Ik kreeg een echt inzicht/begrip in de ontwikkeling van pseudo-marxistische analyses IN de PVDA – toen ik nog zelf militant/middenkader was in de PVDA, vóór april 2005 –, in de vorm van het gebruik van wélgekozen CITATEN van Marx en Engels (en Lenin … en ook van Mao) om een VOORAFINGENOMEN standpunt van haar marxistische “correctheid” te bewijzen, VOORAL toen ik “het verslag/rapport van een partijdelegatie in China” las (in de vorm van een artikel in Marxistische Studies no 64, “Vragen over de ontwikkeling vanhet socialisme in de Chinese Volksrepubliek”, door Boudewijn Deckers
De
lijn die hij dáár
ontwikkelde werd later verder uitgewerkt door Peter Franssen.
Hierover heb ik reeds veel geschreven en weerlegd. Ik verwijs
voorlopig naar volgend document hierover:
Maar
nu wil ik een stuk uit die “analyse” van Peter Franssen in
Marxistische Studies no 78, 22 nov. 2007, “De ontwikkeling van het socialisme in China” gebruiken, om de BEWUST gebruikte dogmatische opvatting van het
“toepassen van het marxisme” te ontmaskeren.
Dit
wordt gedaan door kaders, zoals Boudewijn Deckers en Peter Franssen
om een BURGERLIJKE lijn in de PVDA te doen ontwikkelen. Zij maken
hiervoor gebruik van dit dogmatisme …. omdat de meeste
PVDA-militanten/kaders, OOK als zij zich nog beschouwen als
communist, VERBLIND zijn, omdat hun opvatting van “toepassen van
het marxisme” door opportunisme(dogmatisme) beheerst wordt.
Wie
weet, kan ik door deze “ontmaskering”, militanten/kaders van de
PVDA (op voorwaarde dat zij zichzelf nog willen zien als communisten
en ideologisch op het klassenstandpunt staan van de werkende klasse!)
doen
inzien dat ze een echt inzicht moeten verwerven wat “toepassen van
het marxisme” betekent, en
zich bevrijden van het verblindend dogmatisme.
Tegelijk
wil ik door dit “negatief voorbeeld”, mijn kameraden van de
Communistische Partij van België hierop attent maken, zodat zij
waakzaam zijn voor zo'n (mogelijke) ontwikkeling van opportunisme.
De
titel van het hoofdstukje is al tendentieus...
De voorwaarden voor het economische socialisme
Hier
wordt “het economisch socialisme” geponeerd – op zichzelf een
LEEG begrip, - als een vaststaand en bestaan feit, maar zonder enige
“Klassennotatie”, eerder een “neutraal” gegeven. Het is niet geheel onzinnig een overeenkomst te zien tussen het concept "economisch socialisme" en het concept (sinds 1978, gelanceerd door Deng Xiaoping) "socialistische markt-economie" ....
Marx
en Engels meenden dat het socialisme eerst het kapitalisme zou
verslaan in de verst gevorderde industriële landen zoals Engeland,
Frankrijk, Duitsland.
Een
subjectief gekozen en dubieus, vaag en algemeen geformuleerde
“gedachte”. Niet essentieel in de analyse van het kapitalisme, de
tegenstellingen binnen het kapitalisme die haar eigen “doodgravers”
voortbrengt, de rol van de klassenstrijd. Het “socialisme” wordt
niet als “tegengesteld” aan het kapitalisme voorgesteld. (als
eerste etappe van het communisme)
Een
erg logische gedachte want de
maatschappij evolueert van een lager naar een steeds hoger stadium in
een proces waarbij iedere maatschappelijke ordening geboren wordt uit
de voorgaande, en waarbij iedere ordening op zich een historische rol
te vervullen heeft. Als die historische rol vervuld is, vervalt de
bestaansreden van die maatschappelijke ordening en wordt ze uit
economische noodzaak vernietigd door een hogere vorm. De
historische rol van het kapitalisme bestaat erin de organisatie van
de arbeid te vermaatschappelijken en zo de geïsoleerde individuen te
herscheppen tot sociale individuen; de productiekrachten tot een nog
nooit geziene groei te brengen en de agrarische economie om te bouwen
tot een industriële economie; wetenschap en techniek dermate te
ontwikkelen dat de natuur niet langer ondoorgrondelijk is en voorwerp
van verafgoding, maar een instrument van maatschappelijke vooruitgang
en ideologische emancipatie;
de arbeidstijd nodig voor de productie van overlevingsmiddelen
zodanig te verminderen en de arbeidsproductiviteit zodanig te
verhogen dat de vrijheid ontstaat om in overvloed andere goederen te
produceren en de algemene cultuur te ontwikkelen. In één woord: het
kapitalisme moet de voorwaarden scheppen die het socialisme mogelijk
maken.1
Geen
dialectisch (historisch) materialisme.
Algemeen,
niet concreet, een algemene “dynamiek”, los van de concrete
historische situatie. Een circelgang (analoge “herhalingen”) in
de geschiedenis.
De
interne tegenstellingen (de klassen) spelen geen rol. De “historische
rol MOET gespeeld worden” … Moet de klassenstrijd dan “stil
gelegd worden”? … Inderdaad, Deng Xiaoping heeft het over de
“nefaste” invloed van “teveel klassenstrijd” op zijn politiek
van “hervorming en opening”….
De
“historische rol van het kapitalisme” VERVANGT de analyse van de
interne tegenstellingen in het kapitalisme die het kapitalisme zèlf
niet kan oplossen, en die juist wijst op de NOODZAAK voor het breken
van de kapitalistische productieverhoudingen.
De
“sociale rol” van het kapitalisme…… betekent dat het
kapitalisme zèlf het socialisme zal invoeren als “ze vindt dat dat
nodig is en de tijd rijp”? Zie in volgend citaat waar Peter
Franssen het heeft van “het forceren van de geschiedenis”:
In
1917 hebben de Russische communisten onder leiding van Lenin de
geschiedenis geforceerd. In 1949 hebben de Chinese communisten onder
leiding van Mao Zedong hetzelfde gedaan. In
beide gevallen had het kapitalisme zijn historische rol nog lang niet
vervuld. Moesten de Russische en Chinese communisten daarom
afzien van het socialisme? Moesten zij de revolutie niet doorvoeren
in hun achterlijke agrarische maatschappij en moesten zij het
kapitalisme dan maar ten volle laten ontwikkelen in zijn natuurlijke
kader, dat van de kapitalistische staat en van heel de
kapitalistische economie? Nee, natuurlijk niet, maar het
maakte hun taak na de overwinning van de revolutie wel
aartsmoeilijk.2
...zoals
de Communards ook de geschiedenis hebben geprobeerd “te forceren”
waarna Emile Vandervelde zei “...dat zich dat niet meer mocht
herhalen” … waarna hij het Charter van Quaregnon
schreef ….
Het
kapitalisme moet zijn “historische rol nog vervullen”: van
kolonialisme, verregaande uitbuiting en repressie tegen verzet,
oorlogen, “ontwikkelen” van honger, armoede,…?!
Meent
Peter Franssen nu dat de Russische Communisten beter hadden, na de
februari-revolutie, de kapitalisme “haar historische rol”
moeten laten vervullen, in plaats van de Socialistische
Oktoberrevolutie te lanceren! Eerst laten, met Amerikaanse,
Franse, Engelse, “steun” de “achterlijke landbouw moderniseren”
en zo kapitalistische “groei” mogelijk maken, van grote moderne
boerderijen, de de “achterlijke” arme kleine boeren “overnemen”
waardoor er “proletariaat” ontstaat om te werken in de grote
industriële complexen van Franse, Belgische, Amerikaanse, Engelse
monopolie-kapitalisten.
OPM.
De “linkse” menchewieken (en de anarchisten met hen) verweten in 1918 de bolchewieken dat zij
uiteindelijk verzaakten aan de februari-revolutie en opriepen voor de
SOCIALISTISCHE revolutie (uiteindelijke Oktoberrevolutie)
En
Peter Franssen citeert Marx:
Karl
Marx schrijft: “Wanneer het proletariaat de politieke heerschappij
van de burgerij omvergooit, dan zal die zege slechts van
voorbijgaande aard zijn, slechts een moment in dienst van de
burgerlijke revolutie zelf, zolang in de loop van de geschiedenis de
materiële voorwaarden nog niet geschapen zijn die de afschaffing van
de burgerlijke productiewijze en daarom ook de definitieve val van de
politieke bourgeoisoverheersing noodzakelijk maken. Evenzo zal de val
van de absolute monarchie slechts een momentopname zijn, als de
economische voorwaarden voor de overheersing van de bourgeoisklasse
nog niet tot rijpheid gekomen zijn. De mensen moeten in de loop van
hun ontwikkeling de materiële voorwaarden voor de nieuwe
maatschappij eerst zelf produceren en geen inspanning van de
overtuiging of van de wil kan hen van dat noodlot bevrijden.”3
Hier
schijnt Marx – volgens Peter Franssen toch – de volgende stelling
te ondersteunen:
De
marxistische visie op de geschiedenis is een terechtwijzing van de
utopisten die menen dat het socialisme en het communisme uit het
niets geboren worden en dat productieverhoudingen naar believen en
naar ideologische overtuiging kunnen gekozen worden.4
Maar
allereerst is het zo dat Marx SELECTIEF en SUBJECTIEF wordt geciteerd
(In geel is dat wat
hierboven “geciteerd” wordt):
If
therefore the proletariat overthrows the political rule of the
bourgeoisie, its victory will only be temporary, only an element in
the service of the bourgeois
revolution itself,
as in the year 1794,
as long as in the course of history,
in its “movement”,
the material conditions have not yet been created which make
necessary the abolition of the bourgeois mode of production and
therefore also the definitive overthrow of the political rule of the
bourgeoisie.
The terror in France could thus by its mighty hammer-blows only serve
to spirit away, as it were, the ruins of feudalism from French soil.
The timidly considerate bourgeoisie would not have accomplished this
task in decades. The bloody action of the people thus only prepared
the way for it. In
the same way, the overthrow of the absolute monarchy would be merely
temporary if the economic conditions for the rule of the bourgeois
class had not yet become ripe. Men
build a new world for themselves, not from the “treasures of this
earth”, as grobian superstition imagines, but from the historical
achievements of their declining world.
In the course of their development they first have
to produce the material
conditions of
a new society itself, and no exertion of mind or will can free them
from this fate.5
De
gehele text was zeker géén argumentatie voor de bovenstaande door
Peter Franssen gesugereerde stelling (“terechtwijzing”) De echte
oorsprong (en dus
context) van de (subjectief gekozen en geciteerde) text van Marx
(“Moraliserende kritiek en kritikerende moraal”) is (in het
Engels weliswaar):
The
work is a continuation of the polemic with Karl Heinzen. The latter
replied to Engels (see this volume, pp. 291-306) with a long article
“Ein ‘Repräsentant’ der Kommunisten” full of rude abuse of
his opponent and of the theory of scientific communism in general
(Marx ironically called this article “Heinzen’s Manifesto Against
the Communists”). After the publication of this article in full in
the Deutsche-Brüsseler-Zeitung (No.
84, October 21, 1847) Bornstedt, the editor of the newspaper, again
appealed to the contending parties to take the polemic elsewhere as
the newspaper could not afford to publish such long articles.
However, the editorial board had to agree to publish Marx’s reply
to Heinzen in full. When they began to publish the reply in No. 86 on
October 28, 1847 the editors even censured Heinzen in an editorial
note for the harsh tone of his attacks. On November 14, before the
whole of Marx’s article had appeared, the editors published a
special note in answer to Heinzen’s attempt to continue the
polemic: “We refuse to publish in
the Deutsche-Brüsseler-Zeitung Heinzen’s
letter of November 1 from Geneva in which he attacks the editorial
board of this paper in an infamous way and tries to involve the paper
and Karl Marx, for his first article in No. 86, without waiting for
the continuation, in a vile private squabble. We declare that this is
the way we shall deal with Heinzen’s subsequent letters, despite
his philistine assertions that he has a right to use our paper to
express his views. We shall reply to possible public accusations in
the proper time and place if we deem it necessary.”
Marx’s work was published in the Polemik column in several issues. There were some editorial notes to the first part of it (to the expression “grobian literature”, literary personages “Solomon and Marcolph”, “goose preacher”). Subsequently, however, author’s notes were provided. Nos. 92 and 94 of November 18 and 25, 1847 contained errata. All the corrections, some of which are author’s improvements, have been taken into account in the present edition.
This work was published in English abridged in K. Marx, Selected Essays, Parsons, London, 1926.
Marx’s work was published in the Polemik column in several issues. There were some editorial notes to the first part of it (to the expression “grobian literature”, literary personages “Solomon and Marcolph”, “goose preacher”). Subsequently, however, author’s notes were provided. Nos. 92 and 94 of November 18 and 25, 1847 contained errata. All the corrections, some of which are author’s improvements, have been taken into account in the present edition.
This work was published in English abridged in K. Marx, Selected Essays, Parsons, London, 1926.
Ten
tweede is het citaat door Peter Franssen, uit zijn context gerukt.
VOOR het bovenstaand citaat (dat Peter Franssen dus aanhaalt)
schreef Marx het volgende (vet-cursief door mij):
Property,
at all events, is also a kind of power. Economists call capital, for
instance, “power over the labour of others”.
We
are therefore faced with two kinds of power, on the one hand the
power of property, in other words, of the property-owners, on the
other hand political power, the power of the state. “Power also
controls property” means: property does not control the political
power but rather it is harassed by it, for example by arbitrary
taxes, by confiscations, by privileges, by the disruptive
interference of the bureaucracy in industry and trade and the like.
In
other words: the bourgeoisie has not yet taken political shape as a
class. The power of the state is not yet its own power. In countries
where the bourgeoisie has already conquered political power and
political rule is none other than the rule, not of the individual
bourgeois over his workers, but of the bourgeois class over the whole
of society, Herr Heinzen’s dictum has lost its meaning. The
propertyless of course remain untouched by political rule insofar as
it directly affects property.
Whilst,
therefore, Herr Heinzen fancied he was expressing a truth as eternal
as it was original, he has only expressed the fact that the German
bourgeoisie must conquer political power, in other words, he says
what Engels says, but unconsciously, honestly thinking he is saying
the opposite. He is only expressing, with some emotion, a transient
relationship between the German bourgeoisie and the German state
power, as an eternal truth, and thereby showing how to make a “solid
core” out of a “movement”.
“Injustice
in property relations,” continues Herr Heinzen, “is only
maintained by power.”
Either
Herr Heinzen here understands “injustice in property relations”
as the above-mentioned pressure to which the absolute monarchy still
subjects the bourgeoisie even in its “most sacred” interests, in
which case he is only repeating what has just been said — or he
understands “injustice in property relations” as the economic
conditions of the workers, in which case his pronouncement has the
following meaning:
The
present bourgeois property
relations are “maintained” by the state power which the
bourgeoisie has organised for the protection of its property
relations. The proletariat must therefore overthrow the political
power where it is already in the hands of the bourgeoisie. It must
itself become a power, in the first place a revolutionary power.
Again,
Herr Heinzen is unconsciously saying the same thing as Engels is
saying, but again in the steadfast conviction that he is
saying the opposite. What he says he does not mean, and what he means
he does not say.
Incidentally,
if the bourgeoisie is politically, that is, by its state power,
“maintaining injustice in property relations”, it is
not creating it.
The “injustice in property relations” which is determined by the
modern division of labour, the modern form of exchange, competition,
concentration, etc., by no means arises from the political rule of
the bourgeois class, but vice versa, the political rule of the
bourgeois class arises from these modern relations of production
which bourgeois economists proclaim to be necessary and eternal laws.
En
hier spreekt Marx en Engels vooral …. Peter Franssen TEGEN(!), eerder dan dat de “utopische socialisten” (in deze tekst toch) hier "tegen
gesproken" worden...zoals Peter Franssen insinueert.
Verder,
Peter Franssen (volhardend in het subjectief en selectief
citeren):
Friedrich
- Engels schrijft: “Elke omvorming van de sociale orde, elke
wijziging in de eigendomsverhoudingen, is het noodzakelijke gevolg
van het verschijnen van nieuwe productiekrachten die niet meer
beantwoorden aan de oude eigendomsverhoudingen. Het privé- bezit
zelf is op die manier verschenen. Want het privé-bezit heeft niet
altijd bestaan. Toen op het einde van de middeleeuwen met de
manufactuur een nieuwe productiewijze ontstond, in tegenstelling met
de productiewijze onder de feodale en corporatieve eigendom van die
tijd, deed de manufacturiële productie; die niet meer overeenstemde
met de oude eigendomsverhoudingen een nieuwe vorm van eigendom
ontstaan: het privé-bezit. Voor de manufactuur en voor de eerste
ontwikkelingsperiode van de grote industrie was er inderdaad geen
andere bezitsvorm mogelijk dan het privé-bezit, er was geen andere
maatschappij mogelijk dan deze gebaseerd op privé-eigendom. De
maatschappij van de middeleeuwen, die steunde op de bewerking van de
grond, gaf ons de feodale heer en de lijfeigene; de steden van het
einde van de middeleeuwen gaven ons de artisanale meester, de gezel
en de dagloner; de zeventiende eeuw gaf ons de eigenaar van de
manufactuur en de arbeider; de negentiende eeuw geeft ons de
grootindustrieel en de proletariër. Het is duidelijk dat tot vandaag
de productiekrachten niet ver genoeg geëvolueerd zijn om voldoende
te produceren voor iedereen en dat het privé-bezit een obstakel, een
rem op hun ontwikkeling zou geworden zijn.”6
Hiermee zou dan, volgens Peter Franssen (maar in het beste geval, slechts schijnbaar) het "marxistisch karakter" van de volgende “analyse” bewezen….:
Op
basis van de
marxistische analyse van de evolutie van de maatschappij, die op de
eerste plaats de evolutie is van de productiewijze, de
productiekrachten en de productieverhoudingen,
ontwikkelen de Chinese marxisten in het begin van de jaren 1980 de
theorie van “de
eerste fase van het socialisme”.7
Het hoofdkenmerk van deze fase is de maatschappelijke
onderontwikkeling, die een gevolg is van de lage ontwikkelingsgraad
van de productiekrachten en van hun lage productiviteit.
De Chinese communisten zien het daarom als hun belangrijkste taak de
productiekrachten maximaal te ontwikkelen. Deng Xiaoping: “De
socialistische maatschappij vormt de eerste fase van het communisme;
de historische periode die zij vertegenwoordigt kan zeer lang duren.
Haar belangrijkste taak is de ontwikkeling van de productiekrachten
om het materiele en culturele niveau van het volk stapsgewijze te
verhogen. De ervaring tussen 1958 en 1978 heeft ons geleerd dat
armoede,
geen socialisme is – het socialisme wil integendeel de armoede
uitschakelen.
De productiekrachten niet ontwikkelen en de levensvoorwaarden van het
volk niet verbeteren, beantwoordt geenszins aan de vereisten van het
socialisme.”8
Engels
en Marx schijnen (vanuit hun graf??) van Peter Franssen (en
ook van de CCP in 1983) de juistheid van hun (= de "Chinese marxisten" waar Peter Franssen het over heeft) “marxistische”
analyses te bewijzen:
De
bestaande onderontwikkeling van de productiekrachten impliceert dat
de historische rol van het privé-bezit zoals Engels en Marx die
hierboven beschrijven, nog niet vervuld is. Met andere woorden: op
het ogenblik dat China de hervormingen inzet, is de superioriteit van
de socialistische economische verhoudingen in de gehele economie een
fictie; veel productiekrachten groeien sneller onder andere vormen
van eigendom dan onder de zuiver socialistische, waar de
productiemiddelen in handen zijn van de staat of van de gemeenschap.9
Ten
eerste wordt (op geheel dogmatisch wijze) een CITAAT uit zijn context
gehaald … en dan nog GEÄMPUTEERD weergegeven, door NIET de vraag
weer te geven (waarin het woordje “vroeger” de echte betekenis
van het antwoord bepaald. Een antwoord waarvan het gekozen citaat een
(bewust gekozen) slechts een DEEL
van uitmaakt:
VRAAG
15 De afschaffing van de particuliere eigendom was dus vroeger niet
mogelijk?
ANTWOORD:
Neen. Iedere verandering in
de maatschappelijke orde, iedere omwenteling van de
eigendomsverhoudingen is het noodzakelijke gevolg geweest van het
voortbrengen van nieuwe productiekrachten, die zich niet meer wilden
schikken naar de oude eigendomsverhoudingen. De particuliere eigendom
is zelf zo ontstaan. Want de particuliere eigendom heeft niet altijd
bestaan; immers, toen tegen het einde van de middeleeuwen met de
manufactuur een nieuwe productiewijze werd geschapen, die zich niet
ondergeschikt liet maken aan de toenmalige feodale en gilde-eigendom,
bracht deze aan de oude eigendomsverhoudingen ontgroeide manufactuur
een nieuwe eigendomsvorm voort, de particuliere eigendom. Voor de
manufactuur en voor. de eerste ontwikkelingsfase van de grote
industrie was echter geen andere eigendomsvorm mogelijk dan de
particuliere eigendom, geen andere maatschappijorde dan die welke
berust op de particuliere eigendom.
Zolang niet zoveel kan worden geproduceerd, dat niet alleen voor
allen genoeg aanwezig is, maar ook nog een overschot van producten
overblijft ter vermeerdering van het maatschappelijke kapitaal en
voor de verdere ontwikkeling van de productiekrachten, zolang moeten
er altijd een heersende, over de productiekrachten van de
maatschappij beschikkende, en een arme, onderdrukte klasse bestaan.
Hoe deze klassen er zullen uitzien, zal afhangen van de
ontwikkelingstrap van de productie. De
van de landbouw afhankelijke middeleeuwen geven ons de baron en
lijfeigene, de steden van de latere middeleeuwen tonen ons de
gildemeester en de gezel en dagloner, de zeventiende eeuw heeft de
manufactuurondernemer en de manufactuurarbeider, de negentiende eeuw
de grote fabrikant en de proletariër. Het is duidelijk, dat tot
dusverre de productiekrachten nog niet zo ver waren ontwikkeld, dat
voor allen genoeg kon worden geproduceerd en dat de particuliere
eigendom een kluister, een hinderpaal voor deze productiekrachten was
geworden. Maar thans, nu
door de ontwikkeling van de grote industrie ten eerste kapitalen. en
productiekrachten in een voorheen nimmer gekende omvang zijn
voortgebracht en de middelen aanwezig zijn om deze productiekrachten
in korte tijd tot in het oneindige te vermeerderen. nu ten tweede
deze productiekrachten in de handen van weinige bourgeois zijn
geconcentreerd, terwijl de grote massa van het volk steeds meer tot
proletariërs wordt, terwijl hun toestand in dezelfde mate ellendiger
en onverdraaglijker wordt als de rijkdommen van de bourgeois groter
worden; nu ten derde deze geweldige en gemakkelijk te vermeerderen
productiekrachten de particuliere eigendom en de bourgeois zo zeer
over liet hoofd zijn gegroeid, dat zij ieder ogenblik de
gewelddadigste stoornissen in de maatschappelijke orde oproepen,
eerst nu is de afschaffing van de particuliere eigendom niet alleen
mogelijk, maar zelfs volstrekt noodzakelijk geworden.10
Vervolgens
staat in de GEHELE tekst, passages (maar die worden NIET
“uitgekozen”) waar ENGELS juist het TEGENDEEL zegt van wat Peter
Franssen, Engels laat zeggen (of doet “buikspreken”?)
Bijvoorbeeld
de voorgaande vraag en antwoord:
VRAAG
14: Van welke aard zal deze nieuwe maatschappijorde moeten zijn?
ANTWOORD:
Zij zal voor alles de exploitatie van de industrie en van alle
productietakken in het algemeen uit handen moeten nemen van de
afzonderlijke, elkaar beconcurrerende enkelingen en in plaats daarvan
al deze productietaken moeten laten bedrijven door de gehele
maatschappij, d.w.z. voor gemeenschappelijke rekening en volgens
gemeenschappelijk plan en met deelneming van alle leden van de
maatschappij. Zij zal dus de concurrentje afschaffen en de associatie
in haar plaats stellen. Aangezien nu de exploitatie van de industrie
door enkelingen de particuliere eigendom als noodzakelijk gevolg had
en daar de concurrentie niets anders is dan de wijze, waarop
afzonderlijke particuliere eigenaars de industrie drijven, kan de
particuliere eigendom niet worden gescheiden van de individuele
exploitatie van de industrie en van de concurrentie. De particuliere
eigendom zal dus eveneens moeten worden afgeschaft, en in plaats
daarvan zal het gemeenschappelijke gebruik van alle
productie-instrumenten en de verdeling van alle producten volgens
gemeenschappelijke overeenkomst of de zogenaamde goederengemeenschap
komen. Het afschaffen van de particuliere eigendom is zelfs de
kortste en meest kenmerkende samenvatting van de omwenteling van de
maatschappij, die noodzakelijkerwijze voortkomt uit de ontwikkeling
van de industrie, en wordt daarom terecht door de communisten als
voornaamste eis onderstreept.
Verderop
zegt Engels over de essentie van de revolutie en opbouw van het
socialisme … ongeveer hetzelfde als wat door Peter Franssen (en
Boudewijn Deckers en Deng Xiaoping) als “gauchistisch” en
“utopisch socialistisch” wordt omschreven:
VRAAG
20: Wat zullen de gevolgen zijn van de uiteindelijke afschaffing van
de particuliere eigendom?
ANTWOORD:
Doordat de maatschappij het gebruik van alle productiekrachten en
verkeersmiddelen, alsmede de ruil en de verdeling van de producten
aan de handen van de particuliere kapitalisten onttrekt en ze beheert
volgens een plan, dat uit de voorhanden middelen en de behoeften van
de gehele maatschappij voortspruit, wordt in de eerste plaats een
einde gemaakt aan alle kwalijke gevolgen, die thans nog met de
exploitatie van de grote industrie verbonden zijn. De crises
vervallen; de uitgebreide productie, die voor de thans bestaande
maatschappijorde een overproductie en een zeer belangrijke oorzaak
van de ellende is, zal dan niet eens meer voldoende zijn en zal nog
veel verder uitgebreid moeten worden. De overproductie zal, in plaats
van ellende te veroorzaken, buiten het bevredigen van de dringende
behoeften van de maatschappij, de behoeften van allen bevredigen en
nieuwe behoeften en tegelijkertijd de middelen ter bevrediging
daarvan doen ontstaan. Ze zal de voorwaarde van en aanleiding tot
nieuwe vooruitgang zijn, ze zal deze vooruitgang tot stand brengen,
zonder dat daardoor, zoals tot nu toe telkens het geval was, de
maatschappijorde in de war wordt gebracht. De grote industrie zal,
bevrijd van de druk van de particuliere eigendom, zich in een omvang
ontwikkelen, waartegenover haar tegenwoordige ontwikkeling even
nietig zal afsteken als de manufactuur tegen de grote industrie van
onze dagen. Door deze ontwikkeling van de industrie zal de
maatschappij een voldoende hoeveelheid producten ter beschikking
worden gesteld om daarmee de behoeften van allen te bevredigen. De
landbouw, die ook door de druk van de particuliere eigendom en van de
verdeling in kleine percelen wordt belet zich de reeds bereikte
verbeteringen en wetenschappelijke ontwikkelingen eigen te maken, zal
evenzeer een geheel nieuwe vlucht nemen en de maatschappij een
volstrekt toereikende hoeveelheid producten ter beschikking stellen,
Op die manier zal de maatschappij producten genoeg voortbrengen om de
verdeling zodanig te kunnen organiseren, dat de behoeften van al haar
leden worden bevredigd. De scheiding van de maatschappij in
verschillende, met elkaar in strijd zijnde klassen wordt daarmee
overbodig. Ze wordt niet alleen overbodig, doch is zelfs
onverenigbaar met de nieuwe maatschappijorde. Het bestaan der klassen
is het gevolg geweest van de arbeidsdeling, en de arbeidsdeling,
zoals die tot nu toe heeft plaatsgevonden, valt natuurlijk volledig
weg. Want om de industriële en agrarische productie op het
geschetste niveau te brengen, zijn de mechanische en chemische
hulpmiddelen alleen niet voldoende; de bekwaamheden van de mensen,
die deze hulpmiddelen in beweging zetten, moeten eveneens in passende
mate ontwikkeld zijn. Zoals de boeren en de manufactuurarbeiders van
de vorige eeuw hun hele levenswijze veranderden en zelf heel andere
mensen werden toen zij in de grote industrie gesleurd werden, zo
zullen ook de gemeenschappelijke exploitatie van de productie door de
hele maatschappij en de daaruit voortspruitende nieuwe ontwikkeling
van de productie aan heel andere mensen behoefte hebben en die ook
voortbrengen. De gemeenschappelijke exploitatie van de productie kan
niet geschieden door mensen als die van vandaag, van wie ieder voor
zich aan één enkele productietak ondergeschikt, daaraan geketend,
erdoor uitgebuit is, van wie ieder voor zich slechts één van zijn
bekwaamheden ten koste van alle andere heeft ontwikkeld, slechts één
tak of slechts de aftakking van een tak van de totale productie kent.
Zulke mensen kan de tegenwoordige industrie al in steeds mindere mate
gebruiken. De gemeenschappelijk en planmatig door de gehele
maatschappij uitgeoefende industrie vooronderstelt volledig mensen,
wier bekwaamheden alzijdig zijn ontwikkeld, die in staat zijn het
gehele systeem van de productie te overzien. De door de machines nu
al ondermijnde arbeidsdeling, door welke de een boer, de ander
schoenmaker, de derde fabrieksarbeider, de vierde beursspeculant
wordt, zal dus geheel verdwijnen. De opvoeding zal de jonge mensen in
staat stellen snel het gehele systeem van de productie te doorlopen,
ze zal hen in staat stellen achter elkaar van de ene productietak
naar de andere over de stappen, al naar gelang de behoeften van de
maatschappij of hun eigen neiging hen daartoe nopen. Ze zal hun dus
het eenzijdige karakter ontnemen, dat door de tegenwoordige
arbeidsdeling aan ieder afzonderlijk wordt opgelegd. Op die manier
zal de communistisch georganiseerde maatschappij haar leden de
gelegenheid geven, hun alzijdig ontwikkelde bekwaamheden alzijdig aan
te wenden. Daarmee verdwijnen echter noodzakelijkerwijze ook de
verschillende klassen. Enerzijds is dus de communistisch
georganiseerde maatschappij onverenigbaar met het voortbestaan van de
klassen en anderzijds biedt de vorming van deze maatschappij zelf de
middelen om deze klassenverschillen op te heffen.
Hieruit
volgt, dat de tegenstelling tussen stad en land eveneens zal
verdwijnen. Het uitoefenen van de landbouw en van de industrie door
dezelfde mensen, in plaats van door twee verschillende klassen, is
alleen al vanuit volstrekt materiële oorzaken een noodzakelijke
voorwaarde van de communistische associatie. De versplintering van de
landbouwende bevolking op het platteland is, naast het opeendringen
van de industriële in de grote steden, een toestand, die slechts in
overeenstemming is met een nog onontwikkelde trap van de landbouw en
de industrie, een hinderpaal voor elke verdere ontwikkeling, die zich
nu al sterk doet gevoelen. De algemene associatie van alle leden der
maatschappij voor een gemeenschappelijke en planmatige exploitatie
van de productiekrachten, de uitbreiding van de productie in zulk een
mate, dat zij de behoeften van allen zal bevredigen, het eindigen van
de toestand, waarbij de behoeften van de een op kosten van de ander
worden bevredigd, de volledige vernietiging van de klassen en van hun
tegenstellingen, de alzijdige ontwikkeling van de bekwaamheden van
alle leden der maatschappij door het afschaffen van de tot nu toe
bestaande arbeidsdeling, door de industriële opvoeding, door het
veranderen van werkzaamheid, door het deelnemen van allen aan de door
allen voortgebrachte genietingen, door de samensmelting van stad en
land — dat zijn de voornaamste resultaten van het afschaffen van de
particuliere eigendom.
Aangezien we kunnen veronderstellen dat Peter Franssen zeker Engels’ tekst IN ZIJN GEHEEL moet hebben
gelezen (anders kon hij niet “zijn”citaat zo zorgvuldig
uitkiezen), wordt hier aanschouwelijk aangetoond, hoe een BESTAAND heersend opportunisme (een dogmatische opvatting van toepassing van
marxisme) bij een groot deel van de leden van een communistische
organisatie gebruikt wordt om een BURGERLIJKE ideologie IN die
communistische organisatie binnen te brengen (zonder protest, zonder
weerlegging,… van de meerderheid van kaders en militanten.
Verder...
De
“toets in de praktijk”,... op geheel metafysische wijze..
Wat
Marx en Engels in theorie beschrijven, is zichtbaar in de Chinese
realiteit. In
1983 constateert Du Runsheng, secretaris- generaal van de afdeling
Landbouw van de Communistische Partij van China: “Sommige mensen
maken een fout door te denken dat het systeem van collectief bezit en
werkverdeling superieur is aan de individuele economie, zelfs zonder
enige technologische vooruitgang. In werkelijkheid is dat absoluut
niet het geval.”11
In
de zomer van 1961 trekt vice-partijvoorziter Chen Yun gedurende twee
maanden naar het platteland. Hij onderzoekt onder meer hoe het fokken
van zeugen georganiseerd is. Het fokken van varkens is na de
akkerbouw de belangrijkste tak van de landbouw en dus van cruciaal
belang voor de economie. Na zijn onderzoek schrijft Chen Yun voor het
Politiek Bureau twee rapporten.
In
de inleiding van het eerste rapport zegt hij: “Wij
zijn tot de conclusie gekomen dat het rendabeler is het fokken van
zeugen toe te vertrouwen aan particulieren in plaats van aan de
collectieven: de zeugen
werpen meer biggen en het overlevingspercentage van de kleintjes is
hoger.”12
Vervolgens beschrijft hij hoe een zeug, gefokt in een commune,
gemiddeld 4,5 biggen per jaar werpt. Een zeug bij een privé- boer
werpt 14 biggen per jaar. Van de biggen sterft in de commune tot 90
procent. Bij de privé-boer is dat 6 procent. (...)
Chen
Yun besluit: “Men begrijpt nu waarom de privé- fokker winst boekt
terwijl de collectieve varkenskwekerijen voortdurend in het rood
staan. In 1957 telde de varkensstapel in de commune van Xiaozheng
16.000 stuks. Toen het fokken van zeugen toevertrouwd werd aan de
collectieven, zakte dat aantal tot 5.600. Dat is een vermindering met
ongeveer twee derde. Volgens de statistieken van einde juni hebben de
909 zeugen van de collectieven in de commune slechts 1.234 biggen,
dat is een gemiddelde van niet eens twee biggen per zeug.”13
Omdat
men VOORINGENOMEM de communes wilde afschaffen en de verdere
ontmanteling van de resten van kapitalistische productieverhoudingen
wilde stoppen … en terug HERSTELLEN, is deze metafysische vorm(een
geïsoleerd “op zich zelf staand” DEEL bepaalt over het GEHEEL)
van “bewijsvoering” de geknipte strategie om wijfelende
partijleden, en boeren en arbeiders te “overtuigen”. Gekoppeld
aan historische leugens (ik verwijs naar ander plaatsen waar ik Peter
Franssen -e.a. kaders van de PVDA weerleg – o.a over De Grote
Sprong Voorwaarts) laat Peter Franssen, Marx (met een zorgvuldig
uitgekozen CITAAT) hier van – als vanuit zijn graf – de
“juistheid” bewijzen:
De
resultaten van dit soort onderzoeken
en van de experimenten tijdens de Grote Sprong Voorwaarts en de
Culturele Revolutie leiden tot de conclusie dat het van de specifieke
economische situatie afhangt welke bezitsvorm het meest geschikt is
om de productiekrachten te doen vooruit gaan. Latere ervaringen
zullen opnieuw en bij herhaling uitwijzen dat in een nog niet hoog
ontwikkelde economie de privé-uitbating dikwijls efficiënter en
productiever is dan de collectieve uitbating.
Marx schrijft in dezelfde zin: “Een maatschappelijke vorm gaat
nooit ten onder vooraleer de productiekrachten binnen die vorm
ontwikkeld zijn, en nieuwe hogere productieverhoudingen vervangen de
oude nooit vooraleer de materiële voorwaarden voor hun bestaan tot
volwassenheid gegroeid zijn binnen het raamwerk van de oude
maatschappij.”14
15
Doordat
partijleden, de BESTAANDE vormings-documenten NIET lezen, wordt het pseudo-marxistisch en uiteindelijk BURGERLIJK karakter van Boudewijn
Deckers’ en Peter Franssen' "analyses" NIET ontdekt en als zodanig NIET gerapporteerd
In
Marxistische Studies (als maar één voorbeeld!) werden regelmatige – “ter
vorming van de partijleden en –kaders” – bijdragen
opgenomen van William Hinton. Deze bijdragen hadden, indien goed
bestudeerd door partij-militanten en -kaders, hen kunnen wapenen tegen
de misleidende “pseudo-marxistische” analyses van Boudewijn
Deckers, Peter Franssen en ook die van de “nieuwe” lijn van de
CCP rond Deng Xiaoping. Was ik dan de ENIGE PARTIJ-MILITANT die
hiervoor de tijd en moeite nam?
Zo
kun je bijvoorbeeld lezen vanaf p124,
het hoofdstuk Dazhai revisited 1987, uit The Great Reversal, the privatisation of China, 1978-1989, William Hinton, hoe
“onderzoeken en experimenten” plaats hadden om bij partijleden,
maar ook bij de werkers (en boeren), élk mogelijk verzet te
bestrijden, tegen de politiek van “Hervorming en Opening”
die uiteindelijk als doel had (opnieuw) de kapitalistische
productieverhoudingen te versterken.
Mao
zèlf waarschuwde reeds lang voor de verderfelijke invloed van het
dogmatisme in de partij
Héél
toepasselijk is
wat Mao Zedong zèlf
schrijft over de dogmatici IN de partij (sorry
dat ik zèlf ook
even citeer)
– vet-kursief
is met name toepasselijk op de dogmatici in de PVDA …, lees
Mao
Zedong in “Over
de tegenstelling”,
uit “Filosofische
essays van MaoTse Toeng",
EPO 1978:
De
bijzonderheid van de tegenstelling is voor vele kameraden, en vooral
voor de dogmatici, een vraagstuk dat ze nog niet goed begrijpen. Ze
begrijpen niet dat de algemeenheid van de tegenstelling juist bestaat
in de bijzonderheid van de tegenstelling. En ze begrijpen ook niet
hoe belangrijk het voor het leiden van de loop van de revolutionaire
praktijk is, dat we de bijzonderheid van de tegenstelling bestuderen
in de concrete dingen waarmee we te maken hebben….
Dit
zijn de twee bewegingen van het kennisproces: het ene gaat van het
bijzondere naar het algemene, en het andere gaat van het algemene
naar het bijzondere. Het kennisproces verloopt altijd in deze
spiraalvormige beweging, en zolang men zich streng houdt aan de
wetenschappelijke methode, komt met elke cyclus de menselijke kennis
op een hoger niveau en wordt ze steeds dieper.
De
fout die onze dogmatici met betrekking tot dit vraagstuk maken, is
dat ze aan de ene kant niet begrijpen dat wij de bijzonderheid van de
tegenstelling moeten bestuderen en het bijzondere wezen van de
afzonderlijke dingen moeten kennen, voordat we naar behoren de
algemeenheid van de tegenstelling en het gemeenschappelijk wezen van
de dingen kunnen kennen; aan de andere kant begrijpen ze niet dat we,
wanneer we het gemeenschappelijke wezen van de dingen hebben leren
kennen, verder onderzoek moeten doen naar de concrete dingen die niet
grondig bestudeerd zijn of die pas ontstaan zijn. Onze dogmatici zijn
luilakken.
Ze
weigeren de concrete dingen nauwgezet te bestuderen, ze denken dat
algemene waarheden uit het niets ontstaan en veranderen ze in zuiver
abstracte, ondoorgrondelijke formules; ze ontkennen daarbij niet
alleen volkomen de normale volgorde waarin de mens de waarheid leert
kennen, maar keren die ook nog om. Ze begrijpen ook niet het
onderlinge verband tussen de twee bewegingen van het kennisproces:
van het bijzondere naar het algemene en dan van het algemene naar het
bijzondere. Ze begrijpen niets van de marxistische kennistheorie(….)
Maar
wat er ook gebeurt, zonder enige twijfel is er in elk stadium van een
ontwikkelingsproces slechts èèn voornaamste tegenstelling die de
leidende rol speelt. Als er dus in een proces een aantal
tegenstellingen bestaan, moet èèn ervan de voornaamste
tegenstelling zijn die de leidende en beslissende rol speelt, terwijl
de rest een secundaire en ondergeschikte plaats inneemt (…).
Zoals
we al gezegd hebben, mag men de tegenstellingen in een proces niet
behandelen alsof ze allemaal gelijkwaardig zijn, maar moet men een
onderscheid maken tussen de voornaamste tegenstelling en de
secundaire tegenstellingen, en moet men vooral aandacht besteden aan
het vinden van de voornaamste tegenstelling. Maar moeten in een
gegeven tegenstelling, of die nu de voornaamste is of niet, de twee
tegengestelde aspecten dan als gelijkwaardig behandeld worden? Ook
dat niet. In elke tegenstelling is de ontwikkeling van de
tegengestelde aspecten ongelijkmatig. (…) Van de twee tegengestelde
aspecten moet de ene het voornaamste en het andere het secundaire
zijn.(…)
Maar
deze toestand is niet onveranderlijk; het voornaamste aspect en het
secundaire aspect van een tegenstelling gaan in elkaar over en de
aard van een ding veranderd in overeenstemming daarmee. In een
bepaald proces of in een bepaalde ontwikkelingsstadium van een
tegenstelling is A het voornaamste aspect en B het secundaire aspect;
in een ander stadium van de ontwikkeling of in een ander
ontwikkelingsproces zijn de rollen omgedraaid – een verandering die
bepaald wordt door de mate waarin de kracht van elk aspect in de
strijd tegen het andere aspect is toegenomen of afgenomen gedurende
de ontwikkeling van een ding (….)
Hieruit
blijkt dat de aard van een ding hoofdzakelijk bepaald wordt door het
voornaamste aspect van de tegenstelling, het aspect dat een
overheersende positie inneemt. Wanneer het voornaamste aspect, het
aspect dat een overheersende positie inneemt, verandert, dan
ondergaat ook de aard van het ding een verandering (…).
Sommige
mensen denken dat dit niet geldt voor bepaalde tegenstellingen.
Bijvoorbeeld: in de tegenstelling tussen de productiekrachten en de
productieverhoudingen vormen de productiekrachten het voornaamste
aspect; in de tegenstelling tussen theorie en praktijk is de praktijk
het voornaamste aspect; in de tegenstelling tussen de economische
basis en de bovenbouw is de economische basis het voornaamste aspect;
er komt geen verandering in de positie die ze ten opzichte van elkaar
innemen. Dit is het standpunt van het mechanisch materialisme en niet
van het dialectisch materialisme(….)
Het
scheppen en propageren van de revolutionaire theorie speelt de
voornaamste en beslissende rol in die situatie waarvan Lenin zegt:
“Zonder revolutionaire theorie kan er geen revolutionaire beweging
bestaan.” Wanneer een bepaalde taak ( het doet er niet toe welke)
uitgevoerd moet worden, maar er is nog geen richtlijn, methode, het
plan of politieke lijn, dan is het bepalen van de richtlijn, de
methode, het plan of de politieke lijn de voornaamste en beslissende
factor…
Over
het dogmatisch gebruik van het citaat van Marx door Peter Franssen
Vervolgens
geeft de “context” waarin het
citaat, dat Peter Franssen
subjectief gebruikt, vervat zit, een geheel andere
betekenis. Het gaat om de
uiteindelijke inzichten waartoe Marx en Engels waren gekomen die
Marx hier dan even “samenvat” in het zelfde “voorwoord
van Bijdrage
tot de kritiek op de politieke economie”
waar Peter Franssen zijn
keuze doet van CITAAT:
Het
algemene resultaat waartoe ik kwam en dat mij, nadat het eenmaal was
verkregen, tot leidraad diende bij mijn studies, kan kort worden
geformuleerd als volgt: In de maatschappelijke productie van hun
leven treden de mensen in bepaalde, noodzakelijke van hun wil
onafhankelijke verhoudingen, productieverhoudingen;
deze
productieverhoudingen beantwoorden aan een bepaald
ontwikkelingsniveau van hun materiële productiekrachten. Het geheel
van deze productieverhoudingen vormt de economische structuur van de
maatschappij, de materiële basis waarop zich een juridische en
politieke bovenbouw verheft en waaraan specifieke maatschappelijke
vormen van bewustzijn beantwoorden. De wijze waarop het materiële
leven wordt geproduceerd, is voorwaarde voor het sociale, politieke
en geestelijke levensproces in het algemeen. Het is niet het
bewustzijn van de mensen dat hun zijn, maar omgekeerd hun
maatschappelijk zijn dat hun bewustzijn bepaalt. Op een bepaalde trap
van hun ontwikkeling raken de materiële productiekrachten van de
maatschappij in tegenspraak met de bestaande productieverhoudingen,
of, wat slechts een juridische uitdrukking voor hetzelfde is, met de
eigendomsverhoudingen, waarin zij zich tot dusver hadden bewogen. Van
vormen waarin de productiekrachten tot ontwikkeling kwamen, slaan
deze verhoudingen om in ketenen daarvan. Dan breekt een tijdperk van
sociale revolutie aan. Met de verandering van de economische
grondslag wentelt zich — langzaam of snel — de gehele reusachtige
bovenbouw om. Wanneer men dergelijke omwentelingen onderzoekt, moet
men altijd onderscheid maken tussen de materiële omwenteling in de
economische voorwaarden van de productie, die natuurwetenschappelijk
exact kan worden vastgesteld, en de juridische, politieke,
godsdienstige, artistieke of filosofische, kortom ideologische
vormen, waarin de mensen zich van dit conflict bewust worden en het
uitvechten. Zomin als men een individu beoordeelt naar wat het van
zichzelf vindt, zomin kan men een dergelijk tijdperk van omwenteling
beoordelen vanuit zijn eigen bewustzijn; men moet veeleer dit
bewustzijn verklaren uit de tegenspraken van het materiële leven,
uit het bestaande conflict tussen maatschappelijke productiekrachten
en productieverhoudingen. Een
maatschappijformatie gaat nooit onder, voordat alle productiekrachten
tot ontwikkeling gebracht zijn die zij kan omvatten, en nieuwe,
hogere productieverhoudingen treden nooit in de plaats, voordat de
materiële bestaansvoorwaarden ervoor in de schoot van de oude
maatschappij zelf zijn uitgebroed. Daarom stelt de mensheid
zich altijd slechts taken, die zij kan volbrengen. Want bij nader
toezien zal steeds blijken, dat de taak zelf eerst opkomt, waar de
materiële voorwaarden voor haar volbrenging reeds aanwezig zijn of
althans in staat van wording verkeren. In grote trekken kunnen
Aziatische, antieke, feodale en modern burgerlijke productiewijzen
aangeduid worden als voortschrijdende tijdperken van de economische
maatschappijformatie. De burgerlijke productieverhoudingen zijn de
laatste antagonistische vorm van het maatschappelijke
productieproces; antagonistisch niet in de zin van individueel
antagonisme, maar van een antagonisme dat voortkomt uit de
maatschappelijke levensvoorwaarden van de individuen. Maar de
productiekrachten die in de schoot van de burgerlijke maatschappij
tot ontwikkeling komen, scheppen tegelijk de materiële voorwaarden
om dit antagonisme op te lossen. Met deze maatschappijformatie
eindigt daarom de voorgeschiedenis van de menselijke maatschappij.
Voor
alle duidelijkheid,… verderop in dit zèlfde boek van Marx (vet,
door mij):
Terwijl
de burgerij, schoolmeesters en bureaucraten in Duitsland nog steeds
druk doende waren de eerste elementen van de Engelse en Franse
economie als onaantastbare dogma’s uit het hoofd te leren en
enigermate te begrijpen, betrad de Duitse proletarische partij het
toneel. Haar hele theoretische bestaan kwam voort uit de studie van
de politieke economie, en met haar optreden begint ook de
wetenschappelijke, zelfstandige Duitse economie.
Deze
Duitse economie berust fundamenteel op de materialistische opvatting
van de geschiedenis; de grondslagen daarvan zijn kort uiteengezet in
het voorwoord van het genoemde boek. In grote lijnen is dit voorwoord
al verschenen in ‘Das Volk’, reden waarom wij naar deze
publicatie verwijzen.
Niet
alleen voor de economie, maar voor alle historische wetenschappen (
en alle wetenschappen, behalve de natuurwetenschappen, zijn
historisch) was het een revolutionerende ontdekking, deze stelling:
dat ‘de productiewijze van het materiële leven het hele sociale,
politieke en geestelijke levensproces bepaalt’ ; dat alle
maatschappelijke en staatkundige verhoudingen, alle religieuze en
juridische systemen, alle theoretische opvattingen, die in de
geschiedenis opduiken, slechts dan te begrijpen zijn, wanneer de
materiële levensvoorwaarden van het desbetreffende tijdperk begrepen
zijn en als deze systemen, opvattingen en verhoudingen worden
afgeleid uit deze materiële voorwaarden. ‘Niet het bewustzijn van
de mensen bepaalt hun zijn, maar hun maatschappelijke zijn bepaalt
hun bewustzijn.’
Deze
stelling is zo eenvoudig, dat iedereen, die niet gevangen zit in een
web van idealistische zwendel, haar vanzelf zou moeten begrijpen.
Maar niet alleen voor de theorie, ook voor de praktijk heeft deze
zaak hoogst revolutionaire consequenties: ‘Op een bepaalde trap van
hun ontwikkeling komen de materiële productiekrachten van de
maatschappij in tegenspraak met de voorhanden productieverhoudingen
of, wat niets anders dan een juridische uitdrukking ervoor is, met de
eigendomsverhoudingen, waarbinnen zij zich tot dusverre hadden
bewogen. Van vormen van ontwikkeling der productiekrachten veranderen
deze verhoudingen in kluisters ervan. Er begint dan een tijdperk van
sociale revoluties. Met de verandering van de economische
grondslag ondergaat de gehele reusachtige bovenbouw een in mindere of
meerdere mate snelle ingrijpende verandering …
De
burgerlijke productieverhoudingen zijn de laatste antagonistische
vorm van het maatschappelijk productieproces, antagonistisch niet in
de zin van een individueel antagonisme, maar van een antagonisme dat
voort komt uit de maatschappelijke levensvoorwaarden van de
individuen; de productiekrachten, die zich in de schoot van de
burgerlijke maatschappij ontwikkelen, scheppen tegelijkertijd de
materiële voorwaarden om dit antagonisme op te lossen.’
Bij
een verdere uitwerking van onze materialistische stelling en haar
toepassing op de werkelijkheid opent zich dus direct het uitzicht op
een geweldige, de geweldigste revolutie aller tijden.
En
als ik nu ook Engels even mag “citeren” (waarbij ik de
lezer aanraadt het GEHELE werk (Socialisme van Utopie tot
Wetenschap) te lezen, om te zien of ik zèlf niet subjectief
citeer…👴), een werk dat Peter Fransen, als hij consequent is in ZIJN
dogmatische opvattingen, als “gauchistisch” en “utopisch
socialistisch” zal moeten catalogeren:
Proletarische
revolutie:
oplossing van de tegenstrijdigheden: Het proletariaat maakt zich
meester van de openbare macht en verandert met behulp van die macht
de maatschappelijke productiemiddelen, die aan de handen van de
bourgeoisie ontglippen, in openbare eigendom. Door deze daad bevrijdt
het de productiemiddelen van de eigenschap als kapitaal, die zij tot
dusverre hadden, en geeft het aan hun maatschappelijke karakter de
volle vrijheid om zich te ontplooien. Een maatschappelijke productie
naar een vooraf vastgesteld plan wordt nu mogelijk. De ontwikkeling
van de productie maakt het voortbestaan van verschillende
maatschappelijke klassen tot een anachronisme. Naarmate de anarchie
van de maatschappelijke productie verdwijnt, slaapt ook de politieke
autoriteit van de staat in. De mensen, eindelijk meesters van hun
eigen wijze van vermaatschappelijking, worden daarmee tegelijk
meesters van de natuur, meesters van zichzelf — vrij.
Deze
wereldbevrijdende daad te volbrengen is de historische roeping van
het moderne proletariaat. Haar historische voorwaarden en daarmee
haar natuur zelf te doorgronden en zo aan de tot actie geroepen,
thans onderdrukte klasse de voorwaarden en de aard van haar eigen
actie tot bewustzijn te brengen, dat is de taak van de theoretische
uitdrukking van de proletarische beweging, van het wetenschappelijke
socialisme.16
Verder….
Peter
Franssen poneert vervolgens een stelling waarvan hij meent dat het
“marxistisch karakter” wordt aangetoond door het CITAAT van Mao
dat daarop volgt:
Onder
de omstandigheden van het socialisme
in een onderontwikkeld land betekent dit dat de privé-uitbating de
socialistische ontwikkeling ten goede moet komen, of met andere
woorden dat het kapitalisme moet werken in dienst van de
socialistische opbouw.
Zoals Mao Zedong in 1957 schrijft: “In ons land zijn de
tegenstellingen tussen de arbeidersklasse en de nationale bourgeoisie
tegenstellingen onder het volk. De strijd tussen deze twee klassen
valt in het algemeen binnen het domein van de klassenstrijd onder het
volk want in China heeft de nationale bourgeoisie een dubbel
karakter. In de periode van de socialistische revolutie buit de
nationale bourgeoisie de arbeidersklasse uit en puurt er winst uit,
maar tegelijkertijd steunt ze de Grondwet en toont ze zich bereid de
socialistische ombouw te aanvaarden. De tegenstellingen die haar
tegenover de arbeidersklasse plaatsen, zijn tegenstellingen tussen
uitbuiters en uitgebuitenen: ze zijn zeker van antagonistische aard.
Maar in de concrete omstandigheden van ons land kunnen deze
tegenstellingen niet-antagonistisch worden en een vreedzame oplossing
krijgen, als zij op een verstandige manier worden aangepakt. Als de
tegenstellingen tussen de arbeidersklasse en de nationale bourgeoisie
niet op een correcte manier geregeld worden, dat wil zeggen als wij
tegenover de nationale bourgeoisie geen houding aannemen van eenheid,
kritiek en opvoeding, of als de nationale bourgeoisie die politiek
niet aanvaardt, dan kunnen het tegenstellingen worden tussen ons en
onze vijanden.”17
18
Dus
binnen het
“socialisme
in een onderontwikkeld land”
(wat dit is,
wordt door Peter Franssen nérgens
uitgelegd) ZOU
dus niet de essentie gelden van wat eigenlijk
socialisme
(als eerste etappe van het communisme) is: “de
onteigening
van de onteigenaars”
(hetgeen Karl Marx zèlf
nog stelde als “wat
eigenlijk het objectief van de Commune moest zijn”
– in
1871!).
Nu is de betreffende tekst van Mao (in deel
5 van zijn verzamelde werken)
heel dubieus als referentie, aangezien er VERSCHILLENDE versies van
bestaan, al dan niet “verbeterd”
door Deng Xiaoping. Ook
zijn er teksten van Mao (en LATER
dan 1957)
waar hij beklemtoond dat de
burgerij het hoofdgevaar
vormt, en dat als de strijd niet goed gevoerd wordt, “China
van karakter kan veranderen”.
Zien
de partijleden en kaders van de PVDA nu niet dat Peter Franssen (en
ook Boudewijn Deckers) ingaan TEGEN vroegere ingenomen
partijstandpunten?
Uiteindelijk
gaat Peter Franssen in, tégen
ingenomen
partijstandpunten en zelfs van
de
congresbesluiten van het 4e
congres in
1991-1992.
En hierbij beschuldig ik de meerderheid van kaders en militanten
(aan hèn
te bewijzen dat ik dit onterecht doe…) dat zij dit hebben
TOEGELATEN en/of NIET GEZIEN, en daarom
dus
ook
niet
bestreden of niet
gerapporteerd. Uit Marxistische Studies no 29, 1996, "Omtrent enkele aspecten van de strijd tegen het revisionisme", Ludo Martens (vet-cursief door mij):
Liou
Chao Chi, vice-voorzitter van de Partij en President van de
republiek, schrijft tien jaar na de machtsovername: "De
overwinning van de volksrevolutie onder leiding van de Chinese
Communistische Partij heeft eens en voor altijd een einde gemaakt aan
de reactionaire overheersing van de Kwomintang, en zijn
bureaucratisch en militaristisch apparaat dat het volk verpletterde,
vernietigd. Zo werd in 1949 de grote Volksrepubliek gesticht die in
feite een dictatuur van het proletariaat is. Op die manier werd de
overgang van de democratische naar de socialistische revolutie
succesvol verwezenlijkt." Zo bekeken hebben de
democratische volksdictatuur en de dictatuur van het proletariaat
blijkbaar dezelfde inhoud.
Op
dezelfde manier brengt Mao, in Over de juiste oplossing van de
tegenstellingen binnen het volk, de burgerij onder bij "de
klassen... die de socialistische opbouw goedkeuren en ondersteunen en
er aan deelnemen. (...) In China heeft de nationale burgerij een
dubbel karakter. (...) In de periode van de socialistische revolutie,
buit zij de arbeidersklasse uit en haalt ze er winsten uit, maar
terzelfdertijd steunt zij de Grondwet en toont zij zich bereid om de
socialistische omvorming te aanvaarden." Liou Chao Chi licht
deze stelling toe: "De kapitalistische privé-bedrijven kwamen
onder gemengd staats- en privé-beheer. (...) Een jaarlijkse interest
wordt uitgekeerd aan de kapitalisten gedurende een zekere periode.
(...) Tijdens deze geleidelijke omvorming, stond het kapitalisme,
onder bepaalde voorwaarden, in dienst van het socialisme en het werd
gebruikt ten voordele van de socialistische opbouw. Wij zijn erin
geslaagd om het kapitalisme inzake eigendom van de productiemiddelen
volledig te elimineren. Wij spannen ons in om beetje bij beetje de
burgerlijke elementen herop te voeden zodat zij arbeiders worden die
leven van hun eigen arbeid."
En
Liou past dezelfde principes toe op de middelrijke boeren. Zij kregen
de waarde van hun productiemiddelen en vee terugbetaald bij hun
intrede in de volkscommune. "De overgrote meerderheid van de
middelrijke boeren hebben zich tevreden getoond met de organisatie
van coöperatieven." En Mao Zedong schrijft: "Tijdens de
agrarische hervorming voelden de middelrijke boeren zich gerust
zolang we niet aan de rijke boeren raakten."
Hebben
alle klassen en lagen van de bevolking die de revolutionaire strijd
tegen de Japanse fascisten en de Kwomintang hebben gesteund zich zo
geïntegreerd in het systeem van de proletarische dictatuur? Deng
Xiaoping schrijft in 1959: "De eenheid van het Chinese volk
heeft zich onophoudelijk versterkt gedurende de democratische
revolutie, de socialistische revolutie en de permanente ontwikkeling
van de revolutie."
Vormen de standpunten van Mao, Liou en Deng geen variante van de stelling van Boukharin over de integratie van de burgerlijke elementen en de koelakken in het socialisme? Bracht men op die manier in de socialistische economische eenheden niet een laag van burgerlijke elementen binnen die in staat waren om de leiding te nemen? Ging het voornamelijk om de "opvoeding" van deze burgerlijke elementen? Welk soort dictatuur van het proletariaat integreert de burgerij en beperkt zich tot de opvoeding ervan?
Zei Lenin niet dat de "de dictatuur van het proletariaat een bittere strijd is, bloedig en niet-bloedig, gewelddadig en vreedzaam, militair en economisch, opvoedkundig en administratief, gericht tegen de krachten en de tradities van de oude maatschappij?"
Vormen de standpunten van Mao, Liou en Deng geen variante van de stelling van Boukharin over de integratie van de burgerlijke elementen en de koelakken in het socialisme? Bracht men op die manier in de socialistische economische eenheden niet een laag van burgerlijke elementen binnen die in staat waren om de leiding te nemen? Ging het voornamelijk om de "opvoeding" van deze burgerlijke elementen? Welk soort dictatuur van het proletariaat integreert de burgerij en beperkt zich tot de opvoeding ervan?
Zei Lenin niet dat de "de dictatuur van het proletariaat een bittere strijd is, bloedig en niet-bloedig, gewelddadig en vreedzaam, militair en economisch, opvoedkundig en administratief, gericht tegen de krachten en de tradities van de oude maatschappij?"
Bovendien
stelt zich de cruciale vraag van de ideologische en politieke lijn
waarmee de communistische partij de nationale burgerij "opvoedde".
In de mate waar die partij niet verder ging dan een radicale
nationale en democratische revolutie, was een ideologische fusie met
de patriottische nationale burgerij mogelijk. In 1956 gaf Mao te
kennen dat twee beroemde opportunisten, Wang Ming en Li Li San, deel
moesten blijven uitmaken van het Centraal Comité zoniet "zouden
miljoenen leden van onze partij van klein-burgerlijke origine,
voornamelijk intellectuelen, in paniek geraken".
Er
zijn veel aanwijzingen dat tussen 1949 en 1957 de leiding van de CCP,
met inbegrip van Mao, geen consequente ideologische strijd hebben
gevoerd tegen het nationalisme en tegen het burgerlijk-revolutionaire
democratisme.19
Op
het vierde
congres van
de PVDA
wordt het
erkennen van het antagonisme van de tegenstelling tussen burgerij en
werkende klasse
door Mao (hetgeen Peter Franssen,... en de CCP nà 1978, als “gauchisme”
kenmerken!) als CORRECT bevestigd en daarmee de essentie van de
Culturele Revolutie als juist erkend.
In
het Document van het 4e congres van de PVDA: “L'URSS
et la contre-révolution de velours”, Ludo Martens,
dans “ Pour
conclure – Mars 1991 – , Deux points de rupture”
(vet-cursief
door mij):
En
fin de parcours, nous voilà retournés aux questions qui ont ouvert
ce livre: comment définir la nature de classe de l'Union soviétique?
Peut-on y déceler des chances d'un renouveau
révolutionnaire?
L'analyse qui cerne le mieux les réalités des pays socialistes, reste celle avancée au cours des années soixante par Mao Zedong. Elle peut, aujourd'hui, être précisée à la lumière des événements récents de l'Europe de l'Est, de l'URSS et de la Chine. Cependant, elle a été déforcée par des exagérations gauchistes lors de la révolution culturelle, ce qui a rendu plus facile sa répudiation totale au cours des années quatre-vingt par Deng Xiaoping.
Voici comment Mao Zedong voyait l'avenir du socialisme.
"La société socialiste couvre une longue, très longue période historique. Durant toute sa durée, la lutte de classe entre bourgeoisie et prolétariat se poursuit, la question de savoir qui l'emportera, de la voie capitaliste ou de la voie socialiste, subsiste, c'est-à-dire que le danger de la restauration capitaliste demeure." "La révolution socialiste dans le seul domaine économique (en ce qui concerne la propriété des moyens de production) ne suffit pas, et, d'ailleurs, n'assure pas la stabilité. Il doit y avoir aussi la révolution socialiste complète dans les domaines politique et idéologique. La lutte pour savoir qui l'emportera dans les domaines politique et idéologique, le socialisme ou le capitalisme, demande une très longue période avant qu'il ne soit décidé de son issue. Quelques dizaines d'années n'y suffiront pas; cent ans, voire des centaines d'années, sont nécessaires à la victoire définitive. (...) Dans cette période historique du socialisme, nous devons maintenir la dictature du prolétariat, mener la révolution socialiste jusqu'au bout, si nous voulons empêcher la restauration capitaliste et nous devons entreprendre l'édification socialiste, afin de créer les conditions pour le passage au communisme." "Avant l'arrivée au pouvoir de Khrouchtchev, les activités des nouveaux éléments bourgeois étaient limitées et sanctionnées. Mais, depuis que Khrouchtchev a pris le pouvoir et a usurpé graduellement la direction du Parti et de l'Etat, ces nouveaux éléments bourgeois sont parvenus à des positions dominantes au sein du Parti et du gouvernement et dans les domaines économiques, culturels et autres. Ils sont devenus une couche privilégiée de la société soviétique." "Même sous la domination de la clique de Khrouchtchev, la masse des membres du PCUS et le peuple poursuivent les glorieuses traditions révolutionnaires cultivées par Lénine et Staline, s'en tiennent au socialisme et aspirent au communisme. (...) Parmi les cadres soviétiques, nombreux sont ceux qui s'en tiennent toujours aux positions révolutionnaires du prolétariat et à la voie socialiste, qui sont fermement contre le révisionnisme de Khrouchtchev." "La lutte des classes, la lutte pour la production et l'expérience scientifique sont les trois grands mouvements révolutionnaires de l'édification d'un pays socialiste puissant. Ces mouvements constituent une sûre garantie permettant aux communistes de se débarrasser du bureaucratisme, de se prémunir contre le révisionnisme et le dogmatisme et de demeurer toujours invincibles, une sûre garantie permettant au prolétariat de s'unir avec les larges masses travailleuses et de pratiquer une dictature démocratique. Si, en l'absence de ces mouvements, on laissait se déchaîner les propriétaires fonciers, les paysans riches, les contre-révolutionnaires, les éléments malfaisants et les monstres de tous genres, tandis que nos cadres fermeraient les yeux et n'opéreraient pas de distinction entre l'ennemi et nous dans nombre de cas, mais collaboreraient avec l'ennemi et se laisseraient gagner par la corruption et la démoralisation, si nos cadres étaient ainsi entraînés dans le camp ennemi ou si l'ennemi parvenait à s'infiltrer dans nos rangs, et si beaucoup de nos ouvriers, paysans et intellectuels étaient laissés sans défense face aux tactiques tant enveloppantes que brutales de l'ennemi, alors peu de temps se passerait, peut-être quelques années ou une décennie, et tout au plus quelques décennies, avant qu'une restauration contre-révolutionnaire n'ait inévitablement lieu à l'échelle nationale, que le parti marxiste-léniniste ne devienne un parti révisionniste ou un parti fasciste et que toute la Chine ne change de couleur.”20
L'analyse qui cerne le mieux les réalités des pays socialistes, reste celle avancée au cours des années soixante par Mao Zedong. Elle peut, aujourd'hui, être précisée à la lumière des événements récents de l'Europe de l'Est, de l'URSS et de la Chine. Cependant, elle a été déforcée par des exagérations gauchistes lors de la révolution culturelle, ce qui a rendu plus facile sa répudiation totale au cours des années quatre-vingt par Deng Xiaoping.
Voici comment Mao Zedong voyait l'avenir du socialisme.
"La société socialiste couvre une longue, très longue période historique. Durant toute sa durée, la lutte de classe entre bourgeoisie et prolétariat se poursuit, la question de savoir qui l'emportera, de la voie capitaliste ou de la voie socialiste, subsiste, c'est-à-dire que le danger de la restauration capitaliste demeure." "La révolution socialiste dans le seul domaine économique (en ce qui concerne la propriété des moyens de production) ne suffit pas, et, d'ailleurs, n'assure pas la stabilité. Il doit y avoir aussi la révolution socialiste complète dans les domaines politique et idéologique. La lutte pour savoir qui l'emportera dans les domaines politique et idéologique, le socialisme ou le capitalisme, demande une très longue période avant qu'il ne soit décidé de son issue. Quelques dizaines d'années n'y suffiront pas; cent ans, voire des centaines d'années, sont nécessaires à la victoire définitive. (...) Dans cette période historique du socialisme, nous devons maintenir la dictature du prolétariat, mener la révolution socialiste jusqu'au bout, si nous voulons empêcher la restauration capitaliste et nous devons entreprendre l'édification socialiste, afin de créer les conditions pour le passage au communisme." "Avant l'arrivée au pouvoir de Khrouchtchev, les activités des nouveaux éléments bourgeois étaient limitées et sanctionnées. Mais, depuis que Khrouchtchev a pris le pouvoir et a usurpé graduellement la direction du Parti et de l'Etat, ces nouveaux éléments bourgeois sont parvenus à des positions dominantes au sein du Parti et du gouvernement et dans les domaines économiques, culturels et autres. Ils sont devenus une couche privilégiée de la société soviétique." "Même sous la domination de la clique de Khrouchtchev, la masse des membres du PCUS et le peuple poursuivent les glorieuses traditions révolutionnaires cultivées par Lénine et Staline, s'en tiennent au socialisme et aspirent au communisme. (...) Parmi les cadres soviétiques, nombreux sont ceux qui s'en tiennent toujours aux positions révolutionnaires du prolétariat et à la voie socialiste, qui sont fermement contre le révisionnisme de Khrouchtchev." "La lutte des classes, la lutte pour la production et l'expérience scientifique sont les trois grands mouvements révolutionnaires de l'édification d'un pays socialiste puissant. Ces mouvements constituent une sûre garantie permettant aux communistes de se débarrasser du bureaucratisme, de se prémunir contre le révisionnisme et le dogmatisme et de demeurer toujours invincibles, une sûre garantie permettant au prolétariat de s'unir avec les larges masses travailleuses et de pratiquer une dictature démocratique. Si, en l'absence de ces mouvements, on laissait se déchaîner les propriétaires fonciers, les paysans riches, les contre-révolutionnaires, les éléments malfaisants et les monstres de tous genres, tandis que nos cadres fermeraient les yeux et n'opéreraient pas de distinction entre l'ennemi et nous dans nombre de cas, mais collaboreraient avec l'ennemi et se laisseraient gagner par la corruption et la démoralisation, si nos cadres étaient ainsi entraînés dans le camp ennemi ou si l'ennemi parvenait à s'infiltrer dans nos rangs, et si beaucoup de nos ouvriers, paysans et intellectuels étaient laissés sans défense face aux tactiques tant enveloppantes que brutales de l'ennemi, alors peu de temps se passerait, peut-être quelques années ou une décennie, et tout au plus quelques décennies, avant qu'une restauration contre-révolutionnaire n'ait inévitablement lieu à l'échelle nationale, que le parti marxiste-léniniste ne devienne un parti révisionniste ou un parti fasciste et que toute la Chine ne change de couleur.”20
Een
uitgebreide analyse van het gebruik van een dogmatische opvatting van
“toepassing van marxisme” … en hoe dit leidt naar de
introduceren IN een communistische organisatie (dat de PVDA WAS) van
een totaal revisionistische ideologie en lijn vindt u (in het Engels)
op de pagina “WPB,
her course to revionism, teacher of the negative example” .
1Marxistische
Studies no 78, 22 nov. 2007, “De ontwikkeling van het socialisme
in China”, hoofstuk 3 “De hervormingen” , in het stuk “De
voorwaarden voor het economisch socialisme”.
2Idem.
3
Karl
Marx, “Die moralisierende Kritik und die kritisierende Moral”,
Karl Marx/Friedrich Engels, Werke,
Dietz Verlag, Berlijn 1980, Deel 4, p. 338-339.
4Marxistische
Studies no 78, 22 nov. 2007, “De ontwikkeling van het socialisme
in China”, hoofstuk 3 “De hervormingen” , in het stuk “De
voorwaarden voor het economisch socialisme”.
5
http://marxists.catbull.com/archive/marx/works/1847/10/31.htm,
Karl Marx in the Deutsche-Brüsseler Zeitung,
“Moralising Criticism and Critical Morality”
– A
Contribution to German Cultural History contra
Karl Heinzen. Source:
MECW Volume 6, p. 312; Written:
at the end of October 1847; First
published:
in the Deutsche-Brüsseler-Zeitung Nos.
86,87,90,92 and 94; October 28 and 31; November 11, 18 and 25, 1847.
6
Friedrich Engels, “Grundsätze des Kommunismus”, Karl
Marx/Friedrich Engels, Werke,
Dietz Verlag, Berlijn 1980, Deel 4, p. 375.
7
Robert C. Hsu, Economic
theories in China 1979-1988,
Cambridge University Press, New York 1991, p. 13.
8
Deng Xiaoping, “Promouvoir la démocratie sur le plan politique et
la réforme en matière d”économie”, (15 april 1985), Textes
Choisis,
Éditions en Langues étrangères, Beijing 1994, Deel 3,
p. 121.
9Marxistische
Studies no 78, 22 nov. 2007, “De ontwikkeling van het socialisme
in China”, hoofstuk 3 “De hervormingen” , in het stuk “De
voorwaarden voor het economisch socialisme”.
10 https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1847/1847beginselen.htm, Friedrich Engels – Beginselen van het Communisme Geschreven: oktober/november 1847 Originele transcriptie naar HTML: Linkse Socialistische Partij Deze versie: Marxists Internet Archive, november 2003, verzorgd door Maarten Vanheuverswyn, aangepast naar nieuwe spelling
11
Du Runsheng, “The production contract system is a new development
of the rural cooperative economy”, (maart 1983), in Du Runsheng,
Reform
and development in rural China,
St. Martin 's Press, Londen 1995, p. 44.
12
Chen Yun, “Il convient de confier aux paysans l”élevage des
truies”, Textes
Choisis,
Éditions en Langues étrangères, Beijing 1998, Deel 3,
p. 177.
13
Idem, p. 181-182.
14
Karl Marx, “Zur Kritik der Politischen Ökonomie”, Karl
Marx/Friedrich Engels, Werke,
Dietz Verlag, Berlijn 1971, Deel 13, p. 9.
15Marxistische
Studies no 78, 22 nov. 2007, “De ontwikkeling van het socialisme
in China”, hoofstuk 3 “De hervormingen” , in het stuk “De
voorwaarden voor het economisch socialisme”.
16Friedrich Engels – De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap – Geschreven: Januari-maart 1880. Eerste publicatie: In de maart-, april- en mei-edities van de Revue Socialiste in 1880. Bron: Genomen uit een Progres-uitgave. Transcriptie: LSP. Deze versie: Verder aangepast voor het Marxistisch Internet-Archief (kleine taalkundige aanpassingen en wegwerken van transcriptiefouten) HTML: Maarten Vanheuverswyn
17
Mao Zedong, “De la juste solution des contradictions au sein du
peuple”, (27 februari 1957), Oeuvres
choisies,
Éditions en Langues étrangères, Beijing 1977, Deel 5,
p. 419.
18Marxistische
Studies no 78, 22 nov. 2007, “De ontwikkeling van het socialisme
in China”, hoofstuk 3 “De hervormingen” , in het stuk “De
voorwaarden voor het economisch socialisme”.
19Uit
Marxistische Studies no 29,1996,“
Omtrent enkele aspecten van de strijd tegen het revisionisme”,
Ludo Martens.
20
'Le Pseudo-communisme de Khrouchtchev - 14 juillet 1964', dans:
Débat sur la ligne générale, éd. Pékin, 1965, p. 482-492.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten