16-06-2015

Het Negende PVDA-Congres(13/6/2015): het marxisme gebannen, band met communisten verbroken, die met REFORMISTEN verstevigd.

De realiteit gaat soms sneller dan de analyse.
Naar aanleiding van het Negende congres had Apache een interview met Peter Mertens. (een bevriend abonnee, bezorgde mij de tekst). Wat blijkt?
De PVDA baseert zich niet langer meer op marxisme (zoals op het 8ste congres nog héél formeel werd gesteld)
Peter Mertens op apache.be: “Onze klassiek marxistische, puur socio-economische kijk en de bijhorende taal, daar zijn we nu echt wel voorbij.
De PVDA breekt definitief met de communistische partijen.
P.M.: “Vroeger hebben we wel contacten gehad met KKE, maar vandaag werken we heel nauw samen met Syriza. Volgende week gaan we er op werkbezoek. We werken ook goed samen met Verenigd Links in het Europees parlement, met partijen zoals de Nederlandse SP en het Duitse Die Linke.
En als u zich moest afvragen (en je hebt nog niets van mijn analyses gelezen) “Hoe kon men dat de partij-leden in de strot duwen!?
P.M. “Veel (van de huidige partijleden) zijn nog niet zo lang bij de partij en hebben de PVDA van voor 2008 nooit gekend.”

Mijn analyse over die evolutie in de PVDA en de hypocrisie, de misleiding, geholpen dan nog door een dogmatisme bij veel van de leden kunt u volgen in de “raam-”analyse: PVDA na Negende PVDA-congres: "....van het bolsjewistische type?" (5e congres, 1995)
Hieronder dan de concrete analyse op basis van documenten van de PVDA zélf, die eigenlijk de bovenstaande “bekentenissen” als conclusie kunnen hebben.

5de congres (1995):”Eensgezindheid binnen de PVDA vastgelegd in definitieve documenten:....'De liquidatie stroming binnen de marxistisch-leninistische beweging'...en....'De Partijopvatting'...dateren van 1983”.
Het congres van de PVDA in 1983 stelde vast dat er sprake is van een naar reformisme neigende ideologische stroming die geënt is op het anti-communisme van de koude oorlog en die ook zijn weerslag heeft BINNEN de communistische partijen.
Documenten van 2e PVDA-congres in 1983
Ook binnen de PVDA moet door middel van politieke strijd en vorming bij de leden deze “liquidatie-stroming” bestreden worden.

Uit «De liquidatie-stroming binnen de marxistisch-leninistische beweging», Partij van de Arbeid van België, Tweede congres maart-april 1983.:

Wij staan voor een vierde grote, internationale golf van anti-communistische propaganda sinds de tweede wereld-oorlog. Hij verplicht iedere militant een bilan te maken van zijn eigen ideologische en politieke stellingen en zijn eigen communistische overtuiging te verstevigen. (...) Vanaf het begin van de jaren '60 was het imperialisme op wereldschaal erg verzwakt. Het belangrijkste strijdmiddel tegen de revolutie was niet meerhet primaire, agressieve anti-communisme, maar wel de steun van de reformistische stroming die in alle West-Europese CP's aan kracht won. De thema's van de anti-communistische propaganda (tegen Stalin, tegen de socialistische revolutie, tegen de dictatuur van het proletariaat) werden in de officiële partijteksten gesmokkeld.(...)
Binnen de PVDA vormt de rechtse stroming op dit ogenblik een reëel gevaar In twee streken hebben wij 20 tot 25% van onze militanten verloren, vergeleken met 1979.
Er is een tamelijk sterke stroming van verzoening die de zaken op hun beloop laat gaan, die zich van geen gevaar bewust is, die geen actieve strijd voert tegen negatieve verschijnselen, die de revolutionaire geest laat afbrokkelen. Men begrijpt niet hoe bepaalde negatieve verschijnselen die men vaststelt, verbonden zijn met de algemene liquidatie-stroming. Men ziet niet welke posities, welke houdingen “de weg voorbereiden” voor de liquidatie-stroming. (...)
In 1968 was de revolutie voor de nieuwe, linkse generatie een noodzaak die kon afgeleid worden uit ideologische discussies. In 1983 ziet en voelt men dat de revolutie voortkomt uit de verarming, de verbittering, de miserie van een groot deel van de werkers en men ziet dat de monopolie-burgerij haar stoottroepen uitrust en voorbereid voor genadeloze repressie. Ook bij een deel van de marxist-leninisten ziet men de reflex: capituleren om zijn privileges te behouden. De angst en de onzekerheid tast hun revolutionaire denken aan. (...) Maar zij capituleren, zij trekken zich terug in een vrij comfortabele, kleinburgerlijke loopbaan en zij hopen dat de miserie van de crisis en van de repressie hen zal gespaard blijven.
De agressiviteit van het patronaat en de rechtse partijen neemt voortdurend toe. Dit is geen toeval, maar een noodzaak. Het is een uiting van het antagonistische karakter van de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal. Al diegenen die de crisis willen oplossen maar binnen het kader willen blijven van de kapitalistische samenleving, zijn verplicht om steeds drastischer maatregelen tegen de arbeiders en werkers voor te stellen. Zij noemen dit “noodzakelijke offers”. Allerlei linkse reformisten hebben een grotere haat tegen de socialistische revolutie dan tegen het kapitalisme.
Wie een “oplossing” zoekt binnen de perken van het kapitalisme is verplicht om rechtse en extreem-rechtse maatregelen aan te prijzen onder “linkse” kleuren.
Deze algemene verrechtsing van het politiek klimaat heeft zijn weerslag op bepaalde marxist-leninisten.
Hoe luider de rechtse oplossingen van de daken worden geschreeuwd, hoe minder zij geloven in de revolutie. De burgerlijke arbeiderspartijen gaat over op rechtse standpunten die in een reformistische verpakking werden aangeprezen. Uitgebluste revolutionairen voelen zich geroepen om “druk” uit te oefenen op de reformistische leiders. (...) Sommige marxist-leninisten worden geïntimideerd door de algemene verrechtsing. Hoewel dit feit zelf de noodzaak van de revolutie in het licht stelt, oordelen zij dat het revolutionaire werk niet “realistisch” is. Zij zoeken naar realistische en realiseerbare oplossingen voor de fundamentele vraagstukken die alleen door de socialistische revolutie kunnen opgelost worden. Zij komen noodzakelijk tot voorstellen voor de uitbouw van het staatsmonopolie-kapitalisme.

En als de revolutionaire strategie niet meer van doen is, is de uitbouw van aan de strategie beantwoordende organisatie-vormen (partij van de voorhoede van de werkende klasse én de uitbouw van een strijdorganisatie van het grootste deel van de werkende klasse die de revolutie als doel stelt) “niet meer nodig”. Het tweede PVDA-congres ontmaskert deze “liquidatie-stroming” en haar “werkwijze” om de communistische partij “van binnenuit” te veroveren.

Uit «Partijopvatting», Partij van de Arbeid van België, Tweede congres maart-april 1983.:

Het verwerpen van het concept 'voorhoedepartij heeft als kern dat de sociaal-democratie het kapitalisme niet wil vernietigen. Het reformisme heeft altijd middelen gevonden om dat te verbergen. Het marxisme-leninisme en de leninistische partijopvatting werden door de jaren heen afgedaan als "onaangepast aan de specifiele situatie", "voorbijgestreefd door de ontwikkeling van de maatschappij".
In Rusland vonden alle opportunisten de revolutie onmogelijk en het marxisme "onaangepast" aan de specifieke situatie waarin een meerderheid van boeren wordt onderdrukt door een semi-feodale tsaristisch regime. Lenin ontwikkelde het marxisme door toepassing van de algemene beginselen op de concrete situatie, bouwde het bondgenootschap arbeiders-boeren onder leiding van de arbeiderspartij en realiseerde het "onmogelijke".
De grote sympathie voor de Russische revolutie onder het internationaal proletariaat verplichtte de sociaal-democratie om zich solidair te verklaren met de "de dictatuur van het proletariaat" in Rusland, waarbij zijzelf koos voor methodes die beter waren "aangepast" aan de burgerlijke democratie, aan de "specifieke situatie" in West-Europa. De Russische revolutie, de leninistische partijopvatting, was alleen toepasselijk voor Rusland, in een situatie van verplichte clandestiniteit, van achterlijkheid van de productie en van het proletariaat. (...)
Ja aan de dictatuur van het proletariaat, maar de voorhoedepartij mag de massa's niet voorgaan en meetrekken om ze te realiseren. (...) Daarentegen staat, de massa's dom en onderworpen houden en dat heet aangepaste, democratische methodes toepassen.
Het "nieuwe" reformisme heeft dezelfde argumenten terug opgewarmd tegen de golf van marxistische ideeën die zich na '68 heeft verspreid. Een nieuwe tegengolf van spontaneïsme heeft de vorming van revolutionaire communistische partijen bekampt. Eén van hun woordvoerders en theoreticus van het "marxisme zonder Lenin" was André Gorz. In 1972 schrijft hij boeken vol met lofzangen op het spontane initiatief van de arbeidersmassa en tegen de theorie van Lenin over de noodzaak van een georganiseerde en geschoolde voorhoede. Uit "De actualiteit van de revolutie" (Van Gennep 1972):
"De bolsjevistische opvatting van de partij als georganiseerde voorhoeden gescheiden van de massa's, bevatte de kiem van het merendeel van de latere ontaardingen van de Sovjetmacht. De elitaire opvatting van een georganiseerde avant-garde was niet vereist door de essentie van de strijd en van de revolutionaire partij: het zijn de historische voorwaarden van de clandestine revolutionair strijd in Rusland (...) die een scheiding nodig maakten tussen voorhoede en massa (....). In dit opzicht zijn de voorwaarden van vandaag fundamenteel anders. Het is niet de fundamentele taak van een revolutionaire partij om van bovenaf te leiden en onder controle te houden, maar om het vermogen tot initiatief, tot organisatie van zichzelf (dat bij de massa's aanwezig is) te stimuleren en naar buiten te laten komen." (p. 59)
Waarom zou de theorie van Lenin over de fusie wetenschappelijk socialisme en arbeidersklassa in een voorhoede-partij niet opgaan in een ontwikkelde kapitalistische maatschappij? Is de vijand nu minder sterk, zijn er nu minder repressiemiddelen van de burgerij, heeft de arbeidersklasse nu géén getraind hoodkwartier nodig? Is de greep van de burgerlijke ideologie nu minder sterk langs de moderne pers en communicatiemiddelen, is er nu géén burgerlijke invloed onder de arbeiders, géén middengroep en achterhoede? Waarom zou het socialistisch bewustzijn tegenwoordig dan wél spontaan uit de arbeidersklasse oprijzen?
Gorz beweert van wél en ziet het bewijs in de nieuwe strijdvormen die door het syndicalisme na '68 werden ontwikkeld:
"Enkele belangrijke aspecten van de leninistische theorie over de partij gelden niet langer in de hoogontwikkelde kapitalistische landen. Om te beginnen is de theorie, dat dearbeidersklasse als ze aan zichzelf wordt overgelaten niet verde kan gaan dan vakbondseisen, duidelijk weerlegd door wat er in Engeland, Frankrijk en Italië gebeurd is gedurende de laatste jaren. (dan volgen vooorbeelden van strijd voor zelfbeslissing op het werk, arbeiderscontrole, tegen vervreemding en onderdrukking)" (p.82-83)
Alle nieuwe strijdvoren - hoeveel positieve elementen ze ook mogen bevatten - blijven in essentie reformistisch wanneer ze niet worden gericht op het centrale vraagstuk: het veroveren van de politieke macht, het kapotbreken van de burgerlijke staat.
Het spontaneïsme is capitulatie tegenover de burgerlijke ideologie. Vele spontaneïsten komen dan ook vroeg of laat bij de klassieke sociaal-democratische partij terecht. Na jaren agitatie tegen een revolutionaire partij vervoegen ze de reformistische partij; zo verging het Gorz en zo verging het Jef Ulburghs van Wereldscholen. De sociaal-democratie heeft genoeg ervaring om te weten dat hun pleidooien voor "zelfactiviteit" in de marge van de arbeidersbeweging en onder de klein-burgerij onschadelijk zijn. Na 10 jaar pleidooien voor "zelfwerkzaamheid" en lofzangen op het spontane initiatief schrijft Gorz in 1980 "Adieu au Prolétariat" waarin hij afrekent met de zo verheerlijkte arbeidersklasse en een terugkeer huldigt naar het klein-burgerlijke individualisme. Voor al deze dogma's is in de sociaal-democratische partij ruimte over. Precies in de partij die sinds tientallen jaren elke zelfwerkzaamheid van het proletariaat versmacht.

Opportunisme in de m.-l.-beweging
Verschillende opvattingen in de "KPD-stroom" betekenen een terugkeer naar de oude spontaneïstische stellingen. Het afwijzen van het concept "voorhoedepartij", het verheerlijken van de "nieuwe" bewegingen en strijdvormen, het buigen voor alles wat spontaan onder de massa's opduikt.
"Men moet elk principe, van gelijk welke mogelijke instantie verwerpen, die meent beter te weten dan de massa wat zij wil. Bijgevolg moet men de spontane vormen van massa-democratie erkennen en ondersteunen, zoals ze zich voordoen, op het economisch, politiek en sociaal vlak." (tekst G.R. p.38)
Dit spontaneïsme leidt tot dezelfde stellingen over socialisme en overgang naar het socialisme als deze die het reformisme kenmerken.
"Het llijkt me correcter te zijn het socialisme op te vatten als een maatschappij "gewild" door de mensen en mogelijk. Dit subjectieve aspect lijkt me belangrijk. Het legt immers de nadruk op de bewuste actie van de massa's als motor van de toekomstige historische ontwikkeling. Het legt de nadruk op een "keuze tussen verschillende mogelijkheden van evolutie van de geschiedenis". De keuzes voor de socialistische maatschappij gaan dus keuzes zijn die gewild zijn door de massa's en niet aan hen opgelegd door een partij die zich opwerpt als enige bezitter van de kennis en van de enige "wetenschappelijke" weg die moet gevolgde worden." (tekst G.R. p.39)
Sommigen vinden dat de strijd voor celopbouw rond de fabrieken overdreven is gevoerd en stellen een terugkeer voor naar meer "spontane" organisatievormen, afhankelijk van wat de massa's spontaan willen doen.
"De 'celopbouw' als centrale leiddraad van het organisatiewerk is indertijd gegroeid uit de strijd tegen het spontaneïsme. De strijd cel of comitee. Na al die jaren vraag ik me af in hoeverre we niet 'te ver' zijn gegaan in die 'strijd'. Moeten we niet méér aansluiten bij, gewoon organiseren wat ze wél willen doen? Meer steunen op enthousiasme voor wat men wil doen, dan op 'plicht' tot opbouwen?"
(...)
De vertegenwoordigers van het kleinburgerlijk en burgerlijk socialisme in de Partij spreken zich uit tegen de leidende rol van de revolutionaire Partij. Zij moet volgens hen, "op voet van gelijkheid" met de andere politieke stromingen in de progressieve en arbeidersbeweging omgaan, mag niet strijden om de leiding. De revolutie ontstaat in een wisselwerking en samenvoeging van "gelijkwaardige" politieke tendenzen. De marxistisch-leninistische Partij mag niet de "pretentie" hebben alléén over de waarheid te beschikken.
"Er moet afgestapt worden van de idee dat er aan de ene kant de 'Partij' is die het 'bewustzijn' heeft en aan de andere kant de 'democraten en progressieven' die dit bewustzijn niet hebben en moeten 'geleid' worden. De Partij moet niet als doel hebben dat deze laatsten 'haar leidende rol aanvaarden'. Ze moet ordewoorden, ideeën voorstellen. Indien het goede ideeën zijn, zullen ze aanvaard worden en zullen ze de strijd doen vooruitgaan, maar men moet niet van het axioma vertrekken dat de goede ideeën noodzakelijkerwijze vooral van de Partij komen. In die zin moet men veel meer gaan naar een dialoog op voet van gelijkheid met alle progressieve krachten op voet van gelijkheid met alle progressieve krachten, leren van de nieuwe ideeën. Ik zie de revolutie meer als een front tussen de verschillende progressieve krachten op voet van gelijkheid, zelfs al is het zeer waarschijnlijk dat de Partij een beslissende rol zal spelen op belangrijke momenten.” (tekst G.R. p.49)
Volledige “gelijkwaardigheid” ook van alle ideeën en ideologieën die onder de massa circuleren. Alles moet op “gelijke voet” behandeld worden.
“Men moet elk principe verwerpen van gelijk welke instantie die beweert beter te weten dan de massa wat zij wil.” (P.38)
Volledig “gelijkwaardigheid tenslotte van alle ideologieën die binnen de revolutionaire Partij opduiken.
“Om de bureaucratie uit te schakelen moet men dus zogezegd strijden tegen de burgerlijke ideologie. Maar wie moet de strijd tegen de burgerlijke ideologie binnen de Partij leiden? De revolutionairen die de juiste lijn bezitten. In een sociale structuur die institutioneel beheerst wordt door de 'leidende rol van de Partij', kan alleen een fractie zichzelf uitroepen tot 'draagster van de revolutionaire lijn'. Men kan op die manier alleen op een ideologische terreur uitmonden.” (p.37)
Hiermee zit men niet alleen meer op het spoor dat door de sociaal-democratie is bewandeld: het is het ideeëngoed van de fascistische propaganda tegen het communisme en tegen de Partij: “ideologische terreur van een handvol leiders”.
De leidende rol van de Partij is geen gegeven a priori en wordt niet bij decreet gerealiseerd. Ze moet permanent opnieuw worden waargemaakt door een wisselwerking van studie van het marxisme-leninisme, onderzoek van de concrete realiteit, voortdurende onderwerping aan kritiek en deelname aan de massastrijd.

Strikte eisen voor lidmaatschap - de Leninistische Partijopvatting
In 1904 wordt in de Russische Partij een strijd uitgevochten tussen de voorstanders van tomeloze losbandigheid op organisatorisch gebied en de verdedigers van een strakke partijorganisatie en discipline. De eersten ( de mensjewieken) willen het kleinburgerlijk en autonomisme herstellen, willen de Partij openstellen voor alle sympathiserende intellectuelen en voor de grote massa van arbeiders (“iedere staker en iedere deelnemeraan een democratie moet zich lid van de Partij kunnen noemen”).
In zijn boek “Eén stap voorwaarts, twee stappen achterwaarts” rekent Lenin af met de mensjewieken. De strijd kende zijn hoogtepunt op het IIIe Partijcongres rond de eerste paragraaf van de statuten: wie mag lid worden van de Partij. Volgens Lenin moet elk lid, naast erkenning van het programma en materiële steun, ook persoonlijk actief zijn en in een basiseenheid georganiseerd zijn. De tegenstanders noemen dit een bureaucratische partijopvatting. Volgens de formule van Martov volstaat het “de Partij op de een of andere manier te helpen”.
Lenin ontwikkelde twee stellingen:
De Partij openstellen voor iedereen is de poort openzetten voor het reformisme, het opportunisme en alle weifelende elementen. Dit tast onvermijdelijk het voorhoedkarakter van de partij aan. Hoe sterker daarentegen het voorhoedekarakter van de Partij hoe beter zij de massa zal kunnen leiden.
Integendeel, hoe sterker onze partijorganisaties zullen zijn, waartoe werkelijke sociaal-democraten behoren, hoe minder besluiteloosheid en onbestendigheid er binnen de partij zal zijn, des te breder, veelzijdiger, rijker en vruchtbaarder zal de invloed van de partij zijn op elementen van de arbeidersmassa's die haar omgeven en door haar worden geleid. Men mag toch werkelijk de partij als voorhoede van de arbeidersklasseniet met de hele klasse verwisselen. En juist van een dergelijke verwisseling ( die voor ons opportunistisch economisme überhaupt karakteristiek is) is kameraad Axelrod het slachtoffer, als hij zegt:
"Wij scheppen natuurlijk vòòr alles een organisatie van de actiefste elementen van de partij, een organisatie van revolutionairen, maar wij moeten er, omdat wij de partij van de klasse zijn, op bedacht zijn, dat geen mensen buiten de partij blijven, die zich bewust, hoewel misschien niet helemaal actief, bij deze partij aansluiten.”
Ten eerste zullen niet alleen de organisaties van de revolutionairen, maar ook een hele reeks arbeidersorganisaties, die erkent zijn als partijorganisaties, tot de actieve elementen, tot de sociaaldemocratische arbeiderspartij behoren.
Ten tweede: op grond waarvan en krachtens welke logica moet uit het feit, dat wij de partij van de klasse zijn, volgen dat een onderscheid tussen hen, die lid zijn van de partij en hen, die zich bij de partij aansluiten, overbodig is?
Integendeel: juist omdat er een onderscheid in graad van bewustheid en in graad van activiteit bestaat, moet er ook een onderscheid bestaan in de afstand ten opzichte van de partij. Wij zijn de partij van de klasse en daarom moet bijna de hele klasse (en in de tijd van oorlog, in het tijdperk van burgeroorlog, de hele klasse zonder uitzondering) onder de leiding van onze partij handelen, zij moet zich zo nauw mogelijk bij onze partij aansluiten, maar het zou fantasterij en “achterhoedepolitiek” zijn, als men zou menen dat onder de heerschappij van het kapitalisme bijna of de hele klasse ooit in staat zou zijn, het niveau van bewustheid en actualiteit te bereiken waarop haar voorhoede, de sociaal-democratische partij, staat. Geen verstandige sociaaldemocraat heeft er ooit aan getwijfeld, dan onder het kapitalisme zelfs de vakorganisatie (die primitiever is en toegankelijker voor het bewustzijn van de onontwikkelde lagen) niet in staat is, bijna de volledige of volledige arbeidersklasse te omvatten. Men zou zichzelfalleen maar bedriegen als men de ogen zou sluiten voor de geweldige afmetingen van onze taken, deze zou inperken, het onderscheid zou willen vergeten tussen de voorhoede en al de massa's, die er zich toe voelen aangetrokken, de voortdurende plicht van de voorhoede, om steeds bredere lagen tot het niveau van deze voorhoede te verheffen. Ja, men sluit de ogen en vergeet dit alles inderdaad, als men het onderscheid uitwist tussen hen die lid zijn van de partij en hen die zich bij haar aansluiten, tussen de beuwsteen actieve leden en de helpers." (Eén stap voorwaarts, twee stappen achterwaarts- SUN)
2° De mensjewieken verdedigen in feite de belangen, de politieke en organisatorische leuzen van de kleinburgerlijke intellectuelen.
“Kortom, de formule van kameraad Martov zal of een dode letter, een holle frase blijven, of zij zal hoofdzakelijk en bijna uitsluitendten nutte komen aan “de intellectuelen, die door en door van het burgerlijke individualisme doordrenkt zijn” en niet tot de organisatie willen behoren. In woord verdedigt de formule van Martov de belangen van de brede lagen van het proletariaat; maar in feiten zal deze formule de belangen van de burgerlijke intelligentsia dienen, die terugschrikt voor de proletarische discipline en organisatie.”
De meningsverschillen rond organisatorische vraagstukken werden door de mensjewieken op de spits gedreven en leidden tot de feitelijke scheuring van de Partij in twee vleugels.
De geschiedenis van de communistische beweging toont gevallen waarin een te ruime openstelling van de Partij het voorhoedekarakter ondermijnt met negatieve gevolgen voor de revolutionaire strijd. In augustus 1945 heeft in Indonesië een nationaal-democratische revolutie plaats tegen het Nederlands imperialisme. Ze wordt geleid door de nationale burgerij en de CP neemt deel aan de macht. De CP slaagt er niet in de leiding te nemen van de revolutie om, zoals in China, de dictatuur van het proletariaat te vestigen. In 1965 heeft een staatsgreep plaats en Suharto installeert een militaire dictatuur. De Indonesische CP maakt een zelfkritiek op haar werk van de voorbije 20 jaar. Eén van de belangrijke aangehaalde fouten is het té breed openstellen van de Partij:
“De liberalistische lijn op organisatorisch vlak heeft zich geuit in de tendens op van de CPI een partij te maken met zoveel mogelijk leden, een partij met een lakse organisatie, die een massapartij werd genoemd. Het massakarakter van de Partij wordt niet in de eerste plaats bepaald door het groot aantal leden, maar vòòr alles door de nauwe contacten van de Partij met de massa's, door de politieke lijn die de belangen van de volksmassa's verdedigt, met andere woorden, door de toepassing van de massalijn van de Partij. Die massalijn kan slechts worden toegepast wanneer de voorwaarden die de rol van de Partij als voorhoedeafdeling bepalen, strikt worden nageleefd, wanneer de leden van de Partij zijn samengesteld uit de beste elementen van het proletariaat en gewapend zijn met het marxisme-leninisme.” (Zelfkritiek van het Politiek Bureau van het Centraal Comité van de Communistische Partij van Indonesië, 3-4 september 1966)

5e congres (1995): “...fundamentele analyses, waarvan essentiële stellingen niet gecontesteerd, uitgewerkt door beperkt aantal kaders. Eenheid is soms formeel, documenten onvoldoende geassimileerd."
In 1999 was er “de resolutie ven 1999” waarover ik schreef in Resolutie van 1999: van "Partij van de revolutie" naar "Partij van verkiezingscampagnes". Op basis van de resolutie van 1999 was er in december 1999 de invoering van N3-lidmaatschap, dat op de tweede zitting van het zevende congres zijn beslag krijgt, in de “statutaire” invoering van “raadgevende” leden en als “basis-organisatievorm” de Algemende Ledenvergadering (dus over de grenzen heen van wat daarvoor de “cellen” waren.)
Stukken uit een interne organisatie- richtlijn:

Van: SOA (herwerkt) 6.12.1999
Aan: t.e.m. afgevaardigden provinciale congressen Partnr. 1764.899

DISCUSSIETEKST VEREENVOUDIGD LIDMAATSCHAP

Inleiding

Het Centraal Comité (CC) van juni 1999 besloot om een derde niveau van partijlidmaatschap in te voeren:
"Een laag leden creëren die gewoon een partijkaart koopt om "lid" te kannen zijn op het meest elementaire niveau ...Hen een heel rudimentaire opvoeding geven via heel eenvoudige politieke artikels, video's... Men kan een lidkaart krijgen aan 400 fr (wordt 500 fr) per jaar, wat recht geeft op een Solidair per maand. (217-218)
We krijgen dan 3 niveaus van lidmaatschap :
1. De militant
2. Het groepslid1
3. Het lid
Elk niveau biedt doorstromingsmogelijkheden: lid -> groepslid -> militant -> tussenkader..
1. Probleemstelling
Uit de bilantekst van CC vanjuni 1999 :
punt 173: "De partij moet verenigd zijn rond een strikt marxistisch-leninistisch programma of analyses, die naar de grond van de zaken gaan. Maar in het werk onder de massa 's moet de partij veel aandacht besteden aan de tactiek, aan de massalijn, aan het bestuderen hoe onze boodschap overkomt, aan niet alles over de massa's uitgieten, maar een of twee essentiële punten scoren in een gegeven situatie.
punt 174: Onze resultaten vormen een grote nederlaag, niet van onze politiek, maar van onze tactiek ....Wij staan voor een immens probleem en moeten al wat ons ondanks de toewijding en het militantisme van onze kaders en militanten, heeft verhinderd om de massa's te overtuigen, de massa's aan de partij te verbinden, in vraag durven stellen.
punt 192: Wij moeten sommige van onze opvattingen over de voorhoede-partij herzien, ze duwen ons, in de huidige omstandigheden, naar sektarisme en dogmatisme, dwz naar 'erg zuivere ' opvattingen, die ons afsnijden van de progressieve massa's, die potentieel bij ons zouden kunnen komen. Dat houdt verband met het onevenwicht tussen ons intern werk, dat 'erg juist is vanuit ML-standpunt ' en onze beperkte politieke impact en organisatorische greep op de massa's. "
In de resolutie worden twee fundamentele problemen opgeworpen, die met mekaar verbonden zijn : een de kwestie van tactiek, onze banden met de massa's en benadering van de massa en twee de kwestie van organisatie. Wij kunnen ons veroorloven van veel politieke en tactische fouten te maken omdat er te weinig reële bekommernis is om de massa's en hoe ze ons politieke lijn, onze actie verstaan. En vice versa. Wij slagen er niet in de mensen te organiseren omdat onze boodschap en onze acties niet genoeg op hen geaxeerd zijn, niet vertrekken van wat zij willen. Met de invoering van lid' derde niveau wil het CC aan deze kritieken tegemoet komen.

De invoering van nieuwe toelatingsvoorwaarden, zoals die uiteindelijk op de tweede zitting van het zevende congres worden bekrachtigd, worden hier dus politiek verdedigd met de Resolutie 1999, waarvan er expliciet stukken worden geciteerd. Ik verwijs naar ..... voor een analyse van die resolutie.
De nieuwe toelatingsvoorwaarden worden “marxistisch” als volgt verantwoord, in dezelfde tekst (maar staan HAAKS op de -schuin-cursieve stukken in de – Tweede congres-documenten, hierboven) :

7.3. De betekenis van 'Een stap voorwaarts, twee stappen terug' van Lenin (1904)
Er zijn kameraden die zich verzetten tegen de invoering van een derde niveau van lidmaatschap met volgende argumenten: "Lenin voerde in 1904 een strijd tegen de opportunistische vleugel in de partij rond het punt 'Wie kan er lid zijn van de partij ? ' Lenin verdedigde dot iedereen lid van de partij kon zijn, die het partijprogramma aanvaardde, de partij materieel ondersteunde en lid -was van een van haar organisaties. Hij bestreed in deze kwestie de opportunistische vleugel die verdedigde dat alleen het erkennen van het programma van de partij en de materiele ondersteuning de twee noodzakelijke voorwoorden waren voor lidmaatschap van de partij. Het derde niveau van lidmaatschap dat de partij vandaag wil invoeren is gelijkaardig met de opvatting van de opportunisten. Daarom verwerp ik de invoering van dit derde niveau.”
Deze kameraad past het marxisme-leninisme op een dogmatische manier toe.
Lenin schreef in 1902 in 'Wat te doen?' over het belang van de theorie, dat iedere revolutionaire beweging de plicht heeft om de ervaringen van de andere landen te verwerken 2 Maar tegelijkertijd waarschuwde Lenin : Maar voor zulk een verwerken is de eenvoudige kennis van de ervaring of het afschrijven van de laatste resoluties niet voldoende.
Daartoe is nodig. dat men kritisch tegenover deze ervaringen weet te staan en haar zelfstandig weet te onderzoeken. 3 Men komt er dus niet met de citaten van Lenin over te schrijven en te wijzen op de oppervlakkige gelijkenissen tussen de huidige voorstellen van de partij en de toenmalige standpunten van de opportunist Martov in 1904. Men moet de argumentatie van Lenin zelfstandig onderzoeken en bepalen wat er in zijn argumentatie specifiek is en vanuit welke algemene opvattingen hij komt tot die specifieke argumentatie in de concrete situatie van 1904 in Rusland.4

In 1904 bestaat er in Rusland geen revolutionaire partij van het leninistische type. Lenin en zijn russische sociaal-democratische arbeiderspartij waren lid van de Tweede Internationale. Het reformisme had die Internationale al haast volledig in zijn greep. Het economisme en bijhorend opportunisme in organisatievraagstukken was de uitdrukking van het reformisme in de RSDAP. Lenin's bekommernis was van zich daarvan duidelijk te demarkeren. Hun probleem was : dat reformisme in de sociaal-democratische beweging buiten te houden , van zich af te schudden.
De revolutionaire beweging is enorm versnipperd en anderzijds groeit de massabeweging enorm. Het marxisme kwam meer en meer in de mode. Verschillende burgerlijke progressieven werden aanhangers van het legale marxisme', een samenraapsel van marxistische ideeën maar dat zich ontdaan had van alles wat essentieel was als marxistische doctrine. Lenin wilde een revolutionaire gecentraliseerde organisatie opbouwen met een revolutionair programma en waarvan de kern gevormd werd door beroepsrevolutionairen. Van daaruit verdedigde hij zijn 3 voorwaarden voor het lidmaatschap van de partij. Hij wilde kost wat kost de aanhangers van het legale marxisme weren uit de kern van zijn organisatie die hij wilde beginnen op te bouwen (en die pas in 1912 echt het levenslicht zou zien, na de volledige verwij dering van de mensjewieken uit de partij). Martov daarentegen verdedigde samen met alle opportunisten dat de aanhangers van het 'legale marxisme' zich ook lid zouden kunnen noemen van de partij.5 Lenin wilde een gedisciplineerde en gecentraliseerde organisatie van beroepsrevolutionairen oprichten. Martov en de andere opportunisten wilde de bestaande situatie bestendigen en verzette zich tegen de opbouw van een gecentraliseerde en gedisciplineerde organisatie.
De situatie waar de partij vandaag voor staat; is helemaal niet te vergelijken met de situatie van de bolsjewieken in 1904. Er bestaat reeds meer dan 20 jaar een gecentraliseerde organisatie, met een partijprogramma, met een bekwame leiding van beroepsrevolutionairen.
Men kan daarnaast ook niet zeggen dat vandaag het marxisme in de mode is. Ons probleem is zeker niet dat we 'elke staker' en al wie maar enigszins wil , ruim in de partij binnenlaten, wel integendeel. Veel voorhoede elementen, die echt voor de partij zijn bleven tot op heden buiten de partij. "Wij zijn vandaag niet in staat de sympatisanten duurzaam te omkaderen" (bilan 193) "We slagen er niet in onze aanhang te consolideren" (bilan 198) "Er is geen betekenisvolle uitbreiding van de troepen"(bilan 201) "Zonder vooruitgang, zelfs met kleine stappen, blijven de mensen niet (bilan 203) "De lidkaart is ook een wapen tegen het liberalisme. Men moot de mensen in de partij trekken en duwen en niet passief afwachten."(bilan 221) Het is juist omdat we gedurende 30 jaar aan een soliede organisatie gewerkt hebben dat we vandaag soepeler kunnen zijn dan Lenin in 1904 zonder dat dat automatisch gevolgen heeft voor het leninistisch karakter van onze organisatie. Maar deze maatregelen zijn wel noodzakelijk om de huidige problemen waar we reeds jaren mee kampen op te lossen.

DIT is een voorbeeld van BEWUSTE ontwikkeling van REVISIONSME. Er wordt ingegaan op een CITAAT uit een rapport van een militant, en dat citaat is OP ZICH inderdaad beperkt in zijn argumentatie en als zodanig “dogmatisch” te noemen. De ontwikkeling van de leninistische partijopvatting wordt hier in feite BEPERKT tot een organisatorische oplossing voor “de strijd tegen het opportunisme”. Maar in ieder geval, dogmatisch of/en beperkt of niet, die militant refereert in feite naar de OORSPRONKELIJKE standpunten inzake Partijopvatting die de PVDA op het Tweede congres, maar ook al AMADA in haar strijd met UCMLB (zie AMADA-brochure: "Laten we grondig de trotskisties-menchevistiese eenheidsteorie van UC(ML)B bekritiseren", EPO 1/2/1975.) had ingenomen.
Onze revisionist gaat in op het “wellicht beperkt en dogmatisch geformuleerde standpunt” om er dan, OP EEN GELIJKAARDIG DOGMATISCHE MANIER op te antwoorden, maar waar EIGENLIJK het standpunt wordt ingenomen: “De standpunten inzake Partijopvatting van zowel AMADA als die van de PVDA (op haar Tweede congres) zijn “niet aangepast aan de actuele situatie” en dit wordt “verholpen” met de invoering van “soepelere toelatingsvoorwaarden”. IN FEITE worden de standpunten bestreden over de aspecten van Partijopvatting zoals die verdedigd worden in “Van Tien An Men tot Timisoara” en worden de standpunten die de “dissidenten” hierover innamen in feite verdedigd! Het is daarom wellicht dat, hoewel op het Vijfde Congres dit boek (“Van Tien An Men tot Timisoara”) nog werd erkend als “partijdocument” het vandaag de dag NIET MEER TE VERKRIJGEN IS! (In mijn artikel “Peter Mertens liegt, de PVDAonder zijn leiding is lafhartig, ALLE huidige kaders en militantensuivistisch ...en “nieuwe” leden misleid." geef ik een aantal grote kenmerkende citaten uit “Van Tien An Men tot Timisoara”)
De verdere analyse en bespreking van het standpunt van het revisionistisch kader van de SOA wil ik nu even beperken tot een “parafrasering” van de eindconclusie: “Het is juist omdat we gedurende 30 jaar aan een soliede organisatie gewerkt hebben dat we vandaag soepeler kunnen zijn dan Lenin in 1904 zonder dat dat automatisch gevolgen heeft voor het leninistisch karakter van onze organisatie. Maar deze maatregelen zijn wel noodzakelijk om de huidige problemen waar we reeds jaren mee kampen op te lossen.
IN FEITE zijn de conclusies van onze revisionist:
Het is omdat de PVDA nu na 30 jaar geen revolutionair programma meer heeft, dat de toelatingsvoorwaarden soepeler kunnen zijn. De organisatie voorwaarden van onze organisatie kwamen overeen met die van de Bolsjewieken die zich na 1904 als fractie organiseerden in de sociaaldemocratische partij, maar die zijn nu, met het verlaten van een revolutionaire strategie “niet meer aangepast”. De maatregelen zijn noodzakelijk om de huidige problemen waar we reeds jaren mee kampen, namelijk het substantieel vergroten van stemmenaantal in verkiezingen, op te lossen.

Het doel van onze revisionist(en) wordt nu duidelijk als men nu opnieuw de conclusie van het begin opnieuw leest.
Door de toelatingsvoorwaarden te verlagen is er (vooral na 2008) een toevloed van leden geweest die het verleden van de PVDA (en haar vroegere acht congressen) niet kennen. Daardoor was het nu mogelijk (“bij meerderheid”)het marxisme, de communistische ideologie af te voeren, de banden met communistische (vroeger “zuster-”)partijen te verbreken en de banden met REFORMISTISCHE organisaties te verstevigen.

1 Groepslid: voorstel vanuit congres om naam basiscel te vervangen door groep. Het woord 'cel' is onduidelijk en werpt een overbodige drempel op voor heel wat mensen. Zo wordt er duidelijk een verschil aangegeven : men is 'groepslid' of lid'.
2 Wat te doen? P.32
3 idem
4 Wie nalaat om bij de studie van het marxisme concreet de vraag te stellen: "Wat is specifiek in de argumentatie" en "Wat zijn de algemene uitgangspunten van waaruit die specifieke argumentatie vertrekt" kan tot zeer absurde conclusies komen. In "Wat te doen?" zegt Lenin op een zeker ogenblik dat de partij terstond iedere arbeider moet vrijstellen. (bladzijde 153) We hebben in de partij intellectuelen gekend die met dat citaat in de hand verdedigden dat iedere arbeider vrijgesteld moest worden door de partij. Ook deze kameraden hadden geen onderzoek gedaan naar het specifieke en het algemene en kwamen als gevolg daarvan tot deze absurde gauchistische standpunten. De partij heeft toen terecht die standpunten verworpen. De vrijstelling was nodig voor de revolutionaire opvoeding van de arbeiders in de specifieke situatie van Rusland anno 1902. Maar zelfs Lenin voorzag reeds in 1902 dat dit geen algemeen geldende maatregel was. Op biz 154 verwoordde hij dit: "Maar wat in een politiek vrij land voor een aanzienlijk gedeelte vanzelf gebeurt. dat moet bij ons door onze organisatie worden volbracht. "
5 In "Wat te doen" staat dit verder uitgewerkt (biz 21-28) en daar trekt Lenin ook van leer tegen de opportunisten die de ervaringen va Duitsland blindelings na-apen. De Duitse partij had de Duitse legale marxisten (Bernstein) gekritiseerd maar niet uit de partij gezet. Dit werd door de Russische opportunisten aangehaald als argument om in Rusland ook de legale Marxisten toe te laten tot de partij. Lenin kritikeerde hen: "In Duitsland zijn de revolutionairen voor het behoud van hetgeen bestaat: voor het behoud van het oude revolutionaire program en tactiek. De opportunisten willen er verandering in brengen. En daar deze opportunisten slechts een zeer geringe minderheid uitmaken, kan men de beweegreden begrijpen, die de meerderheid ertoe bracht om zich tot het droge afwijzen van de nieuwigheden te beperken. Bij ons in Rusland zijn de opportunisten in de meerderheid en eisen zij het behoud van hetgeen er bestaat. De revolutionairen willen verandering. " En van daaruit kwam Lenin op voor een radicale breuk met deze opportunisten in de Russische situatie in tegenstelling met Duitsland.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten