28-05-2018

IDEOLOGISCHE verwantschap tussen de PVDA-kaders verantwoordelijk voor de “ontaarding” van de PVDA en CCP-kaders verantwoordelijk voor het herstel van het kapitalisme in China: Boudewijn Deckers, Peter Franssen, Kris Merckx –> Deng Xiaoping

Het loslaten van de Communistische Identiteit leidde bij de PVDA tot een "sociaal-democratische", niet-revolutionaire, BURGERLIJKE visie op "socialisme" geformuleerd in marxistisch-KLINKENDE frasen.
Logisch dat de militanten en kaders van de PVDA, het uiteindelijk herstel van kapitalisme in China (dat niet anders dan in "zijn hoogste imperialistisch stadium" kan zijn), ingezet door Deng Xiaoping in 1978, als een "door marxisme gedreven analyse", versterking van "het socialisme" in China zien.

De kaders en militanten, ook zij die vanaf het begin in AMADA zaten en mee de PVDA oprichten, op het eerste congres in 1979, hebben geen inzicht in wat socialisme is, en hoe strijd-strategie ontwikkeld moet worden naar revolutie toe. Logisch dat zij iets wat ze zelf niet (meer) zien kunnen overbrengen op de werkende klasse.

24-10-11 Arcelor-Mittalen de strijd voor het socialisme, volgens de PVDA

Het marxisme is voor hen hoogstens een opeenstapeling van citaten van Marx waarmee ze ´ bewijzen” wat ze maar willen “bewijzen” ( of zichzelf van overtuigen).

25-10-11 Zonder studie van Marx, géén concrete inzichten, in nog geen Honderd Dagen Van Het Socialisme!

Kaders, zoals Kris Merckx (maar dat geldt ook voor een Boudewijn Deckers), die in delegaties hebben gezeten nààr China, maar nooit zich de geschiedenis van de revolutie in China en de opbouw van het socialisme hebben bestudeerd (hetgeen een houding was bij het grootste deel van de kaders, een politieke apathie waar Ludo Martens hen van beschuldigde, in 1989, waardoor er totaal geen correcte communistische inzicht was bij hen toen, om als een communistische partij naar buiten een consequent communistisch standpunt in te nemen) Kris Merkx kan dus geen analyse maken van de laatste ontwikkelingen in China, alleen een beschrijving en een opsomming van feiten. (Verderop zegt Boudewijn Deckers;”Wij (en hij bedoeld zichzelf!) kunnen onmogelijk alle aspecten van deze kwestie beoordelen.” … had Ludo Martens eenzelfde houding aangenomen tegenover de historische revolutionaire ontwikkelingen in Congo, dan had hij nooit het boek over Pierre Mulele geschreven, of dat over Laurent Kabila ...)

13-12-12 PVDA-kaderKris Merckx: “is China NOG socialistisch?”... maar weet niet wat socialisme is!

Degene die deze burgerlijke ideologie kon invoeren in de PVDA - geholpen door de totale dogmatische blindheid bij PVDA-militanten en -kaders ... en het wegvallen van Ludo martens - is Boudewijn Deckers.

Marxistische Studies no. 64, november 2003, ‘“Vragen over de ontwikkeling van het socialisme in de Chinese Volksrepubliek”, door Boudewijn Deckers. 


Een delegatie van het Centraal Comité van de Partij van de Arbeid van België (PVDA) was van 16 tot 25 februari 2003 in China, op uitnodiging van de Communistische Partij van China (CPC). Boudewijn Deckers, verantwoordelijk voor de Internationale Betrekkingen van de PVDA, leidde de delegatie. Hij antwoordt op een enkele vaak gestelde vragen over China.: “...(…) …. Begin jaren ’80 vond de Chinese Communistische Partij dat een versnelde ontwikkeling van de economie, die ze absoluut noodzakelijk achtte, onmogelijk te rijmen viel met de strikte principes van de collectivisering die tot dan toe heersten, ook al hadden die China stevige fundamenten gegeven. (,,,) Wij kunnen onmogelijk alle aspecten van deze kwestie beoordelen. (…)
Volgens Deng Xiaoping en andere belangrijke Chinese leiders had de CPC etappes willen overslaan, met een snelle, grootschalige collectivisering die niet overeenstemde met de achterlijke situatie van de productiekrachten. De socialistische collectivisering vereist een materiële basis, namelijk een omvangrijke industriële productie en een gemechaniseerde landbouw.
(Er ging) (….) overdreven veel aandacht en energie naar de klassenstrijd terwijl de prioriteit onder het socialisme globaal genomen moet gaan naar de ontwikkeling van de economie. Je kunt de klassen immers niet uitschakelen binnen het kader van een achterlijke economie. Het doel van het socialisme is de mensen een steeds beter levensniveau te bezorgen. (...)
Eerst moedigde China een decollectivisering aan op het platteland. De grond bleef wel eigendom van de staat of van de gemeenschap. De privé-productie ontwikkelde zich snel. (...)
In 1983 besloot de CPC1 dat de hoofdtegenstelling in China lag tussen de groeiende noden van het volk en de achterstand van de productiekrachten. In 1989 lanceerde de CPC2 een politiek van hervormingen en opening op de buitenwereld. (…)
De CPC lijkt ons echt wel verenigd rond de huidige hervormingspolitiek. De verrassende resultaten zouden de meeste twijfelaars over de brug hebben gehaald. De hervorming blijft alle aandacht krijgen, men acht ze lang niet voltooid. (...)
Volgens de analyse van de CPC zit China vandaag in de beginfase van het socialisme en dat zal zo nog tientallen jaren duren, misschien wel tot het eind van deze eeuw. In heel deze periode moet de nadruk liggen op de ontwikkeling van de productiekrachten, want die zijn compleet achterop. (...)
De decollectivisering van het platteland en de ontwikkeling van privé-bedrijven ging gepaard met de oproep “Verrijk jezelf”. Beide moesten de zin voor initiatief bevorderen en dus ook de productie. (…)
China heeft zich ook opengesteld voor de kapitalistische wereld. De Chinese staat beschikt niet over het nodige kapitaal om overal een moderne industrie te ontwikkelen. Dank zij de buitenlandse investeringen (meestal in de vorm van joint ventures, soms volledig in buitenlandse handen) trekt China enorm veel kapitaal aan maar ook spitstechnologie, knowhow, enz. Zo kan het land zelf snel tal van Chinese technici en managers opleiden. De arbeidersklasse groeit aan en leert de meest geavanceerde technieken beheersen. Veel boeren kunnen naar de steden verhuizen wat een goede zaak is want op het platteland is er een enorm overschot aan arbeidskrachten. Anderzijds openen de buitenlandse investeerders ook de buitenlandse markt voor Chinese producten. (...)
We moeten niet vergeten hoe de kapitaalaccumulatie in de huidige hoogontwikkelde landen verlopen is. Enerzijds kende de arbeidersklasse een ongehoorde uitbuiting in de 19e eeuw (met kinderarbeid, werkdagen van 12, 16 of meer uren, soms zeven dagen op zeven). Anderzijds onderwierp de kolonisatie de volkeren van de derde wereld aan een nog wredere uitbuiting terwijl de westerse mogendheden al hun grondstoffen wegsleepten. Dat zijn de grondslagen van onze welvaart (die voor een groot deel van onze bevolking dan nog erg relatief blijft) en dat beleid houdt vandaag nog aan, zij het onder een meer geciviliseerde vorm (hoewel...). Dat is een weg die het socialistisch China natuurlijk weigert!
China stapte ook af van de planeconomie zoals die de eerste decennia was toegepast. Die was zo detaillistisch dat ze juist niét tegemoet kon komen aan de reële noden.(...) Het invoeren van een regulerende markt en van de concurrentie om aan te sporen tot een betere en efficiëntere productie: ook dat gebeurt volgens de idee dat er een kapitalistische markt is en een socialistische markt.”

Boudewijn Deckers volgt Deng kritiekloos en bevestigt zo het zogenaamd “marxistisch” karakter van Deng’s verantwoording van zijn beleid:
Voordat de productieverhoudingen “mogen”/kunnen (beginnen te) veranderen, van kapitalistisch naar communistisch, ….dus VOORDAT er een “socialistische collectivisering” kan/mag zijn) moet er EERST een “omvangrijke productie en een gemechaniseerde landbouw” zijn. …
Eerst moet de “economie ontwikkelen” voordat de “klassen uitgeschakeld” worden …. dus GÉÉN klassenstrijd. Want er is een “achterlijke situatie van de productiekrachten”. (.. en hier heeft Deng … en dus ook Boudewijn het over de BELANGRIJKSTE “productiekrachten” … de arbeidersklasse)
De ESSENTIE, de BASIS van de “ongehoorde uitbuiting in de 19e eeuw” en het herstellen van kapitalistische productieverhoudingen in China, na 1978 is hetzelfde: de KAPITALISTISCHE uitbuiting, de toeëigening van de meerwaarde afkomstig uit de geleverde arbeid. En onder het imperialisme (dit geldt nu ook voor China) is het “oude” kolonialisme vervangen door “kapitaal-export”.
De essentie van de socialistische revolutie bestaat er uit, de burgerlijke staat breken, de onteigenaars onteigenen en de eerste fase van het communisme (het socialisme) vestigen. Dus het breken van de kapitalistische productieverhoudingen … door de arbeidersklasse (in alliantie met de – grootste deel van de – boeren, die uiteindelijk inzien dat zij belang hebben met het opruimen van de kapitalistische productieverhoudingen BEWIJS de enthousiaste COLLECTIVISERING in de jaren ‘50) – die de BELANGRIJKSTE “productiekrachten” zijn, is de essentie van de socialistische revolutie.
Als Deng Xiaoping ( in navolging van Liu Shaochi in de jaren ‘50 die zich keerde tegen de collectivisering en de ideologische en politieke strijd tegen “de rijke boeren” zoals Mao dit stimuleerde) en in zijn voetsporen Boudewijn Deckers, stellen dat “de productiekrachten nog te achterlijk zijn om de productieverhoudingen te wijzigen”, BEDOELEN ze in feite dat de socialistische revolutie (nog) niet gevoerd mag worden VOORDAT het kapitalisme zich volledig heeft kunnen ontwikkelen: “de economie ontwikkelen”, de concurrentie met de “ontwikkelde kapitalistische landen” voeren, en een wareneconomie volledig uitbouwen (de “binnenlandse markt”) en geen “onteigening van onteigenaars
Hiervoor moet de arbeidskrachten zichzelf blijven verkopen … en voor hun arbeidsloon de geproduceerde waren KOPEN. (de zogenaamde “socialistische MARKT-economie”)

Ooit in 2004 probeerde ik een discussie in de kolommen van Solidair te krijgen nav een artikel van Boudewijn Deckers over hetgeen hij schreef in Marxistische Studies. Ik schreef een lezersbrief (via email) naar Solidair. Maar uiteindelijk antwoordde Boudewijn mij in een “persoonlijke” mail, ver weg van mogelijke discussie in Solidair of/en Marxistische Studies zie Voorbeeld van revisionistische (pseudo-marxistische) analyse - De analyse van het socialisme in China door nationaal kader van de PVDA, Boudewijn Deckers 
Na mijn gedongen ontslag in 2005, uit de PVDA kwam ik terug op die mails van 2004, op mijn weblog in 2008….


















Op een 1 mei feest van de PVDA (ergens tussen 2000 en 2004) kocht ik aan een stand van de Groep Marxisten-Leninisten het boek …..
In dit boek maakt in feite – reeds in 1992 (!!) – de GML een zelfkritiek op hun slaafs-dogmatisch “verdedigen” van het (ZOGENAAMD) “marxistisch” karakter van het beleid van Deng Xiaoping en analyseerde het REVISIONISME van Deng Xiaoping .. en zijn opvolgers….
Werden zij toen (nog) geholpen door de “inzichten”  die er TOEN (zoals blijkbaar tot in 1997...) in de PVDA bestonden over de pro-kapitalistische wereldopvatting van Deng Xiaoping?

















Ik maakte in 2007 volgende bespreking, dat ik nog niet op één van mijn blogs plaatste …

De Rode Morgen (Rotterdam) in "Socialisme en herstel van het kapitalisme. Een analyse aan de hand van China 1949-1991"; een duidelijk ANDERE analyse dan die van de PVDA.

Zonder helemaal akkoord te gaan met de besluiten en zelfs delen van analyse van de auteur Nico Scheerder lid van “De Rode Morgen” is het aan te bevelen het boek te bestellen en te lezen. Het is namelijk een analyse van het bestaand socialisme in China (of het huidig “onbestaan” ervan) op basis van de methode van het wetenschappelijk socialisme, vanuit het standpunt van de NOODZAAK van het socialisme en tegelijk een analyse van de algemene ontwikkeling van het revisionisme met als concreet voorbeeld de ontwikkeling van het revisionisme binnen de Communistische Partij van China.
Ik vindt zelf, bepaalde punten van analyse onvolledig en enkele besluiten niet correct getrokken vanuit de analyse, maar eerder ingegeven vanuit een eigen IDEE.
Maar uiteindelijk vind men in het boek veel materiaal en analyse die een goed inzicht verschaffen in de ontwikkelingen in China onder invloed van de (revisionistische) ontwikkeling in de CCP.
Ik wil hieronder een aantal stukken weergeven, letterlijk overgenomen uit het betreffende boek.
Natuurlijk maak ik hierbij, subjectief een keuze, namelijk die stukken waarin ik indirect een kritiek vind op de analyse die bijvoorbeeld Peter Franssen, of ook Boudewijn Deckers, beide kaders van de Partij van de Arbeid van België. Tenslotte stellen de mensen van de Rode Morgen dat ze OOK een marxistische analyse maken, vanuit een bezorgdheid voor een versterking van en een verdere uitbouw van het socialisme in China.

"Het Amerikaanse ondernemersblad Businessweek deed begin 1985 uitgebreid verslag van de ontwikkelingen in China. Onder de veelzeggende kop “Kapitalisme in China” werden de heldendaden van Deng breed uitgemeten. “Politieke leuzen over gelijkheid en voortzetting van de revolutie zijn van tafel verdwenen. China’s topleider Deng Xiaoping verkondigde luid en helder één boodschap: het is in orde om rijk te worden…. Bevrijd van de maoïstische ideologie zijn honderdduizend Chinezen hun eigen bedrijf begonnen. Fabrieksmanagers die vroeger eindeloze politieke meetings leidden, zijn nu weer op jacht naar winsten… China schudt het communistisch keurslijf af en wordt een economische dynamo. De magische grondstof van China’s wedergeboorte is kapitalisme.”3…"


"Lenin stelde aan de hand van de ervaringen in de Sovjet-Unie vast dat de macht van de oude kapitalistenklasse “niet alleen gelegen is in de kracht van het internationale kapitaal, in de kracht en de duurzaamheid van haar internationale betrekkingen, maar ook in de macht der gewoonte, in de kracht van het kleinbedrijf. Want er zijn helaas overal nog veel, zeer veel kleinbedrijven overgebleven; het kleinbedrijf doet evenwel onophoudelijk, iedere dag, ieder uur, elementair, op massaschaal, kapitalisme en bourgeoisie ontstaan. Om al deze redenen is de dictatuur van het proletariaat noodzakelijk…”4
In de Chinese industrie werd na 1949 80% van het particulier kapitaal onteigend; 20% bleef in handen van kleine kapitalisten. De socialistische staat streefde er naar deze bedrijfjes geleidelijk in te passen in de socialistische economische planning: ze werden gestimuleerd om zich aaneen te sluiten in coöperaties, die voor hun grondstoffen – inkoop en voor de afzet van de productie afhankelijk gemaakt werden van de staat.
Daarnaast werd de overgang naar de socialistische sector bevorderd door deelname van de staat in het bedrijfskapitaal en het uitkopen van de oorspronkelijke eigenaren.
In de landbouw werd de weg ingeslagen van de privégrond in gemeenschappelijk, collectief bezit en de overgang van individuele bewerking van de grond door families naar collectieve bewerking. Deze politiek leidde, via verscheidene tussenstappen, tot de vorming van landbouwcommunes in 1958.
De stappen in de collectivisering bestonden uit:
  • teams van wederzijdse hulp: de grond in particulier eigendom, maar gezamenlijke bewerking in bijvoorbeeld zaai- en oogstseizoen;
  • landbouwproducenten coöperaties van lager niveau: de grond in particulier eigendom, maar permanente collectieve bewerking en gezamenlijke inkoop van gereedschappen en machines; circa 50 gezinnen per coöperatie;
  • landbouwproducentencoöperaties van hoger niveau: de grond in gezamenlijke eigendom van de coöperatie ( op kleine privé-stukjes na) en collectieve bewerking ; circa 150 gezinnen per coöperatie;
  • Landbouwcommunes.
De communistische partij paste in deze collectivisering de volgenden principes toe. Allereerst: steunen op de initiatieven en het enthousiasme voor het socialisme onder vooral de kleine boeren, die nooit grond bezeten hebben en daardoor als eersten bereid zijn om stappen in de richting van collectivisering te doen.
En verder: iedere stap vooruit in de collectivisering moet op basis van overtuiging en vrijwilligheid plaatsvinden. Voor de arme boeren was het makkelijk in te zien dat collectieve bewerking en grotere landbouwgronden de toepassing van moderne landbouwtechnieken mogelijk maakt., waardoor de opbrengst verhoogd kan worden. De rijke boeren echter, die al vóór de revolutie over eigen grond beschikten en meestal de beste gereedschappen in huis hadden, waren sceptischer. Zij werden niet gedwongen aan de collectivisering deel te nemen, maar kregen de gelegenheid om eerst de kat uit de boom te kijken.5
De socialistische revolutie betekent dat voor het eerst in de geschiedenis de onderdrukte en uitgebuite meerderheid van de bevolking tot heersers over hun eigen lot en organisatoren van een nieuwe maatschappij worden. De kapitalistische en feodale heersers hebben de massa’s echter eeuwenlang ingepompt dat zij daartoe niet in staat zijn. Het leiden van de bedrijven en van de staat zou een taak zijn die alleen vervuld kan worden door een smalle laag van getalenteerde en geleerde individuen, afkomstig van de heersende klasse.
Dit idee, of liever dit vooroordeel, is na de revolutie niet in één klap verdwenen. Lenin constateerde kort na de Russische revolutie: “De arbeiders en boeren geloven nog niet genoeg aan hun eigen kracht, ze zijn als gevolg van de eeuwenlange tradities al te zeer gewend op aanwijzingen van boven te wachten. Ze hebben zich nog niet volledig eigen gemaakt dat het proletariaat de heersende klasse is; onder hen zijn er nog mensen die angstig en geïntimideerd zijn”6
Het gebrek aan zelfvertrouwen hang niet alleen samen met de indoctrinatie door de vroegere heersers, maar ook met gebrek aan ervaring en kundigheid in het leiden van de staat en de economie. Dat gold zeker in een land als China waar de overgrote meerderheid van het volk iedere vorm van onderwijs en scholing was onthouden: 80 tot 90% was analfabeet….
In een toespraak over de taken van de nieuwe vakbonden in het socialisme, zei Lenin: “We weten nu dat het proletariaat enige duizenden, misschien tienduizenden arbeiders de leiding van de staatsaangelegenheden heeft toevertrouwd… We willen nu jullie gehele aandacht op de volgende praktische opgave richten. De deelname van de werkenden aan de leiding van de economie en aan de opbouw van de nieuwe productie moet steeds meer en meer uitgebreid worden. Als we deze opgave niet vervullen, als we de vakbonden niet tot organen maken die tienvoudig bredere massa’s dan tot nu tot voor de onmiddellijke deelname aan de leiding van de staat opvoeden, dan zullen we de communistische opbouw niet voltooien...
We zullen zien dat we deze opgave kunnen vervullen, dat we ontelbaar grote massa’s werkenden kunnen leren, de staat te regeren en de industrie te leiden… en dat we in decennia en eeuwen het in de arbeidersmassa verankerde, schadelijk vooroordeel kunnen vernietigen, dat her regeren van de staat een zaak van bevoorrechten, een bijzondere kunst is”7
Rond 1953 bestond de leiding van de Chinese fabrieken voor 80% uit managers en technici met een burgerlijke achtergrond en voor 20% uit voornamelijk communistische arbeiders. Weliswaar werd het management gecontroleerd door fabriekscomités van de partij en arbeidersvergaderingen, maar van echte proletarische leiding was nog geen sprake.
In zo’n situatie zullen onvermijdelijk verschijnselen van bureaucratie optreden: leiders die de neiging vertonen zich los te maken van de massa, zich verheven wanen boven de arbeiders en arme boeren, hun eigen positie en aanzien belangrijker vinden dan het werken in dienst van het socialisme…
Mao Zedong in het begin van de zestiger jaren..: “De socialistische maatschappij omvat een tamelijk lange historische periode. Gedurende deze historische periode van het socialisme blijven klassen, klassentegenstellingen en klassenstrijd nog steeds bestaan; de strijd tussen twee wegen, die van het socialisme en die van het kapitalisme, gaat door, en het gevaar van het herstel van het kapitalisme blijft bestaan.”8…"

"Over de productieverhoudingen schreef Mao in 1960: “De productieverhoudingen omvatten de volgende drie aspecten: het eigendom van de productiemiddelen, de betrekkingen tussen de mensen onderling in het arbeidsproces en het verdelingssysteem.”9

Op de eerste plaats is een snelle en omvattende ontwikkeling van de productiekrachten alleen mogelijk indien de versnipperde en individuele kleinbedrijven vervangen worden door het collectief grootbedrijf. In China gold dat in bijzondere mate: het land was door het feodalisme en door de overheersing van het imperialisme blijven steken op een zeer laag niveau van ontwikkeling van productiekrachten. Van een ontwikkelde industrie was geen sprake; in 1949 bedroeg de bijdrage van de industriële productie aan de totale productie slechts 7%. De arbeidersklasse omvatte niet meer dan enkele procenten van de totale bevolking; het merendeel van de 540 miljoen inwoners was actief in de landbouw en werkte daar met productietechnieken die voor onze huidige begrippen zeer onderontwikkeld waren.
Opheffing van de versnippering van de grond was na de landbouwhervorming dan ook dringend nodig om de productiviteit te verhogen middels mechanisering en toepassing van moderne landbouwmethoden. Evenzo gold dat grote projecten als irrigatiewerken, aanleg van dijken en kanalen ter beheersing van de rivieren en uitbreiding van de bebouwbare grond alleen te verwezenlijken waren door gezamenlijke inzet van de boeren die hiertoe alleen via grote collectieven gemobiliseerd konden worden.
De tweede reden voor een voortvarende collectivisering was gelegen in het gevaar van de spontane kapitalistische tendenties die het privé-bezit van de grond met zich meebrengt. Hoe langer men wacht, hoe sterker de positie van de rijke boeren zal worden, en hoe moeilijk het dus wordt om de massa’s van de boeren voor de collectivisering te winnen.
Mao analyseerde in 1960 dat de problemen in de landbouw in vele van de toen nog Oost-Europese landen terug te voeren waren op dit punt. Er was daar na de landhervorming te lang gewacht met collectivisering waardoor de positie van de rijke boeren zich versterkte en het enthousiasme van de arme boeren verslapte. Met als gevolg dat collectivisering of onmogelijk werd of van bovenaf moest worden opgelegd. Die fout werd in China niet gemaakt….
Vanaf het moment dat met de collectivisering van de grond een start werd gemaakt, begonnen de revisionisten binnen de communistische partij zich te roeren. Zij tekenden protest aan tegen het tempo ven de collectivisering. Ze waarschuwden dat een snelle collectivisering de communistische partij zou vervreemden van de middelgrote en rijke boeren, en het bondgenootschap van de arbeiders en boeren in gevaar zou brengen. Ze verklaarden zich voorstander van een lange periode van stabilisatie ( dat wil zeggen: geen hervorming), waarin het privébezit van de grond gegarandeerd moest zijn om de middelgrote en rijke boeren gerust te stellen.
Allerlei argumenten …. werden van stal gehaald om deze politiek te onderbouwen. De rijke boeren zouden nu eenmaal meer ervaring en capaciteiten hebben om de productie te verhogen, de arme zouden niet in staat zijn grotere collectieven te leiden en organiseren, enz.… enz.…
Ogenschijnlijk gaat het om een ondergeschikte, tactische kwestie – hoe snel moet de collectivisering doorgevoerd worden. In werkelijkheid echter gaat het om een vraagstuk van strategie en van klassenstandpunt: steunen we op de massa van de arme boeren en de onderste lagen van de middelgrote boeren om de socialistische weg in te slaan, of verdedigen we de positie van de rijke boeren ( en van de kleine kapitalisten in de steden) die spontaan geneigd zijn de kapitalistische weg in te slaan, te ijveren voor vergroting van het privébezit van de productiemiddelen, enz.?
Mao Zedong antwoordde de revisionisten met de volgende argumenten:
  1. Het is een waanidee dat het bondgenootschap met de boeren behouden kan worden door de collectivisering uit te stellen. Het tegendeel is het geval. Het bondgenootschap van de arbeiders met de arme en middelgrote boeren, die 60 tot 70% van de boerenbevolking uitmaken, zal juist volledig uiteenvallen als de collectivisering op de lange baan wordt geschoven. In 1955, toen het land nog privé-eigendom was van de boeren schreef Mao: “Het zal voor iedereen duidelijk zijn dat in de afgelopen jaren op het platteland de spontane kapitalistische krachten stelselmatig gegroeid zijn: de nieuwe rijke boeren komen op en vele welvarende middelgrote boeren streven ernaar om rijke boeren te worden. Aan de andere kant leven veel arme boeren nog in armoede door gebrek aan productiemiddelen; sommigen raken in de schulden, anderen verkopen of verpachten hun grond. Als deze ontwikkeling zich ongecontroleerd voortzet, dan is het onvermijdelijk dat de polarisatie op het platteland iedere dag erger wordt. De boeren die hun land verliezen en de boeren die arm blijven zullen zich erover beklagen dat wij niets doen om hen te redden van de ondergang of hen helpen de moeilijkheden te overwinnen. Evenmin zullen de welvarende middelgrote boeren, die koers zetten in kapitalistische richting, met ons tevreden zijn, want we zullen nooit aan hun wensen kunnen voldoen tenzij we de kapitalistische weg opgaan. Kan het bondgenootschap van de arbeiders met de boeren in deze omstandigheden stevig blijven? Blijkbaar niet. Dit probleem kan slechts op een nieuwe basis opgelost worden. En dat betekent, stapsgewijs, de socialistische omvorming van de gehele landbouw ter hand nemen…, zodat alle boeren er gezamenlijk beter van worden. We blijven van mening dat dit de enige mogelijkheid is om het bondgenootschap van arbeiders en boeren in stand te houden. Anders bestaat er een reëel gevaar dat het bondgenootschap uiteenvalt”.10
  2. Het ijzer smeden als het heet is.
    Een lange periode van stabilisatie een handhaving van het privé-eigendom van de grond kan ertoe leiden, aldus Mao, dat de boeren zich bij de bestaande situatie gaan neerleggen, dat het “de mensen onmogelijk gemaakt word hun denken aan nieuwe verhoudingen aan te passen.”
    11
    De landbouwhervorming van 1949-1952 bracht onder de overgrote meerderheid van de boeren een laaiend enthousiasme teweeg en vergrootte hun vertrouwen in de communistische partij en het socialisme. Vooral de arme boeren in het merendeel van de middelgrote boeren, die vóór de revolutie geen of weinig land in bezit hadden, waren in die situatie voor verdergaande stappen dan alleen herverdeling van het land. “De arme boeren en de onderste lagen van de middelgrote boeren kan men als halfbezitters typeren, hun opstelling tegenover de eigendom kan relatief makkelijk veranderd worden.”
    12
    Als men echter een lange tijd laat verstrijken, dan zullen vooral de middelgrote boeren zich gaan hechten aan hun grond, het privé-bezit als eeuwig gaan beschouwen en de rijke boeren gaan ondersteunen in het verzet tegen de collectivisering. Het enthousiasme voor de socialistische weg zal wegebben. Daarom moeten we, aldus Mao, zien te voorkomen dat we “het juiste moment laten voorbijgaan en het initiatief verliezen.”
    13
    Dat betekent: “het ijzer smeden als het heet is.”
  3. Leren in de praktijk.
    Uiteraard kunnen de verschillende stappen in de collectivisering niet willekeurig gezet worden. De snelheid van de stappen is afhankelijk van factoren als het bewustzijn en de bereidheid van de meerderheid van de boeren, de mogelijkheden van de socialistische staat om een nieuwe stap te ondersteunen met financiële middelen, materialen, cursussen, enz.… Zelfs de weersverwachting speelde in de collectivisering een rol : gunstige weersvooruitzichten vergemakkelijken de collectivisering, omdat eventuele startproblemen van die collectivisering dan niet direct leiden tot een tegenvallende oogst….
Mao beantwoordde de klaagzang van de revisionisten over het gebrek aan ervaring en kennis van de arme boeren als volgt: “Hoe moet zulke ervaring verkregen worden? Door achterover te gaan zitten en af te wachten? Of door ons in de strijd van de socialistische revolutie te storten en in dat proces te leren? … Als we de boeren niet leiden op het pad van de organisatie van één of meer plattelandscoöperaties in iedere stad en in ieder dorp, waar moet dan ‘het niveau van ervaring van de kaders’ vandaan komen en hoe moet dit dan verhoogd worden.”14…"

Zoals Bredero reeds zei: “Het kan verkeren.”

1 Derde Plenum van het 11e Centraal Comité van de Communistische Partij van China.
2 Vierde Plenum van het 13e Centraal Comité van de Communistische Partij van China.
3 Businessweek, 14-1-1985.
4 W.I. Lenin, “De ‘linkse stroming’, een kinderziekte van het communisme” (Gent: Boekenfonds Marnix, 1966, p. 8-9.
5 Voor het precieze verschil tussen arme en rijke boeren, zie de verklarenden woordenlijst in het boek op p. 345.
6 W.I. Lenin, “Bericht über die Tätigkeit des Rats des Volkskommisars”, in Werke, Bnd 28 ( Berlin: Dietz Verlag, 1970) p. 469..
7 W.I. Lenin, “Referat auf dem II Gesamtrussischen Gewerkschaftkongres”, in Werke, Band 28 ( Berlin, Dietz Verlag, 1970),p. 436-439.
8 Mao Tsetung, “Report to the Second Plenary Session of the Seventh Central Committee of the CPC”, in Selected Works, Volume IV ( Peking, FLP, 1967) p. 374/
9 Mao Tsetung, “Das machen wir anders als Moskau”, uitgegeven door H. Martin ( Rowolt, 1975) p. 42-43.
10 Mao Tsetung, “On the co-operative transformation of agriculture”, in Selected Works, Vol V, p.201-202.
11 Mao Tsetung, “Das machen wir anders als Moskau”, uitgegeven door H. Martin ( Rowolt, 1975) p. 45.
12 Mao Tsetung, “Das machen wir anders als Moskau”, uitgegeven door H. Martin ( Rowolt, 1975) p.24.
13 Mao Tsetung, Selected Works, Vol V, p.25.

14 Mao Tsetung, “On the co-operative transformation of agriculture”, in Selected Works, Vol V, p.195..

Geen opmerkingen:

Een reactie posten