Op de webpagina met de "raamanalyse", PVDA naNegende PVDA-congres: "....van het bolsjewistische type?"(5e congres, 1995), in het hoofdstuk 'Op Negende Congres
wordt standpunt bepaald "Wat is socialisme?"' staan
de, aan deze voorgaande, artikels.
Wat kan voor de
PVDA op het Negende Congres nog een "echt socialisme"
zijn of een mogelijk "te bestuderen voorbeeld van
socialisme"? Peter Mertens liet al weten: "Cuba is
het niet", "Noord-Korea is het niet", "de
Soviet-Unie van toen is het ook niet" en "Stalin en
Mao zijn in geen opzicht goed te bestuderen voorbeelden van leiders
die leiding geven aan een uitbouw en opbouw van socialisme".
Er is slechts
één model van "correcte uitbouw van socialisme"
voor de PVDA volgens de kaders Peter Frannsen, Boudewiijn Deckers en
Herwig Lerouge (en Peter Mertens heeft hen daarin niet
tegengesproken)....en dat is het China van NA 1978, waar met
de politiek "Hervorming en Opening", Deng Xiaoping het
"utopisch socialisme" van de "gauchist"
Mao Zedong STOP ZETTE en OPNIEUW de KAPITALISTISCHE
producktieverhoudingen versterkte, herstelde en verder ontwikkelde.
Vroeger in AMADA en in de PVDA, werd "aanbevolen" te lezen: De Morgenvloed en De Wind in de Toren, van Han Suyin. Verder werd ook "aanbevolen" te lezen: de boeken en artikels van William Hinton (In Monthly Review en uitgegeven door Monthly Review – het studiecentrum van de PVDA heeft altijd een abonnement gehad op MonthlyReview – ik weet dat omdat ik ooit op de studiedienst van de PVDA werkte), over de rol van de collectivisering en de uitbouw van communes in de opbouw van het socialisme in China. In Marxistische Studies verscheen nog een artikel van Hinton met KRITIEKEN op de "Hervorming en Opening" van Deng Xiaping na 1978. Ook EPO in de tijd dat ze nog vzw « Proletarische Opvoeding » was gaf ooit een vertaling uit van een studiereisverslag naar Datchai in China.
Deze
analyses zijn uit
het collectief geheugen van de PVDA "geschrapt" door de
PVDA-kaders Peter Franssen, Boudewijn Deckers en Herwig Lerouge.
Deze PVDA-kaders zijn ook de propagandisten van het China (na
1978)
van de "Hervorming
en Opening"
als "echt
en marxistisch verantwoord model van socialisme"
en als een correctie van het "utopisch socialisme" of het
"gauchisme" van Mao Zedong. Zij volgen hiermee in hun
standpunten Deng Xiaoping zelf maar ook Chroesjtsjov die de CPSU meesleurde in het revisionisme. (zoals
Peter Mertens met zijn oproep aan het congres om « de
misdaden van Stalin te veroordelen OOK Chroesjtjov hierin volgde....)
Zo kan men stellen dat het OFFICIEEL PARTIJ-STANDPUNT over wat socialisme is in feite STAATSKAPITALISME is en dat wat VROEGER als "een echt echt voorbeeld van reëel bestaand socialisme" werd bestempeld nu word VERWORPEN als "mogelijk (en te bestuderen) model".
Zo kan men stellen dat het OFFICIEEL PARTIJ-STANDPUNT over wat socialisme is in feite STAATSKAPITALISME is en dat wat VROEGER als "een echt echt voorbeeld van reëel bestaand socialisme" werd bestempeld nu word VERWORPEN als "mogelijk (en te bestuderen) model".
Opfrissing
van het collectief intern geheugen van de PVDA (en dat van hun kaders
zoals Peter Franssen, Boudewijn Deckers, Herwig Lerouge,....)
William
Hinton in «Fanshen» met een concreet voorbeeld
over de opbouw van het socialisme in China: Fanshen (te koop of/en online lezen) of Fanshen (downloaden als .pdf)
William
Hinton in Marxistisch Studies met een kritiek op het beleid van Deng Xiaoping: Études Marxistes n° 4, 1990-03-2, "Point de vue critique sur les réformes agricoles en Chine" William H. Hinton
William
Hinton over hoe Datchai zichontwikkelde als cooperatieve en later een onderdeel werd van eencommune.
William
Hinton in Datchai Revisited over hoe de verworvenheden van de
socialistische OPBOUW door het beleid van Deng Xiaoping AFGEBROKEN
werd.
EPO-uitgave
over Datchai, «Leren van Datchai», ik kocht dit
bij « koopjes » op een boekenstand op een
Marxistische Zomeruniversiteit waar ik mij voor had ingeschreven,
omdat Samir Amin daar een aantal uiteenzettingen kwam doen.
Tenslotte nu een voorbeeld van wat socialisme dan wél kan zijn (en wat
men eruit kan leren) in de vorm van één hoofdstuk uit
een boek dat ik ook bij de « koopjes » kocht op
dezelfde bovenvermelde boekenstand.
Het
hoofdstuk “Transformatie van de basis – de Chinese aarde
opnieuw gemodelleerd”, uit “China in 2001”
door Han Suyin in 1967 (China in the year 2001),
Nederlandse rechten: Lemniscaat Rotterdam 1968. (tussentitels van
mij, NICO)
China
is altijd essentieel een land van boeren geweest, een landbouwnatie.
Voor 1950 was vijfentachtig procent van de bevolking op het land
werkzaam, en produceerde primaire levensbehoeften, wat zaaien,
planten en oogsten meebracht; nu is dat percentage gedaald tot
zeventig.
Zoals
Buchanan en Tregear1
al opmerken, zijn de voornaamste kenmerken van de Chinese aarde haar
afwisseling, haar uitgebreidheid en haar nog niet aangeboorde
hulpbronnen. Sinds 1950 is de waardering van die natuurlijke
hulpbronnen aanzienlijk gewijzigd, waardoor, zoals Buchanan het
uitdrukt, 'één van de belangrijkste opvattingen in
de geografie, namelijk dat natuurlijke hulpbronnen culturele waarde
bezitten', geïllustreerd wordt. Net zoals over de Chinese
geschiedenis zijn er over de landbouw en de natuurlijke hulpbronnen
in China studies in overvloed, en die zijn meestentijds gebaseerd op
de onderstellingen: 'In China is geen olie te vinden' en 'Maar
dertien procent van de Chinese grond is vruchtbaar genoeg om bebouwd
te worden'. De schaarsheid aan minerale grondstoffen werd
tientallen jaren lang als een 'bewijs' beschouwd dat China nooit zou
kunnen worden geïndustrialiseerd. Op het gebied van de landbouw
werden de methodes van bewerking die vóór 1949
bestonden èn de bevolkingsdichtheid in bepaalde streken van
het Chinese laagland als bewijzen aangevoerd voor het feit dat China
op landbouwgebied op haar maximum stond. Maar deze beide
veronderstellingen zijn nu onjuist gebleken. De economen, die hun
berekeningen naar westers model op kapitaalsinvesteringen baseren als
voor de ontwikkeling noodzakelijk, hebben voortdurend een anders nog
niet onderzochte dimensie en vorm van kapitaal onderschat – een
bron die door René Dumont juist 'de belangrijkste en
kostbaarste bron van kapitaal' wordt genoemd, namelijk de investering
van menselijke arbeid. De transformatie van arbeid in kapitaal die de
grondslag was van de kapitalistische accumulatie in het westen (door
de slavernij en de goedkope arbeid in de kolonies) is voor China
belachelijk gemaakt, terwijl juist de mobilisatie van Chinese
werkkrachten onder voorwaarden, die als de dag van gistereen
verschilden met die welke in de negentiende eeuw in de fabrieken van
Europa golden, gedurende de laatste zeventien jaar een ononderbroken
succes is geweest.
Toen
de communistische partij aan de macht kwam had ze een behoorlijke
ervaring op het terrein van de landbouw en met allerlei vormen van
boerenarbeid. MaoTse-toeng had gedurende de periode van de Rode Bases
(1928-48) de partij opgeroepen om deze zaken te bestuderen.2
Toen de Koeomingtang Yenan economisch blokkeerde was een groot gebied
bij Nanniwan zó bewerkt dat er ook zonder bevloeiing oogsten
te voorschijn kwamen, terwijl handwerkers gestimuleerd werden om de
zo begeerde kleding en andere artikelen te vervaardigen. De bereiding
van zout was onder Tsjang een monopolie van het gouvernement en in de
communistische enclaves verboden; de boeren haalden nu weer net als
vroeger zout uit as en gesteente.3
Nu,
in 1967, is de landbouw nog steeds de brede basis van de economie,
hoewel de industrie die vroeger praktisch niet bestond al in
behoorlijke mate aanwezig is zodat gebruiksgoederen en producten
(inclusief die welke hun ontstaan aan de landbouw danken) veertig
procent van China's export uitmaken tegen vijf tot tien procent vóór
1949.4
De Chinese leiders zijn ervan overtuigd dat wanneer een land
voldoende voedsel voor de gehele bevolking voortbrengt dit een
hoeksteen is van de nationale onafhankelijkheid. De situatie in India
is een voorbeeld van een groot land met immense mogelijkheden op
landbouwgebied dat niettemin naar vreemde regeringen moet luisteren
omdat het niet voldoende voorbrengt om zijn bevolking te voeden. De
socialistische basis waarop het Chinese systeem geconstrueerd is ligt
op het land, niet in de stad. Daarom zijn de Chinese leidersook niet
bezeten door de gedachte dat vóór alles
'industrialisatie' nodig is, ten koste van de landbouw.5
'Een man moet eerst eten, dan kan hij pas werken.' Zichzelf kunnen
redden waar het op voedsel aankomt is een conditio sin qua non voor
zelfvertrouwen.
De
sleutelwoorden van de landhervorming waren 'klassenstrijd' en 'strijd
voor productie'.
De
landbouwhervormingsbeweging van 1949-52 was een klassenstrijd, een
opvoedend proces, waarbij het feodalisme dat de landheren zo eigen
was werd afgeschaft en een begin werd gemaakt met de collectivisering
van de landbouw. Langzaam werd met dit proces voortgang gemaakt,
eerst door middel van elkaar helpende teams, kleinere coöperaties
en daarna door grotere coöperaties, totdat men in 1958 zover was
dat communes konden worden opgezet. Het hele proces verliep veel
sneller dan degenen die er de plannen voor gemaakt hadden,
verwachtten – dat blijkt uit alle rapporten. De verrassende factor
in deze transformatie ligt in het feit dat die tot stand kwam in een
niet-gemechaniseerd, arbeidsintensief landbouwland, in volkomen
tegenstelling tot het Russische voorbeeld waar altijd sprake was van
'eerst tractors, daarna collectivisatie'. Het proces vormde ook een
aanwijzing van de Chinese voorkeurvoor een eigen, onafhankelijke
ontwikkeling, een trek die toen door veel experts nog niet onderkend
werd. En nu, zeventien jaar later, wordt het Russische voorbeeld door
westerse experts – en ook niet-westerse – niet langer als hét
model voor een communistische ontwikkeling gezien. Zij worden nu veel
meer geboeid door het Chinese.
De
landhervorming begon met het elimineren van de landheren. Maar een
hèrverdeling van het land onder vijfhonderd miljoen boeren6
zou geen enkel probleem oplossen omdat dan immers een economie van
kleinbedrijfjes zou ontstaan en niet wat men wenste en zocht: een
sterk vergrote opbrengst. Bij een dergelijke hèrverdeling zou
een gemiddelde farm niet veel groter zijn dan één
hectare, met een daarop wonende familie van vijf tot zes mensen. In
de jaren dertig werd een gemiddelde farm op ongeveer anderhalve
hectare geschat – dat werd in de jaren veertig nog tien procent
minder. (Vergelijk hiermee Engelan waar de gemiddelde farm ongeveer
dertig hectare groot is, en Amerika met ongeveer zestig hectare –
opgaven uit het jaar 1939). In 1936 bedroeg de opbrengst aan
voedingsgewassen 140 miljoen ton; in 1949 was dat 108 miljoen. De
werktuigen waren van een uiterste primitiviteit; omdat ijzer
praktisch uit de circulatie verdwenen was gebruikte met houten
ploegen, die door mensen werden voortgetrokken. Schoppen en patjols
waren zeldzaam. Men telde ongeveer vijftig miljoen dieren die bij het
werk gebruikt konden worden, een herverdeling van die trekdieren zou
geen enkele vergroting van de efficiency hebben meegebracht. Van de
ruim honderd miljoen hectare in cultuur gebracht land kon ongeveer
een zesde deel worden bevloeid; kunstmest was niet beschikbaar. De
dijken langs de rivieren verkeerden in ruïneuze toestand.
Ziekten, honger en wanorde teisterden het land.
Getrouw
aan het beginsel dat op alle niveaus theorie en praktijk in elkaar
moeten grijpen was de landbouwhervorming niet alleen in concreto een
afschaffing van het landherenstelsel en een eerste stap tot
collectivisatie maar ook een opvoedend proces, dat de psychologische
grondslag voor een socialistische ontwikkeling legde. De
sleutelwoorden van de landhervorming waren klassenstrijd en
strijd voor productie.
Van
de landhervorming heeft William Hinton7,
een Amerikaan die de hervorming een aantal maanden kon gadeslaan,
een levendige beschrijving gegeven; dat deden ook tal van Chinese
schrijvers. Een van die Chinese auteurs vertelde mij van zijn
ervaringen. Hij was bevriend met een landheer die er niet alleen zes
vrouwen op na hield maar ook nog de kinderen, meisjes en jongens, van
zijn huurders kocht of wegnam. Zijn persoonlijke lijfwacht van dertig
gewapende mannen terroriseerde het district dat hij bestuurde (want
hij was ook bestuursambtenaar). “Hoe heb ik een dergelijk monster
mijn vriend kunnen noemen!”, riep deze schrijver uit, toen hij er
tenslotte getuige van was hoe deze landheer door een rechtbank van
boeren berecht werd.
Door
de landhervorming werd een begin gemaakt met het proces dat men zou
kunnen noemen: de productieve krachten van de landelijke streken
vrijmaken – door alle remmende factoren weg te doen, zoals de hoge
pachten, de woeker, de onderdrukking en he gewapende geweld van de
landheren. Omstreeks 1952 was dit werk vrij grondig verricht. Geheime
organisaties, particuliere legertjes en diverse regelingen van de
Koeomingtang waren opgeruimd; emblemen van de taoïstische
geheime organisatie die de laatste twintig jaaralle met de landheren
en Tsjang Kai-shek onder één deken hadden gelegen
werden weggenomen of overschilderd. Er werden naar verhouding weinig
landheren terechtgesteld, eigenlijk alleen degenen die naast de
gewone uitbuiting van de boeren nog bepaalde misdaden hadden begaan;
zeer velen kregen een proeftijd, 'onder supervisie van de massa's'.
Zij ontvingen hun deel van het land om het te bewerken,8
werden beroofd van hun wettelijke rechten maar hun kinderen kregen de
mogelijkheden om te werken en onderwijs te ontvangen. Rijke boeren
ondergingen dit lot niet en delen tot op deze dag in de communes maar
vormen daar dikwijls een bron van onrust omdat er toch nog een soort
clan-feodalisme blijft bestaan. Ook deden kinderen 'en familieleden
van de landheren zich in bepaalde gebieden als arme boeren voor,
waardoor zij zelfs nog tot in 1961 er in slaagden kaderleden te
worden, partijleden, boekhouders en accountants in de productie-teams
van de communes. In 1966 zei een boerenmeisje, vijfentwintit jaar
oud, dat de leiding had over een productie-team: “ Een rijke boer
of een ex-landheer in je commune hebben is een adder aan je boezem
koesteren. Zodra er iets verkeerd gaat staan zij klaas om van de
situatie te profiteren.”
In
Rusland zijn de koelakken op een veel grotere schaal fysiek
geëlimineerd, waarschijnlijk omdat er geen scherp onderscheid
tussen de klassen op het platteland werd gemaakt zoals dat in China
gebeurd is.9
In China zijn inderdaad landheren en hun aanhang fysiek geliquideerd,
maar heropvoeding en werken onder toezicht waren primair.10
In
1952 toen de teams tot wederzijdse hulpverlening goed functioneerden
bedroeg de oogst aan voedingsgranen 150 miljoen ton. In 1953 werd het
eerste vijfjarenplan gelanceerd en kwamen coöperaties aan de
orde. Op dit punt gearriveerd ontstond er in de communistische partij
verdeeldheid over het vraagstuk van de collectivisatie van de
landbouw.11
“Het
is een vaste wet dat wanneer het feodalisme op het platteland een
overwonnen zaak is geworden men daar onenigheid krijgt over de vraag
of men de kapitalistische of de socialistische weg moet inslaan. Het
is óf het een, óf het ander; een middenkoers varen is
niet mogelijk. Sommige kameraden nemen in hun houding jegens de
bourgeois-democratische revolutie een radicaal standpunt in, maar dat
de boeren hun land hebben teruggekregen vinden ze genoeg ... Zij doen
dus geen scherpe keuze, zweven tussen socialisme en kapitalisme in,
en zijn er meer op uit om de economie van de kleine boerenbedrijfjes
in stand te houden dan aan de transformatie van al die bedrijfjes in
een socialistische landbouwgemeenschap leiding te geven. Deze
kameraden realiseren zich niet dat die kleine bedrijfjes voor de
boerenstand allerminst ideaal zijn, maar een tuin vormen waarin het
kapitalisme gaat groeien ... Door die kleine bedrijfjes worden
kapitalisme en bourgeoisie aangemoedigd, op een enorme schaal, en dat
gebeurt spontaan, elke dag.”12
De algemene lijn van de partij, die de socialisatie van het
platteland voorstond, overwon; in 1952 waren ongeveer 50.000 families
in gecollectiviseerde farms ondergebracht; in 1955 zeventien miljoen,
in 1956 honderdtien miljoen of meer dan vijfennegentig procent van de
boerenbevolking.
De
'spontane terugkeer naar het kapitalisme' die de boer op het
platteland zo eigen is en die al in 1953-54 opgemerkt werd bleek
telkens weer één van de tegenwerkende factoren bij het
maken van plannen te zijn. Dat zal wel zo blijven totdat er een
'nieuwe, socialistische mens opkomt die totaal andere denkbeelden
over zichzelf en over eigendom heeft'. Men is het erover eens dat ook
nu die kapitalistische neigingen en tendenzen nog niet uitgeroeid
zijn13,
want ze horen bij de traditionele boer die zijn veiligheid zoekt in
zijn landbezit. Daarom heeft men op grote schaal getracht de mensen
een socialistische opvoeding bij te brengen; daarom ook is de huidige
culturele revolutie begonnen. De 'kapitalistische' instelling van de
boer moet veranderd worden anders is het opnieuw modelleren van de
Chinese aarde gedoemd te mislukken. Door de stijgende
levensstandaard, de steeds groter wordende technische en
wetenschappelijke kennis en het feit dat de boeren deelnemen aan
collectieve werkzaamheden wordt naar een hoger niveau van
bewustwording gestreefd. En tenslotte helpen allerlei politieke en
economische studies, in het bijzonder die van Mao Tsetoeng, de boeren
die nu immers lezen kunnen, om tot een eensgezinde, wetenschappelijke
houding en aanpak te komen, zich dieper bewust te worden van de grote
doeleinden die bereikt moeten worden en hun eigen begeerten in te
tomen.
Voor
de toekomstige mechanisatie en electrificatie van geheel China is de
inrichting van een gecollectiviseerde socialistische landbouw
essentieel. Van de stappen die men neemt om de commune tot een succes
te maken hang de gehele architectuur van China's toekomst af – het
moet een 'vooruitstrevende, industriële, moderne en
allesomvattende socialistische staat worden'.14
Alleen
collectivisatie kan de omstandigheden scheppen die de feodale boer in
staat stellen een ontwikkeld en wetenschappelijk geöriënteerd
man te te worden, de tegenhanger van de ontwikkelde arbeider in de
techniek. Uit de grote mensen-oceaan van dusver gedegradeerde en
onderdrukte boeren zouden dan miljoenen vernieuwers, uitvinders,
experts en technici kunnen voortkomen die een nieuwe wetenschap gaan
creëren, een nieuwe kunst en literatuur, een nieuwe wereld. 'Het
doel van de collectivisatie is om op de duur 'het verschil tussen
stad en dorp, tussen boerenarbeider en fabrieksarbeider, tussen
handenarbeid en intellectuele arbeid zo klein mogelijk te maken'.
Zowel
bij de revolutie als bij de opbouw was de boerenstand de essentiële
basis van de gehele structuur, materieel en sociaal.
De
uitbouw van communes: een leerproces met vallen en opstaan
Met
de samensmelting van een aantal collectieve boerderijen in Honan
begon spontaan een beweging om communes op te zetten, achttien
maanden vóór, in 1958, de communes officieel op het
programma kwamen te staan. In zes maanden werden 26.000 communes
ingesteld, maar in 1962 bleken deze 26.000 te omvangrijk te zijn
omdat ten eerste de toestand van de verbindingsweggen nog te
primitief was en ten tweede beheer en administratie door een nog te
weinig op niveau staand kader in gebreken bleven. Zij werden toen
verdeel in 74.000, met een gemiddelde van tien coöperaties per
commune (in 1956 waren er 760.000 coöperaties).
Die
communes waren een persoonlijke schepping van Mao Tsetoeng, die
maandenlang op reis was geweest om de zaken te onderzoeken. In het
begin werden die communes niet serieus genomen en belachelijk gemaakt
– er werden fouten begaan en de ontwrichting werd door
weersomstandigheden in de hand gewerkt – maar ze hebben de
beginmoeilijkheden overleefd, zijn tot bloei gekomen en blijken de
gestelde doeleinden te bereiken. En dat niet alleen in de
landbouwsector, maar ook bij de snelle socialisatie van het gehele
Chinese volk en de ver doorgevoerde decentralisatie die in 1956
begon. De communes spelen ook een grote rol bij de Chinese strategie
om zichzelf in het geval van bomaanvallen (kernbommen zowel als
conventionele) te verdedigen door het scheppen van centra die geheel
selfsupporting zijn. Zo is China een gedecentraliseerd15,
als het ware cellulair levende gemeenschap geworden, geen
gemechaniseerd systeem; en het land is, wanneer massale
luchtbombardementen zouden worden uitgevoerd, onoverwinnelijk.
In
1958 bleken er weer twee tendenzen bij de leiders van de
communistische partij te overheersen. De ene was dat men dóór
moest zetten, de 'massa's mobiliseren' en 'door de opkomende vloed
van revolutionaire enthousiasme een materiële transformatie
laten bewerkstelligen'. Concreet uitgedrukt betekende dit dat de
communes hun gang maar moesten gaan en de benodigde arbeiders maar
bij elkaar moesten brengen om zo in staat te zijn door gezamelijke
arbeid de nodige irrigatiewerken aan te leggen, heuvels te
terrasseren, kanalen en waterreservoirs te graven, braak liggend land
in cultuur te brengen. Dit alles omvatte dus het inzetten van grote
aantallen werkkrachten voor het construeren van een infrastructuur
die niet dadelijk zichtbare resultaten zou opleveren. De andere
tendens was er één van 'langzaam aan doen', die op den
duur toch niet in het belang van de natie zou zijn geweest. De grote
meerderheid van de arme boeren bleek, zo meldden de rapporten, vóór
snel werken te zijn en in de jaren 1958 en 1959, de eerste jaren van
de communes en de Eerste Grote Sprong Voorwaarts in de industrie
heerste er een overweldigend enthousiasme. Klaarblijkelijk was Mao
een groot voorstander van het 'doorzetten' in de communes geweest; de
daardoor veroorzaakte toeneming van de opbrengsten maakten het
mogelijk om de grote sprong voorwaarts in de industrie te doen. Er is
in hem een neiging tot durven, tot een zekere stoutmoedigheid
waarover vaak afkeurend als 'extreem' en 'gedoemd om te mislukken'
gesproken wordt, maar die in de omstandigheden waarin China zich
bevindt telkens weer blijkt het bij het juiste eind te hebben. Mao
Tse-toengs 'oorlog' tegen het timide feodalisme, tegen serviel
imiteren, tegen onbeweeglijkheid, tegen wat hij noemde 'de resolute
terugdeinzers' in de partij past volkomen bij zijn gedrag tijdens de
Lange Mars en de burgeroorlog met Tsjang Kai-shek (1946-49). Het
cyclonisch tempo waarin de veranderingen zich tenslotte voltrokken
zou zonder hem nooit bereikt zijn. Voor China betekende de houding
die door het experiment met de communes en de sprong in 1958
geschapen werd een intellectuele en psychologische overgang naar de
twintigste eeuw. Stoutmoedigheid en experiment vervingen de veilige,
traditionele gewoonten. Het motto dat de jeugd nù wordt
bijgebracht is 'durven' – vroeger was het 'gehoorzamen'.
De
communes hadden zowel in het succes als in het falen van elk nieuw
experiment hun aandeel want zij waren van een vorm die tot nu nergens
anders in de wereld bekend was.16
Een socialistische collectivisatie op hoog niveau zoals die in het
systeem van de communes bedreven werd vóór nog de
mechanisering voltooid was lokte veel kritiek van andere
socialistische staten uit. China's telkens aangehaalde bewering dat
het 'binnen een jaar ' communistisch zou zijn impliceerde gelijkheid,
zo niet superioriteit op het gebied van de ideologie17
en dat irriteerde Moskou.
De
theoretische strijd of een maatschappij het communistisch stadium
binnen kan treden vóór er overvloed is gecreëerd
hangt voornamelijk samen met de definitie van 'overvloed' voor de
massa's. In het geval van China zei Mao Tse-toeng dat 'we niet kunnen
wachten en maar hopen dat de machines uit de hemel zullen vallen'
terwijl ondertussen de economie van de kleine producenten en van de
pas van het feodalisme bevrijde boerenstand stagneerde en China
terugviel in de armoede. Alleen door het efficiënt samenbrengen
van het arbeidskapitaal (China's hoofdbron van kapitaal) en alleen
door een verbetering van dit kapitaal (door onderwijs, zowel politiek
als technisch) zou een transformatie mogelijk worden.
Het
Twaalfjarenplan (van 1956 tot 1967) voor de ontwikkeling van de
landbouw verschafte een raam waarbinnen men beginnen kon het
analfabetisme uit te roeien, scholen in te richten; tegelijkertijd
wilde men zowel onder het kader als onder de gewone boeren de
socialistische bewustwording groter maken, en miljoenen mannen van
het lager kader trainen in allerlei landbouwtechnieken.
Het
denkbeeld dat het 'veranderen' van de mens net zo nodig is als de
transformatie van de aarde waarop hij leeft, vormt de essentiële
karakteristiek van de manier waarop Mao het probleem om tot
socialisme te komen aanpakt.
Vóór
1949 kon op het platteland ten hoogste vijf procent van de mensen
lezen en schrijven. Op dit ogenblik is er niemand onder
de veertig die analfabeet is.18
Dit betekent dat nu meer dan zestig procent van de
plattelandsbevolking in China lezen en schrijven kan.
In
1949 was er geen enkele boer die iets over wetenschappelijke
onderzoekingen op zijn gebied wist; nu in 1967 zijn er niet minder
dan zes miljoen wetenschappelijk gevormde boeren, die niet alleen op
de hoogte zijn van de wijzen waarop zaad en grond verbeterd kunnen
worden maar die ook zelf proeven kunnen uitvoeren, conferenties
houden en op verschillende bijeenkomsten hun kennis dóórgeven.
Wat
in deze Chinese ontwikkeling van de landbouw het meest opvalt zijn de
verschillen met het Russisch voorbeeld. Van het begin af waren de
collectieve farms bij de Sovjets uitgerust met werkplaatsen voor de
machines van de tractors, terwijl op het Chinese platteland het
socialisme met behulp van arbeidsintensieve methoden werd
geconstrueerd, hoewel mechanisatie en elektrificatie hand over hand
toenemen.
In
1966 bezaten 1300 van de 2613 landbouwdistricten
elektriciteitscentrales (tot 1950 nog volkomen onbekend) die
hoofdzakelijk gebruikt worden om het water in de irrigatiekanalen te
pompen.
Sommige
communes zijn nu gemechaniseerd, wat inhoudt dat het meeste werk nu
door machines wordt verricht terwijl men vroeger uitsluitend op
handenarbeid was aangewezen. Maar verreweg de meeste van de communes
hebben nog maar een begin van mechanisatie, voornamelijk ten dienste
van de irrigatie. Elektrische pompen maken dat men over ruim een
derde aantal arbeiders méér beschikken kan, maar
vijfenzeventig procent van het werk op het land gebeurt nog door
mensenhanden. Men hoopt binnen twintig jaar zover te komen dat alle
communes gemechaniseerd en geëlektrificeerd zijn.
Maar
het economische bestek van de commune moet méér zijn
dan dat van een gemechaniseerde landbouw-eenheid naar Russisch model.
De commune moet de eenheid worden waarop de socialistische staat
wordt opgetrokken – de sociale, economische, culturele, politieke
en militaire (zelfverdedigings) eenheid. Dat betekent dat de commune
zowel geïndustrialiseerd moet worden als een collectieve
boerderij vormen, die bestand is tegen overstromingen en droogte.
In
1958 zei Mao Tse-toeng dat de commune 'industrie, landbouw, cultuur,
handel en militaire zaken omvat ... mensen van allerlei beroepen en
handel insluit ... de volkscommune verschilt in natuur van de
landbouwcoöperatie ... heeft te maken met de urbanisatie
van het platteland, met de ruralisatie van de steden, zodat de
maatschappij in haar geheel tot verandering komt'.19
De
commune zal alle lokale bestuursadministratie overnemen; zij vormt
het instrument waardoor het privaat bezit van de productiemiddelen
wordt geëlimineerd (het eigen stukje grond bleef nog tot op
heden bestaan maar is snel bezig te verdwijnene).20
Elke commune wordt een agro-industrieel complex dat zijn eigen zaken
beheert, een kleine staat op zichzelf maar door banden van culturele,
economische, politieke en militaire éénmaking met de
andere is verbonden.
Het
bij de boeren ingevoerde loonsysteem dat op voor het werk gegeven
punten berust zal het verschil tussen boer en industriearbeider
steeds kleiner maken.
Een
gedecentraliseerd, buigzaam maar toch soliede geweven sociaal
economisch patroon komt tot aanzijn, een patroon dat gemakkelijk
gewijzigd kan worden. Het voorspelt de 'verlandelijking' (misschien
in de toekomst de afschaffing) van de steden zoals ze geworden zijn,
bolwerken van eigendom en luxe, forten tegen een opstandige
boerenbevolking. Traditioneel is de stad altijd een bolwerk geweest
van exploitatie-systemen, tégen de aanvallen van het
platteland. De ontwikkeling van de steden is in de geschiedenis
altijd een ontwikkeling geweest die de despotische macht in de handen
van de regerende klasse legde. In Europa groeide de feodale stand
rondom het kasteel van waar de landheer-baron zijn macht uitoefende;
aan de voet van het kasteel nestelden zich de centra van handel en
markt. De kapitalistische stad is de zetel van het geld, van de
banken en andere 'bolwerken van het kapitalisme'. De stad in Azië
is in bepaald opzicht tot een doofpot geworden, tot een smoorspoel,
een ongevoelige metropolis die de hongerige miljoenen van het
platteland aanlokt en ze dan in een schrikaanjagende ring van
achterbuurten en slums rondom haar zo glanzende en weelderige hart
neerkwakt. De enorme steden van de Derde Wereld bezitten een economie
waardoor hun eigen landelijke districten worden onderdrukt en
uitgebuit. De stad is ook het bolwerk van essentieel bureaucratische
diensten en departementen, bevorderlijk voor onbeweeglijkheid, luxe,
corruptie en een 'zacht' leven.
Mao
Tse-toeng weet waar hij over spreekt, want voortdurend moet er strijd
geleverd worden tegen de partijleden die zacht beklede zetels achter
lessenaars in grote steden begeren. In 1958 werden niet minder dan
zes miljoen leden die tot het kader in de steden behoorden
'teruggezonden' naar het platteland om daar het contact met de
realiteit te hernieuwen!
De
commune maakt het idee
van de stad als een centrum van cultuur, een verzamelplaats van
wetenschap en kunst, een bolwerk van allerlei instellingen, de zetel
van de regering, overbodig. Het is een kenmerk van de hedendaagse
massale decentralisatie dat de stad als zodanig geen hersens,
talenten en technisch kunnen van het platteland weg moet halen.
Integendeel, het omgekeerde proces wordt uitgevoerd –
miljoenen ontwikkelde jonge studenten en docenten worden uit de
steden weggehaald en overgeplant in de communes.
De
sociale organisatie van de toekomstige communistische maatschappij
zal haar centrum vinden in de commune, die tegelijk stad is en
platteland, markt en centrum van productie, en waar geen onderscheid
meer wordt gemaakt tussen boer, arbeider, militair en kantoorklerk,
geen onderscheid tussen industriële arbeid en boerenarbeid.
Omdat de modernisering meer overvloed brengt zal de droom van een
communistische gemeenschap in de commune 'hoewel het misschien nog
wel een eeuw kan duren' terzelfdertijd werkelijkheid worden als de
vernieuwde mens, begeleidend verschijnsel van de vernieuwde aarde,
realiteit wordt. Met zijn brandpunten van cultuur, communicatie,
verdediging, opvoeding; met zijn eigen fabrieken, zijn eigen
voedselproductie en zijn eigen markten wordt de commune een cel, een
buigzaam miniatuur van de gehele staat. Weer vinden we in dit concept
de niet-mechanische, zich aanpassende 'menselijke' trek die zo
karakteristiek is voor Mao Tse-toeng. Zijn visioen van rationeel
leven is zeker essentieel uitvoerbaar, vooral in een moderne staat
die uitgerust is met televisie, telefoon en jet-transport (zoals
China van plan is te organiseren). De vele problemen die de uit de
tijd zijnde steden van het westen opleveren, met hun slums, hun
verkeerschaos en overbevolking, kunnen het China van morgen bespaard
blijven. In de Chinese communes komen supermarkets, parken,
fabrieken, scholen en recreatieoorden – allemaal zaken die vóór
1949 op het Chinese platteland onbekend waren. Dat 'geheel China één
grote tuin zal worden' is nu nog een sterk overdreven lyrische
beschrijving, maar wanneer men, zoals ik, dezelfde plaatsen
herhaaldelijk heeft bezocht, lijkt die droom niet meer zo
verschrikkelijk ver weg. Onlangs zei een lid van de commissie voor
economische planning: 'Steden gaan we niet meer bouwen.'21
Er
is in het hedendaagse China geen gebouw, weg of fabriek, geen kanaal,
school of hospitaal dan niet op de volgende drie grondslagen staat:
a)
Hoe worden de belangen van het volk op lange termijn op de beste
wijze gediend – dus niet alleen nú, maar ook in de komende
dertig jaar waarbij is gerekend op vijftig procent méér
gebruikers.
b)
Hoe wordt met een minimum aan kosten een maximum aan rendement
bereikt en de kosten voor de staat zo laag mogelijk gehouden door
vrijwillige arbeid van de commune zélf.
c)
Hoe worden deze plannen het best in het geheel ingepast, zowel met
het oog op een ontwikkeling in vrede, dus zonder oorlog, als met het
oog op de strategie van de verdediging bij een mogelijke oorlog.
Hoewel
bij de tegenwoordige stand van zaken, nu elke commune op zoveel
mogelijk manieren selfsupporting wil zijn, een verdubbeling van de
inspanning onvermijdelijk is, worden er al regionale plannen gemaakt
naarmate het transport verbetert.
De
commune zal dus in het jaar 2001 de grondslag zijn waarop China dan
gebouwd is – de sterke voedsel- en industrie-eenheid van het land.
Gedurende de laatste vier jaar zijn ongeveer anderhalf miljoen jonge
intellectuelen over de communes verdeeld. In de volgende tien jaar
zullen daar nog twintig maal zoveel bijkomen, bijna allemaal mensen
onder de dertig; zij moeten op het platteland 74.000
techno-industriële 'pools' bouwen. Arbeiders, technici en
handwerkslieden zijn al naar de communes verhuisd ten einde daar te
starten met fabrieken, elektrische pompstations, kleine hoogovens en
fabriekjes voor kunstmest. Sinds 1958 zijn grotere fabrieken (voor
gereedschapswerktuigen) dáár op het platteland
gesitueerd waar ze omringd worden door communes die voor het voedsel
zorgen en ook voor de reserve-mankracht aan geschoolde en
half-geschoolde arbeid (zoals in de bouwsector.22
De Chinezen zeggen dat een land als het hunne dat arm is aan kapitaal
maar rijk aan mankracht de productie verreweg het beste door middel
van communes kan organiseren. De commune heeft al bewezen dat ze ook
op het gebied van het onderwijs grote voordelen heeft. Daarom zullen
universiteiten, landbouwscholen en technische scholen steeds meer uit
de steden worden weggetrokken en naar de communes overgeplant; over
nog eens twintig jaar zal het analfabetisme zijn uitgeroeid en zal
China over een enorm reservoir van wetenschappelijk-technisch
ontwikkelde boeren beschikken. Tegen die tijd zal, naar men hoopt, de
mechanisatie van de landbouw voltooid zijn, waardoor de helft van de
menen die men nu nog op het land nodig heeft, vrijkomt voor de
industrie. Maar deze industrie zal geheel in de communes worden
ondergebracht en niet in de steden.
In
hun eerste jaren werden de communes door verschillende excessen
geplaagd die gretig in de westerse pers werden gepubliceerd:
a)
De toewijzingen van mankracht waren slecht georganiseerd. Men riep de
boerenarbeiders op om aan industriële projecten mee te werken
(zoals het bouwen van hoogovens), om te helpen bij het aanleggen van
stuwmeren en bebossingsprojecten zonder voldoende rekening te houden
met de eisen die door zaaien en oogsten aan de mensen werden gesteld.
Als gevolg daarvan lag de grootste oogst die China ooit had (in
1958), schrijft A.L. Strong23,
weg te rotten op het land terwijl de boeren met stuwmeren bezig
waren. Uit rapporten blijkt dat dit niet minder dan zeventig miljoen
boeren waren, terwijl een verdere achttien miljoen bij het bouwen van
technische instituten in de steden betrokken waren, of in pas
opgerichte fabrieken moesten werken en dat niet konden omdat er nog
geen machines waren en grondstoffen; al die tijd moest de staat de
mensen voeden en loon uitkeren.
b)
De campagne om overal op het platteland kleine hoogoventjes te
bouwen slokte weer veertig miljoen mensen op, en onttrok die aan hun
werk in de landbouw. Het resultaat was ook hier dat gehele oogsten
van katoen en tarwe op de velden bleven staan. In één
provincie werden twaalf miljoen boeren 'in reserve” gehouden om
projecten uit te voeren die nooit gerealiseerd werden.
c)
Onervaren kaderleden die voor de eerste keer op het platteland
terecht kwamen maakten allerlei fouten omdat zij zich niet aan de
'conservatieve' boeren wilden storen maar met hun eigen
lievelingstheorieën voor dag kwamen. Zij lieten bananenbomen
omhakken om meer rijst te kunnen planten en brachten zo de
dorpseconomie, van bananen afhankelijk, in gevaar. Er werden gewassen
geplant die niet geschikt waren voor de grond en meer dergelijke
manifestaties van het bureaucratische verlangen om maar te kunnen
heersen vloeiden voort uit onervarenheid, haast en de begeerte om
eigen lievelingstheorieën in praktijk te brengen, een soort
'feodalisme' waarvan Mao schreef dat het “zich zo sterk weet te
verschansen ... zelfs bij leden van de partij'.
d)
In 1960 werden de Russische technici plotseling teruggeroepen,
machines werden door Rusland niet meer geleverd, evenmin onderdelen.
De industrie kwam als gevolg hiervan praktisch tot stilstand. Om de
essentiële industrieën weer opnieuw te organiseren had men
bijna een jaar nodig, het reorganiseren van de andere duurde veel
langer. De schade beperkte zich niet tot de industrie maar werd ook
voelbaar op het platteland omdat de vervaardiging van betere
werktuigen, van pompen en staal voor ploegen een tijdlang stilstond.
e)
En tenslotte waren er nog de natuurrampen.24
De jaren 1958 tot 1961 kenmerkten zich door grote overstromingen en
door droogten. Ik heb streken in Szechoean bezocht waar zelfs
bamboestoelen totaal verdroogd waren, een verschijnsel dat zich in
geen eeuw had voorgedaan. In het noorden droogden hele streken bij de
Gele Rivier uit door gebrek aan regen (driehonderd dagen zonder
regen), gedurende twee achtereenvolgende jaren. Bij deze rampen
kwamen nog de insectenplagen, vooral die van de sprinkhanen.
f)
De plotselinge 'collectivisering' van grote aantallen varkens en
ander vee zonder dat voor voldoende stalling en voedsel was gezorgd
deed allerlei ziekten ontstaan zodat er bijvoorbeeld in het
noordwesten een epidemie van varkenspest uitbrak die de varkensstapel
decimeerde.
g)
De opgeblazen statistieken uit de jaren 1958 en 1959, die door
overenthousiaste boeren waren opgemaakt, werden door het geestdriftig
kader nog meer overtrokken. In sommige communes dacht men dat men al
in Utopia terecht was gekomen; de mensen slachtten al hun varkens en
aten ze op. Men ging bioscopen bouwen, wilden televisie; twee miljoen
arbeiders werden voor het geweldige Sanmen stuwdam-project ingezet
terwijl er niets van terecht kwam omdat de Sovjets zich terugtrokken
en zelfs de tekeningen meenamen!
Toch
bleven de prijzen stabiel, de mensen werden op rantsoen gesteld,
zodat het voedsel eerlijk verdeeld werd, het systeem stortte niet in
elkaar en er was geen hongersnood.25
Binnen de drie jaar had het land zich hersteld en in 1964 bleek er
een klein overschot aan vlees, eieren en groenten te zijn.
Door
de distributie werd hongersnood voorkomen; over het algemeen at men
op het platteland beter dan in de steden. Tal van communes hielden
hun graan voor zichzelf, andere verkochtten te veel aan de staat en
hadden een tekort. Niemand verdronk bij de overstromingen want er
werden reddingsdiensten ingesteld waarbij men zelfs van helicopters
gebruik maakte; bij de reddingsoperaties speelde ook het leger een
grote rol. In de steden ontstonden voedseltekorten en er werd
ontbering geleden, maar de distributie bleef eerlijk en de prijzen
gingen niet omhoog. Inflatie was er niet. In de landelijke districten
werden vrije markten toegelaten wat in de westerse pers begroet werd
als een bewijs dat de communes tekort schoten en men naar de vrije
onderneming terugkeerde. Evenzo werden de eigen stukjes land die
gedurende de slechte jaren meehielpen de boeren in leven te houden,
als de ondergang van de collectivisatie beschouwd. Maar beide waren
tijdelijke maatregelen en bedoeld om de chaos door het mislukken van
de arbeidersmobilisatie te boven te komen. Het eigen stukje land en
de vrije markt zijn lapmiddelen waarmee de Chinese landbouwproblemen
niet worden opgelost – een modernisering, gepaard met sterk
vergrote opbrengsten, kan alleen door het socialisme van de communes
verkregen worden.
Ondanks
fouten (die werden rechtgezet!) bewezen de communes hun belang en
noodzaak
Toen
de zaken na 1962 een gunstige keer namen begonnen de irrigatiewerken
en de herbebossingsprojecten die door de boeren in 1958-59 uitgevoerd
waren hun geld op te brengen.
In
1950 was ongeveer 16 tot 20 miljoen hectare land bevloeid, in 1957
was dat gestegen tot ongeveer 30. In de jaren 1858-59 werd dat nog
eens 24 miljoen hectare geïrrigeerd zodat er nu 54 miljoen
bevloeid kan worden uit een areaal van 120 miljoen die in cultuur
zijn gebracht.26
Wanneer men de bevloeiingswerken die te haastig werden uitgevoerd en
de grond uitloogden niet in rekening brengt zou men kunnen schatten
dat in de twee jaren van 1958 tot 1960 ongeveer 40 miljoen hectare
geïrrigeerd werd. In de provincie Kwangtoeng wordt nu negentig
procent van het land bevloeid, in tegenstelling met dertig procent
vóór 1949. In 1966 werd medegedeeld dat de totale
oppervlakte bevloeid land twee-en-een half maat zo groot was
geworden, zodat een gebied van 60 miljoen hectare geïrrigeerd
is, of bijna de helft van alle in cultuur gebrachte land, tegen een
zesde van vroeger.
Vóór
1949 was maar vijf procent van China bebost. Gedurende de eerste
jaren na 1949 begon men bomen te planten maar pas toen de communes
geïnstalleerd werden begon de herbebossing op grote schaal en
werden in de jaren 1958-59 dertig miljard bomen geplant.
Woestijngebieden van duizend kilometer lengte werden van kris-kras
lopende boomgordels voorzien en verbeterd. Sindsdien is men blijven
doorgaan met bomen planten en men verwacht dat over vijftig jaar
twintig procent van het Chinese land bebost zal zijn.
De
jaren 1958-60, bekend als de jaren van de communes en de Eerste
Sprong Voorwaarts in de industrie, moet men zien als jaren waarin
veel werd bereikt maar waarin ook veel scheef ging. Harde lessen
werden geleerd; er werd ondervinding opgedaan; veel werd zowel door
onervarenheid als door het weer, vernietigd en verwoest. Maar uit dit
alles verrezen de veerkracht en het ondernemingsvermogen van het
Chinese volk en bleek het nut en de betrouwbaarheid van de
organisatie op basis van de communes.
In
januari 1961 werd een vernieuwde regeling aangekondigd. Dwalingen en
fouten van beoordeling werden openlijk aan de publiciteit
blootgegeven. Over één zaak werd niet gesproken – het
terugtrekken van de technici door de Sovjet Unie, en de pogingen van
die kant om de industrie lam te leggen. Dat gebeurde pas anderhalf
jaar later.27
Sinds
1964 is de oogst aan voedingsgranen, die onder de 200 miljoen ton
bleef, gaan toenemen; in 1966 werd 220 miljoen ton geoogst (een
afschrijving van tien procent vóór de oogst wordt
opgeslagen is toegestaan, die tien procent wordt waarschijnlijk door
de communes als reserve gebruikt, en als veevoer). Beslissingen op
het gebied van de productie, de administratie en de boekhouding
resulteerden in een 'stroomlijnen' van de administratie in de
commune. 'Onder geen enkele voorwaarde mogen mensen die met de lokale
omstandigheden niet vertrouwd zijn de productie-teams requireren om
gewassen te planten die niet bij de omstandigheden en lokale
condities passen. Een bijzonder duidelijke richtlijn.
Omdat
de communes voor het welzijn van haar leden verantwoordelijk waren
was nergens hongersnood uitgebroken en was geen enkele commune
ineengestort – daarom werden de commune nu versierd met de naam: de
ijzeren rijstkom. In diezelfde jaren werd in Canada tarwe aangekocht
om de mensen in de kuststeden te voeden en dat is sindsdien zo
gebleven. Men ziet dit als een Chinese bekentenis dat het land op
gebied van de tarwe nog niet selfsupporting is, en China spreekt dit
niet tegen.
Daarentegenover
staat dat het gebied waarin rijst wordt geplant enorm is toegenomen
en zich tot Mantsjoerije uitstrekt; rijst wordt geëxporteerd
naar de Zuid-Aziatische markten, naar Albanië en naar Cuba. Een
ton rijst brengt meer deviezen op dan een ton tarwe, maar het is
duidelijk dat er op het gebied van de tarwe een klein tekort is;
China doet zijn best om dat te elimineren.
De
verdere ontwikkeling in de landbouwsector berust op het ontginnen van
land, dat geschikt is om in cultuur te worden gebracht, op het
aanleggen van irrigatiewerken, beter beheer van het beschikbare water
en de verbetering van de bestaande cultuurlanden. Ontginningen worden
in hoofdzaak door de staatsboerderijen uitgevoerd die ongeveer 3000
in aantal zijn en door personeel van het Volks-Bevrijdingsleger
worden gerund. Zij produceren ongeveer twaalf procent van de totale
Chinese oogst aan voedsel en tot voor en paar jaar stond een derde
van alle tractors tot hun beschikking. Op dit ogenblik is het aantal
tractors toegenomen en krijgen de communes er ook de beschikking
over, maar om allerlei redenen wordt aan die voorziening met tractors
geen prioriteit toegekend.
In
Sovjet Rusland waar tractorstations onmisbaar voor de collectivisatie
werden geacht heerste er een tekort aan mankracht terwijl in China de
overvloed aan werkkrachten opvallen is. Wat men daar nodig heeft is
in de eerste plaats een stabiele en grote opbrengst en niet een
besparing op arbeid. Daarom word op het terrein van de mechanisatie
prioriteit verleend aan de mechanische drainage en de bevloeiing (die
nu het hoofddoel van de mechanisering is) en niet aan tractors. De
staatsboerderijen werden wel van tractors voorzien omdat ze door
veteranen van het bevrijdingsleger konden worden bediend, waarvan er
velen al een zekere technische ervaring hadden opgedaan als
chauffeurs. Er worden Chinese tractors gemaakt – ze zijn klein en
goedkoop – om in de behoeften van de communes te voorzien; ze
worden niet gratis ter beschikking gesteld maar de communes moeten ze
kopen. Uit de boerenbevolking worden mensen tot bestuurders van die
tractors opgeleid en die worden, net als de andere boeren, betaald
met “werkpunten”. De Chinezen beweren dat in Rusland in de
landbouwcoöperaties een “nieuwe klasse”, van technici, de
klasse van tractorbestuurders, is opgestaan.
Het
derde vijfjarenplan (1966-70) houdt voor de communes niet in dat zij
woeste gronden moeten gaan ontginnen. Hun taak beperkt zich tot het
opvoeren van de oogsten op de reeds bestaande landbouwgronden. Zij
doen dat door kleine ravijnen en sloten op te vullen, de terrasserin
in orde te brengen, de bevloeiing beter tot zijn recht laten komen en
vooral door kunstmest te gaan gebruiken. Zij zullen zich vooral met
de irrigatie bezig houden, met het verbeteren van de bestaande grond
door bemesting, met het toepassen van nieuwe technieken voor het
planten en door op wetenschappelijke wijze een wisselbouw in te
voeren. Het grote doel is de opbrengsten van de reeds bestaande
landbouwgronden groter te maken. Want door zaadselectie en vooral
door het gebruiken van kunstmest en insectendodende middelen moet het
mogelijk zijn om de oogsten te verdrievoudigen.28
Indrukwekkend
is het werk dat aan het opvangen en bewaren van water wordt besteed.
De staat houdt zich met de grote rivieren bezig, de commune voert de
kleinere projecten uit. Tot die kleinere projecten behoren het
voorkòmen van overstromingen, het opwekken van energie, het
aanleggen van bevaarbare waterwegen en het graven van nieuwe
irrigatiekanalen. Deze regionale projecten worden bijna uitsluitend
met behulp van mankracht uitgevoerd en komen voornamelijk ten laste
van de middelen van de commune, hoewel de staat jaarlijks miljarden
op deze infrastructurele werken bijpast. Wanneer hele netwerken van
kanalen moeten worden aangelegd, reservoirs, aquaducten en kleine
elektrische krachtwerken moeten worden gebouwd ten dienste van zich
geleidelijk uitbreidende gebieden, gaan een aantal communes samen.
Gemiddeld wordt twintig procent van de arbeidskracht van een commune
voor het construeren van dergelijke kapitaalgoederen gebruikt; men
doet dat gedurende de winter en wanneer er op het land weinig te doen
is, terwijl tachtig procent zich met de landbouw bezig houdt.
Naarmate de mechanisatie in de landbouw vorderingen maakt komt meer
mankracht vrij voor de opbouw van de infrastructuur, voor de
industrieën die in de commune zelf ter hand worden genomen en
voor de staatsindustrie. Dat het kader uit de steden, de
intellectuelen en studenten aan dat verbeteren van de infrastructuur
meedoen is een krachtig hulpmiddel om het land tot een eenheid om te
vormen en het onderscheid tussen intellectueel en handarbeider minder
groot te maken – dat laatste vooral is een belangrijk onderdeel van
de hervorming die China ondergaat.
Een
paar voorbeelden van wat er op deze wijze tot stand gekomen is mogen
hier volgen. In de provincie Ahwei is een enorm groot
irrigatiestelsel aangelegd dat negen jaar werk heeft gevraagd. Drie
rivieren zijn hier met elkaar verbonden door tal van kanalen die door
een berg- en heuvelachtig terrein moesten worden gegraven. Het
bevloeit 350.000 hectare land, voorziet met zijn kanalen in een
communicatiesysteem, bezit vele vijvers waar vis wordt gekweekt en
wekt elektrische energie op. Vierhonderdduizend arbeiders uit de
communes hebben er die negen jaar aan gewerkt. In het jaar 1967
zullen nog twaalf kanalen klaar komen en dertig hydro-elektrische
krachtstations.
Een
164 kilometer lange rivier werd door 450.000 boeren gedurende één
winter uitgebaggerd en gereguleerd, waardoor 1,3 miljoen hectare
bouwgrond bevloeid kon worden, tegen overstromingen beveiligd en van
krachtstations voorzien. Diezelfde 450.000 zijn nu bezig om voor een
140 kilometer lange zijrivier een uitgang naar zee te graven; het
werk zal zes maanden in beslag nemen.
Hogere
opbrengsten van de grond zijn meestal een kwestie van zaadselectie en
van het bijtijds onderkennen en tegengaan van ziekten, maar het
grootste probleem vormt toch de kunstmest. China heeft op zijn minst
25 miljoen ton kunstmest jaarlijks nodig. Het land brengt zelf
ongeveer vijftien miljoen gewone mest voort (van varkens en mensen)
en op uitgebreide schaal worden stikstofbindende planten verbouwd,
zoals lupinen. Maar deze kunnen kunstmest niet vervangen. De
kunstmest- industrie in China is er één die met
sprongen vooruitgaat. China produceert nu jaarlijks negen miljoen
ton, drie miljoen wordt in het buitenland gekocht, en binnen de
eerstvolgende drie jaar zullen er nog twintig grote en kleinere
fabrieken van kunstmest gereed komen.
China
moest tot 1965 haar schulden29
aan Rusland in hoofdzaak in de vorm van olie en vlees betalen; nu dat
niet gebeurd is kan men niet alleen vlees in overvloed verkrijgen
maar leveren sommige gebieden een surplus op. Australische exporteurs
van vlees geven dat openlij toe. Men moet dat surplus alleen niet met
westerse maatstaven meten want het vleesgebruik per jaar beweegt zich
iets boven vijf kilo per persoon; in 1949 bedroeg dat in het noorden
van het land ruim drie kilo. Mao Tse-toeng hield al in 1959 de boeren
voor, dat het gebruik van 80 kilo vlees per hoofd per jaar het ideaal
moet zijn waarnaar gestreefd moet worden. De Chinezen vebruiken véél
graan (ongeveer 25 kilo per maand voor de boeren en de arbeiders, de
helft daarvan voor iemand die zittend werk verricht, een klerk
(bijvoorbeeld). Zij krijgen dus veel koolhydraten en dat is
noodzakelijk omdat ze niet veel proteïne binnen krijgen. In
India rekent men op een rantsoen van niet meer dan 170 gram
koolhydraten per man en per
dag. Er wordt beweerd dat het consumeren van melk maakt
dat men met minder koolhydraten toe kan komen, maar de gemiddelde
melkconsumptie zal in India waarschijnlijk minder zijn dan die van
bonenextract in China. Maar één ding staat vast: de
Chinezen worden nu stukken beter gevoed dan in de recente historie
het geval is geweest. Men krijgt niet alleen genoeg te eten, maar
naar Chinese standaard gemeten is er zelfs méér dan
genoeg, terwijl de consumptie van voedsel dat rijk aan proteïne
is toeneemt en zal blijven toenemen omdat de voedselpolitiek van de
staat op dat meerdere proteïnen-verbruik is gericht. Soms moet
het gouvernement de mensen dwingen om proteïne-rijke producten
als vlees, vis en melk te gaan eten, want ze zijn er niet aan gewend
en verzetten er zich vaak tegen. Voedingsgewoonten worden zeer
moeilijk opgegeven. Zo werd in 1965 de bevolking van Canton
aangemaand om 'vaderlandslieven te zijn door vlees te gaan eten!'
Voor
varkens- en schapenvlees zijn koelhuizen en inblikfabrieken urgent
nodig. Het eerste koelhuis in Tibet is nu in Lhasa gebouwd -,
Tibetanen geven, in tegenstelling tot de Chinezen, de voorkeur aan
vlees en melk. De uitgestrekte weidegronden in het westen van China,
in Tibet en in Sinkiang lijden onder een gebrekaan bevolking want
sommige streken tellen niet meer dan één mens per twee
vierkante kilometer. Wil men daar investeren en er technisch
personeel naar toe brengen dan moet dat gecombineerd worden met het
inrichten van staatsboerderijen die door ex-soldaten worden geleid en
beheerd. Gedurende de laatste zeventien jaar is het aantal stuks vee
verviervoudigd. Er is een weg aangelegd tussen Tibet en Nepal om
Nepal van bevroren vlees te voorzien. De productie van groenten,
plantaardige oliën, bonen en fruit30
overtreft de consumptie vele malen zodat in de communes industrieën
worden ontwikkeld om het overschot op te vangen en te verwerken; de
bijproducten gebruikt men voor veevoer en als bemesting.
De
katoenproductie die in 1960-'61 ernstige schade had opgelopen is
ondertussen hersteld maar door alleen katoen te plantenkan het
kledingprobleem in China niet tot een oplossing komen. De meeste
Chinezen dragen bij voorkeur katoen en zelfs in de winter prefereren
ze met katoen gewatteerde kleding boven wol. Er komen steeds meer
fabrieken die synthetische garens vervaardigen waardoor tenslotte de
vraag naar katoen wel af moet nemen, maar hierbij speelt het wijzigen
van oeroude gewoonten en gebruiken een grote rol.
In
elke moderne economie die zichzelf wil bedruipen wil zijn het de
inheemse markten met hun uitwisseling van goederen die een veilige,
betrouwbare basis van die economie vormen.
De
communes: ontwikkeling van “warenproductie” (productie voor
koopkrachtige vraag) naar productie in functie van behoefte.
Klassenstrijd
Het
probleem om de boeren van geld te voorzien is opgelost door lonen uit
te betalen in de vorm van “werkpunten”, wat neerkomtop betaling
van stukwerk. Doordat de prijzen van de aan de staat verkochte
landbouwproducten in de laatste acht jaar vijftig procent stegen
heeft de boer een hoger loon gekregen.31
Toch is gemiddeld zijn inkomen maar de helft van het salaris van de
laagst betaalde arbeider, hoewel dit naar men zegt gecompenseerd
wordt door het feit dat allerlei zaken als wonen, water en groenten
geen kosten met zich meebrengen.
Elke
commune beheert zijn eigen budget; het is verdeeld in fondsen voor
accumulatie (waaronder kapitaalsinvesteringen worden verstaan) en
fondsen voor de consumptie. De eerste vergen ongeveer vijf procent
van het totaal, terwijl zestig procent voor lonen moet worden
uitgetrokken – wanneer dus de staat méér voor de
oogstoverschotten komt dat direct aan de boeren ten goede. De
belasting op landbouwproducten die twaalf procent placht te zijn is
nu zeven procent en in communes die aan bederf onderhevige goederen
produceren nog maar vier procent Op het jaarlijkse budget van de
staat vormt de opbrengst van de belasting op landbouwproducten
slechts acht procent van het geheel.
Elke
commune bezet zijn eigen station voor diergeneeskunde, eigen
landbouwproefstations, culturele groepen, bibliotheken, ziekenhuizen
en poliklinieken. Alle bezitten ze lagere scholen en in diverse
communes bevinden zich ook middelbare scholen. Elke commune bezit ook
trucks, tractors, grotere en kleinere schepen, uitrustingen om te
vissen, kleine spoorwegen, reparatie-inrichtingen,werkplaatsen voor
bouwmaterialenen timmermanswerk,korenmolens en extra werkplaatsen
voor handwerk en industrie. In het kader van het decentralisatie- en
algemeen industrialiseringsproces wordt het aanzijn gegeven aan blik-
en cementfabrieken, kleine hoogovens, fabrieken voor kunstmest en
insectendodende middelen en aan steenfabrieken.
De
hospitalen en poliklinieken die elke commune bezit, zijn van enorm
belang bij het verzekeren van de volksgezondheid, om de boeren te
helpen gezond te blijven en een gezond leven te leiden, en om de
mensen van dienst te zijn bij de familie-planning. Dat laatste kan
alleen maar succes hebben wanneer het in het groot wordt aangepakt en
dat doet men nu.32
De
problemen die zich bij het organiseren van de communes voordoen zijn
nog niet alle opgelost, ook niet omdat ze niet onder één
noemer te brengen zijn. Dat zich nog telkens een terugkeer tot een
onbetekenend kapitalisme voordoet is al eerder vermeld; zelfzucht en
begeerte zijn zeer moeilijk uit te roeien. Na de drie slechte jaren
van 1961 tot 1963 doken die kapitalistische neigingen weer op en om
ze zo mogelijk met worden en tak te verwijderen is men op het
platteland met een beweging begonnen die de mensen in socialistische
zin moet opvoeden. Telkens doen zich ook moeilijkheden voor omdat
vroegere landheren of rijke boeren het gezag in de commune in handen
trachten te krijgen, terwijl in sommige streken het feodalisme zo
diep geworteld is dat het een psychologisch probleem vormt. Hele
dorpen bestaan uit mensen die alle dezelfde achternaam bezitten en
allen met elkaar en ook met de vroegere landheer verwant zijn. De
meer ontwikkelde en beter opgevoede zonen van vroegere landheren
slagener door die familiebanden, door vrees voor represailles en een
soort loyaliteit in om weer aan de macht te komen door, vaak als
boekhouders, zich een plaats in de leiding van een commune te
veroveren. In één van deze dorpen werd onlangs de enige
daar bestaande studiebeurs aan de zoon van een ex-landheer gegeven;
in een ander dorp bleek dat van de veertien daar wonende families één
die van de landheer was en die familie was weer aan de macht gekomen
door op te treden als de leiders van het productieteam! De oogst in
deze commune werd door de landheer-familie op de vrije markt ten
eigen bate verkocht. In 1929 wees Mao Tse-toeng al op deze soort van
moeilijkheden: 'De eenheid van sociale organisatie is de clan .... in
de parttijorganisaties in de dorpen ... een bijeenkomst van de
communistische partij-afdeling wordt schijnbaar een meeting van de
clan.' Daarbij komt dan nog wat ik al eerder vermeld heb: de
bureaucratische leiders van de commune gaan commanderen. Mao
Tse-toeng die zijn volk natuurlijk goed kent wijst hier ook op:' De
kwade feodale praktijk om eigenmachtig voor te schrijven, zijn
zo diep in de harten van de mensen en zelfs in die van de gewone
partijleden geworteld ...wanneer zich plotseling moeilijkheden
voordoen kiezen ze de gemakkelijkste weg en deinzen terug voor het
lastige democratische systeem ... dat bijeenkomsten meebrengt waarop
gedebatteerd en gekritiseerd wordt.' Om deze tendens bij de mensen
uit te roeien zijn telkens weer campagnes ingezet; de huidige
culturele revolutie is eigenlijk de krachtigste en diepste van alle
pogingen om de gewoonten en gedragspatronen uit het verleden te
veranderen, zowel onder de leden van de partij als bij de gewone
sterveling.
Elke
commune heeft zijn eigen militiecorps voor zelfverdediging, maar dit
systeem heeft niet altijd de voldoening gegeven die men er zich van
had voorgesteld. Toen men de communes tussen 1962 en 1964 ging
zuiveren werd de discipline onder de militiecorpsen versterkt, een
karwij dat door de PLA33
werd opgeknapt. Tal van militiecorpsen zijn bij het werk aan de
grotere projecten – wegenaanleg, spoorwegen en bevloeiingswerken –
gedetacheerd, in samenwerking met de PLA.
In
elke commune is een goede boekhouding van het hoogste belang; Lenin
zei al dat die boekhouding voor het gehele socialisatie-proces van
grote betekenis is. Alleen wanneer men over een eerlijkeen nauwkeurig
werkende staf beschikt kunnen de op werkpunten gebaseerde
arbeidslonen tot volle tevredenheid van de leden van de commune
berekend worden. Maar het probleem blijft: het was één
van de klachten die de boeren in de jaren 1962-65 tegen het kader in
de communes inbrachten.
Het
argument dat de collectivisering de boerenbevolking niet ten goede is
gekomen is onhoudbaar en dat de landbouw er niet door verbeterd zou
zijn is ook een dwaling gebleken. De opbrengst van de gronden is
toegenomen – gedurende de laatste zeventien jaar is die verdubbeld.
De verhoging van de levensstandaard is duidelijk te zien; de Chinese
boer is nu een man die lezen en schrijven kan, behoorlijk op de
hoogte is en zò ontwikkeld dat hij begrijpt wat hij doet en
waarom. De communes zijn met industrialisatie begonnen en binnen de
eerstkomende twintig jaar zullen de landelijke districten
gemechaniseerd en geëlektrificeerd zijn (sommigen zeggen: nog
eerder). Over het geheel boeken de communes succes en daarom bestaat
er ook een reëel enthousiasme. Maar dit enthousiasme moet niet
egoïstisch zijn. Daarom kan men overal horen: ' Wij werken niet
alleen voor onszelf, maar ook voor het andere tweederde deel van de
wereld dat nog uitgebuit wordt.'
Dit
bijna automatische antwoord krijg je overal – en dit gevoel dat het
werk een revolutionair karakter draagt en niet alleen dient om
persoonlijke behoeften te bevredigen maar om resultaten te bereiken
die met anderen gedeeld moeten worden is een belangrijk aspect van de
socialistische opvoeding die de Chinese boer ondergaat.
De
prikkels om te werken moeten niet van materiële aard zijn, maar
revolutionair. Hoewel in het geval van de boer de socialisatie
gepaard is gegaan met een verhoging van de levensstandaard, geld op
de bank, veiligheid, en scholen voor de kinderen, moet de
voortgezette socialistische opvoeding de boer bijbrengen dat deze
materiële vooruitgang niet het hoofddoel is van het communisme,
maar dat deze vooruitgang ook wordt verkregen – en nog sneller –
naarmate hij leert méér onzelfzuchtig te zijn,
toegewijd, en zijn best doende voor de commune. Deze verandering van
doelstelling is in wezen de kracht die bergen kan verzetten, hemel en
aarde veranderen – en hoewel er nog altijd miljoenen handen en
miljoenen mandjes nodig zijn kan de boer zien dat de aarde al bezig
is te veranderen en dat vernieuwingen nu al reëel worden,
terwijl hij nog leeft.
Niet
voor materieel gewin, maar voor het welzijn van de commune; niet voor
jezelf, maar voor anderen. De inspiratie, die deze verandering van
doelstelling zal teweegbrengen en het collectief bewustzijn
versterken, wordt stap voor stap verkregen. En de eerste stap, als
het ware de springplank, is het bestuderen van de denkbeelden van
Mao Tse-toeng, omdat de wijze van denken, de kijk op de wereld en de
revolutionaire doelstellingen die in deze ideeën zijn neergelegd
de 'beste en doelstreffendste gids' vormen. Wat Mao schrijft kan door
de boer verstaan en begrepen worden en hij kan het onmiddellijk in
toepassing brengen. ... 'Waarom zouden 600 miljoen arme, als het ware
onbeschreven Chinese boeren niet tesamen een socialistisch China
kunnen opbouwen dat rijk en sterk is?' MaoTse-toeng is zelf ook boer
en de krachten van de Chinese revolutie kwamen voort uit de
boerenstand. Wanneer de boeren Mao lezen, lezen ze over zichzelf en
hoe ze de kracht bezitten om over hun eigen lot te heersen. Daarom
wordt elke commune aangespoord om een 'kleine Rode Basis te worden
van Mao Tse-toengs denken'.
Maar
voorlopig moeten de communes nog op 'twee benen lopen' en het werk
gedeeltelijk gemechaniseerd verzetten maar grotendeels nog door
gebruik temaken van mensenhanden. Vòòr de wetenschap
werd toegepast, had de mens al allerlei uitgevonden om het werk te
vergemakkelijken en de arbeid lichter te maken. Kostbare en zeldzame
materialen kunnen voorlopig nog door minder kostbare, plaatselijk
verkrijgbare, worden vervangen en wanneer er een werk verzet moet
worden dat er moeilijk en ingewikkeld uitziet komt dat voorlopig
meestal neer op het uitdenken van wegen en hulpmiddelen om dat werk
toch zo eenvouding mogelijk uit te voeren. Maar juist dat vertrouwen
in eigen kracht en die trots, wanneer iets bereikt is, vallen zo op –
vroeger heerste er immers zo vaak wanhoop, moest men leren berusten.
Elk lid van een commune gaat er nu trots op de drie dingen te
onderschrijven die men 'niet doen' moet:
Vraag
de staat geen geld (als lening om werken uit te voeren; probeer alles
op eigen kracht te doen).
Vraag
geen hulp aan andere communes (in de vorm van arbeiders; probeer in
je eigen behoeftes te voorzien).
Laat
je niet door moeilijkheden afschrikken (we kunnen de zon en de maan
elkaars plaats laten innemen, we kunnen de aarde veranderen).
En
zo is het. Als 480 leden van een productieteam in hun vrije tijd
100.000 vruchtbomen kunnen planten om een extra inkomen van 30.000
yoeans te verzekeren – als in negen maanden een kanaal van
340 kilometer lengte door vrijwillige arbeid gegraven kan worden
zonder dat het de staat een cent kost ... dan wordt het onderscheid
maken tussen 'arbeid' en 'kapitaal' zinloos. Met behulp van
kapitalistische begrippen is het niet mogelijk uit te rekenen,
hoeveel het kosten moet om de Chinese aarde zodanig te modelleren, te
hervormen, dat die aarde in overvloed vruchten zal voortbrengen voor
degenen die deze aarde bewerken.
1
Buchanan K., The Chinese People and the Chinese Earth; 'The
Changing Face of Rural China', Pacific Viewpoint, March 1960;
'West Wind,East wind, New Zealand Geographer, October 1960;
Tregear, T.R., A Geography of China (London, 1965)
2
'Pay attention to economic work' - Mao Tse-toeng, 20 augustus 1935.
In dit opstel wordt uitvoering over de mobilisering van de massa's
gesproken,en over een 'herziening van de stijl van werken' die
sommige partijleden er op na houden en waardoor de 'economische
opbouw' geremd wordt. op de huidige opbouw van een economische basis
zou men dezelfde uitspraak kunnen toepassen.
3
Men zegtdat Mao met opzet Yenan tot basis koos omdat er in de buurt
zout geproduceert werd; op andere bases hadden de rode legers erg
onder gebrek aan zout geleden.
4
De meeste van deze gebruiksgoederen werden door de lichte industrie
geproduceerd (vooral textiel) die in de kuststeden van het oosten
gevestigd waren; meer dan de helft van die industrie bevond zich in
handen van buitenlanders.
5
Men zegt dat op tachtig procent van de nu in cultuur gebrachte
gronden stabiele oogsten worden bereikt.
6
Zie Alec Nove, Collectivisation
of Agriculture in Russia and China,
Hong Kong University Press, 1961. In 'A
Geography of China'
schat Professor Tregear dat elke boer-eignaar ongveer 2,5 hectare
land bezat, maar dat is veel te hoog; wie in de provincie Hoenan een
farm van ruim één hectare bezat had al de status van
een 'gemiddelde' boer - maar hoogstens twintig procent van de boeren
bezat zoveel; tachtig procent moest het doen met minder dan een
hectare, en van die grond was dan nog zeventig procent gehuurd.
Wanneer de huur was voldaan (van vijftig tot zeventig procent van de
oogst) bleef er van de opbrengst niet voldoende over om het land te
verbeteren, om beter zaad te gaan gebruiken, of om iets weg te
leggen. De kleinste tegenslag was al voldoende om de mensen in de
diepste ellende te dompelen.
7
Fanshen,
W. Hinton (Monthly Review Press, N.Y., 1960)
8
Land Reform Charter and Constitution of the People's Republic of
China, 1951.
9
Mao Tse-toeng, How
to differentiate Classes in Rural Areas,
gevolgd door andere werken op dit gebied.
10
Naar schatting zijn er tot 1954 in totaal (de schoonmaak van de
steden van contra-revolutionairen inbegrepen) 500.000 mensen fysiek
geëlimineerd.
11Dit
verschil van inzicht was niet nieuw; we zullen verderop zien dat er
binnen de CCP altijd onenigheid is geweest over 'de twee wegen'; Mao
Tse-toeng beschouwt dat als een 'gezond' levensteken ... zonder
tegenspraak, zonder meningsverschillen, zou de partij geen voortgang
maken.
12
Agricultural
Collectivisation in China,
1955, rapport.
13
In 1953 wisten in sommige streken rijke boeren de hand op de
teams-voor-onderlinge-hulp te leggen, zodat ze de bechikking kregen
over superieur gereedschap, trekdieren en méée kennis
van zaken. In 1961 brachten de moeilijkheden op landbouwgebied een
terugval mee en ook een terugkeer tot 'spontaan" kapitalisme.
Zou dit alles blijvend de collectivisering hebben ondermijnd, dan
zou de Chinese landbouw een zaak van kleine onderdnemers zijn
gebleven, niet in staat zijn geweest om efficielt kapitaal-goederen
te cheppen, om de oogsten te vergroten en om tot mechanisatie,
electriicatie en modernisate te komen.
14
Tsjoe En-lai, december 1963, rapport.
15
'Several
Special Characteristics of Peoples Communes',
1958, Ontwerp.
16
De 'agro-industriële complexen' van Kropotkin vooronderstelden
een industriële basis.De Russen bekritiseerden de communes:
'Marx spreekt erniet over'.
17
Toeng Ta-lin, 'Agricultural
Co-operation in China'
(1958-59): 'Wij moesten eerst zodanig gunstige omstandigheden
scheppen dat de landbouwproductie omhoog zou gaan; de socialistische
industrialisatie zou dan verzekerd zijn van een betrouwbare basis
van voldoende graan en andere ruwe grondstoffen.'
18
Rapport aan de Ministry of State Planning Conference, november 1966.
19
Severall Special Characteristics of the Peoples Communes, 1958.
Ontwerp
20
Dat er in 1966 nog particuliere ondernemingen bestonden wort vaak
als een bewijs aangehaald dat het socialiseren van de landbouw
mislukt is. De Chinezen zien dat geheel anders, en zijn van plan om
ze in de eerstkomende twintig jaar geleidelijk op te ruimen.
21
November 1966, - Interview.
22
In bepaalde streken is een roulatie-systeem in werking gesteld
waarbij boeren contractarbeid in fabrieken verrichten en
fabrieksarbeiders een aantal maanden op het land werken; de
bedoeling daarvan is dat men ervaring van elkaars werk opdoet en de
verschillen tussen boer en arbeider worden verkleind. - (H.S.)
23
A. L. Strong, The
peoples communes
en More
on de peoples communes,
Peking.
24
Het is bekend dat zowel in China als in India jaarlijks gemiddeld
tien procent van het bouwland door natuurrampen wordt getroffen.
Komt dit percentage tot boven vijftien of twintig procent (zoals in
China gedurende de drie slechste jaren het geval was, en in India
gedurende de laatste twéé), dan lijdt de landbouw
ernstige schade.
25
Maar er was sprake van ondervoeding. Het feit dat de Chinese
regering de prijzen stabiel kon houden en het beschikbare voedsel
eerlijk over de ruim 600 miljoen mensen kon verdelen is nooit op
zijn werkelijke waarde geschat. Het was een ongeloofllijk staaltje
van organisatie.
26
Tussen 1950 en 1960 nam de oppervlakte bebouwbare grond toe van 98
miljoen hectare tot 112 miljoen; het is nu ongeveer 120 miljoen
hectare. Maar men wil niet méér bebouwd land, men wil
per hectare een grotere opbrengst.
27
De Negen Open Brieven, die tussen 1963 en 1964 gepubliceerd zijn en
aan de Russische Communistische Partij waren gericht.
28Men
houdt zich in de Chinese pers voortdurend met het probleem bezig hoe
de opbrengst per hectare vergroot kan worden. Sommige resultaten
zijn indrukwekkend genoeg: de opbrengst aan graan steeg van 60
katties per hectare tot 320 katties; bij katoen een stijging van 12
tot 60. Maar 'ons nationale gemiddelde is nog te laag' en daarom zal
de volgende decade een grote jacht op kunstmest te zien geven.
29.
Schulden: tengevolge van de Koreaanse Oorlog en wegens aankopen van
kapitaalgoederen voor de industrie.
30
Gedurend de laatste tien jaar zijn miljoenen vruchtbomen aangeplant,
zodat fruit nu in de communes tot een veel gevraagd
consumptie-artikel is geworden.
31
Volgens de Commission of Economic Planning is wat de Staat jaarlijks
voor de landbouwproductie aan de communes betaalt met tachtig
procent gestegen; maar dat hangt ermee samen of men van het jaar
1952 of van de jaren 1956-57 uitgaat. In 1956-57 werd, vergeleken
met de gemiddelden van 1952, een stijging van dertig procent
geconstateerd; tussen 1957 en 1966 kwam daar nog vijftig procent
bij.
32
Han Suyin, Report
on Family Planning in China,
New York, oktober 1966.
33
De 'People's Liberation Army', afgekort PLA - zie hoofdstuk VII voor
de schoonmaak in de communes en de rol die de PLA daarin speelde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten