De
realiteit gaat soms sneller dan de analyse.
Naar
aanleiding van het Negende congres had Apache een interview met Peter
Mertens. (een bevriend abonnee, bezorgde mij de tekst). Wat blijkt?
De
PVDA baseert zich niet langer meer op marxisme (zoals op het 8ste
congres nog héél formeel werd gesteld)
Peter
Mertens op apache.be: “Onze klassiek marxistische, puur
socio-economische kijk en de bijhorende taal, daar zijn we nu echt
wel voorbij.”
De
PVDA breekt definitief met de communistische partijen.
P.M.:
“Vroeger hebben we wel contacten gehad met KKE, maar vandaag
werken we heel nauw samen met Syriza. Volgende week gaan we er op
werkbezoek. We werken ook goed samen met Verenigd Links in het
Europees parlement, met partijen zoals de Nederlandse SP en het
Duitse Die Linke.”
En
als u zich moest afvragen (en je hebt nog niets van mijn analyses
gelezen) “Hoe kon men dat de partij-leden in de strot duwen!?”
P.M.
“Veel (van de huidige partijleden) zijn nog niet zo lang bij de
partij en hebben de PVDA van voor 2008 nooit gekend.”
Mijn
analyse over die evolutie in de PVDA en de hypocrisie, de misleiding,
geholpen dan nog door een dogmatisme bij veel van de leden kunt u
volgen in de “raam-”analyse: PVDA na Negende PVDA-congres: "....van het bolsjewistische type?" (5e congres, 1995)
Hieronder
dan de concrete analyse op basis van documenten van de PVDA zélf,
die eigenlijk de bovenstaande “bekentenissen” als conclusie
kunnen hebben.
5de
congres (1995):”Eensgezindheid binnen de PVDA vastgelegd in
definitieve documenten:....'De liquidatie stroming binnen de
marxistisch-leninistische beweging'...en....'De Partijopvatting'...dateren
van 1983”.
Het
congres van de PVDA in 1983 stelde vast dat er sprake is van een naar
reformisme neigende ideologische stroming die geënt is op het
anti-communisme van de koude oorlog en die ook zijn weerslag heeft
BINNEN de communistische partijen.
Ook binnen de PVDA moet door
middel van politieke strijd en vorming bij de leden deze
“liquidatie-stroming” bestreden worden.
Documenten van 2e PVDA-congres in 1983 |
Uit
«De liquidatie-stroming binnen de
marxistisch-leninistische beweging», Partij van de Arbeid van
België, Tweede congres maart-april 1983.:
Wij
staan voor een vierde grote, internationale golf van
anti-communistische propaganda sinds de tweede wereld-oorlog. Hij
verplicht iedere militant een bilan te maken van zijn eigen
ideologische en politieke stellingen en zijn eigen communistische
overtuiging te verstevigen. (...) Vanaf het begin van de jaren '60
was het imperialisme op wereldschaal erg verzwakt. Het belangrijkste
strijdmiddel tegen de revolutie was niet meerhet primaire, agressieve
anti-communisme, maar wel de steun van de reformistische stroming die
in alle West-Europese CP's aan kracht won. De thema's van de
anti-communistische propaganda (tegen Stalin, tegen de socialistische
revolutie, tegen de dictatuur van het proletariaat) werden in de
officiële partijteksten gesmokkeld.(...)
Binnen
de PVDA vormt de rechtse stroming op dit ogenblik een reëel
gevaar In twee streken hebben wij 20 tot 25% van onze
militanten verloren, vergeleken met 1979.
Er
is een tamelijk sterke stroming van verzoening die de zaken op hun
beloop laat gaan, die zich van geen gevaar bewust is, die geen
actieve strijd voert tegen negatieve verschijnselen, die de
revolutionaire geest laat afbrokkelen. Men begrijpt niet hoe bepaalde
negatieve verschijnselen die men vaststelt, verbonden zijn met de
algemene liquidatie-stroming. Men ziet niet welke posities, welke
houdingen “de weg voorbereiden” voor de liquidatie-stroming.
(...)
In
1968 was de revolutie voor de nieuwe, linkse generatie een noodzaak
die kon afgeleid worden uit ideologische discussies. In 1983 ziet en
voelt men dat de revolutie voortkomt uit de verarming, de
verbittering, de miserie van een groot deel van de werkers en men
ziet dat de monopolie-burgerij haar stoottroepen uitrust en
voorbereid voor genadeloze repressie. Ook bij een deel van de
marxist-leninisten ziet men de reflex: capituleren om zijn privileges
te behouden. De angst en de onzekerheid tast hun revolutionaire
denken aan. (...) Maar zij capituleren, zij trekken zich terug in een
vrij comfortabele, kleinburgerlijke loopbaan en zij hopen dat de
miserie van de crisis en van de repressie hen zal gespaard blijven.
De
agressiviteit van het patronaat en de rechtse partijen neemt
voortdurend toe. Dit is geen toeval, maar een noodzaak. Het is een
uiting van het antagonistische karakter van de tegenstelling tussen
arbeid en kapitaal. Al diegenen die de crisis willen oplossen maar
binnen het kader willen blijven van de kapitalistische samenleving,
zijn verplicht om steeds drastischer maatregelen tegen de arbeiders
en werkers voor te stellen. Zij noemen dit “noodzakelijke offers”.
Allerlei linkse reformisten hebben een grotere haat tegen de
socialistische revolutie dan tegen het kapitalisme.
Wie
een “oplossing” zoekt binnen de perken van het kapitalisme is
verplicht om rechtse en extreem-rechtse maatregelen aan te prijzen
onder “linkse” kleuren.
Deze
algemene verrechtsing van het politiek klimaat heeft zijn weerslag op
bepaalde marxist-leninisten.
Hoe
luider de rechtse oplossingen van de daken worden geschreeuwd, hoe
minder zij geloven in de revolutie. De burgerlijke arbeiderspartijen
gaat over op rechtse standpunten die in een reformistische verpakking
werden aangeprezen. Uitgebluste revolutionairen voelen zich geroepen
om “druk” uit te oefenen op de reformistische leiders. (...)
Sommige marxist-leninisten worden geïntimideerd door de
algemene verrechtsing. Hoewel dit feit zelf de noodzaak van de
revolutie in het licht stelt, oordelen zij dat het revolutionaire
werk niet “realistisch” is. Zij zoeken naar realistische en
realiseerbare oplossingen voor de fundamentele vraagstukken die
alleen door de socialistische revolutie kunnen opgelost worden. Zij
komen noodzakelijk tot voorstellen voor de uitbouw van het
staatsmonopolie-kapitalisme.
En
als de revolutionaire strategie niet meer van doen is, is de uitbouw
van aan de strategie beantwoordende organisatie-vormen (partij van de
voorhoede van de werkende klasse én de uitbouw van een
strijdorganisatie van het grootste deel van de werkende klasse die de
revolutie als doel stelt) “niet meer nodig”. Het tweede
PVDA-congres ontmaskert deze “liquidatie-stroming” en haar
“werkwijze” om de communistische partij “van binnenuit” te
veroveren.
Uit
«Partijopvatting», Partij van de Arbeid van België,
Tweede congres maart-april 1983.:
Het
verwerpen van het concept 'voorhoedepartij heeft als kern dat de
sociaal-democratie het kapitalisme niet wil vernietigen. Het
reformisme heeft altijd middelen gevonden om dat te verbergen. Het
marxisme-leninisme en de leninistische partijopvatting werden door de
jaren heen afgedaan als "onaangepast aan de specifiele
situatie", "voorbijgestreefd door de ontwikkeling van de
maatschappij".
In
Rusland vonden alle opportunisten de revolutie onmogelijk en het
marxisme "onaangepast" aan de specifieke situatie waarin
een meerderheid van boeren wordt onderdrukt door een semi-feodale
tsaristisch regime. Lenin ontwikkelde het marxisme door toepassing
van de algemene beginselen op de concrete situatie, bouwde het
bondgenootschap arbeiders-boeren onder leiding van de arbeiderspartij
en realiseerde het "onmogelijke".
De
grote sympathie voor de Russische revolutie onder het internationaal
proletariaat verplichtte de sociaal-democratie om zich solidair te
verklaren met de "de dictatuur van het proletariaat" in
Rusland, waarbij zijzelf koos voor methodes die beter waren
"aangepast" aan de burgerlijke democratie, aan de
"specifieke situatie" in West-Europa. De Russische
revolutie, de leninistische partijopvatting, was alleen toepasselijk
voor Rusland, in een situatie van verplichte clandestiniteit, van
achterlijkheid van de productie en van het proletariaat.
(...)
Ja
aan de dictatuur van het proletariaat, maar de voorhoedepartij mag de
massa's niet voorgaan en meetrekken om ze te realiseren. (...)
Daarentegen staat, de massa's dom en onderworpen houden en dat heet
aangepaste, democratische methodes toepassen.
Het
"nieuwe" reformisme heeft dezelfde argumenten terug
opgewarmd tegen de golf van marxistische ideeën die zich na '68
heeft verspreid. Een nieuwe tegengolf van spontaneïsme heeft de
vorming van revolutionaire communistische partijen bekampt. Eén
van hun woordvoerders en theoreticus van het "marxisme zonder
Lenin" was André Gorz. In 1972 schrijft hij boeken vol
met lofzangen op het spontane initiatief van de arbeidersmassa en
tegen de theorie van Lenin over de noodzaak van een georganiseerde en
geschoolde voorhoede. Uit "De actualiteit van de revolutie"
(Van Gennep 1972):
"De
bolsjevistische opvatting van de partij als georganiseerde voorhoeden
gescheiden van de massa's, bevatte de kiem van het merendeel van de
latere ontaardingen van de Sovjetmacht. De elitaire opvatting van een
georganiseerde avant-garde was niet vereist door de essentie van de
strijd en van de revolutionaire partij: het zijn de historische
voorwaarden van de clandestine revolutionair strijd in Rusland (...)
die een scheiding nodig maakten tussen voorhoede en massa (....). In
dit opzicht zijn de voorwaarden van vandaag fundamenteel anders. Het
is niet de fundamentele taak van een revolutionaire partij om van
bovenaf te leiden en onder controle te houden, maar om het vermogen
tot initiatief, tot organisatie van zichzelf (dat bij de massa's
aanwezig is) te stimuleren en naar buiten te laten komen." (p.
59)
Waarom
zou de theorie van Lenin over de fusie wetenschappelijk socialisme en
arbeidersklassa in een voorhoede-partij niet opgaan in een
ontwikkelde kapitalistische maatschappij? Is de vijand nu minder
sterk, zijn er nu minder repressiemiddelen van de burgerij, heeft de
arbeidersklasse nu géén getraind hoodkwartier nodig? Is
de greep van de burgerlijke ideologie nu minder sterk langs de
moderne pers en communicatiemiddelen, is er nu géén
burgerlijke invloed onder de arbeiders, géén
middengroep en achterhoede? Waarom zou het socialistisch bewustzijn
tegenwoordig dan wél spontaan uit de arbeidersklasse oprijzen?
Gorz
beweert van wél en ziet het bewijs in de nieuwe strijdvormen
die door het syndicalisme na '68 werden ontwikkeld:
"Enkele
belangrijke aspecten van de leninistische theorie over de partij
gelden niet langer in de hoogontwikkelde kapitalistische landen. Om
te beginnen is de theorie, dat dearbeidersklasse als ze aan zichzelf
wordt overgelaten niet verde kan gaan dan vakbondseisen, duidelijk
weerlegd door wat er in Engeland, Frankrijk en Italië gebeurd is
gedurende de laatste jaren. (dan volgen vooorbeelden van strijd voor
zelfbeslissing op het werk, arbeiderscontrole, tegen vervreemding en
onderdrukking)" (p.82-83)
Alle
nieuwe strijdvoren - hoeveel positieve elementen ze ook mogen
bevatten - blijven in essentie reformistisch wanneer ze niet worden
gericht op het centrale vraagstuk: het veroveren van de politieke
macht, het kapotbreken van de burgerlijke staat.
Het
spontaneïsme is capitulatie tegenover de burgerlijke ideologie.
Vele spontaneïsten komen dan ook vroeg of laat bij de klassieke
sociaal-democratische partij terecht. Na jaren agitatie tegen een
revolutionaire partij vervoegen ze de reformistische partij; zo
verging het Gorz en zo verging het Jef Ulburghs van Wereldscholen. De
sociaal-democratie heeft genoeg ervaring om te weten dat hun
pleidooien voor "zelfactiviteit" in de marge van de
arbeidersbeweging en onder de klein-burgerij onschadelijk zijn. Na 10
jaar pleidooien voor "zelfwerkzaamheid" en lofzangen op het
spontane initiatief schrijft Gorz in 1980 "Adieu au Prolétariat"
waarin hij afrekent met de zo verheerlijkte arbeidersklasse en een
terugkeer huldigt naar het klein-burgerlijke individualisme. Voor al
deze dogma's is in de sociaal-democratische partij ruimte over.
Precies in de partij die sinds tientallen jaren elke zelfwerkzaamheid
van het proletariaat versmacht.
Opportunisme
in de m.-l.-beweging
Verschillende
opvattingen in de "KPD-stroom" betekenen een terugkeer naar
de oude spontaneïstische stellingen. Het afwijzen van het
concept "voorhoedepartij", het verheerlijken van de
"nieuwe" bewegingen en strijdvormen, het buigen voor alles
wat spontaan onder de massa's opduikt.
"Men
moet elk principe, van gelijk welke mogelijke instantie verwerpen,
die meent beter te weten dan de massa wat zij wil. Bijgevolg moet men
de spontane vormen van massa-democratie erkennen en ondersteunen,
zoals ze zich voordoen, op het economisch, politiek en sociaal vlak."
(tekst G.R. p.38)
Dit
spontaneïsme leidt tot dezelfde stellingen over socialisme en
overgang naar het socialisme als deze die het reformisme kenmerken.
"Het
llijkt me correcter te zijn het socialisme op te vatten als een
maatschappij "gewild" door de mensen en mogelijk. Dit
subjectieve aspect lijkt me belangrijk. Het legt immers de nadruk op
de bewuste actie van de massa's als motor van de toekomstige
historische ontwikkeling. Het legt de nadruk op een "keuze
tussen verschillende mogelijkheden van evolutie van de geschiedenis".
De keuzes voor de socialistische maatschappij gaan dus keuzes zijn
die gewild zijn door de massa's en niet aan hen opgelegd door een
partij die zich opwerpt als enige bezitter van de kennis en van de
enige "wetenschappelijke" weg die moet gevolgde worden."
(tekst G.R. p.39)
Sommigen
vinden dat de strijd voor celopbouw rond de fabrieken overdreven is
gevoerd en stellen een terugkeer voor naar meer "spontane"
organisatievormen, afhankelijk van wat de massa's spontaan willen
doen.
"De
'celopbouw' als centrale leiddraad van het organisatiewerk is
indertijd gegroeid uit de strijd tegen het spontaneïsme. De
strijd cel of comitee. Na al die jaren vraag ik me af in hoeverre we
niet 'te ver' zijn gegaan in die 'strijd'. Moeten we niet méér
aansluiten bij, gewoon organiseren wat ze wél willen doen?
Meer steunen op enthousiasme voor wat men wil doen, dan op 'plicht'
tot opbouwen?"
(...)
De
vertegenwoordigers van het kleinburgerlijk en burgerlijk socialisme
in de Partij spreken zich uit tegen de leidende rol van de
revolutionaire Partij. Zij moet volgens hen, "op voet van
gelijkheid" met de andere politieke stromingen in de
progressieve en arbeidersbeweging omgaan, mag niet strijden om de
leiding. De revolutie ontstaat in een wisselwerking en samenvoeging
van "gelijkwaardige" politieke tendenzen. De
marxistisch-leninistische Partij mag niet de "pretentie"
hebben alléén over de waarheid te beschikken.
"Er
moet afgestapt worden van de idee dat er aan de ene kant de 'Partij'
is die het 'bewustzijn' heeft en aan de andere kant de 'democraten en
progressieven' die dit bewustzijn niet hebben en moeten 'geleid'
worden. De Partij moet niet als doel hebben dat deze laatsten 'haar
leidende rol aanvaarden'. Ze moet ordewoorden, ideeën
voorstellen. Indien het goede ideeën zijn, zullen ze aanvaard
worden en zullen ze de strijd doen vooruitgaan, maar men moet niet
van het axioma vertrekken dat de goede ideeën
noodzakelijkerwijze vooral van de Partij komen. In die zin moet men
veel meer gaan naar een dialoog op voet van gelijkheid met alle
progressieve krachten op voet van gelijkheid met alle progressieve
krachten, leren van de nieuwe ideeën. Ik zie de revolutie meer
als een front tussen de verschillende progressieve krachten op voet
van gelijkheid, zelfs al is het zeer waarschijnlijk dat de Partij een
beslissende rol zal spelen op belangrijke momenten.” (tekst G.R.
p.49)
Volledige
“gelijkwaardigheid” ook van alle ideeën en ideologieën
die onder de massa circuleren. Alles moet op “gelijke voet”
behandeld worden.
“Men
moet elk principe verwerpen van gelijk welke instantie die beweert
beter te weten dan de massa wat zij wil.” (P.38)
Volledig
“gelijkwaardigheid tenslotte van alle ideologieën die binnen
de revolutionaire Partij opduiken.
“Om
de bureaucratie uit te schakelen moet men dus zogezegd strijden tegen
de burgerlijke ideologie. Maar wie moet de strijd tegen de
burgerlijke ideologie binnen de Partij leiden? De revolutionairen die
de juiste lijn bezitten. In een sociale structuur die institutioneel
beheerst wordt door de 'leidende rol van de Partij', kan alleen een
fractie zichzelf uitroepen tot 'draagster van de revolutionaire
lijn'. Men kan op die manier alleen op een ideologische terreur
uitmonden.” (p.37)
Hiermee
zit men niet alleen meer op het spoor dat door de sociaal-democratie
is bewandeld: het is het ideeëngoed van de fascistische
propaganda tegen het communisme en tegen de Partij: “ideologische
terreur van een handvol leiders”.
De
leidende rol van de Partij is geen gegeven a priori en wordt niet bij
decreet gerealiseerd. Ze moet permanent opnieuw worden waargemaakt
door een wisselwerking van studie van het marxisme-leninisme,
onderzoek van de concrete realiteit, voortdurende onderwerping aan
kritiek en deelname aan de massastrijd.
Strikte
eisen voor lidmaatschap - de Leninistische Partijopvatting
In
1904 wordt in de Russische Partij een strijd uitgevochten tussen de
voorstanders van tomeloze losbandigheid op organisatorisch gebied en
de verdedigers van een strakke partijorganisatie en discipline. De
eersten ( de mensjewieken) willen het kleinburgerlijk en autonomisme
herstellen, willen de Partij openstellen voor alle sympathiserende
intellectuelen en voor de grote massa van arbeiders (“iedere staker
en iedere deelnemeraan een democratie moet zich lid van de Partij
kunnen noemen”).
In
zijn boek “Eén stap voorwaarts, twee stappen
achterwaarts” rekent Lenin af met de mensjewieken. De
strijd kende zijn hoogtepunt op het IIIe Partijcongres rond de eerste
paragraaf van de statuten: wie mag lid worden van de Partij. Volgens
Lenin moet elk lid, naast erkenning van het programma en materiële
steun, ook persoonlijk actief zijn en in een basiseenheid
georganiseerd zijn. De tegenstanders noemen dit een bureaucratische
partijopvatting. Volgens de formule van Martov volstaat het “de
Partij op de een of andere manier te helpen”.
Lenin
ontwikkelde twee stellingen:
1°
De Partij openstellen voor iedereen is de poort openzetten voor
het reformisme, het opportunisme en alle weifelende elementen. Dit
tast onvermijdelijk het voorhoedkarakter van de partij aan. Hoe
sterker daarentegen het voorhoedekarakter van de Partij hoe beter zij
de massa zal kunnen leiden.
Integendeel,
hoe sterker onze partijorganisaties zullen zijn, waartoe werkelijke
sociaal-democraten behoren, hoe minder besluiteloosheid en
onbestendigheid er binnen de partij zal zijn, des te breder,
veelzijdiger, rijker en vruchtbaarder zal de invloed van de partij
zijn op elementen van de arbeidersmassa's die haar omgeven en door
haar worden geleid. Men mag toch werkelijk de partij als voorhoede
van de arbeidersklasseniet met de hele klasse verwisselen. En juist
van een dergelijke verwisseling ( die voor ons opportunistisch
economisme überhaupt karakteristiek is) is kameraad Axelrod het
slachtoffer, als hij zegt:
"Wij
scheppen natuurlijk vòòr alles een organisatie van de
actiefste elementen van de partij, een organisatie van
revolutionairen, maar wij moeten er, omdat wij de partij van de
klasse zijn, op bedacht zijn, dat geen mensen buiten de partij
blijven, die zich bewust, hoewel misschien niet helemaal actief, bij
deze partij aansluiten.”
Ten
eerste zullen niet alleen de organisaties van de revolutionairen,
maar ook een hele reeks arbeidersorganisaties, die erkent zijn als
partijorganisaties, tot de actieve elementen, tot de
sociaaldemocratische arbeiderspartij behoren.
Ten
tweede: op grond waarvan en krachtens welke logica moet uit het feit,
dat wij de partij van de klasse zijn, volgen dat een onderscheid
tussen hen, die lid zijn van de partij en hen, die zich bij de partij
aansluiten, overbodig is?
Integendeel:
juist omdat er een onderscheid in graad van bewustheid en in graad
van activiteit bestaat, moet er ook een onderscheid bestaan in de
afstand ten opzichte van de partij. Wij zijn de partij van de klasse
en daarom moet bijna de hele klasse (en in de tijd van oorlog, in het
tijdperk van burgeroorlog, de hele klasse zonder uitzondering) onder
de leiding van onze partij handelen, zij moet zich zo nauw mogelijk
bij onze partij aansluiten, maar het zou fantasterij en
“achterhoedepolitiek” zijn, als men zou menen dat onder de
heerschappij van het kapitalisme bijna of de hele klasse ooit in
staat zou zijn, het niveau van bewustheid en actualiteit te bereiken
waarop haar voorhoede, de sociaal-democratische partij, staat. Geen
verstandige sociaaldemocraat heeft er ooit aan getwijfeld, dan onder
het kapitalisme zelfs de vakorganisatie (die primitiever is en
toegankelijker voor het bewustzijn van de onontwikkelde lagen) niet
in staat is, bijna de volledige of volledige arbeidersklasse te
omvatten. Men zou zichzelfalleen maar bedriegen als men de ogen zou
sluiten voor de geweldige afmetingen van onze taken, deze zou
inperken, het onderscheid zou willen vergeten tussen de voorhoede en
al de massa's, die er zich toe voelen aangetrokken, de voortdurende
plicht van de voorhoede, om steeds bredere lagen tot het niveau van
deze voorhoede te verheffen. Ja, men sluit de ogen en vergeet dit
alles inderdaad, als men het onderscheid uitwist tussen hen die lid
zijn van de partij en hen die zich bij haar aansluiten, tussen de
beuwsteen actieve leden en de helpers." (Eén stap
voorwaarts, twee stappen achterwaarts- SUN)
2°
De mensjewieken verdedigen in feite de belangen, de politieke en
organisatorische leuzen van de kleinburgerlijke intellectuelen.
“Kortom,
de formule van kameraad Martov zal of een dode letter, een holle
frase blijven, of zij zal hoofdzakelijk en bijna uitsluitendten nutte
komen aan “de intellectuelen, die door en door van het burgerlijke
individualisme doordrenkt zijn” en niet tot de organisatie willen
behoren. In woord verdedigt de formule van Martov de belangen van de
brede lagen van het proletariaat; maar in feiten zal deze formule de
belangen van de burgerlijke intelligentsia dienen, die terugschrikt
voor de proletarische discipline en organisatie.”
De
meningsverschillen rond organisatorische vraagstukken werden door de
mensjewieken op de spits gedreven en leidden tot de feitelijke
scheuring van de Partij in twee vleugels.
De
geschiedenis van de communistische beweging toont gevallen waarin een
te ruime openstelling van de Partij het voorhoedekarakter ondermijnt
met negatieve gevolgen voor de revolutionaire strijd. In
augustus 1945 heeft in Indonesië een nationaal-democratische
revolutie plaats tegen het Nederlands imperialisme. Ze wordt geleid
door de nationale burgerij en de CP neemt deel aan de macht. De CP
slaagt er niet in de leiding te nemen van de revolutie om, zoals in
China, de dictatuur van het proletariaat te vestigen. In 1965 heeft
een staatsgreep plaats en Suharto installeert een militaire
dictatuur. De Indonesische CP maakt een zelfkritiek op haar werk van
de voorbije 20 jaar. Eén van de belangrijke aangehaalde fouten
is het té breed openstellen van de Partij:
“De
liberalistische lijn op organisatorisch vlak heeft zich geuit in de
tendens op van de CPI een partij te maken met zoveel mogelijk leden,
een partij met een lakse organisatie, die een massapartij werd
genoemd. Het massakarakter van de Partij wordt niet in de eerste
plaats bepaald door het groot aantal leden, maar vòòr
alles door de nauwe contacten van de Partij met de massa's, door de
politieke lijn die de belangen van de volksmassa's verdedigt, met
andere woorden, door de toepassing van de massalijn van de Partij.
Die massalijn kan slechts worden toegepast wanneer de voorwaarden die
de rol van de Partij als voorhoedeafdeling bepalen, strikt worden
nageleefd, wanneer de leden van de Partij zijn samengesteld uit de
beste elementen van het proletariaat en gewapend zijn met het
marxisme-leninisme.” (Zelfkritiek van het Politiek Bureau van het
Centraal Comité van de Communistische Partij van Indonesië,
3-4 september 1966)
5e
congres (1995): “...fundamentele analyses, waarvan essentiële
stellingen niet gecontesteerd, uitgewerkt door beperkt aantal kaders.
Eenheid is soms formeel, documenten onvoldoende geassimileerd."
In
1999 was er “de resolutie ven 1999” waarover ik schreef in Resolutie van 1999: van "Partij van de revolutie" naar "Partij van verkiezingscampagnes".
Op basis van de resolutie van 1999 was er in december 1999 de
invoering van N3-lidmaatschap, dat op de tweede zitting van het
zevende congres zijn beslag krijgt, in de “statutaire”
invoering van “raadgevende” leden en als
“basis-organisatievorm” de Algemende Ledenvergadering
(dus over de grenzen heen van wat daarvoor de “cellen” waren.)
Stukken
uit een interne organisatie- richtlijn:
Van:
SOA (herwerkt)
6.12.1999
Aan:
t.e.m. afgevaardigden provinciale congressen Partnr.
1764.899
DISCUSSIETEKST
VEREENVOUDIGD LIDMAATSCHAP
Inleiding
Het
Centraal Comité (CC) van juni 1999 besloot om een derde niveau
van partijlidmaatschap in te voeren:
"Een
laag leden creëren die gewoon een partijkaart koopt om "lid"
te kannen zijn op het meest elementaire niveau ...Hen een heel
rudimentaire opvoeding geven via heel eenvoudige politieke artikels,
video's... Men kan een lidkaart krijgen aan 400 fr (wordt 500 fr) per
jaar, wat recht geeft op een Solidair per maand. (217-218)
We
krijgen dan 3 niveaus van lidmaatschap :
1.
De militant
2.
Het groepslid1
3.
Het lid
Elk
niveau biedt doorstromingsmogelijkheden: lid -> groepslid ->
militant -> tussenkader..
1.
Probleemstelling
Uit
de bilantekst van CC vanjuni 1999 :
punt
173: "De partij moet verenigd zijn rond een strikt
marxistisch-leninistisch programma of analyses, die naar de grond van
de zaken gaan. Maar in het werk onder de massa 's moet de partij veel
aandacht besteden aan de tactiek, aan de massalijn, aan het
bestuderen hoe onze boodschap overkomt, aan niet alles over de
massa's uitgieten, maar een of twee essentiële punten scoren in
een gegeven situatie.
punt
174: Onze resultaten vormen een grote nederlaag, niet van onze
politiek, maar van onze tactiek ....Wij staan voor een immens
probleem en moeten al wat ons ondanks de toewijding en het
militantisme van onze kaders en militanten, heeft verhinderd om de
massa's te overtuigen, de massa's aan de partij te verbinden, in
vraag durven stellen.
punt
192: Wij moeten sommige van onze opvattingen over de
voorhoede-partij herzien, ze duwen ons, in de huidige omstandigheden,
naar sektarisme en dogmatisme, dwz naar 'erg zuivere ' opvattingen,
die ons afsnijden van de progressieve massa's, die potentieel bij ons
zouden kunnen komen. Dat houdt verband met het onevenwicht tussen ons
intern werk, dat 'erg juist is vanuit ML-standpunt ' en onze beperkte
politieke impact en organisatorische greep op de massa's. "
In
de resolutie worden twee fundamentele problemen opgeworpen, die met
mekaar verbonden zijn : een de kwestie van tactiek, onze banden met
de massa's en benadering van de massa en twee de kwestie van
organisatie. Wij kunnen ons veroorloven van veel politieke en
tactische fouten te maken omdat er te weinig reële bekommernis
is om de massa's en hoe ze ons politieke lijn, onze actie verstaan.
En vice versa. Wij slagen er niet in de mensen te organiseren omdat
onze boodschap en onze acties niet genoeg op hen geaxeerd zijn, niet
vertrekken van wat zij willen. Met de invoering van lid' derde niveau
wil het CC aan deze kritieken tegemoet komen.
De
invoering van nieuwe toelatingsvoorwaarden, zoals die uiteindelijk op
de tweede zitting van het zevende congres worden bekrachtigd, worden
hier dus politiek verdedigd met de Resolutie 1999, waarvan er
expliciet stukken worden geciteerd. Ik verwijs naar ..... voor een
analyse van die resolutie.
De
nieuwe toelatingsvoorwaarden worden “marxistisch” als
volgt verantwoord, in dezelfde tekst (maar staan HAAKS op de
-schuin-cursieve stukken in de – Tweede
congres-documenten, hierboven) :
7.3.
De betekenis van 'Een stap
voorwaarts, twee stappen terug' van
Lenin (1904)
Er
zijn kameraden die zich verzetten tegen de invoering van een derde
niveau van lidmaatschap met volgende argumenten: "Lenin
voerde in 1904 een strijd tegen
de opportunistische vleugel in de partij
rond het punt 'Wie kan er
lid zijn van de partij ? '
Lenin verdedigde dot iedereen lid van
de partij kon zijn, die het
partijprogramma aanvaardde, de partij materieel
ondersteunde en lid -was van een
van haar organisaties. Hij bestreed
in deze kwestie de opportunistische
vleugel die verdedigde dat alleen
het erkennen van het programma van
de partij en de materiele
ondersteuning de twee noodzakelijke
voorwoorden waren voor lidmaatschap van
de partij. Het derde niveau van
lidmaatschap dat de partij vandaag wil
invoeren is gelijkaardig met de
opvatting van de opportunisten. Daarom
verwerp ik de invoering van dit
derde niveau.”
Deze
kameraad past het marxisme-leninisme op een dogmatische manier toe.
Lenin
schreef in 1902 in 'Wat te doen?' over het belang van de theorie,
dat iedere revolutionaire beweging de plicht heeft om de
ervaringen van de andere landen te
verwerken 2
Maar tegelijkertijd waarschuwde Lenin : Maar voor zulk
een verwerken is de eenvoudige kennis
van de ervaring of het afschrijven
van de laatste resoluties niet
voldoende.
Daartoe
is nodig. dat men
kritisch tegenover deze
ervaringen weet te staan
en haar zelfstandig weet te
onderzoeken. 3
Men komt er dus niet met de citaten van Lenin over te schrijven en te
wijzen op de oppervlakkige gelijkenissen tussen de huidige
voorstellen van de partij en de toenmalige standpunten van de
opportunist Martov in 1904. Men moet de argumentatie van Lenin
zelfstandig onderzoeken en bepalen wat er in zijn argumentatie
specifiek is en vanuit welke algemene opvattingen hij komt tot die
specifieke argumentatie in de concrete situatie van 1904 in Rusland.4
In
1904 bestaat er in Rusland geen revolutionaire partij van het
leninistische type. Lenin en zijn russische sociaal-democratische
arbeiderspartij waren lid van de Tweede Internationale. Het
reformisme had die Internationale al haast volledig in zijn greep.
Het economisme en bijhorend opportunisme in organisatievraagstukken
was de uitdrukking van het reformisme in de RSDAP. Lenin's
bekommernis was van zich daarvan duidelijk te demarkeren. Hun
probleem was : dat reformisme in de sociaal-democratische beweging
buiten te houden , van zich af te schudden.
De
revolutionaire beweging is enorm versnipperd en anderzijds groeit de
massabeweging enorm. Het marxisme kwam meer en meer in de mode.
Verschillende burgerlijke progressieven werden aanhangers van het
legale marxisme', een samenraapsel van marxistische ideeën maar
dat zich ontdaan had van alles wat essentieel was als marxistische
doctrine. Lenin wilde een revolutionaire gecentraliseerde organisatie
opbouwen met een revolutionair programma en waarvan de kern gevormd
werd door beroepsrevolutionairen. Van daaruit verdedigde hij zijn 3
voorwaarden voor het lidmaatschap van de partij. Hij wilde kost wat
kost de aanhangers van het legale marxisme weren uit de kern van zijn
organisatie die hij wilde beginnen op te bouwen (en die pas in 1912
echt het levenslicht zou zien, na de volledige verwij dering van de
mensjewieken uit de partij). Martov daarentegen verdedigde samen met
alle opportunisten dat de aanhangers van het 'legale marxisme' zich
ook lid zouden kunnen noemen van de partij.5
Lenin wilde een gedisciplineerde en gecentraliseerde organisatie van
beroepsrevolutionairen oprichten. Martov en de andere opportunisten
wilde de bestaande situatie bestendigen en verzette zich tegen de
opbouw van een gecentraliseerde en gedisciplineerde organisatie.
De
situatie waar de partij vandaag voor staat; is helemaal niet te
vergelijken met de situatie van de bolsjewieken in 1904. Er bestaat
reeds meer dan 20 jaar een gecentraliseerde organisatie, met een
partijprogramma, met een bekwame leiding van beroepsrevolutionairen.
Men
kan daarnaast ook niet zeggen dat vandaag het marxisme in de mode is.
Ons probleem is zeker niet dat we 'elke staker' en al wie maar
enigszins wil , ruim in de partij binnenlaten, wel integendeel. Veel
voorhoede elementen, die echt voor de partij zijn bleven tot op heden
buiten de partij. "Wij zijn vandaag niet in staat de
sympatisanten duurzaam te omkaderen" (bilan 193) "We slagen
er niet in onze aanhang te consolideren" (bilan 198) "Er is
geen betekenisvolle uitbreiding van de troepen"(bilan 201)
"Zonder vooruitgang, zelfs met kleine stappen, blijven de mensen
niet (bilan 203) "De lidkaart is ook een wapen tegen het
liberalisme. Men moot de mensen in de partij trekken en
duwen en niet passief afwachten."(bilan 221) Het is juist
omdat we gedurende 30 jaar aan een soliede organisatie gewerkt hebben
dat we vandaag soepeler kunnen zijn dan Lenin in 1904 zonder dat dat
automatisch gevolgen heeft voor het leninistisch karakter van onze
organisatie. Maar deze maatregelen zijn wel noodzakelijk om de
huidige problemen waar we reeds jaren mee kampen op te lossen.
DIT
is een voorbeeld van BEWUSTE ontwikkeling van REVISIONSME. Er wordt
ingegaan op een CITAAT uit een rapport van een militant, en dat
citaat is OP ZICH inderdaad beperkt in zijn argumentatie en
als zodanig “dogmatisch” te noemen. De ontwikkeling van
de leninistische partijopvatting wordt hier in feite BEPERKT tot een
organisatorische oplossing voor “de strijd tegen het
opportunisme”. Maar in ieder geval, dogmatisch of/en beperkt
of niet, die militant refereert in feite naar de OORSPRONKELIJKE
standpunten inzake Partijopvatting die de PVDA op het Tweede
congres, maar ook al AMADA in haar strijd met UCMLB (zie AMADA-brochure: "Laten we grondig de trotskisties-menchevistiese eenheidsteorie van UC(ML)B bekritiseren", EPO 1/2/1975.) had
ingenomen.
Onze
revisionist gaat in op het “wellicht beperkt en dogmatisch
geformuleerde standpunt” om er dan, OP EEN GELIJKAARDIG
DOGMATISCHE MANIER op te antwoorden, maar waar EIGENLIJK het
standpunt wordt ingenomen: “De standpunten inzake
Partijopvatting van zowel AMADA als die van de PVDA (op haar Tweede
congres) zijn “niet aangepast aan de actuele situatie” en dit
wordt “verholpen” met de invoering van “soepelere
toelatingsvoorwaarden”. IN FEITE worden de standpunten
bestreden over de aspecten van Partijopvatting zoals die verdedigd
worden in “Van Tien An Men tot Timisoara” en worden
de standpunten die de “dissidenten” hierover innamen in feite
verdedigd! Het is daarom wellicht dat, hoewel op het Vijfde Congres
dit boek (“Van Tien An Men tot Timisoara”) nog werd
erkend als “partijdocument” het vandaag de dag NIET MEER TE
VERKRIJGEN IS! (In mijn artikel “Peter Mertens liegt, de PVDAonder zijn leiding is lafhartig, ALLE huidige kaders en militantensuivistisch ...en “nieuwe” leden misleid." geef ik
een aantal grote kenmerkende citaten uit “Van Tien An Men tot
Timisoara”)
De
verdere analyse en bespreking van het standpunt van het
revisionistisch kader van de SOA wil ik nu even beperken tot een
“parafrasering” van de eindconclusie: “Het is juist omdat we
gedurende 30 jaar aan een soliede organisatie gewerkt hebben dat we
vandaag soepeler kunnen zijn dan Lenin in 1904 zonder dat dat
automatisch gevolgen heeft voor het leninistisch karakter van onze
organisatie. Maar deze maatregelen zijn wel noodzakelijk om de
huidige problemen waar we reeds jaren mee kampen op te lossen.”
IN
FEITE zijn de conclusies van onze revisionist:
“Het
is omdat de PVDA nu na 30 jaar geen revolutionair programma meer
heeft, dat de toelatingsvoorwaarden soepeler kunnen zijn. De
organisatie voorwaarden van onze organisatie kwamen overeen met die
van de Bolsjewieken die zich na 1904 als fractie organiseerden in de
sociaaldemocratische partij, maar die zijn nu, met het verlaten van
een revolutionaire strategie “niet meer aangepast”. De
maatregelen zijn noodzakelijk om de huidige problemen waar we reeds
jaren mee kampen, namelijk het substantieel vergroten van
stemmenaantal in verkiezingen, op te lossen.”
Het
doel van onze revisionist(en) wordt nu duidelijk als men nu opnieuw
de conclusie van het begin opnieuw leest.
Door
de toelatingsvoorwaarden te verlagen is er (vooral na 2008) een
toevloed van leden geweest die het verleden van de PVDA (en haar
vroegere acht congressen) niet kennen. Daardoor was het nu mogelijk
(“bij meerderheid”)het marxisme, de communistische ideologie af
te voeren, de banden met communistische (vroeger “zuster-”)partijen
te verbreken en de banden met REFORMISTISCHE organisaties te
verstevigen.
1
Groepslid:
voorstel vanuit congres om naam basiscel te vervangen door groep.
Het woord 'cel' is onduidelijk en werpt een overbodige drempel op
voor heel wat mensen. Zo wordt er duidelijk een verschil aangegeven
: men is 'groepslid' of lid'.
2
Wat
te doen? P.32
3
idem
4
Wie nalaat
om bij de studie van het marxisme concreet de vraag te stellen: "Wat
is specifiek in de argumentatie"
en "Wat zijn de algemene uitgangspunten van waaruit die
specifieke argumentatie vertrekt" kan tot zeer absurde
conclusies komen. In "Wat te doen?" zegt Lenin op een
zeker ogenblik dat de partij terstond iedere arbeider moet
vrijstellen. (bladzijde 153) We hebben in de partij intellectuelen
gekend die met dat citaat in de hand verdedigden dat iedere arbeider
vrijgesteld moest worden door de partij. Ook deze kameraden hadden
geen onderzoek gedaan naar het specifieke en het algemene en kwamen
als gevolg daarvan tot deze absurde gauchistische standpunten. De
partij heeft toen terecht die standpunten verworpen. De vrijstelling
was nodig voor de revolutionaire opvoeding van de arbeiders in de
specifieke situatie van Rusland anno 1902. Maar zelfs Lenin voorzag
reeds in 1902 dat dit geen algemeen geldende maatregel was. Op biz
154 verwoordde hij dit: "Maar
wat
in
een
politiek
vrij
land
voor
een
aanzienlijk
gedeelte
vanzelf
gebeurt.
dat
moet
bij
ons
door
onze
organisatie
worden
volbracht.
"
5
In
"Wat te doen" staat dit verder uitgewerkt (biz 21-28) en
daar trekt Lenin ook van leer tegen de opportunisten die de
ervaringen va Duitsland blindelings na-apen. De Duitse partij had de
Duitse legale marxisten (Bernstein) gekritiseerd maar niet uit de
partij gezet. Dit werd door de Russische opportunisten aangehaald
als argument om in Rusland ook de legale Marxisten toe te laten tot
de partij. Lenin kritikeerde hen: "In
Duitsland
zijn
de
revolutionairen
voor
het
behoud
van
hetgeen
bestaat:
voor
het
behoud
van
het
oude
revolutionaire
program
en
tactiek.
De
opportunisten
willen
er
verandering
in
brengen.
En
daar
deze
opportunisten
slechts
een
zeer geringe
minderheid
uitmaken,
kan
men
de
beweegreden
begrijpen,
die
de
meerderheid
ertoe
bracht
om
zich
tot
het
droge
afwijzen
van
de
nieuwigheden
te
beperken.
Bij
ons
in
Rusland
zijn
de
opportunisten
in
de
meerderheid
en
eisen
zij
het
behoud
van
hetgeen
er
bestaat.
De
revolutionairen
willen
verandering.
"
En van daaruit kwam Lenin op
voor een radicale breuk met deze opportunisten in de Russische
situatie in tegenstelling met Duitsland.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten