Deel 1 van de analyse van de fractie/Deel 2/ Hier nu deel 3:
Ik zal hier aantonen dat de opvatting over de inhoud van het marxisme, oftewel het toepassen van het marxisme bij de Fractie “Bergen-Denonville”(De verklaring van de fractie zoals gepubliceerd) dezelfde is als die van de PVDA,…. zoals Lenin dit kernachtig uitdrukte in “De proletarische revolutie en de Renegaat Kautsky”:
Ik zal hier aantonen dat de opvatting over de inhoud van het marxisme, oftewel het toepassen van het marxisme bij de Fractie “Bergen-Denonville”(De verklaring van de fractie zoals gepubliceerd) dezelfde is als die van de PVDA,…. zoals Lenin dit kernachtig uitdrukte in “De proletarische revolutie en de Renegaat Kautsky”:
“… de
meest typerende en duidelijke wijze het voorbeeld van, hoe het met de
lippen belijden van het marxisme in werkelijkheid heeft geleid tot
zijn transformatie …. in een burgerlijke liberale leer, die een
niet-revolutionaire ‘klassen’strijd van het proletariaat
aanvaardt.(…) Met behulp van klaarblijkelijke sofismen snijdt men
uit het marxisme zijn levende, revolutionaire geest, men aanvaardt
alles in het marxisme, behalve zijn revolutionaire strijdmiddelen, de
propaganda en voorbereiding daarvan, de opvoeding van de massa’s
juist in deze richting.1”
Omwille
van het verdedigen van de marxistisch-leninistische partijopvatting
voor wat een echte Communistische Partij moet zijn, werd (niet alléén
ik maar onder andere kameraden, zie inleiding van de “verklaring”
…) ik zoals zal blijken geviseerd en bestreden door de fractie
“Bergen-Denonville” die zich ontwikkelde nà het 36e
congres in de Communistische Partij van België …. In de PVDA
(waar ik sinds 1979 lid van was) werd ik in feite om
dezelfde reden
in april 2005 buitengezet.
Als
leden zich organiseren – in plaats van individueel een probleem te
formuleren over een aspect van de politieke lijn – BUITEN de
statutaire organisatie-structuren, is er sprake van een FRACTIE.
Een fractie stelt zich op TEGEN de partij (LIQUIDATIONISME), als zij hun tegenstellingen GEORGANISEERD BUITEN de partij PUBLIEK maken.
Een fractie stelt zich op TEGEN de partij (LIQUIDATIONISME), als zij hun tegenstellingen GEORGANISEERD BUITEN de partij PUBLIEK maken.
Er was reeds geruime tijd een ontwikkeling van een INTERNE fractie in de PCB-CPB. Enkele leden wier standpunt in minderheid werd gesteld op het 36e congres organiseerden zich in een “oppositie” tegen de essentie van het 36e congres en zoals die verdedigd werd door het CC dat VERKOZEN werd op het 36e congres. Deze fractie heeft zich nu naar BUITEN toe geprofileerd, en is zelf dus TEGEN de normale gang van zaken in gegaan van het INTERN houden van eventuele tegenstellingen, om die tegenstellingen dan ook INTERN aan te pakken.
De OPENLIJKE publicatie/verzendig van de “verklaring” (ONDERGETEKEND door de leden VAN die fractie!) kan men niet anders opvatten als een poging van LIQUIDATIE van de Communistische Partij van België. (Over die LIQUIDATIE-beweging volgt nog wel een geactualiseerde analyse, maar voorlopig verwijs ik naar het document van het 2e congres in 1983 van de PVDA over de strijd IN de PVDA tegen zo’n liquidatiebeweging: De liquidatie-stroming binnen de marxistisch-leninistische beweging)
Een onderdeel van deze aanval is een afrekening/aanval tegen met name genoemde leden van de PCB-CPB…. Één van die met naam genoemde leden ben ik, Nico Oldenhof.
Zo’n OPENLIJK aanval van een lid/kader van de PCB – maar blijkbaar lid van de liquidationistische fractie – op een ander lid van dezelfde PCB – hetgeen in alle omstandigheden NIET GEPERMITEERD IS en eigenlijk gesanctioneerd moet worden – WAS ER AL EERDER.
Zie hier een reactie op Facebook (dus BUITEN de partij om!) van Marc Tondeur (lid van de PCB-CPB) tegenover 2 kameraden uit diezelfde PCB-CPB : Alain Bednar en Nico Oldenhof.
Het bijzondere aan deze zaak is dat ik (o.a. maar niet als enige ….) door een medelid van de PCB openlijk aangevallen wordt over een standpunt dat ik innam …..over de PVDA! Dus loyauteit t.a.v. de partij geldt blijkbaar niet voor de eigen PCB maar wèl t.a.v. de PVDA!
Nu blijkt dat de fractie “Bergen-Denonville partij-leden aanvalt NAAR BUITEN TOE niet op hun houding tav de EIGEN COMMUNISTISCHE PARTIJ VAN BELGIË, maar op hun standpunt over en hun kritiek op de PVDA over het feit dat de PVDA de communistische partijopvatting heeft opgegeven!
De fractie “Bergen-Denonville” in hun verklaring:
We ontdekken dat een kleine minderheid van de leden een fractie heeft gevormd waarvan het verklaarde doel is om de controle over te nemen en een andere partij te stichten. (...) Deze trend bestaat grotendeels uit nostalgische overlopers van voormalige ultra-linkse organisaties, waaronder de voormalige AMADA en de UCMLB. (...) deze tendens, (...) vormt de meerderheid van het centraal comité dat is gekozen tijdens de laatste sessie van ons 36e congres op 26 april 2019. Hun meerderheid werd versterkt door het aftreden van leden van het Centraal Comité, die gedegouteerd waren door Hun dogmatische benadering (...) in de geest van het huidige centraal comité, betekent de leninistische notie van democratisch centralisme een gecentraliseerde autocratische macht (...) Het is in deze zin en in strijd met de statuten dat het centraal comité een zware repressie uitoefende tegen de leiding van onze krant "Le Drapeau Rouge" waardoor zowel de geest van openheid die het kenmerkte als de historische banden met onze partij in twijfel werden getrokken.
We merken op dat zonder de minste politieke analyse de ideologische noties van "dictatuur van het proletariaat" of "klassen tegen klassen" in een verouderde frase worden genoemd en ten onrechte worden beschouwd als een referentie van de huidige politieke lijn van de partij, dit in tegenspraak met aeerdere congressen. (…) een dogmatische en sektarische opstelling die hoogstens zou bijdragen om ons te isoleren van de andere krachten van radicaal links.
We verwerpen de obsessieve vijandigheid van deze fractie van leden tegen de Partij van de Arbeid van België (PVDA) waarmee we uitstekende relaties hebben gesmeed die op geen enkele manier onze onafhankelijkheid aantasten. We zijn van mening dat de PVDA de verdienste heeft gehad een gezonde lucht te scheppen voor de arbeidersbeweging in ons land, die de communisten zoals alle vooruitstrevende vrouwen en mannen moeten versterken in naam van echte klassensolidariteit.(...)
Meer dan ooit is een socialistische samenleving het enige doel waarvoor we zij aan zij met de PVDA en alle progressieve krachten van vooruitgang moeten strijden.(...)
We informeren u dat we, in overeenstemming met onze statuten, van plan zijn een congres bijeen te roepen om onze partij een leiderschap te geven dat de naam waardig is.De fractie “Bergen-Denonville”neemt een vlucht vooruit met de vooropgestelde ongeargumenterde geïnsinueerde stelling dat “een kleine minderheid van de leden een fractie heeft gevormd”. … en die “vormt de meerderheid van het centraal comité dat is gekozen tijdens de laatste sessie van ons 36e congres op 26 april 2019” en die een politiek/ideologisch/organisatorische opstelling inneemt die bestaat uit “de ideologische noties van "dictatuur van het proletariaat" of "klassen tegen klassen" in een verouderde frase worden genoemd en ten onrechte worden beschouwd als een referentie van de huidige politieke lijn van de partij, dit in tegenspraak met eerdere congressen.”…
Dus de fractie Bergen-Denonville BESTRIJDT een politieke opstelling die NIET in tegenspraak is met het 36e congres.
Dus de politieke opstelling van het congres dat uiteindelijk “die meerderheid van het centraal comité” heeft GEKOZEN!Dus omdat de “die meerderheid op het centraal comité” (zoals zij “STATUTAIR” – volgens de statuten – zie verder – waar de fractie Bergen-Denonville” zich zelf op beroept!! – verondersteld wordt om te doen) de naleving van het politiek document van dat 36 congres nastreeft …. zou zij een FRACTIE zijn ?!
Zij zou dan wel een fraktie zijn -volgens de “verklaring” van de fractie Bergen-Denonville – omdat “in strijd met de statuten (– volgens dezelfde statuten – zie verder- waar de “verklaring” zich zo op beroept – ) “dat het centraal comité een zware repressie uitoefende tegen de leiding van onze krant "Le Drapeau Rouge" waardoor zowel de geest van openheid die het kenmerkte als de historische banden met onze partij in twijfel werden getrokken.”
MAAR DE STATUTEN VORMEN GEEN ONDERDEEL VAN DE DOCUMENTEN VAN HET 36e CONGRES! MAAR TOCH WORDT “DE MEERDERHEID VAN HET CC”(VERKOZEN OP HET 36e CONGRES) BESCHULDIGD, ZOWEL EEN NALEVEN VAN DIE STATUTEN, ALS EEN “OVERTREDEN” VAN DIE STATUTEN!
Maar zou het kunnen zijn dat “de leiding van ‘Le Drapeau Rouge’ “ de besluiten van het 36e congres niet wilde naleven?
Waarbij “de meerderheid van het centraal comité” druk uitoefende (en sancties trof, toen “de leiding van ‘Le Drapeau Rouge’ “ dit WEIGERDE), opdat die “leiding van le DR” WÈL de besluiten na zou leven van het 36e congres?
Zoals we verderop zullen zien, zijn die “statuten” (waarop de fractie Bergen-Denonville zich beroept) opgesteld op “voorgaande congressen”. Dus de waargenomen “fractie waar de meerderheid van het CC deel van uitmaakt” wordt als fraktie bestempeld, omdat zij de naleving van bepaalde “voorgaande congressen” niet nastreeft, juist omdat het document van het 36e congres bepaalde politieke/ideologische opvattingen van “voorgaande congressen” WEERLEGT. (Hetgeen volledig volgens de statuten is waar de fractie Bergen-Denonville zich zou op beroept!)
Dus waar “de meerderheid van het CC” de statuten – waar de fractie Bergen-Denonville zich zo op beroept – NALEEFT wordt zij door de fractie Bergen-Denonville BESTREDEN ?!
Dus is de verklaring van de fractie Bergen-Denonville zèlf in tegenspraak met de statuten waarvan de fractie Bergen-Denonville zo het respect ervoor beklemtoont! … Blijkbaar is dat “respect voor de statuten” geen noodzaak voor de ondertekenaars zèlf van de verklaring?
De statuten opgesteld door “een voorgaand congres”, maar waarvan bepaalde politieke/ideologische/organisatorische opvattingen door het 36e congres reeds worden weerlegd:
Opgericht in 1921, gaat de
Communistische Partij (...) ... terug naar de vorming van de
Belgische Werklieden Partij (BWP) en de idealen vervat in het Charter
van Quaregnon.
De partij is een feitelijke
vereniging met de naam "Communistische Partij" en wiens
acroniem PC is. Voor de identificatie op internationaal niveau zal de
partij het acroniem PC(WB) "Communistische
Partij (Wallonië Brussel)"
gebruiken.
De Communistische Partij
bevestigt het revolutionaire karakter van haar politieke actie,
geïnspireerd door de gedachte van Marx, Engels, Lenin, Gramsci, Rosa
Luxemburg en al diegenen die bijdragen aan (...) een vrije gedachte
zonder dogmatisme
en aangepast aan de realiteit van de hedendaagse wereld.
Als revolutionaire partij zijn de
doelstellingen van de Communistische Partij:
- militeren voor een samenleving
zonder racisme en zonder vreemdelingenhaat waar wordt gegarandeerd
van, onder andere, het einde aan de uitbuiting van de mens door de
mens, sociale rechtvaardigheid, respect voor het ecologische
evenwicht en natuurlijke hulpbronnen, gelijkheid tussen vrouwen en
mannen, vrede en het recht en de middelen om de wegen van haar
ontwikkeling te kiezen;
- de
vervanging van de kapitalistische samenleving
op basis van een productivistische logica van onbeperkte accumulatie,
verspilling van hulpbronnen en vernietiging van de natuur door
een socialistische samenleving
die zich bewust is van de grenzen van groei en de noodzaak om het
milieu te beschermen, gebaseerd
op democratische controle,
sociale rechtvaardigheid en de prioriteit die wordt gegeven aan het
gebruik van waarden;
- de ontwikkeling en ontplooiing
van de mens door zijn bevrijding van alle economische, sociale,
politieke en culturele vervreemding;
- de democratisering van de
economie door de
controle, door de werkers, van het beheer van ondernemingen en
productiemiddelen,
de diversificatie van vormen van collectief eigendom en de
nationalisatie van grote ondernemingen, banken, energiebronnen en
transportmiddelen;
- de
verdediging van republikeinse waarden, het concept van een seculiere
staat,
internationalisme en de zelfbeschikking van volkeren. Het is door
dagelijkse actie en reflectie dat de communisten, verankerd in de
realiteit en strijd van hun regio's, hun praktijk en hun politieke
project ontwikkelen.
De Communistische Partij
constateert dat de crises (...) niet los kunnen worden gezien van de
aard van het kapitalisme, een systeem dat onverenigbaar is met de
grote uitdagingen van onze tijd. Hij bevestigt dat het vooruitzicht
van een socialistische samenleving, die vrouwen en mannen bevrijdt
van alle economische, sociale, politieke, culturele of filosofische
vervreemding, alleen vorm kan krijgen in een diepgaande transformatie
van sociale relaties en verdieping van democratische rechten. (….)
Het politieke congres is
het hoogste orgaan dat het politieke programma van de partij opstelt
op basis van de agenda die uitgaat van het centraal comité die
verantwoordelijk is voor het bijeenroepen en organiseren ervan.
- Het politieke congres komt
minimaal om de twee jaar bijeen, op initiatief van het centraal
comité.
- De
voorbereiding en organisatie van het politieke congres, (...) worden
gedaan door het centraal comité
(...)
- Het
politieke congres neemt kennis van het door het centraal comité
opgestelde en door het centraal comité in het debat besproken
ontwerp van politiek programma
en legt het ter bespreking voor aan alle afgevaardigden die over de
goedkeuring ervan zullen beslissen.
- Het
politieke programma is het referentiedocument dat de politieke
activiteit van de partij op alle niveaus aanstuurt. Het kan alleen
worden gewijzigd door het volgende politieke congres.
(...)
- Het politieke congres gaat over
tot de verkiezing van een nieuw centraal comité (...)
- De leden van het centraal
comité worden tijdens het politieke congres gekozen door de
afgevaardigden (...)
- Het centraal comité roept het
politieke congres om de twee jaar bijeen.
Dus betekent een verwijzing
naar de statuten èn tegelijkertijd het afwijzen van het politiek
document van het 36e
congres,in zover dat
het 36e
congres in tegenspraak
is met “vroegere congressen”
….. de terugkeer
naar de POLITIEK/IDEOLOGISCHE lijn van de BWP: het Charter van
Quaregnon…. Èn
de terugkeer naar de
politiek/ideologische lijn van de Communistische
Partij van Wallonië-Brussel.
Want in de statuten
wordt duidelijk NIET gesproken van de Communistische Partij van
België.
Zo vinden we wat er in het eerste
statuut staat vermeld (‘De
Communistische Partij bevestigt het revolutionaire karakter van haar
politieke actie, geïnspireerd door de gedachte van Marx, Engels,
Lenin, Gramsci, Rosa Luxemburg en al diegenen die bijdragen aan (...)
een vrije gedachte zonder
dogmatisme en aangepast aan de realiteit van de hedendaagse wereld.’)
min of meer terug in “De theses van het VIIIe Congres van de Communistische Partij van Wallonië-Brussel – 18 oktober 2008”:
Een laatste belangrijk kenmerk
van ons engagement is de niet-sektarische
en niet-dogmatische lezing die de onze is van socialistische
theorieën en ervaringen.
Het marxisme kan niet worden beschouwd als een leer die de waarheid
voor altijd garandeert. Het vormt een analysemethode en een
reflectiekader dat openstaat
voor een rationeel debat over de realiteit van het kapitalisme, de
modaliteiten van het overwinnen ervan vanuit een communistisch
perspectief.
Nu zullen we zien hoe op een
“voorgaand congres”
men op “dogmatische
wijze” èn
Marx èn Lenin citeert
en parafraseert, en zo
alle klassenanalyse (als er onder het kapitalisme geen “dictatuur
van de burgerij” is,
dan moet er ook niet gesproken worden over de noodzaak van de
“dictatuur van het
proletariaat” bij de
uitbouw van het socialisme) én de revolutionaire rol van de
arbeidersklasse, UIT de
“marxistische
analyse” te
filteren….
De theses van het VIIIe
Congres van de Communistische Partij van Wallonië-Brussel – 18
oktober 2008
(...) het communistische ideaal
van een egalitaire samenleving die tot het einde is gedreven, dat wil
zeggen een klasseloze samenleving die is gebaseerd op het principe
van ieders
capaciteiten, voor ieder volgens zijn behoeften,
impliceert in de onmiddellijke bestrijding van alle vormen van
onrecht, uitbuiting en vervreemding. (...)
We zijn voor een links
transformerend beleid dat kan leiden tot een radicale verandering in
de grondslagen van de samenleving. Dit betekent:
• resoluut vertrouwen op de
strijd van de arbeidersbeweging en alle progressieve krachten om de
grenzen van een simpele regeling van het kapitalisme te overwinnen;
door de democratische socialisatie van de productie- en ruilmiddelen,
om de basis te leggen van een socialistische samenleving, gebaseerd
op het principe van ieder
naar zijn capaciteiten, naar ieder naar zijn werk,
• aldus zowel materiële als
politieke voorwaarden scheppen voor de komst van een communistische
samenleving, gebaseerd op het principe van ieder
naar zijn mogelijkheden, aan ieder naar zijn behoeften.
Tegenwoordig is socialisme niets
meer dan een politiek label dat is geërfd van de strijd van het
verleden. Geconfronteerd met de structurele crisis van het
kapitalisme en de bedreigingen die het vormt voor de volkeren, is het
tijd om van socialisme een doel te maken, een project voor de
samenleving. (...)
Door de hoofdkenmerken van een
toekomstige communistische samenleving te schetsen (omdat het slechts
een schets kon zijn), onderscheidde Marx zich van anarchistische
theoretici die het als een dichtbij doel zagen, door te benadrukken
dat deze samenleving, met name gekenmerkt door achteruitgang van de
staat, zou de dag alleen zien ten koste van lange en moeilijke
politieke strijd, waarvan de organisatoren "verenigd
door vereniging en geleid door kennis2"
de beweging niet zouden willen "vormen"
volgens "bepaalde principes"
3.
“Een
maatschappijformatie gaat nooit onder”,volgens Marx, “voordat
alle productiekrachten tot ontwikkeling gebracht zijn die zij kan
omvatten, en nieuwe, hogere productieverhoudingen treden nooit in de
plaats, voordat de materiële bestaansvoorwaarden ervoor in de schoot
van de oude maatschappij zelf zijn uitgebroed. Daarom stelt de
mensheid zich altijd slechts taken, die zij kan volbrengen.”
4.
(…)
Hij schatte in een hogere
fase van de communistische samenleving, dat de verknechtende
onderschikking van individuen aan de arbeidsverdeling en daarmee de
tegenstelling tussen intellectuele en handarbeid zal zijn verdwenen;
wanneer, met de meervoudige ontwikkeling van individuen, ook de
productiekrachten zullen zijn toegenomen en alle bronnen van
collectieve rijkdom overvloedig zullen ontstaan, zal alleen dan de
beperkte horizon van de burgerlijke wet definitief worden
overschreden en kan de samenleving schrijven op haar vlaggen: "Van
ieder naar zijn mogelijkheden, aan ieder naar zijn behoeften"5.
(...)
“Van ieders capaciteiten,
tot ieder volgens zijn behoeften6:
het is het basisprincipe van het communisme dat, we kunnen het niet
genoeg benadrukken, de ontwikkeling van het individu benadrukt. (...)
Zoals we hebben gezien, dacht
Marx dat de toekomstige ontwikkeling van het
communisme ten minste twee fasen
zou kennen, waarbij
het principe 'aan elk volgens zijn behoeften' overeenkomt met een
'hogere fase'.
Daarom plande hij aan
het einde van een "lange en pijnlijke geboorte" de opkomst
van een eerste fase met als principe "Van ieder volgens zijn
capaciteiten, tot ieder volgens zijn werk"7,
en het is precies aan deze
fase, waaraan we de naam socialisme
hebben gegeven, heeft de mislukking veroorzaakt die we een beetje
snel assimileren tot het einde van het communisme. (...)
Het socialisme is niet
alleen 'de onteigening van de onteigenaars8',
het is tegelijkertijd
de bevrijding van wat Marx 'de arbeidskracht' noemde
(handmatige en intellectuele capaciteiten van de loon-werker), voor
zover waar het kapitalisme het behandelt als een product dat
onderhevig is aan de grillen van de markt, altijd te duur, nooit
productief genoeg, snel verouderd en dus wegwerpbaar. Maar deze
bevrijding krijgt pas echt zijn volledige betekenis in de uitoefening
van burgerschap, wat zelf de uitbreiding van individuele en
collectieve vrijheden tot alle niveaus van het sociale leven inhoudt.
Als het anders was, hoe
zou de samenleving dan deel kunnen uitmaken van een vermindering van
de staat?
Natuurlijk zijn er machtige
belangen die onvermijdelijk tegenover de noodzakelijke hervormingen
zullen staan. Deze zijn alleen mogelijk door langdurige strijd en de
actie van politieke machten die reactionaire acties kunnen
dwarsbomen. Maar de maatregelen die daarvoor nodig zijn, moeten van
voorbijgaande aard zijn en plaats maken voor andere middelen vanaf
het moment dat het pad dat naar het doel leidt echt is vrijgemaakt.
En zo zag Lenin het:
'Het overwinnend socialisme', schreef hij in 1916, 'kan zijn
overwinning niet handhaven en de mensheid niet naar de afsterving van
de staat leiden zonder de democratie volledig te bereiken'9.
(...)
Het vooruitzicht van het
wegkwijnen van de staat
(...) vanuit het perspectief van het marxisme, (...) kan op de lange
termijn alleen vorm krijgen als de bewegingen die zich verzetten
tegen de huidige puinhoop uiteindelijk beslissende overwinningen
behalen voor de doelen die ze zichzelf hebben gesteld, en het is
mogelijk om te denken dat de mensheid, als ze ze duurzaam zouden
bereiken, een nieuwe fase van haar ontwikkeling zou kunnen ingaan en
veel meer geciviliseerde samenlevingen zou baren. Het
is echter aan deze samenlevingen om zichzelf te definiëren als
socialisten, communisten, anarchisten of anderszins
als ze dat nodig achten.
Maar tenslotte, waarom niet
communistisch als hun gouden regel werkelijk is: "Iedereen heeft
zijn eigen mogelijkheden. aan elk volgens hun behoeften
”?
Zo staat er in de tekst van het
VIIIe congres: “een
communistische samenleving, gebaseerd op het principe van ieder
naar zijn mogelijkheden, aan ieder naar zijn behoeften.”
Zoals iedereen weet – en het
wordt verderop in het document van het VIIIe congres, met een
voetnoot, ook nog duidelijk gezegd – is dit een CITAAT uit “Kritiek op het programma van Gotha”,
van Marx:
“...Marx dat de toekomstige
ontwikkeling van het
communisme ten minste twee fasen
zou kennen, waarbij
het principe 'aan elk volgens zijn behoeften' overeenkomt met een
'hogere fase'.
Daarom plande hij aan
het einde van een "lange en pijnlijke geboorte" de opkomst
van een eerste fase met als principe "Van ieder volgens zijn
capaciteiten, tot ieder volgens zijn werk"
...”
Verder wordt in de document van
het VIIIe congres van de PC-W-B gesuggereerd,
dat "van ieder
volgens zijn capaciteiten, tot ieder volgens zijn werk"
ook een letterlijk CITAAT zou zijn van Marx. Dat is het dus NIET.
Dus waar het gebruik van
CITATEN – gerukt uit hun context – dogmatisme is, is het zelf
“ontwerpen”
van zogenaamde CITATIEN, dogmatisme in het kwadraat!
Ik verwijs de intelligente lezer
naar de tekst zèlf van “Kritiek op het programma van Gotha”
waar Karl Marx héél uitgebreid – en niet met één simpele
formulering – in strijd met de formulering in het programma van
Gotha het heeft over de situatie onder het socialisme (als “overgang”
tussen kapitalisme en communisme)
Verder in het document van het
VIIIe congres:
Het socialisme is niet
alleen 'de onteigening van de onteigenaars10',
het is tegelijkertijd
de bevrijding van wat Marx 'de arbeidskracht' noemde
(...) deze bevrijding krijgt pas echt zijn volledige betekenis in de
uitoefening van burgerschap, (...) Als het anders was, hoe
zou de samenleving dan deel kunnen uitmaken van een vermindering van
de staat?
Met “de
onteigening van onteigenaars”
wordt hier uit “Burgeroorlog in Frankrijk”
geciteerd, zoals dat dan ook in een voetnoot staat vermeld. Engels
verklaart in de inleiding van “Burgeroorlog in Frankrijk” héél
goed waarom Marx op een ander vlak NIET meer wordt geciteerd:
“De
sociaaldemocratische filister11
heeft onlangs weer een heilzame schrik gekregen bij het woord:
dictatuur van het proletariaat. Nu goed, mijnheren, wilt u weten, hoe
deze dictatuur er uit ziet? Kijkt dan naar de Parijse Commune. Dat
was de dictatuur van het proletariaat.”
Het is zowel bij het citeren
van Marx als bij het
citeren (of eerder het
parafraseren) van Lenin
dat het document zich in bochten wringt om maar NIET “de
diktatuur van het proletariaat”
te moeten vernoemen of er maar niet naar te moeten verwijzen.
Het congres-document zegt:
“Het vooruitzicht van het
wegkwijnen van de staat
(...) vanuit het perspectief van het marxisme, (...) kan op de lange
termijn alleen vorm krijgen als (...) meer geciviliseerde
samenlevingen zou baren. Het
is echter aan deze samenlevingen om zichzelf te definiëren als (...)
waarom niet communistisch als hun gouden regel werkelijk is:
"Iedereen volgens zijn eigen mogelijkheden. aan elk volgens hun
behoeften ”?...”
“ieder volgens zijn eigen
mogelijkheden, aan elk volgens hun behoeften”
is wèl een citaat uit “Kritiek op het programma van Gotha”.
Daar waar het document van het
VIIIe congres namelijk spreekt van:
Zoals we hebben gezien, dacht
Marx dat de toekomstige ontwikkeling van het
communisme ten minste twee fasen
zou kennen, waarbij
het principe 'aan
elk volgens zijn behoeften'
overeenkomt met een 'hogere fase'.
Daarom plande hij aan
het einde van een "lange en pijnlijke geboorte" de opkomst
van een eerste fase,(...) waaraan we de naam socialisme
hebben gegeven
Maar héél selectief (kenmerkend
voor ….dogmatisme!)
wordt Marx NIET geciteerd waar hij over die “overgangsfase
tussen kapitalisme en communisme”
zegt:
Rijst
de vraag: wat voor verandering ondergaat het staatsbestel in de
communistische maatschappij? Met andere woorden: welke
maatschappelijke functies blijven dan bewaard die analoog zijn aan de
huidige staatsfuncties? Op deze vraag kan alleen de wetenschap het
antwoord geven; en al combineert men duizenden malen het woord “volk”
met het woord “staat”, het zal de oplossing geen haar dichterbij
brengen.
Tussen
de kapitalistische en de communistische maatschappij ligt een periode
van revolutionaire verandering van de eerste in de laatste.
Met
deze periode correspondeert ook een
politieke overgangsperiode en de staat kan in deze periode geen
andere vorm hebben dan die van een revolutionaire dictatuur van het
proletariaat.
In het document van het VIIIe
congres wordt geschreven over “het
wegkwijnen van de staat”
waarbij er een referentie is naar een tekst van Lenin(zien voetnoot:
“Lenin deel 23, blz
81” hetgeen maar kan
overeenkomen met deze
tekst of deze
tekst uit deel
23), maar waarin
er niets wordt gezegd over “wegkwijnen
van de staat”.
Lenin spreek in Staat en Revolutie
wèl over “het
afsterven van de staat”...maar
hier wordt het gelinkt aan de “diktatuur van het proletariaat”
een concept waar het document
van het VIIIe congres
(èn zo ook de
fractie Bergen-Denonville)
in alle talen over wil zwijgen ….:
Marx
in “kritiek
op het programma van Gotha”:
‘Tussen de kapitalistische en de communistische maatschappij ligt
de periode van de revolutionaire verandering van de ene in de andere.
Daarmee komt ook een politieke overgangsperiode overeen, waarin de
staat niets anders kan zijn dan de
revolutionaire dictatuur van het proletariaat.’
Marx vervolgt: ‘In een hogere fase van de communistische maatschappij, nadat de knechtende onderwerping van de individuen aan de arbeidsverdeling en daarmee ook de tegenstelling tussen geestelijke en lichamelijke arbeid verdwenen is, nadat de arbeid niet alleen middel tot leven maar zelfs de eerste levensbehoefte geworden is, nadat met de alzijdige ontwikkeling van de individuen ook de productiekrachten zijn gegroeid en alle bronnen van de in samenwerking voortgebrachte rijkdom rijker vloeien — eerst dan kan de enge burgerlijke rechtshorizon geheel worden overschreden en kan de maatschappij in haar vaandels schrijven: Ieder naar zijn bekwaamheden, aan ieder naar zijn behoeften!’(...)
In
de kapitalistische maatschappij hebben wij een besnoeide, armzalige,
valse democratie, een democratie alleen voor de rijken, voor de
minderheid. De
dictatuur van het proletariaat, de overgangsperiode naar het
communisme,
zal voor het eerst de democratie aan het volk, aan de meerderheid
geven, maar tegelijkertijd zal zij noodzakelijkerwijs een minderheid,
de uitbuiters, onder de duim houden. Alleen het communisme kan een
werkelijk volkomen democratie bieden en hoe volkomener deze
democratie zal zijn, des
te sneller zal zij overbodig worden en vanzelf afsterven.(...)
De staat zal volledig kunnen afsterven wanneer de maatschappij de regel zal hebben verwezenlijkt ‘ieder naar zijn bekwaamheden, aan ieder naar zijn behoeften’, d.w.z. wanneer de mensen zo gewend zullen zijn aan het naleven van de grondregels van het samenleven in de maatschappij en hun arbeid zo productief zal zijn dat zij vrijwillig naar hun bekwaamheden zullen werken.
Als er géén revolutionaire rol
is weggelegd voor de arbeidersklasse, is er ook niet de organisatie
nodig van de voorhoede van de arbeidersklasse, is er geen
revolutionaire “onteigening
van onteigenaars”
nodig, maar hoeft men alleen maar spreken van “links”
en “progressieve
krachten” ….Deze
“politieke lijn in
een voorgaand congres”
leidt bij de fractie Bergen-Denonville tot de vaststelling van de
“uitstekende relaties
met de PVDA” (=
“links”)
En zo formuleert het document van
het VIIIe congres, als zijnde “een
voorgaand congres”:
Geconfronteerd met de stoomwals
van het geglobaliseerde kapitalisme, zijn de progressieve stromingen
bezig met een cruciale fase in hun geschiedenis. Links, geheel links,
zowel in België als in Europa, heeft het moeilijk. Is het overdreven
om te zeggen dat zijn toekomst in het geding is? We hebben het over
historisch links, links van het proletariaat en zijn bondgenoten,
georganiseerd in vakbonden en partijen, politiek links dat de rijkdom
ten dienste wil stellen aan de maatschappij, die momenteel wordt
gemonopoliseerd door een minderheid van grote kapitalisten en
tegelijkertijd, de immense mogelijkheden die voortkomen uit de
vooruitgang van wetenschap en technologie. Het links wat zich verzet
tegen de denaturatie van algemeen kiesrecht - denaturatie die de rol
van de burger reduceert tot die van de kiezer - en de kiezer die via
de media wordt gemanipuleerd door de dominante ideologie.
De fractie Bergen-Denonville schrijft: “Meer dan ooit is een socialistische samenleving het enige doel waarvoor we zij aan zij met de PVDA en alle progressieve krachten van vooruitgang moeten strijden”
De
PVDA beklemtoont overal dat zij een “marxistische
partij”
is…. schetst haar “marxistische” ideeën over een
“socialistische samenleving” in het hoofdstuk “Socialisme
2.0”
van haar document van het 9e congres in 2015.
Karl
Marx en Friedrich Engels zorgden dan weer voor een geheel ander
denkkader over de evolutie van de menselijke geschiedenis. Zij
zochten een antwoord op de vraag hoe doorheen de geschiedenis de ene
maatschappijvorm kan overgaan in een andere maatschappijvorm. Ze
zagen dat de mensen zich altijd hebben georganiseerd rond de
productie: om te leven, te eten, te wonen en zich te ontwikkelen
moeten mensen produceren. De ontwikkeling van de technieken en
vaardigheden, van de wetenschap en van de kennis over de productie is
een drijvende kracht in de menselijke vooruitgang. De andere motor is
het menselijk handelen, door de sociale interacties en de sociale
strijd voor een betere samenleving, in staat om de nieuwe inzichten
en kennis van de productie te gebruiken voor maatschappelijke
vooruitgang.(…)
Pas
na een heel proces van conflict en compromissen met het versleten
feodalisme wist het kapitalisme zich in de negentiende eeuw echt als
politiek stelsel door te zetten. Het
kapitalisme is niet vanaf zijn eerste pogingen geslaagd. Het zou
daarom wel erg bekrompen zijn het socialisme af te serveren omdat het
bij de eerste pogingen niet geslaagd is. Het gaat om een lang
historisch proces, met vallen en opstaan. Met mooie realisaties, maar
ook met ernstige fouten.
De belangrijkste vraag is
of het kapitalisme in de 21 e eeuw de mensheid en de planeet waarop
de mens woont, een toekomst kan bieden. Niet dus.
Het kapitalisme heeft zijn
historische verdiensten, maar is niet in staat een toekomst te bieden
aan mens en natuur. (…)
We hebben vandaag een
nieuwe paradigmawissel nodig. Een heel andere manier om naar de
wereld, de mens en de natuur te kijken, om de horizon open te trekken
zodat we het geheel anders bekijken. Wij zijn ervan overtuigd dat een
eigentijds socialisme, een socialisme 2.0, in de 21 e eeuw mogelijk
wordt en ook noodzakelijk is. Een socialisme 2.0 dat uitgaat van de
mensenmaat.
(...)
Socialisme
2.0 draait om een heel andere samenleving. (...) Laat de samenleving
niet rond de winstmaat draaien. Ze draait het best op mensenmaat.(….)
Wanneer
een oude samenlevingsvorm een onhoudbare rem is geworden op de
evolutie van wetenschap en techniek en op de productiemogelijkheden,
kan ze overgaan in een andere samenlevingsvorm. De spanningen tussen
de klassen lopen dan zo hoog op dat de sociale verhoudingen wel
moéten veranderen. Men spreekt dan van een maatschappelijke
omwenteling. Zo is tussen 1750 en 1850 in Europa de feodale
maatschappij overgegaan naar een kapitalistische maatschappij. Een
nieuwe klasse, de burgerij, nam het roer over van de adel. De
wereldmarkt, voorbereid door de ontdekking van Amerika en de
Oost-Indische route, kwam er door de grootindustrie. Dat heeft aan de
handel, de scheepvaart en het verkeer te land een ongeziene impuls
gegeven. Naarmate industrie, handel, scheepvaart en spoorwegen zich
uitbreidden, kwam de jonge burgerij tot ontwikkeling. Ze drong alle
oude klassen uit de middeleeuwen naar de achtergrond.
Ons
land werd samen met Groot-Brittannië een van de eerste
geïndustrialiseerde landen ter wereld. Met de opkomende industrie
kwam ook een andere klasse op het toneel: de arbeidersklasse. In
plaats van de vrijheid, de gelijkheid en de broerderlijkheid die haar
door de Franse revolutie was
beloofd, werd scherpe uitbuiting haar deel. Vele schrijvers hebben
dikke boeken gewijd aan de miserie van de werkende klasse. Maar de
jonge revolutionairen Karl Marx en Friedrich Engels gaan een stap
verder. Zij zien niet alleen de ellende, maar vooral de potentiële
kracht van de werkende klasse. Het is die klasse die in grote
dampende fabrieken de rijkdom van het nieuwe tijdperk produceert.
Zonder werkende klasse, geen welvaart. Een nieuwe samenleving zonder
uitbuiting van de mens door de mens kan er enkel komen door het werk
van de werkende klasse zelf.
Het
socialisme is geen hersenspinsel van dromers, maar kan het resultaat
worden van de ontwikkelingen in de moderne maatschappij. “De mensen
maken hun eigen geschiedenis, maar ze maken die niet uit vrije wil,
niet onder zelfgekozen, maar onder rechtstreeks aangetroffen, gegeven
en overgeleverde omstandigheden”, schrijft Marx. Marx dacht dat er
snel een nieuwe wereld van gelijkheid zou komen en sommige marxisten
hebben na hem een zeker ‘determinisme’ verdedigd, alsof de
ontwikkeling van de maatschappij automatisch naar een nieuwe
socialistische samenleving zou leiden. Dat is niet zo. De
materiële basis moet rijp zijn voor een wereld zonder uitbuiting,
maar uiteindelijk geeft het menselijk handelen zelf de doorslag. Dat
menselijk handelen is de drijvende kracht van de geschiedenis.
(…)
Wereldwijd
controleren grote industriële en financiële mastodonten de
verschillende economische sectoren. Wereldwijd helpen staten en
politieke overheden om die controle te behouden. Overal gaan mensen
tegen deze almacht in verzet. Dat doen ze op de meest diverse
terreinen. Ze organiseren zich om betere loon- en arbeidsvoorwaarden
te verkrijgen en streven naar sociale vooruitgang. Ze komen op straat
voor een gezond leefmilieu en om de aarde te vrijwaren voor de
toekomstige generaties.(….)
Op al deze terreinen woedt
de sociale strijd en botsen mensen op de almacht van kapitalistische
monopolies.
In de sociale actie dwingen mensen ook sociale, ecologische,
culturele, democratische of progressieve verworvenheden af. Maar
nergens zijn die verworvenheden duurzaam zolang de monopolies de
macht hebben over de productie en over de verdeling van de rijkdom
die de maatschappij voortbrengt. Tot
de verschillende strijdbewegingen samenvloeien in een grotere kracht
voor een diepgaande maatschappelijke verandering. Dan kan de
gemeenschap controle krijgen over de productie, een hoog ontwikkelde
productie met enorme mogelijkheden, en dan wordt duurzame sociale,
ecologische, culturele en democratische vooruitgang mogelijk.
De
PVDA beroept zich op Engels en Marx, zij citeert en parafraseert hen
…. maar haar opvatting van wat “marxisme”
zou zijn, is totaal in tegenspraaak met de inhoud die Engels en Marx
er zelf aan geven. Engels spreekt eerder van “wetenschappelijk
socialisme”
dan van “marxisme”,
maar ALLE
opvattingen van de PVDA zijn in TEGENSPRAAK met wat Engels schrijft
in “Socialisme,van Utopie tot Wetenschap”.
De
PVDA zit eigenlijk nog vast in wat Engels noemt, “de
oude idealistische geschiedsbeschouwing”
die WEIGERT “de
geschiedenis te zien als geschiedenis van klassenstrijd”.
Voor de PVDA is “het
menselijk handelen de drijvende kracht van de geschiedenis”.
Voor de PVDA is de geschiedenis een opeenvolging van
“paradigmawissels”,
namelijk iedere keer “een
heel andere manier om naar de wereld, de mens en de natuur te
kijken”.
Doordat
zij de geschiedenis niet
ziet (zoals Marx en Engels ontdekten) als “geschiedenis
van klassenstrijd”,
ziet zij ook niet het klassenkarakter
van de staat,
namelijk iedere keer de
staat van de onderdrukkende klasse.
Zij ziet de staat onder het kapitalisme niet als “diktatuur
van de burgerij”
en kent daarom ook niet de noodzaak van “diktatuur
van het proletariaaat”
en kent ook niet het doel ervan, namelijk die van de “onteigening
van de onteigenaars”.
Voor
de PVDA dient het marxisme alleen maar “om
een zo volmaakt mogelijk maatschappijsysteem te scheppen”,
hetgeen zij dan “socialisme
2.0”
noemt. De PVDA “bekritiseert
slechts het bestaande kapitalisme met haar gevolgen”,
maar “verklaart
haar niet”
en “verwerpt
haar alleen als slecht”.
De
staat is voor de PVDA een neutraal iets, per definitie voor het
“openbaar
belang”
die stap voor stap kan “ingepalmd worden” door een “ontplooing
van de democratie” waardoor dan “democratisch beslist kan worden”
om het volgende te regelen:
De enige consequente
oplossing voor de sleutelsectoren die de economie dragen, is ze
‘vermaatschappelijken’. De gemeenschap moet ze in handen nemen.
Hun doel is dan niet meer de winsten van de aandeelhouders te
maximaliseren, maar de productie te organiseren in functie van de
behoeften van de samenleving, gekaderd in een planmatige ontwikkeling
en met respect voor sociale en ecologische normen. De opbrengst van
de productie vloeit dan terug naar de gemeenschap en kan ook publieke
noden lenigen. (...)
Moderne publieke diensten vormen
een hoeksteen van het socialisme 2.0. (...)
Een openbare dienst moet
ook zorgen voor inspraak van de gebruikers, van het personeel en van
de vakbonden, om
bureaucratisering tegen te gaan en efficiënt te werken. Hier moeten
consumenten- en milieuorganisaties een belangrijke rol spelen. (...)
Een
openbare dienst garandeert de continuïteit op lange termijn, omdat
het algemeen belang primeert op de winst. Daarom krijgt een openbare
dienst voldoende middelen om snelle en kwaliteitsvolle
dienstverlening te leveren, met de meest geavanceerde technologische
middelen.(...)
De natuurlijke rijkdommen
en de ondergrond moeten opnieuw in collectief bezit komen,
zodat het beheer en de uitbating ervan kunnen gebeuren in het besef
van de eindigheid van de bronnen en met volle kennis van de
schadelijke neveneffecten. Dat is een voorwaarde om een
voorzorgprincipe in te bouwen, wat niet kan als private grondstoffen-
of voedingsmonopolies die rijkdommen ontginnen.
Hoe
gaat dit gebeuren zonder klassenstrijd, waarbij de werkende klasse
voor haar objectieve belangen (die tegengesteld zijn aan die van de
kapitalisten) zal strijden om de kapitalistische
productieverhoudingen te breken?
Hoe
ga je “de
sleutelsectoren …. en de natuurlijke rijkdommen ….
vermaatschappelijken ...opnieuw in collectief bezit nemen”….
Als niet eerst de kapitalisten van hun productiemiddelen en van de
zich toegeëigende natuurlijke grondstoffen ONTEIGEND worden, doordat
“de
dictatuur van de burgerij”(alle
machtsinstellingen, de burgerlijke staat,...) gebroken wordt? Dus als
niet eerst de “dictatuur
van het proletariaat”
wordt ingesteld…. Of zoals Marx in “burgeroorlog in Frankrijk ook
wel zegt, “de
regering van de werkende klasse”?
Vergelijk
zelf met wat Engels(In "Socialisme, van Utopie tot Wetenschap") schrijft met wat de PVDA schrijft:
In
de geschiedenis van de verst gevorderde landen van Europa, trad de
klassenstrijd tussen proletariaat en bourgeoisie op de voorgrond
naarmate zich daar enerzijds de grootindustrie, anderzijds de pas
veroverde politieke heerschappij van de bourgeoisie ontwikkelde. De
leerstellingen van de burgerlijke economie over het samenvallen van
de belangen van kapitaal en arbeid, over de algemene harmonie en de
algemene volkswelvaart als gevolg van de vrije concurrentie, werden
door de feiten steeds afdoender gelogenstraft.(..) Maar de
oude idealistische geschiedbeschouwing, die nog niet was verdrongen,
kende geen op materiële belangen berustende klassenstrijd, kende
zelfs in het geheel geen materiële belangen; voor haar was de
productie en waren alle economische verhoudingen slechts bijzaak, een
element van ondergeschikte betekenis in de ‘cultuurgeschiedenis’.
De
nieuwe feiten dwongen ertoe de hele tot dusver bestaande geschiedenis
aan een nieuw onderzoek te onderwerpen, en daaruit bleek dat
alle geschiedenis tot nu toe, met uitzondering van de oertoestand, de
geschiedenis van klassenstrijd was geweest, dat deze elkaar
bestrijdende maatschappelijke klassen telkens voortspruiten uit de
productie- en ruilverhoudingen, kortom uit de economische
verhoudingen van hun tijd;(...)
Voortaan
verscheen het
socialisme
niet meer als de toevallige ontdekking van deze of gene geniale kop,
maar als
het noodzakelijke product van de strijd tussen twee historisch
ontstane klassen, het proletariaat en de bourgeoisie.
Het was niet
meer zijn taak een zo volmaakt mogelijk maatschappijsysteem te
scheppen,
maar het historische economische verloop, waaruit deze klassen en hun
strijd noodzakelijk waren voortgekomen, te onderzoeken en in de
daardoor ontstane economische situatie de middelen tot oplossing van
het conflict te ontdekken. (...) Het tot
nu toe bestaande socialisme bekritiseerde weliswaar de bestaande
kapitalistische productiewijze
met haar gevolgen, maar het kon ze niet verklaren en er dus ook niet
mee klaar komen; het kon ze alleen als slecht verwerpen. Hoe heftiger
het tegen de van deze productiewijze onafscheidelijke uitbuiting van
de arbeidersklasse ijverde, des te minder was het in staat duidelijk
aan te geven waarin deze uitbuiting bestaat en hoe ze ontstaat. Het
ging er echter om de kapitalistische productiewijze enerzijds in haar
historische verband en haar noodzakelijkheid voor een bepaald
tijdperk van de geschiedenis, dus ook de noodzakelijkheid van haar
ondergang, te verklaren; anderzijds echter ook haar innerlijke aard
bloot te leggen, die nog steeds verborgen was. Dit geschiedde door
het
onthullen van de meerwaarde.
Bewezen
werd dat het toe-eigenen van onbetaalde arbeid de grondvorm van de
kapitalistische productiewijze en van de door haar tot stand
gebrachte uitbuiting van de arbeider is;
dat de kapitalist, zelfs wanneer hij de arbeidskracht van zijn
arbeider koopt tegen de volle waarde, die zij als waar op de
warenmarkt heeft, daaruit toch meer waarde haalt dan hij ervoor
betaald heeft; en dat deze meerwaarde in laatste instantie de
waardesom vormt waaruit de steeds toenemende kapitaalmassa zich in de
handen van de bezittende klassen ophoopt. De toedracht zowel van de
kapitalistische productie als van de productie van kapitaal was
verklaard. (…)
De
materialistische geschiedbeschouwing gaat uit van de stelling dat de
productie, en naast de productie de ruil van haar producten, de
grondslag van iedere maatschappij orde is; dat in iedere in de
historie optredende maatschappij de verdeling van de producten en
daarmee de sociale indeling in klassen of standen zich ernaar richten
wat en hoe er geproduceerd en hoe het geproduceerde geruild wordt. Op
grond hiervan moeten de
uiteindelijke oorzaken van alle maatschappelijke veranderingen en
politieke omwentelingen niet gezocht worden in de hoofden van de
mensen, in hun dieper wordend inzicht in de eeuwige waarheid en
gerechtigheid, maar in veranderingen in de wijze van productie en
ruil; zij moeten gezocht worden niet in de filosofie, maar in de
economie van het desbetreffende tijdperk.
(..)
De
menigte van levenslange loonarbeiders werd bovendien ontzaglijk
vergroot door de gelijktijdige ineenstorting van de feodale orde, de
ontbinding van het gevolg van de feodale heren, de verdrijving van de
boeren van hun hofsteden enz. De scheiding tussen de in handen van de
kapitalisten geconcentreerde productiemiddelen enerzijds en de tot
het bezit van niets anders dan hun arbeidskracht teruggebrachte
producenten anderzijds, was voltrokken. De tegenstrijdigheid tussen
maatschappelijke productie en kapitalistische toeëigening doet zich
aan ons voor als tegenstelling van proletariaat en bourgeoisie.
(...)
Maar
het voornaamste werktuig, waarmee de kapitalistische productiewijze
deze anarchie in de maatschappelijke productie deed toenemen, was
juist het tegenovergestelde van anarchie: de toenemende organisatie
van de productie, als een maatschappelijke, in elk afzonderlijk
productiebedrijf. Met deze hefboom maakte zij een einde aan de oude
vreedzame stabiliteit. Waar zij in een tak van industrie werd
ingevoerd, duldde zij geen oudere bedrijfsmethode naast zich. Waar
zij zich van het handwerk meester maakte, vernietigde zij het oude
handwerk. Het gebied van de arbeid werd een gebied van strijd.
De
grote industrie en het ontstaan van de wereldmarkt hebben tenslotte
de strijd universeel gemaakt en hem tegelijkertijd een ongehoorde
heftigheid gegeven. Tussen afzonderlijke kapitalisten evenals tussen
gehele industrieën en gehele landen beslist de gunst van de
natuurlijke of kunstmatig geschapen productievoorwaarden over het
bestaan. Wie het onderspit delft, wordt meedogenloos opzij geschoven.
Het is de darwinistische strijd om het bestaan van de enkeling uit de
natuur met versterkte heftigheid naar de maatschappij overgebracht.
Het natuurlijke standpunt van het dier verschijnt als topvorm van de
menselijke ontwikkeling. De
tegenstrijdigheid tussen maatschappelijke productie en
kapitalistische toeëigening verschijnt nu als tegenstelling tussen
de organisatie van de productie in de afzonderlijke fabriek en de
anarchie van de productie in de gehele maatschappij. (….)
Het
is de drijvende kracht van de maatschappelijke anarchie van de
productie, die de grote meerderheid van de mensen meer en meer tot
proletariërs maakt en het zijn op hun beurt de massa’s van de
proletariërs, die tenslotte aan de anarchie van de productie een
einde zullen maken.(...)
Zo
komt het, om met Marx te spreken, dat de
machinerie het krachtigste strijdmiddel van het kapitaal tegen de
arbeidersklasse
wordt, dat het arbeidsmiddel de arbeider voortdurend het levensmiddel
uit de hand slaat, dat het eigen product van de arbeider in een
werktuig tot knechting van de arbeider verandert. Zo komt het dat het
besparen van arbeidsmiddelen bij voorbaat tegelijk een niets
ontziende verkwisting van arbeidskracht wordt, een roof aan de
normale arbeidsvoorwaarden; dat de machinerie, het machtigste middel
tot verkorting van de arbeidstijd, omslaat in het meest onfeilbare
middel om de gehele levenstijd van de arbeider en zijn gezin in
beschikbare arbeidstijd ten bate van het kapitaal te veranderen; zo
komt het dat de overmatige arbeid van de een voorwaarde wordt voor de
werkloosheid van de ander en dat de grote industrie, die de hele
aardbol afstroopt op zoek naar nieuwe consumenten, de consumptie van
de massa’s in het eigen land tot een hongerminimum beperkt en
daardoor de eigen binnenlandse markt ondermijnt. (…)
Maar
noch de verandering in maatschappijen op aandelen en trusts, noch die
in staatseigendom heft de kapitaaleigenschap van de productiekrachten
op. Bij de maatschappijen op aandelen en trusts ligt dit voor de
hand. En de moderne staat is op zijn beurt slechts de organisatie,
die de burgerlijke maatschappij zich verschaft om de algemene
uiterlijke geldende voorwaarden van de kapitalistische productiewijze
in stand te houden tegen aanslagen zowel door de arbeiders als door
afzonderlijke kapitalisten.
De moderne staat is, hoe zijn vorm ook moge zijn, in wezen een
kapitalistische machine, de staat van de kapitalisten, de ideële
universele kapitalist.
Hoe meer productiekrachten hij als eigendom overneemt, des te meer
wordt hij werkelijk universeel kapitalist en des te meer
staatsburgers buit hij uit. De arbeiders blijven loonarbeiders,
proletariërs. De kapitaalverhouding wordt niet opgeheven, zij wordt
veeleer op de spits gedreven. Maar op de spits gedreven slaat zij om.
De staatseigendom van de productiekrachten is niet de oplossing van
het conflict, maar bergt wel het formele middel, het aanknopingspunt
voor een oplossing, in zich. (...)
Met
deze behandeling van de huidige productiekrachten op grond van hun
eindelijk begrepen natuur treedt in de plaats van de maatschappelijke
anarchie in de productie een maatschappelijk planmatige regeling van
de productie naar de behoeften van de gemeenschap en tevens van
iedere enkeling. Daarmee wordt de kapitalistische wijze van
toeëigening, waarbij het product eerst de producent, daarna echter
ook de toeëigenaar knecht, vervangen door de op de aard van de
moderne productiemiddelen zelf berustende wijze van toeëigening van
de producten: enerzijds direct maatschappelijke toeëigening als
middel tot instandhouding en uitbreiding van de productie, anderzijds
direct individuele toeëigening als levens- en genotmiddel.
Doordat
de kapitalistische productiewijze de grote meerderheid van de
bevolking meer en meer in proletariërs verandert, schept zij de
macht die gedwongen is deze omwenteling, op straffe van ondergang, te
voltrekken. Door steeds meer aandrang uit te oefenen in de richting
van het veranderen van de grote vermaatschappelijkte
productiemiddelen in staatseigendom, wijst zij zelf de weg naar de
voltrekking van die omwenteling. Het
proletariaat maakt zich meester van de staatsmacht en maakt de
productiemiddelen allereerst tot staatseigendom. Maar daarmee heft
het zichzelf als proletariaat op, en ook alle klassenverschillen en
klassentegenstellingen, en daarmee ook de staat als staat.
De tot dusver bestaande, in klassentegenstellingen zich bewegende
maatschappij had de staat nodig, d.w.z. een organisatie van de
respectieve uitbuitende klasse voor de instandhouding van haar
uiterlijke productievoorwaarden, dus niet name voor het met geweld in
bedwang houden van de uitgebuite klasse onder voorwaarden van
onderdrukking, zoals die door de bestaande productiewijze zijn
gegeven (slavernij, lijfeigenschap of horigheid, loonarbeid). De
staat was de officiële vertegenwoordiger van de gehele maatschappij,
haar samenvatting in een zichtbaar orgaan, maar hij was dit slechts
voorzover hij de
staat was van de klasse, die zelf in haar tijd de gehele maatschappij
vertegenwoordigde: in de Oudheid de staat van de slavenhoudende
staatsburgers, in de middeleeuwen van de feodale adel, in onze tijd
van de bourgeoisie.
Doordat hij eindelijk werkelijk vertegenwoordiger van de gehele
maatschappij wordt, maakt hij zichzelf overbodig. Zodra er geen
maatschappelijke klasse meer onderdrukt behoeft te worden, zodra met
de klassenheerschappij en de strijd om het individuele bestaan, die
op de tot dusver bestaande anarchie in de productie berust, de
daaruit voortvloeiende botsingen en buitensporigheden zijn opgeruimd,
valt er niets meer te onderdrukken, dat een bijzondere
onderdrukkingsmacht, een staat, nodig zou maken. De
eerste daad, waarbij de staat werkelijk als vertegenwoordiger van de
gehele maatschappij optreedt de inbezitneming van de
productiemiddelen in naam van de maatschappij, is tegelijk zijn
laatste zelfstandige daad als staat.
Het ingrijpen van een staatsmacht in maatschappelijke verhoudingen
wordt op het ene gebied na het andere overbodig en slaapt dan vanzelf
in. In plaats van de regering over personen komt het beheer over
zaken en het leiden van productieprocessen. De staat wordt niet
‘afgeschaft’, hij sterft af. (…)
Het
in bezit nemen van alle productiemiddelen door de maatschappij heeft,
sedert de kapitalistische productiewijze in de geschiedenis is
opgetreden, zowel enkelingen als gehele sekten vaak meer of minder
vaag als toekomstideaal voor ogen gezweefd. Maar mogelijk,
historische noodzakelijkheid kon dit eerst worden toen de feitelijke
voorwaarden voor de verwezenlijking ervan aanwezig waren. Evenals
iedere andere maatschappelijke vooruitgang wordt dit uitvoerbaar niet
doordat men tot het inzicht komt dat het bestaan van de klassen in
strijd is met de gerechtigheid, de gelijkheid enz., niet enkel door
de wil om deze klassen af te schaffen, maar door bepaalde nieuwe
economische voorwaarden. De splitsing van de maatschappij in een
uitbuitende en een uitgebuite, een heersende en een onderdrukte
klasse was een noodzakelijk gevolg van de vroegere geringe
ontwikkeling van de productie. Zolang de totale maatschappelijke
arbeid slechts weinig meer oplevert dan voor het nooddruftig bestaan
van allen noodzakelijk is, zolang dus de arbeid de gehele of bijna de
gehele tijd van de grote meerderheid van de leden van de maatschappij
in beslag neemt, zo lang is deze maatschappij noodzakelijkerwijs in
klassen verdeeld. Naast de uitsluitend door de arbeid in beslag
genomen meerderheid vormt zich een klasse die van rechtstreeks
productieve arbeid bevrijd is en die voor de gemeenschappelijke
aangelegenheden van de maatschappij zorg draagt: leiding van de
arbeid, staatszaken, justitie, wetenschap, kunst enz. Het is derhalve
de wet van de arbeidsverdeling, die aan de klassenindeling ten
grondslag ligt. Maar dit belet niet dat deze
indeling in klassen met geweld en roof, met list en bedrog is
doorgezet en dat de heersende klasse, eenmaal in het zadel, nooit in
gebreke is gebleven om haar heerschappij op kosten van de arbeidende
klasse te consolideren en de leiding over de maatschappij om te
zetten in verhoogde uitbuiting van de massa’s.
(…)
Kapitalistische
revolutie:
Omvorming van de industrie, eerst door middel van de eenvoudige
coöperatie en de manufactuur. Concentratie van de tevoren
verstrooide productiemiddelen in grote werkplaatsen en daarmee hun
verandering van productiemiddelen van de individuele producent in
maatschappelijke — een verandering die de vorm van de ruil over het
geheel niet aantast. De oude toeëigeningsvormen blijven van kracht.
De kapitalist treedt op, in zijn hoedanigheid van eigenaar van de
productiemiddelen eigent hij zich ook de producten toe en maakt ze
tot waren. De productie is een maatschappelijke handeling geworden;
de ruil en daarmede de toe-eigening blijven individuele handelingen,
handelingen van de enkeling: Het maatschappelijke product wordt
toegeëigend door de individuele kapitalist. Fundamentele
tegenstrijdigheid, waaruit alle tegenstrijdigheden voortvloeien,
waarbinnen de tegenwoordige maatschappij zich beweegt en die de grote
industrie openlijk aan het daglicht brengt.
A.
Scheiding
van de producent van de productiemiddelen. Veroordeling van de
arbeider tot levenslange loonarbeid. Tegenstelling van proletariaat
en bourgeoisie.
B.
De wetten, die de warenproductie beheersen, treden meer en meer op de
voorgrond en doen zich steeds meer gelden. Teugelloze
concurrentiestrijd. Tegenstrijdigheid
tussen de maatschappelijke organisatie in de afzonderlijke fabriek en
de maatschappelijke anarchie in de productie in haar geheel.
C.
Aan de ene kant vervolmaking van de machinerie, door de concurrentie
voor elke individuele fabrikant een dwingend gebod geworden,
gelijkstaand met het in steeds sterkere mate buiten dienst stellen
van arbeiders: industrieel reserveleger. Anderzijds grenzeloze
uitbreiding van de productie, eveneens een dwingende wet van de
concurrentie voor elke fabrikant. Van beide zijden een ongekende
ontwikkeling van de productiekrachten, het aanbod overtreft de vraag,
overproductie, overvoerdheid van de markten, eens in de tien jaren
crisis, vicieuze cirkel: overvloed
hier, van productiemiddelen en producten — overvloed daar,
van arbeiders zonder werk en zonder bestaansmiddelen; maar deze beide
hefbomen van de productie en de maatschappelijke welstand kunnen niet
bijeenkomen, omdat de kapitalistische vorm van de productie het de
productiekrachten verbiedt te werken en de producten te circuleren,
tenzij zij zich van tevoren in kapitaal veranderd hebben: en dat
verhindert juist hun eigen overvloed. De tegenstrijdigheid is tot
ongerijmdheid opgevoerd: De productiewijze komt in opstand tegen de
ruilvorm. Tegen de bourgeoisie is het bewijs geleverd dat zij niet
bij machte is haar eigen maatschappelijke productiekrachten verder te
leiden.
D.
Gedeeltelijke erkenning van het maatschappelijke karakter van de
productiekrachten, waartoe de kapitalisten zelf genoodzaakt worden.
Toeëigening van de grote productie- en verkeersorganismen, eerst
door maatschappijen op aandelen, later door trusts, vervolgens door
de staat. De bourgeoisie blijkt een overbodige klasse te zijn; al
haar maatschappelijke functies worden nu door bezoldigde beambten
vervuld.
Proletarische
revolutie:
oplossing van de tegenstrijdigheden: Het
proletariaat maakt zich meester van de openbare macht en verandert
met behulp van die macht de maatschappelijke productiemiddelen, die
aan de handen van de bourgeoisie ontglippen, in openbare eigendom.
Door deze daad bevrijdt het de productiemiddelen van de eigenschap
als kapitaal, die zij tot dusverre hadden, en geeft het aan hun
maatschappelijke karakter de volle vrijheid om zich te ontplooien.
Een maatschappelijke productie naar een vooraf vastgesteld plan wordt
nu mogelijk.
De ontwikkeling van de productie maakt het voortbestaan van
verschillende maatschappelijke klassen tot een anachronisme. Naarmate
de anarchie van de maatschappelijke productie verdwijnt, slaapt ook
de politieke autoriteit van de staat in. De mensen, eindelijk
meesters van hun eigen wijze van vermaatschappelijking, worden
daarmee tegelijk meesters van de natuur, meesters van zichzelf —
vrij.
Deze
wereldbevrijdende daad te volbrengen is de historische roeping van
het moderne proletariaat.
De
PVDA besluit:
10. HET SOCIALISME 2.0 IS SLECHTS
EEN START, OP EEN ANDERE BASIS
(...)
Op dat vlak is het socialisme 2.0 niet het einde van de geschiedenis,
maar slechts een start op een andere basis, zonder uitbuiting. Het
streefdoel van het socialisme 2.0 is een samenleving zonder klassen,
waar iedereen
bijdraagt volgens zijn mogelijkheden en die kan beantwoorden aan
ieders noden.
Dat is een samenleving zoals die zou moeten zijn, een echt
gemeenschappelijke of communistische samenleving.
Hier
citeert de PVDA “op geheel dogmatische wijze” Marx in zijn
geschrift “Kritiek
op het programma van Gotha”…
dus alleen om haar opvatting een “marxistisch-klinkende” toon te
geven.
Alles
wat naar “klassen”
en vooral de “revolutionaire
rol van de arbeidersklasse”
en het “klassenkarakter
van de staat” verwijst, wordt “vergeten”!
De
context van de geciteerde frase zoals dat staat in “Kritiek op het programma van Gotha”:
In
de hoogste fase van de communistische maatschappij,
na de verdwijning van de tot slaaf makende arbeidsverdeling, wanneer
hiermee de tegenstelling tussen hoofd- en handwerk verdwenen is,
wanneer de arbeid niet meer een louter middel is om te leven, maar
zelf een eerste levensbehoefte wordt, wanneer samen met de
allesomvattende ontplooiing van de individuen de productieve krachten
zijn uitgegroeid en alle bronnen van gemeenschappelijke rijkdom
zullen overlopen, pas dan zal men de nauwe horizon van het
burgerlijke recht geheel te boven kunnen komen en kan de maatschappij
op zijn banier schrijven: van
ieder naar zijn mogelijkheden, aan ieder naar zijn behoeften!
(…)
De
“hedendaagse maatschappij” is de kapitalistische maatschappij
zoals die voorkomt in alle geciviliseerde landen, meer of minder vrij
van middeleeuwse invloeden, meer of minder gemodificeerd door de
specifieke historische ontwikkeling van elk land, meer of minder
ontwikkeld.(...)
Toch
hebben, ondanks de bonte verscheidenheid aan vormen, de verschillende
staten van de verschillende geciviliseerde landen onderling dit
gemeen, dat ze gevoed worden door de huidige burgerlijke
maatschappijen die meer of minder kapitalistisch ontwikkeld zijn. Ze
hebben daardoor enige wezenlijke kenmerken gemeen. In die zin kan men
spreken van een “hedendaags staatsbestel”, dat tegenover het
toekomstige staat, als zijn huidige wortel, de burgerlijke
maatschappij afgestorven zal zijn.
Rijst
de vraag: wat
voor verandering ondergaat het staatsbestel in de communistische
maatschappij?
Met andere woorden: welke maatschappelijke functies blijven dan
bewaard die analoog zijn aan de huidige staatsfuncties? Op deze vraag
kan alleen de wetenschap het antwoord geven; en al combineert men
duizenden malen het woord “volk” met het woord “staat”, het
zal de oplossing geen haar dichterbij brengen.
Tussen
de kapitalistische en de communistische maatschappij ligt een periode
van revolutionaire verandering van de eerste in de laatste.
Met
deze periode correspondeert ook een politieke overgangsperiode en de
staat kan in deze periode geen andere vorm hebben dan die van een
revolutionaire dictatuur van het proletariaat.
...En
als de fractie Bergen-Denonville in haar gepubliceerde en
ondertekende tekst verklaart:
Meer dan ooit is een socialistische samenleving het enige doel waarvoor we zij aan zij met de PVDA en alle progressieve krachten moeten strijden.
… zegt dat alles over de sociaaldemocratische ideologie zowel van de fractie Bergen-Denonville als van de PVDA.
1https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1918/1918renegaat.htm,
V.I. Lenin, ”De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky”.
Geschreven: 1918. Bron: Pegasus, Amsterdam 1935 (Als boek verschenen
bij uitgeverij Communist, Moskou) - Beschikbaar gesteld door Koen
Dille. Vertaling: Marx-Engels-Lenin Instituut. Deze versie:
Spelling, zinsbouw en punctuatie. Transcriptie/HTML: Adrien Verlee,
voor het Marxists Internet Archive, januari 2007
4.
Marx:
«Critique du programme de Gotha du Parti ouvrier allemand».
1875.(Is foute referentie eigenlijk uit Voorwoord kritiek politieke
economie 1859.
7
Alszodanig
is het geen letterlijk citaat van marx maar wordt alszodanig
voorgesteld als komende uit Kritiek op programma van Gotha (NICO).
9.
Lénine: Oeuvres, t. 23, p. 81.
11In
alle tot 1933 gedrukte teksten stond: “Duitse filister”. Dat was
een falsificatie. In het handschrift van Engels, dat zich bevindt in
het Marx-Engels-Lenin-Instituut te Moskou, staat:
“sociaaldemocratische filister”. Het woord
“sociaaldemocratische” was echter door iemand (niet door Engels)
doorgestreept en er boven was met onbekende hand geschreven:
“Duitse”. — Red.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten