaarden ervoor in de schoot van de oude maatschappij zelf zijn uitgebroed. Daarom stelt de mensheid zich altijd slechts taken, die zij kan volbrengen. Want bij nader toezien zal steeds blijken, dat de taak zelf eerst opkomt, waar de materiële voorwaarden voor haar volbrenging reeds aanwezig zijn of althans in staat van wording verkeren. In grote trekken kunnen Aziatische, antieke, feodale en modern burgerlijke productiewijzen aangeduid worden als voortschrijdende tijdperken van de economische maatschappijformatie. De burgerlijke productieverhoudingen zijn de laatste antagonistische vorm van het maatschappelijke productieproces; antagonistisch niet in de zin van individueel antagonisme, maar van een antagonisme dat voortkomt uit de maatschappelijke levensvoorwaarden van de individuen. Maar de productiekrachten die in de schoot van de burgerlijke maatschappij tot ontwikkeling komen, scheppen tegelijk de materiële voorwaarden om dit antagonisme op te lossen. Met deze maatschappijformatie eindigt daarom de voorgeschiedenis van de menselijke maatschappij.

Voor alle duidelijkheid,… verderop in dit zèlfde boek van Marx (vet, door mij):

Terwijl de burgerij, schoolmeesters en bureaucraten in Duitsland nog steeds druk doende waren de eerste elementen van de Engelse en Franse economie als onaantastbare dogma’s uit het hoofd te leren en enigermate te begrijpen, betrad de Duitse proletarische partij het toneel. Haar hele theoretische bestaan kwam voort uit de studie van de politieke economie, en met haar optreden begint ook de wetenschappelijke, zelfstandige Duitse economie.
Deze Duitse economie berust fundamenteel op de materialistische opvatting van de geschiedenis; de grondslagen daarvan zijn kort uiteengezet in het voorwoord van het genoemde boek. In grote lijnen is dit voorwoord al verschenen in ‘Das Volk’, reden waarom wij naar deze publicatie verwijzen.
Niet alleen voor de economie, maar voor alle historische wetenschappen ( en alle wetenschappen, behalve de natuurwetenschappen, zijn historisch) was het een revolutionerende ontdekking, deze stelling: dat ‘de productiewijze van het materiële leven het hele sociale, politieke en geestelijke levensproces bepaalt’ ; dat alle maatschappelijke en staatkundige verhoudingen, alle religieuze en juridische systemen, alle theoretische opvattingen, die in de geschiedenis opduiken, slechts dan te begrijpen zijn, wanneer de materiële levensvoorwaarden van het desbetreffende tijdperk begrepen zijn en als deze systemen, opvattingen en verhoudingen worden afgeleid uit deze materiële voorwaarden. ‘Niet het bewustzijn van de mensen bepaalt hun zijn, maar hun maatschappelijke zijn bepaalt hun bewustzijn.’
Deze stelling is zo eenvoudig, dat iedereen, die niet gevangen zit in een web van idealistische zwendel, haar vanzelf zou moeten begrijpen. Maar niet alleen voor de theorie, ook voor de praktijk heeft deze zaak hoogst revolutionaire consequenties: ‘Op een bepaalde trap van hun ontwikkeling komen de materiële productiekrachten van de maatschappij in tegenspraak met de voorhanden productieverhoudingen of, wat niets anders dan een juridische uitdrukking ervoor is, met de eigendomsverhoudingen, waarbinnen zij zich tot dusverre hadden bewogen. Van vormen van ontwikkeling der productiekrachten veranderen deze verhoudingen in kluisters ervan. Er begint dan een tijdperk van sociale revoluties. Met de verandering van de economische grondslag ondergaat de gehele reusachtige bovenbouw een in mindere of meerdere mate snelle ingrijpende verandering …
De burgerlijke productieverhoudingen zijn de laatste antagonistische vorm van het maatschappelijk productieproces, antagonistisch niet in de zin van een individueel antagonisme, maar van een antagonisme dat voort komt uit de maatschappelijke levensvoorwaarden van de individuen; de productiekrachten, die zich in de schoot van de burgerlijke maatschappij ontwikkelen, scheppen tegelijkertijd de materiële voorwaarden om dit antagonisme op te lossen.’
Bij een verdere uitwerking van onze materialistische stelling en haar toepassing op de werkelijkheid opent zich dus direct het uitzicht op een geweldige, de geweldigste revolutie aller tijden.

En als ik nu ook Engels even mag “citeren” (waarbij ik de lezer aanraadt het GEHELE werk (Socialisme van Utopie tot Wetenschap) te lezen, om te zien of ik zèlf niet subjectief citeer…👴), een werk dat Peter Fransen, als hij consequent is in ZIJN dogmatische opvattingen, als “gauchistisch” en “utopisch socialistisch” zal moeten catalogeren:

Proletarische revolutie: oplossing van de tegenstrijdigheden: Het proletariaat maakt zich meester van de openbare macht en verandert met behulp van die macht de maatschappelijke productiemiddelen, die aan de handen van de bourgeoisie ontglippen, in openbare eigendom. Door deze daad bevrijdt het de productiemiddelen van de eigenschap als kapitaal, die zij tot dusverre hadden, en geeft het aan hun maatschappelijke karakter de volle vrijheid om zich te ontplooien. Een maatschappelijke productie naar een vooraf vastgesteld plan wordt nu mogelijk. De ontwikkeling van de productie maakt het voortbestaan van verschillende maatschappelijke klassen tot een anachronisme. Naarmate de anarchie van de maatschappelijke productie verdwijnt, slaapt ook de politieke autoriteit van de staat in. De mensen, eindelijk meesters van hun eigen wijze van vermaatschappelijking, worden daarmee tegelijk meesters van de natuur, meesters van zichzelf — vrij.
Deze wereldbevrijdende daad te volbrengen is de historische roeping van het moderne proletariaat. Haar historische voorwaarden en daarmee haar natuur zelf te doorgronden en zo aan de tot actie geroepen, thans onderdrukte klasse de voorwaarden en de aard van haar eigen actie tot bewustzijn te brengen, dat is de taak van de theoretische uitdrukking van de proletarische beweging, van het wetenschappelijke socialisme.16

Verder….
Peter Franssen poneert vervolgens een stelling waarvan hij meent dat het “marxistisch karakter” wordt aangetoond door het CITAAT van Mao dat daarop volgt:

Onder de omstandigheden van het socialisme in een onderontwikkeld land betekent dit dat de privé-uitbating de socialistische ontwikkeling ten goede moet komen, of met andere woorden dat het kapitalisme moet werken in dienst van de socialistische opbouw. Zoals Mao Zedong in 1957 schrijft: “In ons land zijn de tegenstellingen tussen de arbeidersklasse en de nationale bourgeoisie tegenstellingen onder het volk. De strijd tussen deze twee klassen valt in het algemeen binnen het domein van de klassenstrijd onder het volk want in China heeft de nationale bourgeoisie een dubbel karakter. In de periode van de socialistische revolutie buit de nationale bourgeoisie de arbeidersklasse uit en puurt er winst uit, maar tegelijkertijd steunt ze de Grondwet en toont ze zich bereid de socialistische ombouw te aanvaarden. De tegenstellingen die haar tegenover de arbeidersklasse plaatsen, zijn tegenstellingen tussen uitbuiters en uitgebuitenen: ze zijn zeker van antagonistische aard. Maar in de concrete omstandigheden van ons land kunnen deze tegenstellingen niet-antagonistisch worden en een vreedzame oplossing krijgen, als zij op een verstandige manier worden aangepakt. Als de tegenstellingen tussen de arbeidersklasse en de nationale bourgeoisie niet op een correcte manier geregeld worden, dat wil zeggen als wij tegenover de nationale bourgeoisie geen houding aannemen van eenheid, kritiek en opvoeding, of als de nationale bourgeoisie die politiek niet aanvaardt, dan kunnen het tegenstellingen worden tussen ons en onze vijanden.”17 18

Dus binnen het socialisme in een onderontwikkeld land” (wat dit is, wordt door Peter Franssen nérgens uitgelegd) ZOU dus niet de essentie gelden van wat eigenlijk socialisme (als eerste etappe van het communisme) is: “de onteigening van de onteigenaars” (hetgeen Karl Marx zèlf nog stelde als “wat eigenlijk het objectief van de Commune moest zijn” – in 1871!). Nu is de betreffende tekst van Mao (in deel 5 van zijn verzamelde werken) heel dubieus als referentie, aangezien er VERSCHILLENDE versies van bestaan, al dan niet “verbeterd” door Deng Xiaoping. Ook zijn er teksten van Mao (en LATER dan 1957) waar hij beklemtoond dat de burgerij het hoofdgevaar vormt, en dat als de strijd niet goed gevoerd wordt, “China van karakter kan veranderen”.

Zien de partijleden en kaders van de PVDA nu niet dat Peter Franssen (en ook Boudewijn Deckers) ingaan TEGEN vroegere ingenomen partijstandpunten?

Uiteindelijk gaat Peter Franssen in, tégen ingenomen partijstandpunten en zelfs van de congresbesluiten van het 4e congres in 1991-1992. En hierbij beschuldig ik de meerderheid van kaders en militanten (aan hèn te bewijzen dat ik dit onterecht doe…) dat zij dit hebben TOEGELATEN en/of NIET GEZIEN, en daarom dus ook niet bestreden of niet gerapporteerd. Uit Marxistische Studies no 29, 1996, "Omtrent enkele aspecten van de strijd tegen het revisionisme", Ludo Martens (vet-cursief door mij):

Liou Chao Chi, vice-voorzitter van de Partij en President van de republiek, schrijft tien jaar na de machtsovername: "De overwinning van de volksrevolutie onder leiding van de Chinese Communistische Partij heeft eens en voor altijd een einde gemaakt aan de reactionaire overheersing van de Kwomintang, en zijn bureaucratisch en militaristisch apparaat dat het volk verpletterde, vernietigd. Zo werd in 1949 de grote Volksrepubliek gesticht die in feite een dictatuur van het proletariaat is. Op die manier werd de overgang van de democratische naar de socialistische revolutie succesvol verwezenlijkt." Zo bekeken hebben de democratische volksdictatuur en de dictatuur van het proletariaat blijkbaar dezelfde inhoud.
Op dezelfde manier brengt Mao, in Over de juiste oplossing van de tegenstellingen binnen het volk, de burgerij onder bij "de klassen... die de socialistische opbouw goedkeuren en ondersteunen en er aan deelnemen. (...) In China heeft de nationale burgerij een dubbel karakter. (...) In de periode van de socialistische revolutie, buit zij de arbeidersklasse uit en haalt ze er winsten uit, maar terzelfdertijd steunt zij de Grondwet en toont zij zich bereid om de socialistische omvorming te aanvaarden." Liou Chao Chi licht deze stelling toe: "De kapitalistische privé-bedrijven kwamen onder gemengd staats- en privé-beheer. (...) Een jaarlijkse interest wordt uitgekeerd aan de kapitalisten gedurende een zekere periode. (...) Tijdens deze geleidelijke omvorming, stond het kapitalisme, onder bepaalde voorwaarden, in dienst van het socialisme en het werd gebruikt ten voordele van de socialistische opbouw. Wij zijn erin geslaagd om het kapitalisme inzake eigendom van de productiemiddelen volledig te elimineren. Wij spannen ons in om beetje bij beetje de burgerlijke elementen herop te voeden zodat zij arbeiders worden die leven van hun eigen arbeid."
En Liou past dezelfde principes toe op de middelrijke boeren. Zij kregen de waarde van hun productiemiddelen en vee terugbetaald bij hun intrede in de volkscommune. "De overgrote meerderheid van de middelrijke boeren hebben zich tevreden getoond met de organisatie van coöperatieven." En Mao Zedong schrijft: "Tijdens de agrarische hervorming voelden de middelrijke boeren zich gerust zolang we niet aan de rijke boeren raakten."
Hebben alle klassen en lagen van de bevolking die de revolutionaire strijd tegen de Japanse fascisten en de Kwomintang hebben gesteund zich zo geïntegreerd in het systeem van de proletarische dictatuur? Deng Xiaoping schrijft in 1959: "De eenheid van het Chinese volk heeft zich onophoudelijk versterkt gedurende de democratische revolutie, de socialistische revolutie en de permanente ontwikkeling van de revolutie."
Vormen de standpunten van Mao, Liou en Deng geen variante van de stelling van Boukharin over de integratie van de burgerlijke elementen en de koelakken in het socialisme? Bracht men op die manier in de socialistische economische eenheden niet een laag van burgerlijke elementen binnen die in staat waren om de leiding te nemen? Ging het voornamelijk om de "opvoeding" van deze burgerlijke elementen? Welk soort dictatuur van het proletariaat integreert de burgerij en beperkt zich tot de opvoeding ervan?
Zei Lenin niet dat de "de dictatuur van het proletariaat een bittere strijd is, bloedig en niet-bloedig, gewelddadig en vreedzaam, militair en economisch, opvoedkundig en administratief, gericht tegen de krachten en de tradities van de oude maatschappij?"
Bovendien stelt zich de cruciale vraag van de ideologische en politieke lijn waarmee de communistische partij de nationale burgerij "opvoedde". In de mate waar die partij niet verder ging dan een radicale nationale en democratische revolutie, was een ideologische fusie met de patriottische nationale burgerij mogelijk. In 1956 gaf Mao te kennen dat twee beroemde opportunisten, Wang Ming en Li Li San, deel moesten blijven uitmaken van het Centraal Comité zoniet "zouden miljoenen leden van onze partij van klein-burgerlijke origine, voornamelijk intellectuelen, in paniek geraken".
Er zijn veel aanwijzingen dat tussen 1949 en 1957 de leiding van de CCP, met inbegrip van Mao, geen consequente ideologische strijd hebben gevoerd tegen het nationalisme en tegen het burgerlijk-revolutionaire democratisme.19

Op het vierde congres van de PVDA wordt het erkennen van het antagonisme van de tegenstelling tussen burgerij en werkende klasse door Mao (hetgeen Peter Franssen,... en de CCP  1978, als “gauchisme” kenmerken!) als CORRECT bevestigd en daarmee de essentie van de Culturele Revolutie als juist erkend.
In het Document van het 4e congres van de PVDA: “L'URSS et la contre-révolution de velours”, Ludo Martens, dans “ Pour conclure – Mars 1991 – , Deux points de rupture(vet-cursief door mij):

En fin de parcours, nous voilà retournés aux questions qui ont ouvert ce livre: comment définir la nature de classe de l'Union soviétique? Peut-on y déceler des chances d'un renouveau révolutionnaire?
L'analyse qui cerne le mieux les réalités des pays socialistes, reste celle avancée au cours des années soixante par Mao Zedong. Elle peut, aujourd'hui, être précisée à la lumière des événements récents de l'Europe de l'Est, de l'URSS et de la Chine. Cependant, elle a été déforcée par des exagérations gauchistes lors de la révolution culturelle, ce qui a rendu plus facile sa répudiation totale au cours des années quatre-vingt par Deng Xiaoping.
Voici comment Mao Zedong voyait l'avenir du socialisme.
"La société socialiste couvre une longue, très longue période historique. Durant toute sa durée, la lutte de classe entre bourgeoisie et prolétariat se poursuit, la question de savoir qui l'emportera, de la voie capitaliste ou de la voie socialiste, subsiste, c'est-à-dire que le danger de la restauration capitaliste demeure." "La révolution socialiste dans le seul domaine économique (en ce qui concerne la propriété des moyens de production) ne suffit pas, et, d'ailleurs, n'assure pas la stabilité. Il doit y avoir aussi la révolution socialiste complète dans les domaines politique et idéologique. La lutte pour savoir qui l'emportera dans les domaines politique et idéologique, le socialisme ou le capitalisme, demande une très longue période avant qu'il ne soit déci
dé de son issue. Quelques dizaines d'années n'y suffiront pas; cent ans, voire des centaines d'années, sont nécessaires à la victoire définitive. (...) Dans cette période historique du socialisme, nous devons maintenir la dictature du prolétariat, mener la révolution socialiste jusqu'au bout, si nous voulons empêcher la restauration capitaliste et nous devons entreprendre l'édification socialiste, afin de créer les conditions pour le passage au communisme." "Avant l'arrivée au pouvoir de Khrouchtchev, les activités des nouveaux éléments bourgeois étaient limitées et sanctionnées. Mais, depuis que Khrouchtchev a pris le pouvoir et a usurpé graduellement la direction du Parti et de l'Etat, ces nouveaux éléments bourgeois sont parvenus à des positions dominantes au sein du Parti et du gouvernement et dans les domaines économiques, culturels et autres. Ils sont devenus une couche privilégiée de la société soviétique." "Même sous la domination de la clique de Khrouchtchev, la masse des membres du PCUS et le peuple poursuivent les glorieuses traditions révolutionnaires cultivées par Lénine et Staline, s'en tiennent au socialisme et aspirent au communisme. (...) Parmi les cadres soviétiques, nombreux sont ceux qui s'en tiennent toujours aux positions révolutionnaires du prolétariat et à la voie socialiste, qui sont fermement contre le révisionnisme de Khrouchtchev." "La lutte des classes, la lutte pour la production et l'expérience scientifique sont les trois grands mouvements révolutionnaires de l'édification d'un pays socialiste puissant. Ces mouvements constituent une sûre garantie permettant aux communistes de se débarrasser du bureaucratisme, de se prémunir contre le révisionnisme et le dogmatisme et de demeurer toujours invincibles, une sûre garantie permettant au prolétariat de s'unir avec les larges masses travailleuses et de pratiquer une dictature démocratique. Si, en l'absence de ces mouvements, on laissait se déchaîner les propriétaires fonciers, les paysans riches, les contre-révolutionnaires, les éléments malfaisants et les monstres de tous genres, tandis que nos cadres fermeraient les yeux et n'opéreraient pas de distinction entre l'ennemi et nous dans nombre de cas, mais collaboreraient avec l'ennemi et se laisseraient gagner par la corruption et la démoralisation, si nos cadres étaient ainsi entraînés dans le camp ennemi ou si l'ennemi parvenait à s'infiltrer dans nos rangs, et si beaucoup de nos ouvriers, paysans et intellectuels étaient laissés sans défense face aux tactiques tant enveloppantes que brutales de l'ennemi, alors peu de temps se passerait, peut-être quelques années ou une décennie, et tout au plus quelques décennies, avant qu'une restauration contre-révolutionnaire n'ait inévitablement lieu à l'échelle nationale, que le parti marxiste-léniniste ne devienne un parti révisionniste ou un parti fasciste et que toute la Chine ne change de couleur.”20

Een uitgebreide analyse van het gebruik van een dogmatische opvatting van “toepassing van marxisme” … en hoe dit leidt naar de introduceren IN een communistische organisatie (dat de PVDA WAS) van een totaal revisionistische ideologie en lijn vindt u (in het Engels) op de pagina WPB, her course to revionism, teacher of the negative example .
Hier de artikels over marxisme en partijopvatting  bijeen

1Marxistische Studies no 78, 22 nov. 2007, “De ontwikkeling van het socialisme in China”, hoofstuk 3 “De hervormingen” , in het stuk “De voorwaarden voor het economisch socialisme”.
2Idem.
3 Karl Marx, “Die moralisierende Kritik und die kritisierende Moral”, Karl Marx/Friedrich Engels, Werke, Dietz Verlag, Berlijn 1980, Deel 4, p. 338-339.
4Marxistische Studies no 78, 22 nov. 2007, “De ontwikkeling van het socialisme in China”, hoofstuk 3 “De hervormingen” , in het stuk “De voorwaarden voor het economisch socialisme”.
5 http://marxists.catbull.com/archive/marx/works/1847/10/31.htm, Karl Marx in the Deutsche-Brüsseler Zeitung, “Moralising Criticism and Critical Morality”A Contribution to German Cultural History contra Karl Heinzen. Source: MECW Volume 6, p. 312; Written: at the end of October 1847; First published: in the Deutsche-Brüsseler-Zeitung Nos. 86,87,90,92 and 94; October 28 and 31; November 11, 18 and 25, 1847.
6 Friedrich Engels, “Grundsätze des Kommunismus”, Karl Marx/Friedrich Engels, Werke, Dietz Verlag, Berlijn 1980, Deel 4, p. 375.
7 Robert C. Hsu, Economic theories in China 1979-1988, Cambridge University Press, New York 1991, p. 13.
8 Deng Xiaoping, “Promouvoir la démocratie sur le plan politique et la réforme en matière d”économie”, (15 april 1985), Textes Choisis, Éditions en Langues étrangères, Beijing 1994, Deel 3, p. 121.
9Marxistische Studies no 78, 22 nov. 2007, “De ontwikkeling van het socialisme in China”, hoofstuk 3 “De hervormingen” , in het stuk “De voorwaarden voor het economisch socialisme”.

10 https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1847/1847beginselen.htm, Friedrich Engels – Beginselen van het Communisme Geschreven: oktober/november 1847 Originele transcriptie naar HTML: Linkse Socialistische Partij Deze versie: Marxists Internet Archive, november 2003, verzorgd door Maarten Vanheuverswyn, aangepast naar nieuwe spelling

11 Du Runsheng, “The production contract system is a new development of the rural cooperative economy”, (maart 1983), in Du Runsheng, Reform and development in rural China, St. Martin 's Press, Londen 1995, p. 44.
12 Chen Yun, “Il convient de confier aux paysans l”élevage des truies”, Textes Choisis, Éditions en Langues étrangères, Beijing 1998, Deel 3, p. 177.
13 Idem, p. 181-182.
14 Karl Marx, “Zur Kritik der Politischen Ökonomie”, Karl Marx/Friedrich Engels, Werke, Dietz Verlag, Berlijn 1971, Deel 13, p. 9.
15Marxistische Studies no 78, 22 nov. 2007, “De ontwikkeling van het socialisme in China”, hoofstuk 3 “De hervormingen” , in het stuk “De voorwaarden voor het economisch socialisme”.

16Friedrich Engels – De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap – Geschreven: Januari-maart 1880. Eerste publicatie: In de maart-, april- en mei-edities van de Revue Socialiste in 1880. Bron: Genomen uit een Progres-uitgave. Transcriptie: LSP. Deze versie: Verder aangepast voor het Marxistisch Internet-Archief (kleine taalkundige aanpassingen en wegwerken van transcriptiefouten) HTML: Maarten Vanheuverswyn

17 Mao Zedong, “De la juste solution des contradictions au sein du peuple”, (27 februari 1957), Oeuvres choisies, Éditions en Langues étrangères, Beijing 1977, Deel 5, p. 419.
18Marxistische Studies no 78, 22 nov. 2007, “De ontwikkeling van het socialisme in China”, hoofstuk 3 “De hervormingen” , in het stuk “De voorwaarden voor het economisch socialisme”.
19Uit Marxistische Studies no 29,1996,“ Omtrent enkele aspecten van de strijd tegen het revisionisme”, Ludo Martens.

20 'Le Pseudo-communisme de Khrouchtchev - 14 juillet 1964', dans: Débat sur la ligne générale, éd. Pékin, 1965, p. 482-492.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten