11-05-2020

Over “het MARXISME” bij Fractie “Bergen-Denonville”, bij PVDA … zoals bij Kautsky, zegt LENIN:”Men aanvaardt alles in het marxisme, behalve zijn revolutionaire geest.”

    Deel 1 van de analyse van de fractie/Deel 2/ Hier nu deel 3:
Ik zal hier aantonen dat de opvatting over de inhoud van het marxisme, oftewel het toepassen van het marxisme bij de Fractie “Bergen-Denonville”(De verklaring van de fractie zoals gepubliceerd) dezelfde is als die van de PVDA,…. zoals Lenin dit kernachtig uitdrukte in “De proletarische revolutie en de Renegaat Kautsky”:

“… de meest typerende en duidelijke wijze het voorbeeld van, hoe het met de lippen belijden van het marxisme in werkelijkheid heeft geleid tot zijn transformatie …. in een burgerlijke liberale leer, die een niet-revolutionaire ‘klassen’strijd van het proletariaat aanvaardt.(…) Met behulp van klaarblijkelijke sofismen snijdt men uit het marxisme zijn levende, revolutionaire geest, men aanvaardt alles in het marxisme, behalve zijn revolutionaire strijdmiddelen, de propaganda en voorbereiding daarvan, de opvoeding van de massa’s juist in deze richting.1

Omwille van het verdedigen van de marxistisch-leninistische partijopvatting voor wat een echte Communistische Partij moet zijn, werd (niet alléén ik maar onder andere kameraden, zie inleiding van de “verklaring” …) ik zoals zal blijken geviseerd en bestreden door de fractie “Bergen-Denonville” die zich ontwikkelde nà het 36e congres in de Communistische Partij van België …. In de PVDA (waar ik sinds 1979 lid van was) werd ik in feite om dezelfde reden in april 2005 buitengezet.

Als leden zich organiseren – in plaats van individueel een probleem te formuleren over een aspect van de politieke lijn – BUITEN de statutaire organisatie-structuren, is er sprake van een FRACTIE.
Een fractie stelt zich op TEGEN de partij (LIQUIDATIONISME), als zij hun tegenstellingen GEORGANISEERD BUITEN de partij PUBLIEK maken.

Er was reeds geruime tijd een ontwikkeling van een INTERNE fractie in de PCB-CPB. Enkele leden wier standpunt in minderheid werd gesteld op het 36e congres organiseerden zich in een “oppositie” tegen de essentie van het 36e congres en zoals die verdedigd werd door het CC dat VERKOZEN werd op het 36e congres. Deze fractie heeft zich nu naar BUITEN toe geprofileerd, en is zelf dus TEGEN de normale gang van zaken in gegaan van het INTERN houden van eventuele tegenstellingen, om die tegenstellingen dan ook INTERN aan te pakken.

De OPENLIJKE publicatie/verzendig van de “verklaring” (ONDERGETEKEND door de leden VAN die fractie!) kan men niet anders opvatten als een poging van LIQUIDATIE van de Communistische Partij van België. (Over die LIQUIDATIE-beweging volgt nog wel een geactualiseerde analyse, maar voorlopig verwijs ik naar het document van het 2e congres in 1983 van de PVDA over de strijd IN de PVDA tegen zo’n liquidatiebeweging: De liquidatie-stroming binnen de marxistisch-leninistische beweging)
Een onderdeel van deze aanval is een afrekening/aanval tegen met name genoemde leden van de PCB-CPB…. Één van die met naam genoemde leden ben ik, Nico Oldenhof.

Zo’n OPENLIJK aanval van een lid/kader van de PCB – maar blijkbaar lid van de liquidationistische fractie – op een ander lid van dezelfde PCB – hetgeen in alle omstandigheden NIET GEPERMITEERD IS en eigenlijk gesanctioneerd moet worden – WAS ER AL EERDER.
Zie hier een reactie op Facebook (dus BUITEN de partij om!) van Marc Tondeur (lid van de PCB-CPB) tegenover 2 kameraden uit diezelfde PCB-CPB : Alain Bednar en Nico Oldenhof.

Het bijzondere aan deze zaak is dat ik (o.a. maar niet als enige ….) door een medelid van de PCB openlijk aangevallen wordt over een standpunt dat ik innam …..over de PVDA! Dus loyauteit t.a.v. de partij geldt blijkbaar niet voor de eigen PCB maar wèl t.a.v. de PVDA!

Nu blijkt dat de fractie “Bergen-Denonville partij-leden aanvalt NAAR BUITEN TOE niet op hun houding tav de EIGEN COMMUNISTISCHE PARTIJ VAN BELGIË, maar op hun standpunt over en hun kritiek op de PVDA over het feit dat de PVDA de communistische partijopvatting heeft opgegeven!

De fractie “Bergen-Denonville” in hun verklaring:
We ontdekken dat een kleine minderheid van de leden een fractie heeft gevormd waarvan het verklaarde doel is om de controle over te nemen en een andere partij te stichten. (...) Deze trend bestaat grotendeels uit nostalgische overlopers van voormalige ultra-linkse organisaties, waaronder de voormalige AMADA en de UCMLB. (...) deze tendens, (...) vormt de meerderheid van het centraal comité dat is gekozen tijdens de laatste sessie van ons 36e congres op 26 april 2019. Hun meerderheid werd versterkt door het aftreden van leden van het Centraal Comité, die gedegouteerd waren door Hun dogmatische benadering (...) in de geest van het huidige centraal comité, betekent de leninistische notie van democratisch centralisme een gecentraliseerde autocratische macht (...) Het is in deze zin en in strijd met de statuten dat het centraal comité een zware repressie uitoefende tegen de leiding van onze krant "Le Drapeau Rouge" waardoor zowel de geest van openheid die het kenmerkte als de historische banden met onze partij in twijfel werden getrokken. 
We merken op dat zonder de minste politieke analyse de ideologische noties van "dictatuur van het proletariaat" of "klassen tegen klassen" in een verouderde frase worden genoemd en ten onrechte worden beschouwd als een referentie van de huidige politieke lijn van de partij, dit in tegenspraak met aeerdere congressen. (…) een dogmatische en sektarische opstelling die hoogstens zou bijdragen om ons te isoleren van de andere krachten van radicaal links. 
We verwerpen de obsessieve vijandigheid van deze fractie van leden tegen de Partij van de Arbeid van België (PVDA) waarmee we uitstekende relaties hebben gesmeed die op geen enkele manier onze onafhankelijkheid aantasten. We zijn van mening dat de PVDA de verdienste heeft gehad een gezonde lucht te scheppen voor de arbeidersbeweging in ons land, die de communisten zoals alle vooruitstrevende vrouwen en mannen moeten versterken in naam van echte klassensolidariteit.(...) 
Meer dan ooit is een socialistische samenleving het enige doel waarvoor we zij aan zij met de PVDA en alle progressieve krachten van vooruitgang moeten strijden.(...) 
We informeren u dat we, in overeenstemming met onze statuten, van plan zijn een congres bijeen te roepen om onze partij een leiderschap te geven dat de naam waardig is.
De fractie “Bergen-Denonville”neemt een vlucht vooruit met de vooropgestelde ongeargumenterde geïnsinueerde stelling dat “een kleine minderheid van de leden een fractie heeft gevormd”. … en die “vormt de meerderheid van het centraal comité dat is gekozen tijdens de laatste sessie van ons 36e congres op 26 april 2019” en die een politiek/ideologisch/organisatorische opstelling inneemt die bestaat uit “de ideologische noties van "dictatuur van het proletariaat" of "klassen tegen klassen" in een verouderde frase worden genoemd en ten onrechte worden beschouwd als een referentie van de huidige politieke lijn van de partij, dit in tegenspraak met eerdere congressen.”…
Dus de fractie Bergen-Denonville BESTRIJDT een politieke opstelling die NIET in tegenspraak is met het 36e congres.
Dus de politieke opstelling van het congres dat uiteindelijk “die meerderheid van het centraal comité” heeft GEKOZEN!Dus omdat de “die meerderheid op het centraal comité” (zoals zij “STATUTAIR” – volgens de statuten – zie verder – waar de fractie Bergen-Denonville” zich zelf op beroept!! – verondersteld wordt om te doen) de naleving van het politiek document van dat 36 congres nastreeft …. zou zij een FRACTIE zijn ?!

Zij zou dan wel een fraktie zijn -volgens de “verklaring” van de fractie Bergen-Denonville – omdat “in strijd met de statuten (– volgens dezelfde statuten – zie verder- waar de “verklaring” zich zo op beroept – ) “dat het centraal comité een zware repressie uitoefende tegen de leiding van onze krant "Le Drapeau Rouge" waardoor zowel de geest van openheid die het kenmerkte als de historische banden met onze partij in twijfel werden getrokken.
MAAR DE STATUTEN VORMEN GEEN ONDERDEEL VAN DE DOCUMENTEN VAN HET 36e CONGRES! MAAR TOCH WORDT “DE MEERDERHEID VAN HET CC”(VERKOZEN OP HET 36e CONGRES) BESCHULDIGD, ZOWEL EEN NALEVEN VAN DIE STATUTEN, ALS EEN “OVERTREDEN” VAN DIE STATUTEN!
Maar zou het kunnen zijn dat “de leiding van ‘Le Drapeau Rouge’ “ de besluiten van het 36e congres niet wilde naleven?
Waarbij “de meerderheid van het centraal comité” druk uitoefende (en sancties trof, toen “de leiding van ‘Le Drapeau Rouge’ “ dit WEIGERDE), opdat die “leiding van le DR” WÈL de besluiten na zou leven van het 36e congres?
Zoals we verderop zullen zien, zijn die “statuten” (waarop de fractie Bergen-Denonville zich beroept) opgesteld op “voorgaande congressen”. Dus de waargenomen “fractie waar de meerderheid van het CC deel van uitmaakt” wordt als fraktie bestempeld, omdat zij de naleving van bepaalde “voorgaande congressen” niet nastreeft, juist omdat het document van het 36e congres bepaalde politieke/ideologische opvattingen van “voorgaande congressen” WEERLEGT. (Hetgeen volledig volgens de statuten is waar de fractie Bergen-Denonville zich zou op beroept!)

Dus waar “de meerderheid van het CC” de statuten – waar de fractie Bergen-Denonville zich zo op beroept – NALEEFT wordt zij door de fractie Bergen-Denonville BESTREDEN ?!


Dus is de verklaring van de fractie Bergen-Denonville zèlf in tegenspraak met de statuten waarvan de fractie Bergen-Denonville zo het respect ervoor beklemtoont! … Blijkbaar is dat “respect voor de statuten” geen noodzaak voor de ondertekenaars zèlf van de verklaring?

De statuten opgesteld door “een voorgaand congres”, maar waarvan bepaalde politieke/ideologische/organisatorische opvattingen door het 36e congres reeds worden weerlegd:

Opgericht in 1921, gaat de Communistische Partij (...) ... terug naar de vorming van de Belgische Werklieden Partij (BWP) en de idealen vervat in het Charter van Quaregnon.
De partij is een feitelijke vereniging met de naam "Communistische Partij" en wiens acroniem PC is. Voor de identificatie op internationaal niveau zal de partij het acroniem PC(WB) "Communistische Partij (Wallonië Brussel)" gebruiken.
De Communistische Partij bevestigt het revolutionaire karakter van haar politieke actie, geïnspireerd door de gedachte van Marx, Engels, Lenin, Gramsci, Rosa Luxemburg en al diegenen die bijdragen aan (...) een vrije gedachte zonder dogmatisme en aangepast aan de realiteit van de hedendaagse wereld.
Als revolutionaire partij zijn de doelstellingen van de Communistische Partij:
- militeren voor een samenleving zonder racisme en zonder vreemdelingenhaat waar wordt gegarandeerd van, onder andere, het einde aan de uitbuiting van de mens door de mens, sociale rechtvaardigheid, respect voor het ecologische evenwicht en natuurlijke hulpbronnen, gelijkheid tussen vrouwen en mannen, vrede en het recht en de middelen om de wegen van haar ontwikkeling te kiezen;
- de vervanging van de kapitalistische samenleving op basis van een productivistische logica van onbeperkte accumulatie, verspilling van hulpbronnen en vernietiging van de natuur door een socialistische samenleving die zich bewust is van de grenzen van groei en de noodzaak om het milieu te beschermen, gebaseerd op democratische controle, sociale rechtvaardigheid en de prioriteit die wordt gegeven aan het gebruik van waarden;
- de ontwikkeling en ontplooiing van de mens door zijn bevrijding van alle economische, sociale, politieke en culturele vervreemding;
- de democratisering van de economie door de controle, door de werkers, van het beheer van ondernemingen en productiemiddelen, de diversificatie van vormen van collectief eigendom en de nationalisatie van grote ondernemingen, banken, energiebronnen en transportmiddelen;
- de verdediging van republikeinse waarden, het concept van een seculiere staat, internationalisme en de zelfbeschikking van volkeren. Het is door dagelijkse actie en reflectie dat de communisten, verankerd in de realiteit en strijd van hun regio's, hun praktijk en hun politieke project ontwikkelen.
De Communistische Partij constateert dat de crises (...) niet los kunnen worden gezien van de aard van het kapitalisme, een systeem dat onverenigbaar is met de grote uitdagingen van onze tijd. Hij bevestigt dat het vooruitzicht van een socialistische samenleving, die vrouwen en mannen bevrijdt van alle economische, sociale, politieke, culturele of filosofische vervreemding, alleen vorm kan krijgen in een diepgaande transformatie van sociale relaties en verdieping van democratische rechten. (….)
Het politieke congres is het hoogste orgaan dat het politieke programma van de partij opstelt op basis van de agenda die uitgaat van het centraal comité die verantwoordelijk is voor het bijeenroepen en organiseren ervan.
- Het politieke congres komt minimaal om de twee jaar bijeen, op initiatief van het centraal comité.
- De voorbereiding en organisatie van het politieke congres, (...) worden gedaan door het centraal comité (...)
- Het politieke congres neemt kennis van het door het centraal comité opgestelde en door het centraal comité in het debat besproken ontwerp van politiek programma en legt het ter bespreking voor aan alle afgevaardigden die over de goedkeuring ervan zullen beslissen.
- Het politieke programma is het referentiedocument dat de politieke activiteit van de partij op alle niveaus aanstuurt. Het kan alleen worden gewijzigd door het volgende politieke congres. (...)
- Het politieke congres gaat over tot de verkiezing van een nieuw centraal comité (...)
- De leden van het centraal comité worden tijdens het politieke congres gekozen door de afgevaardigden (...)
- Het centraal comité roept het politieke congres om de twee jaar bijeen.

Dus betekent een verwijzing naar de statuten èn tegelijkertijd het afwijzen van het politiek document van het 36e congres,in zover dat het 36e congres in tegenspraak is met “vroegere congressen” ….. de terugkeer naar de POLITIEK/IDEOLOGISCHE lijn van de BWP: het Charter van Quaregnon…. Èn de terugkeer naar de politiek/ideologische lijn van de Communistische Partij van Wallonië-Brussel.
Want in de statuten wordt duidelijk NIET gesproken van de Communistische Partij van België.


Zo vinden we wat er in het eerste statuut staat vermeld (‘De Communistische Partij bevestigt het revolutionaire karakter van haar politieke actie, geïnspireerd door de gedachte van Marx, Engels, Lenin, Gramsci, Rosa Luxemburg en al diegenen die bijdragen aan (...) een vrije gedachte zonder dogmatisme en aangepast aan de realiteit van de hedendaagse wereld.’) min of meer terug in “De theses van het VIIIe Congres van de Communistische Partij van Wallonië-Brussel – 18 oktober 2008”:


Een laatste belangrijk kenmerk van ons engagement is de niet-sektarische en niet-dogmatische lezing die de onze is van socialistische theorieën en ervaringen. Het marxisme kan niet worden beschouwd als een leer die de waarheid voor altijd garandeert. Het vormt een analysemethode en een reflectiekader dat openstaat voor een rationeel debat over de realiteit van het kapitalisme, de modaliteiten van het overwinnen ervan vanuit een communistisch perspectief.

Nu zullen we zien hoe op een “voorgaand congres” men op “dogmatische wijze” èn Marx èn Lenin citeert en parafraseert, en zo alle klassenanalyse (als er onder het kapitalisme geen “dictatuur van de burgerij” is, dan moet er ook niet gesproken worden over de noodzaak van de “dictatuur van het proletariaat” bij de uitbouw van het socialisme) én de revolutionaire rol van de arbeidersklasse, UIT de “marxistische analyse” te filteren….

De theses van het VIIIe Congres van de Communistische Partij van Wallonië-Brussel – 18 oktober 2008
(...) het communistische ideaal van een egalitaire samenleving die tot het einde is gedreven, dat wil zeggen een klasseloze samenleving die is gebaseerd op het principe van ieders capaciteiten, voor ieder volgens zijn behoeften, impliceert in de onmiddellijke bestrijding van alle vormen van onrecht, uitbuiting en vervreemding. (...)
We zijn voor een links transformerend beleid dat kan leiden tot een radicale verandering in de grondslagen van de samenleving. Dit betekent:
resoluut vertrouwen op de strijd van de arbeidersbeweging en alle progressieve krachten om de grenzen van een simpele regeling van het kapitalisme te overwinnen; door de democratische socialisatie van de productie- en ruilmiddelen, om de basis te leggen van een socialistische samenleving, gebaseerd op het principe van ieder naar zijn capaciteiten, naar ieder naar zijn werk,
aldus zowel materiële als politieke voorwaarden scheppen voor de komst van een communistische samenleving, gebaseerd op het principe van ieder naar zijn mogelijkheden, aan ieder naar zijn behoeften.
Tegenwoordig is socialisme niets meer dan een politiek label dat is geërfd van de strijd van het verleden. Geconfronteerd met de structurele crisis van het kapitalisme en de bedreigingen die het vormt voor de volkeren, is het tijd om van socialisme een doel te maken, een project voor de samenleving. (...)
Door de hoofdkenmerken van een toekomstige communistische samenleving te schetsen (omdat het slechts een schets kon zijn), onderscheidde Marx zich van anarchistische theoretici die het als een dichtbij doel zagen, door te benadrukken dat deze samenleving, met name gekenmerkt door achteruitgang van de staat, zou de dag alleen zien ten koste van lange en moeilijke politieke strijd, waarvan de organisatoren "verenigd door vereniging en geleid door kennis2" de beweging niet zouden willen "vormen" volgens "bepaalde principes" 3. Een maatschappijformatie gaat nooit onder”,volgens Marx, “voordat alle productiekrachten tot ontwikkeling gebracht zijn die zij kan omvatten, en nieuwe, hogere productieverhoudingen treden nooit in de plaats, voordat de materiële bestaansvoorwaarden ervoor in de schoot van de oude maatschappij zelf zijn uitgebroed. Daarom stelt de mensheid zich altijd slechts taken, die zij kan volbrengen. 4. (…)
Hij schatte in een hogere fase van de communistische samenleving, dat de verknechtende onderschikking van individuen aan de arbeidsverdeling en daarmee de tegenstelling tussen intellectuele en handarbeid zal zijn verdwenen; wanneer, met de meervoudige ontwikkeling van individuen, ook de productiekrachten zullen zijn toegenomen en alle bronnen van collectieve rijkdom overvloedig zullen ontstaan, zal alleen dan de beperkte horizon van de burgerlijke wet definitief worden overschreden en kan de samenleving schrijven op haar vlaggen: "Van ieder naar zijn mogelijkheden, aan ieder naar zijn behoeften"5. (...)
Van ieders capaciteiten, tot ieder volgens zijn behoeften6: het is het basisprincipe van het communisme dat, we kunnen het niet genoeg benadrukken, de ontwikkeling van het individu benadrukt. (...)
Zoals we hebben gezien, dacht Marx dat de toekomstige ontwikkeling van het communisme ten minste twee fasen zou kennen, waarbij het principe 'aan elk volgens zijn behoeften' overeenkomt met een 'hogere fase'. Daarom plande hij aan het einde van een "lange en pijnlijke geboorte" de opkomst van een eerste fase met als principe "Van ieder volgens zijn capaciteiten, tot ieder volgens zijn werk"7, en het is precies aan deze fase, waaraan we de naam socialisme hebben gegeven, heeft de mislukking veroorzaakt die we een beetje snel assimileren tot het einde van het communisme. (...)
Het socialisme is niet alleen 'de onteigening van de onteigenaars8', het is tegelijkertijd de bevrijding van wat Marx 'de arbeidskracht' noemde (handmatige en intellectuele capaciteiten van de loon-werker), voor zover waar het kapitalisme het behandelt als een product dat onderhevig is aan de grillen van de markt, altijd te duur, nooit productief genoeg, snel verouderd en dus wegwerpbaar. Maar deze bevrijding krijgt pas echt zijn volledige betekenis in de uitoefening van burgerschap, wat zelf de uitbreiding van individuele en collectieve vrijheden tot alle niveaus van het sociale leven inhoudt. Als het anders was, hoe zou de samenleving dan deel kunnen uitmaken van een vermindering van de staat?
Natuurlijk zijn er machtige belangen die onvermijdelijk tegenover de noodzakelijke hervormingen zullen staan. Deze zijn alleen mogelijk door langdurige strijd en de actie van politieke machten die reactionaire acties kunnen dwarsbomen. Maar de maatregelen die daarvoor nodig zijn, moeten van voorbijgaande aard zijn en plaats maken voor andere middelen vanaf het moment dat het pad dat naar het doel leidt echt is vrijgemaakt. En zo zag Lenin het: 'Het overwinnend socialisme', schreef hij in 1916, 'kan zijn overwinning niet handhaven en de mensheid niet naar de afsterving van de staat leiden zonder de democratie volledig te bereiken'9. (...)
Het vooruitzicht van het wegkwijnen van de staat (...) vanuit het perspectief van het marxisme, (...) kan op de lange termijn alleen vorm krijgen als de bewegingen die zich verzetten tegen de huidige puinhoop uiteindelijk beslissende overwinningen behalen voor de doelen die ze zichzelf hebben gesteld, en het is mogelijk om te denken dat de mensheid, als ze ze duurzaam zouden bereiken, een nieuwe fase van haar ontwikkeling zou kunnen ingaan en veel meer geciviliseerde samenlevingen zou baren. Het is echter aan deze samenlevingen om zichzelf te definiëren als socialisten, communisten, anarchisten of anderszins als ze dat nodig achten.
Maar tenslotte, waarom niet communistisch als hun gouden regel werkelijk is: "Iedereen heeft zijn eigen mogelijkheden. aan elk volgens hun behoeften ”?

Zo staat er in de tekst van het VIIIe congres: “een communistische samenleving, gebaseerd op het principe van ieder naar zijn mogelijkheden, aan ieder naar zijn behoeften.”

Zoals iedereen weet – en het wordt verderop in het document van het VIIIe congres, met een voetnoot, ook nog duidelijk gezegd – is dit een CITAAT uit “Kritiek op het programma van Gotha”, van Marx:

...Marx dat de toekomstige ontwikkeling van het communisme ten minste twee fasen zou kennen, waarbij het principe 'aan elk volgens zijn behoeften' overeenkomt met een 'hogere fase'. Daarom plande hij aan het einde van een "lange en pijnlijke geboorte" de opkomst van een eerste fase met als principe "Van ieder volgens zijn capaciteiten, tot ieder volgens zijn werk" ...”

Verder wordt in de document van het VIIIe congres van de PC-W-B gesuggereerd, dat "van ieder volgens zijn capaciteiten, tot ieder volgens zijn werk" ook een letterlijk CITAAT zou zijn van Marx. Dat is het dus NIET.
Dus waar het gebruik van CITATEN – gerukt uit hun context – dogmatisme is, is het zelf “ontwerpen” van zogenaamde CITATIEN, dogmatisme in het kwadraat!
Ik verwijs de intelligente lezer naar de tekst zèlf van “Kritiek op het programma van Gotha” waar Karl Marx héél uitgebreid – en niet met één simpele formulering – in strijd met de formulering in het programma van Gotha het heeft over de situatie onder het socialisme (als “overgang” tussen kapitalisme en communisme)
Verder in het document van het VIIIe congres:

Het socialisme is niet alleen 'de onteigening van de onteigenaars10', het is tegelijkertijd de bevrijding van wat Marx 'de arbeidskracht' noemde (...) deze bevrijding krijgt pas echt zijn volledige betekenis in de uitoefening van burgerschap, (...) Als het anders was, hoe zou de samenleving dan deel kunnen uitmaken van een vermindering van de staat?

Met “de onteigening van onteigenaars” wordt hier uit “Burgeroorlog in Frankrijk” geciteerd, zoals dat dan ook in een voetnoot staat vermeld. Engels verklaart in de inleiding van “Burgeroorlog in Frankrijk” héél goed waarom Marx op een ander vlak NIET meer wordt geciteerd:

De sociaaldemocratische filister11 heeft onlangs weer een heilzame schrik gekregen bij het woord: dictatuur van het proletariaat. Nu goed, mijnheren, wilt u weten, hoe deze dictatuur er uit ziet? Kijkt dan naar de Parijse Commune. Dat was de dictatuur van het proletariaat.”

Het is zowel bij het citeren van Marx als bij het citeren (of eerder het parafraseren) van Lenin dat het document zich in bochten wringt om maar NIET “de diktatuur van het proletariaat” te moeten vernoemen of er maar niet naar te moeten verwijzen.
Het congres-document zegt:

Het vooruitzicht van het wegkwijnen van de staat (...) vanuit het perspectief van het marxisme, (...) kan op de lange termijn alleen vorm krijgen als (...) meer geciviliseerde samenlevingen zou baren. Het is echter aan deze samenlevingen om zichzelf te definiëren als (...) waarom niet communistisch als hun gouden regel werkelijk is: "Iedereen volgens zijn eigen mogelijkheden. aan elk volgens hun behoeften ”?...”

ieder volgens zijn eigen mogelijkheden, aan elk volgens hun behoeften” is wèl een citaat uit “Kritiek op het programma van Gotha”.
Daar waar het document van het VIIIe congres namelijk spreekt van:

Zoals we hebben gezien, dacht Marx dat de toekomstige ontwikkeling van het communisme ten minste twee fasen zou kennen, waarbij het principe 'aan elk volgens zijn behoeften' overeenkomt met een 'hogere fase'. Daarom plande hij aan het einde van een "lange en pijnlijke geboorte" de opkomst van een eerste fase,(...) waaraan we de naam socialisme hebben gegeven
Maar héél selectief (kenmerkend voor ….dogmatisme!) wordt Marx NIET geciteerd waar hij over die “overgangsfase tussen kapitalisme en communisme” zegt:

Rijst de vraag: wat voor verandering ondergaat het staatsbestel in de communistische maatschappij? Met andere woorden: welke maatschappelijke functies blijven dan bewaard die analoog zijn aan de huidige staatsfuncties? Op deze vraag kan alleen de wetenschap het antwoord geven; en al combineert men duizenden malen het woord “volk” met het woord “staat”, het zal de oplossing geen haar dichterbij brengen.
Tussen de kapitalistische en de communistische maatschappij ligt een periode van revolutionaire verandering van de eerste in de laatste.
Met deze periode correspondeert ook een politieke overgangsperiode en de staat kan in deze periode geen andere vorm hebben dan die van een revolutionaire dictatuur van het proletariaat.

In het document van het VIIIe congres wordt geschreven over “het wegkwijnen van de staat” waarbij er een referentie is naar een tekst van Lenin(zien voetnoot: “Lenin deel 23, blz 81” hetgeen maar kan overeenkomen met deze tekst of deze tekst uit deel 23), maar waarin er niets wordt gezegd over “wegkwijnen van de staat”.
Lenin spreek in Staat en Revolutie wèl over het afsterven van de staat”...maar hier wordt het gelinkt aan de “diktatuur van het proletariaat” een concept waar het document van het VIIIe congres (èn zo ook de fractie Bergen-Denonville) in alle talen over wil zwijgen ….:

Marx in “kritiek op het programma van Gotha”: ‘Tussen de kapitalistische en de communistische maatschappij ligt de periode van de revolutionaire verandering van de ene in de andere. Daarmee komt ook een politieke overgangsperiode overeen, waarin de staat niets anders kan zijn dan de revolutionaire dictatuur van het proletariaat.’
Marx vervolgt: ‘In een hogere fase van de communistische maatschappij, nadat de knechtende onderwerping van de individuen aan de arbeidsverdeling en daarmee ook de tegenstelling tussen geestelijke en lichamelijke arbeid verdwenen is, nadat de arbeid niet alleen middel tot leven maar zelfs de eerste levensbehoefte geworden is, nadat met de alzijdige ontwikkeling van de individuen ook de productiekrachten zijn gegroeid en alle bronnen van de in samenwerking voortgebrachte rijkdom rijker vloeien — eerst dan kan de enge burgerlijke rechtshorizon geheel worden overschreden en kan de maatschappij in haar vaandels schrijven: Ieder naar zijn bekwaamheden, aan ieder naar zijn behoeften!’(...)
In de kapitalistische maatschappij hebben wij een besnoeide, armzalige, valse democratie, een democratie alleen voor de rijken, voor de minderheid. De dictatuur van het proletariaat, de overgangsperiode naar het communisme, zal voor het eerst de democratie aan het volk, aan de meerderheid geven, maar tegelijkertijd zal zij noodzakelijkerwijs een minderheid, de uitbuiters, onder de duim houden. Alleen het communisme kan een werkelijk volkomen democratie bieden en hoe volkomener deze democratie zal zijn, des te sneller zal zij overbodig worden en vanzelf afsterven.(...)
De staat zal volledig kunnen afsterven wanneer de maatschappij de regel zal hebben verwezenlijkt ‘ieder naar zijn bekwaamheden, aan ieder naar zijn behoeften’, d.w.z. wanneer de mensen zo gewend zullen zijn aan het naleven van de grondregels van het samenleven in de maatschappij en hun arbeid zo productief zal zijn dat zij vrijwillig naar hun bekwaamheden zullen werken.


Als er géén revolutionaire rol is weggelegd voor de arbeidersklasse, is er ook niet de organisatie nodig van de voorhoede van de arbeidersklasse, is er geen revolutionaire “onteigening van onteigenaars” nodig, maar hoeft men alleen maar spreken van “links” en “progressieve krachten” ….Deze “politieke lijn in een voorgaand congres” leidt bij de fractie Bergen-Denonville tot de vaststelling van de “uitstekende relaties met de PVDA” (= “links”)
En zo formuleert het document van het VIIIe congres, als zijnde “een voorgaand congres”:

Geconfronteerd met de stoomwals van het geglobaliseerde kapitalisme, zijn de progressieve stromingen bezig met een cruciale fase in hun geschiedenis. Links, geheel links, zowel in België als in Europa, heeft het moeilijk. Is het overdreven om te zeggen dat zijn toekomst in het geding is? We hebben het over historisch links, links van het proletariaat en zijn bondgenoten, georganiseerd in vakbonden en partijen, politiek links dat de rijkdom ten dienste wil stellen aan de maatschappij, die momenteel wordt gemonopoliseerd door een minderheid van grote kapitalisten en tegelijkertijd, de immense mogelijkheden die voortkomen uit de vooruitgang van wetenschap en technologie. Het links wat zich verzet tegen de denaturatie van algemeen kiesrecht - denaturatie die de rol van de burger reduceert tot die van de kiezer - en de kiezer die via de media wordt gemanipuleerd door de dominante ideologie.

De fractie Bergen-Denonville schrijft: “Meer dan ooit is een socialistische samenleving het enige doel waarvoor we zij aan zij met de PVDA en alle progressieve krachten van vooruitgang moeten strijden”

De PVDA beklemtoont overal dat zij een “marxistische partij” is…. schetst haar “marxistische” ideeën over een “socialistische samenleving” in het hoofdstuk “Socialisme 2.0” van haar document van het 9e congres in 2015.

Karl Marx en Friedrich Engels zorgden dan weer voor een geheel ander denkkader over de evolutie van de menselijke geschiedenis. Zij zochten een antwoord op de vraag hoe doorheen de geschiedenis de ene maatschappijvorm kan overgaan in een andere maatschappijvorm. Ze zagen dat de mensen zich altijd hebben georganiseerd rond de productie: om te leven, te eten, te wonen en zich te ontwikkelen moeten mensen produceren. De ontwikkeling van de technieken en vaardigheden, van de wetenschap en van de kennis over de productie is een drijvende kracht in de menselijke vooruitgang. De andere motor is het menselijk handelen, door de sociale interacties en de sociale strijd voor een betere samenleving, in staat om de nieuwe inzichten en kennis van de productie te gebruiken voor maatschappelijke vooruitgang.(…)
Pas na een heel proces van conflict en compromissen met het versleten feodalisme wist het kapitalisme zich in de negentiende eeuw echt als politiek stelsel door te zetten. Het kapitalisme is niet vanaf zijn eerste pogingen geslaagd. Het zou daarom wel erg bekrompen zijn het socialisme af te serveren omdat het bij de eerste pogingen niet geslaagd is. Het gaat om een lang historisch proces, met vallen en opstaan. Met mooie realisaties, maar ook met ernstige fouten.
De belangrijkste vraag is of het kapitalisme in de 21 e eeuw de mensheid en de planeet waarop de mens woont, een toekomst kan bieden. Niet dus.
Het kapitalisme heeft zijn historische verdiensten, maar is niet in staat een toekomst te bieden aan mens en natuur. (…)
We hebben vandaag een nieuwe paradigmawissel nodig. Een heel andere manier om naar de wereld, de mens en de natuur te kijken, om de horizon open te trekken zodat we het geheel anders bekijken. Wij zijn ervan overtuigd dat een eigentijds socialisme, een socialisme 2.0, in de 21 e eeuw mogelijk wordt en ook noodzakelijk is. Een socialisme 2.0 dat uitgaat van de mensenmaat. (...)
Socialisme 2.0 draait om een heel andere samenleving. (...) Laat de samenleving niet rond de winstmaat draaien. Ze draait het best op mensenmaat.(….)
Wanneer een oude samenlevingsvorm een onhoudbare rem is geworden op de evolutie van wetenschap en techniek en op de productiemogelijkheden, kan ze overgaan in een andere samenlevingsvorm. De spanningen tussen de klassen lopen dan zo hoog op dat de sociale verhoudingen wel moéten veranderen. Men spreekt dan van een maatschappelijke omwenteling. Zo is tussen 1750 en 1850 in Europa de feodale maatschappij overgegaan naar een kapitalistische maatschappij. Een nieuwe klasse, de burgerij, nam het roer over van de adel. De wereldmarkt, voorbereid door de ontdekking van Amerika en de Oost-Indische route, kwam er door de grootindustrie. Dat heeft aan de handel, de scheepvaart en het verkeer te land een ongeziene impuls gegeven. Naarmate industrie, handel, scheepvaart en spoorwegen zich uitbreidden, kwam de jonge burgerij tot ontwikkeling. Ze drong alle oude klassen uit de middeleeuwen naar de achtergrond.
Ons land werd samen met Groot-Brittannië een van de eerste geïndustrialiseerde landen ter wereld. Met de opkomende industrie kwam ook een andere klasse op het toneel: de arbeidersklasse. In plaats van de vrijheid, de gelijkheid en de broerderlijkheid die haar door de Franse revolutie was beloofd, werd scherpe uitbuiting haar deel. Vele schrijvers hebben dikke boeken gewijd aan de miserie van de werkende klasse. Maar de jonge revolutionairen Karl Marx en Friedrich Engels gaan een stap verder. Zij zien niet alleen de ellende, maar vooral de potentiële kracht van de werkende klasse. Het is die klasse die in grote dampende fabrieken de rijkdom van het nieuwe tijdperk produceert. Zonder werkende klasse, geen welvaart. Een nieuwe samenleving zonder uitbuiting van de mens door de mens kan er enkel komen door het werk van de werkende klasse zelf.
Het socialisme is geen hersenspinsel van dromers, maar kan het resultaat worden van de ontwikkelingen in de moderne maatschappij. “De mensen maken hun eigen geschiedenis, maar ze maken die niet uit vrije wil, niet onder zelfgekozen, maar onder rechtstreeks aangetroffen, gegeven en overgeleverde omstandigheden”, schrijft Marx. Marx dacht dat er snel een nieuwe wereld van gelijkheid zou komen en sommige marxisten hebben na hem een zeker ‘determinisme’ verdedigd, alsof de ontwikkeling van de maatschappij automatisch naar een nieuwe socialistische samenleving zou leiden. Dat is niet zo. De materiële basis moet rijp zijn voor een wereld zonder uitbuiting, maar uiteindelijk geeft het menselijk handelen zelf de doorslag. Dat menselijk handelen is de drijvende kracht van de geschiedenis.
(…)
Wereldwijd controleren grote industriële en financiële mastodonten de verschillende economische sectoren. Wereldwijd helpen staten en politieke overheden om die controle te behouden. Overal gaan mensen tegen deze almacht in verzet. Dat doen ze op de meest diverse terreinen. Ze organiseren zich om betere loon- en arbeidsvoorwaarden te verkrijgen en streven naar sociale vooruitgang. Ze komen op straat voor een gezond leefmilieu en om de aarde te vrijwaren voor de toekomstige generaties.(….)
Op al deze terreinen woedt de sociale strijd en botsen mensen op de almacht van kapitalistische monopolies. In de sociale actie dwingen mensen ook sociale, ecologische, culturele, democratische of progressieve verworvenheden af. Maar nergens zijn die verworvenheden duurzaam zolang de monopolies de macht hebben over de productie en over de verdeling van de rijkdom die de maatschappij voortbrengt. Tot de verschillende strijdbewegingen samenvloeien in een grotere kracht voor een diepgaande maatschappelijke verandering. Dan kan de gemeenschap controle krijgen over de productie, een hoog ontwikkelde productie met enorme mogelijkheden, en dan wordt duurzame sociale, ecologische, culturele en democratische vooruitgang mogelijk.

De PVDA beroept zich op Engels en Marx, zij citeert en parafraseert hen …. maar haar opvatting van wat “marxisme” zou zijn, is totaal in tegenspraaak met de inhoud die Engels en Marx er zelf aan geven. Engels spreekt eerder van “wetenschappelijk socialisme” dan van “marxisme”, maar ALLE opvattingen van de PVDA zijn in TEGENSPRAAK met wat Engels schrijft in “Socialisme,van Utopie tot Wetenschap.
De PVDA zit eigenlijk nog vast in wat Engels noemt, “de oude idealistische geschiedsbeschouwing” die WEIGERT “de geschiedenis te zien als geschiedenis van klassenstrijd”. Voor de PVDA is “het menselijk handelen de drijvende kracht van de geschiedenis”. Voor de PVDA is de geschiedenis een opeenvolging van “paradigmawissels”, namelijk iedere keer “een heel andere manier om naar de wereld, de mens en de natuur te kijken”.
Doordat zij de geschiedenis niet ziet (zoals Marx en Engels ontdekten) als “geschiedenis van klassenstrijd”, ziet zij ook niet het klassenkarakter van de staat, namelijk iedere keer de staat van de onderdrukkende klasse. Zij ziet de staat onder het kapitalisme niet als “diktatuur van de burgerij” en kent daarom ook niet de noodzaak van “diktatuur van het proletariaaat” en kent ook niet het doel ervan, namelijk die van de “onteigening van de onteigenaars”.
Voor de PVDA dient het marxisme alleen maar “om een zo volmaakt mogelijk maatschappijsysteem te scheppen”, hetgeen zij dan “socialisme 2.0” noemt. De PVDA “bekritiseert slechts het bestaande kapitalisme met haar gevolgen”, maar “verklaart haar niet” en “verwerpt haar alleen als slecht”.
De staat is voor de PVDA een neutraal iets, per definitie voor het “openbaar belang” die stap voor stap kan “ingepalmd worden” door een “ontplooing van de democratie” waardoor dan “democratisch beslist kan worden” om het volgende te regelen:

De enige consequente oplossing voor de sleutelsectoren die de economie dragen, is ze ‘vermaatschappelijken’. De gemeenschap moet ze in handen nemen. Hun doel is dan niet meer de winsten van de aandeelhouders te maximaliseren, maar de productie te organiseren in functie van de behoeften van de samenleving, gekaderd in een planmatige ontwikkeling en met respect voor sociale en ecologische normen. De opbrengst van de productie vloeit dan terug naar de gemeenschap en kan ook publieke noden lenigen. (...)
Moderne publieke diensten vormen een hoeksteen van het socialisme 2.0. (...)
Een openbare dienst moet ook zorgen voor inspraak van de gebruikers, van het personeel en van de vakbonden, om bureaucratisering tegen te gaan en efficiënt te werken. Hier moeten consumenten- en milieuorganisaties een belangrijke rol spelen. (...)
Een openbare dienst garandeert de continuïteit op lange termijn, omdat het algemeen belang primeert op de winst. Daarom krijgt een openbare dienst voldoende middelen om snelle en kwaliteitsvolle dienstverlening te leveren, met de meest geavanceerde technologische middelen.(...)
De natuurlijke rijkdommen en de ondergrond moeten opnieuw in collectief bezit komen, zodat het beheer en de uitbating ervan kunnen gebeuren in het besef van de eindigheid van de bronnen en met volle kennis van de schadelijke neveneffecten. Dat is een voorwaarde om een voorzorgprincipe in te bouwen, wat niet kan als private grondstoffen- of voedingsmonopolies die rijkdommen ontginnen.

Hoe gaat dit gebeuren zonder klassenstrijd, waarbij de werkende klasse voor haar objectieve belangen (die tegengesteld zijn aan die van de kapitalisten) zal strijden om de kapitalistische productieverhoudingen te breken?
Hoe ga je “de sleutelsectoren …. en de natuurlijke rijkdommen …. vermaatschappelijken ...opnieuw in collectief bezit nemen”…. Als niet eerst de kapitalisten van hun productiemiddelen en van de zich toegeëigende natuurlijke grondstoffen ONTEIGEND worden, doordat “de dictatuur van de burgerij”(alle machtsinstellingen, de burgerlijke staat,...) gebroken wordt? Dus als niet eerst de “dictatuur van het proletariaat” wordt ingesteld…. Of zoals Marx in “burgeroorlog in Frankrijk ook wel zegt, “de regering van de werkende klasse”?


Vergelijk zelf met wat Engels(In "Socialisme, van Utopie tot Wetenschap") schrijft met wat de PVDA schrijft:
In de geschiedenis van de verst gevorderde landen van Europa, trad de klassenstrijd tussen proletariaat en bourgeoisie op de voorgrond naarmate zich daar enerzijds de grootindustrie, anderzijds de pas veroverde politieke heerschappij van de bourgeoisie ontwikkelde. De leerstellingen van de burgerlijke economie over het samenvallen van de belangen van kapitaal en arbeid, over de algemene harmonie en de algemene volkswelvaart als gevolg van de vrije concurrentie, werden door de feiten steeds afdoender gelogenstraft.(..) Maar de oude idealistische geschiedbeschouwing, die nog niet was verdrongen, kende geen op materiële belangen berustende klassenstrijd, kende zelfs in het geheel geen materiële belangen; voor haar was de productie en waren alle economische verhoudingen slechts bijzaak, een element van ondergeschikte betekenis in de ‘cultuurgeschiedenis’.
De nieuwe feiten dwongen ertoe de hele tot dusver bestaande geschiedenis aan een nieuw onderzoek te onderwerpen, en daaruit bleek dat alle geschiedenis tot nu toe, met uitzondering van de oertoestand, de geschiedenis van klassenstrijd was geweest, dat deze elkaar bestrijdende maatschappelijke klassen telkens voortspruiten uit de productie- en ruilverhoudingen, kortom uit de economische verhoudingen van hun tijd;(...)
Voortaan verscheen het socialisme niet meer als de toevallige ontdekking van deze of gene geniale kop, maar als het noodzakelijke product van de strijd tussen twee historisch ontstane klassen, het proletariaat en de bourgeoisie. Het was niet meer zijn taak een zo volmaakt mogelijk maatschappijsysteem te scheppen, maar het historische economische verloop, waaruit deze klassen en hun strijd noodzakelijk waren voortgekomen, te onderzoeken en in de daardoor ontstane economische situatie de middelen tot oplossing van het conflict te ontdekken. (...) Het tot nu toe bestaande socialisme bekritiseerde weliswaar de bestaande kapitalistische productiewijze met haar gevolgen, maar het kon ze niet verklaren en er dus ook niet mee klaar komen; het kon ze alleen als slecht verwerpen. Hoe heftiger het tegen de van deze productiewijze onafscheidelijke uitbuiting van de arbeidersklasse ijverde, des te minder was het in staat duidelijk aan te geven waarin deze uitbuiting bestaat en hoe ze ontstaat. Het ging er echter om de kapitalistische productiewijze enerzijds in haar historische verband en haar noodzakelijkheid voor een bepaald tijdperk van de geschiedenis, dus ook de noodzakelijkheid van haar ondergang, te verklaren; anderzijds echter ook haar innerlijke aard bloot te leggen, die nog steeds verborgen was. Dit geschiedde door het onthullen van de meerwaarde.
Bewezen werd dat het toe-eigenen van onbetaalde arbeid de grondvorm van de kapitalistische productiewijze en van de door haar tot stand gebrachte uitbuiting van de arbeider is; dat de kapitalist, zelfs wanneer hij de arbeidskracht van zijn arbeider koopt tegen de volle waarde, die zij als waar op de warenmarkt heeft, daaruit toch meer waarde haalt dan hij ervoor betaald heeft; en dat deze meerwaarde in laatste instantie de waardesom vormt waaruit de steeds toenemende kapitaalmassa zich in de handen van de bezittende klassen ophoopt. De toedracht zowel van de kapitalistische productie als van de productie van kapitaal was verklaard. (…)
De materialistische geschiedbeschouwing gaat uit van de stelling dat de productie, en naast de productie de ruil van haar producten, de grondslag van iedere maatschappij orde is; dat in iedere in de historie optredende maatschappij de verdeling van de producten en daarmee de sociale indeling in klassen of standen zich ernaar richten wat en hoe er geproduceerd en hoe het geproduceerde geruild wordt. Op grond hiervan moeten de uiteindelijke oorzaken van alle maatschappelijke veranderingen en politieke omwentelingen niet gezocht worden in de hoofden van de mensen, in hun dieper wordend inzicht in de eeuwige waarheid en gerechtigheid, maar in veranderingen in de wijze van productie en ruil; zij moeten gezocht worden niet in de filosofie, maar in de economie van het desbetreffende tijdperk. (..)
De menigte van levenslange loonarbeiders werd bovendien ontzaglijk vergroot door de gelijktijdige ineenstorting van de feodale orde, de ontbinding van het gevolg van de feodale heren, de verdrijving van de boeren van hun hofsteden enz. De scheiding tussen de in handen van de kapitalisten geconcentreerde productiemiddelen enerzijds en de tot het bezit van niets anders dan hun arbeidskracht teruggebrachte producenten anderzijds, was voltrokken. De tegenstrijdigheid tussen maatschappelijke productie en kapitalistische toeëigening doet zich aan ons voor als tegenstelling van proletariaat en bourgeoisie. (...)
Maar het voornaamste werktuig, waarmee de kapitalistische productiewijze deze anarchie in de maatschappelijke productie deed toenemen, was juist het tegenovergestelde van anarchie: de toenemende organisatie van de productie, als een maatschappelijke, in elk afzonderlijk productiebedrijf. Met deze hefboom maakte zij een einde aan de oude vreedzame stabiliteit. Waar zij in een tak van industrie werd ingevoerd, duldde zij geen oudere bedrijfsmethode naast zich. Waar zij zich van het handwerk meester maakte, vernietigde zij het oude handwerk. Het gebied van de arbeid werd een gebied van strijd. (…)
De grote industrie en het ontstaan van de wereldmarkt hebben tenslotte de strijd universeel gemaakt en hem tegelijkertijd een ongehoorde heftigheid gegeven. Tussen afzonderlijke kapitalisten evenals tussen gehele industrieën en gehele landen beslist de gunst van de natuurlijke of kunstmatig geschapen productievoorwaarden over het bestaan. Wie het onderspit delft, wordt meedogenloos opzij geschoven. Het is de darwinistische strijd om het bestaan van de enkeling uit de natuur met versterkte heftigheid naar de maatschappij overgebracht. Het natuurlijke standpunt van het dier verschijnt als topvorm van de menselijke ontwikkeling. De tegenstrijdigheid tussen maatschappelijke productie en kapitalistische toeëigening verschijnt nu als tegenstelling tussen de organisatie van de productie in de afzonderlijke fabriek en de anarchie van de productie in de gehele maatschappij. (….)
Het is de drijvende kracht van de maatschappelijke anarchie van de productie, die de grote meerderheid van de mensen meer en meer tot proletariërs maakt en het zijn op hun beurt de massa’s van de proletariërs, die tenslotte aan de anarchie van de productie een einde zullen maken.(...)
Zo komt het, om met Marx te spreken, dat de machinerie het krachtigste strijdmiddel van het kapitaal tegen de arbeidersklasse wordt, dat het arbeidsmiddel de arbeider voortdurend het levensmiddel uit de hand slaat, dat het eigen product van de arbeider in een werktuig tot knechting van de arbeider verandert. Zo komt het dat het besparen van arbeidsmiddelen bij voorbaat tegelijk een niets ontziende verkwisting van arbeidskracht wordt, een roof aan de normale arbeidsvoorwaarden; dat de machinerie, het machtigste middel tot verkorting van de arbeidstijd, omslaat in het meest onfeilbare middel om de gehele levenstijd van de arbeider en zijn gezin in beschikbare arbeidstijd ten bate van het kapitaal te veranderen; zo komt het dat de overmatige arbeid van de een voorwaarde wordt voor de werkloosheid van de ander en dat de grote industrie, die de hele aardbol afstroopt op zoek naar nieuwe consumenten, de consumptie van de massa’s in het eigen land tot een hongerminimum beperkt en daardoor de eigen binnenlandse markt ondermijnt. (…)
Maar noch de verandering in maatschappijen op aandelen en trusts, noch die in staatseigendom heft de kapitaaleigenschap van de productiekrachten op. Bij de maatschappijen op aandelen en trusts ligt dit voor de hand. En de moderne staat is op zijn beurt slechts de organisatie, die de burgerlijke maatschappij zich verschaft om de algemene uiterlijke geldende voorwaarden van de kapitalistische productiewijze in stand te houden tegen aanslagen zowel door de arbeiders als door afzonderlijke kapitalisten. De moderne staat is, hoe zijn vorm ook moge zijn, in wezen een kapitalistische machine, de staat van de kapitalisten, de ideële universele kapitalist. Hoe meer productiekrachten hij als eigendom overneemt, des te meer wordt hij werkelijk universeel kapitalist en des te meer staatsburgers buit hij uit. De arbeiders blijven loonarbeiders, proletariërs. De kapitaalverhouding wordt niet opgeheven, zij wordt veeleer op de spits gedreven. Maar op de spits gedreven slaat zij om. De staatseigendom van de productiekrachten is niet de oplossing van het conflict, maar bergt wel het formele middel, het aanknopingspunt voor een oplossing, in zich. (...)
Met deze behandeling van de huidige productiekrachten op grond van hun eindelijk begrepen natuur treedt in de plaats van de maatschappelijke anarchie in de productie een maatschappelijk planmatige regeling van de productie naar de behoeften van de gemeenschap en tevens van iedere enkeling. Daarmee wordt de kapitalistische wijze van toeëigening, waarbij het product eerst de producent, daarna echter ook de toeëigenaar knecht, vervangen door de op de aard van de moderne productiemiddelen zelf berustende wijze van toeëigening van de producten: enerzijds direct maatschappelijke toeëigening als middel tot instandhouding en uitbreiding van de productie, anderzijds direct individuele toeëigening als levens- en genotmiddel.
Doordat de kapitalistische productiewijze de grote meerderheid van de bevolking meer en meer in proletariërs verandert, schept zij de macht die gedwongen is deze omwenteling, op straffe van ondergang, te voltrekken. Door steeds meer aandrang uit te oefenen in de richting van het veranderen van de grote vermaatschappelijkte productiemiddelen in staatseigendom, wijst zij zelf de weg naar de voltrekking van die omwenteling. Het proletariaat maakt zich meester van de staatsmacht en maakt de productiemiddelen allereerst tot staatseigendom. Maar daarmee heft het zichzelf als proletariaat op, en ook alle klassenverschillen en klassentegenstellingen, en daarmee ook de staat als staat. De tot dusver bestaande, in klassentegenstellingen zich bewegende maatschappij had de staat nodig, d.w.z. een organisatie van de respectieve uitbuitende klasse voor de instandhouding van haar uiterlijke productievoorwaarden, dus niet name voor het met geweld in bedwang houden van de uitgebuite klasse onder voorwaarden van onderdrukking, zoals die door de bestaande productiewijze zijn gegeven (slavernij, lijfeigenschap of horigheid, loonarbeid). De staat was de officiële vertegenwoordiger van de gehele maatschappij, haar samenvatting in een zichtbaar orgaan, maar hij was dit slechts voorzover hij de staat was van de klasse, die zelf in haar tijd de gehele maatschappij vertegenwoordigde: in de Oudheid de staat van de slavenhoudende staatsburgers, in de middeleeuwen van de feodale adel, in onze tijd van de bourgeoisie. Doordat hij eindelijk werkelijk vertegenwoordiger van de gehele maatschappij wordt, maakt hij zichzelf overbodig. Zodra er geen maatschappelijke klasse meer onderdrukt behoeft te worden, zodra met de klassenheerschappij en de strijd om het individuele bestaan, die op de tot dusver bestaande anarchie in de productie berust, de daaruit voortvloeiende botsingen en buitensporigheden zijn opgeruimd, valt er niets meer te onderdrukken, dat een bijzondere onderdrukkingsmacht, een staat, nodig zou maken. De eerste daad, waarbij de staat werkelijk als vertegenwoordiger van de gehele maatschappij optreedt de inbezitneming van de productiemiddelen in naam van de maatschappij, is tegelijk zijn laatste zelfstandige daad als staat. Het ingrijpen van een staatsmacht in maatschappelijke verhoudingen wordt op het ene gebied na het andere overbodig en slaapt dan vanzelf in. In plaats van de regering over personen komt het beheer over zaken en het leiden van productieprocessen. De staat wordt niet ‘afgeschaft’, hij sterft af. (…)
Het in bezit nemen van alle productiemiddelen door de maatschappij heeft, sedert de kapitalistische productiewijze in de geschiedenis is opgetreden, zowel enkelingen als gehele sekten vaak meer of minder vaag als toekomstideaal voor ogen gezweefd. Maar mogelijk, historische noodzakelijkheid kon dit eerst worden toen de feitelijke voorwaarden voor de verwezenlijking ervan aanwezig waren. Evenals iedere andere maatschappelijke vooruitgang wordt dit uitvoerbaar niet doordat men tot het inzicht komt dat het bestaan van de klassen in strijd is met de gerechtigheid, de gelijkheid enz., niet enkel door de wil om deze klassen af te schaffen, maar door bepaalde nieuwe economische voorwaarden. De splitsing van de maatschappij in een uitbuitende en een uitgebuite, een heersende en een onderdrukte klasse was een noodzakelijk gevolg van de vroegere geringe ontwikkeling van de productie. Zolang de totale maatschappelijke arbeid slechts weinig meer oplevert dan voor het nooddruftig bestaan van allen noodzakelijk is, zolang dus de arbeid de gehele of bijna de gehele tijd van de grote meerderheid van de leden van de maatschappij in beslag neemt, zo lang is deze maatschappij noodzakelijkerwijs in klassen verdeeld. Naast de uitsluitend door de arbeid in beslag genomen meerderheid vormt zich een klasse die van rechtstreeks productieve arbeid bevrijd is en die voor de gemeenschappelijke aangelegenheden van de maatschappij zorg draagt: leiding van de arbeid, staatszaken, justitie, wetenschap, kunst enz. Het is derhalve de wet van de arbeidsverdeling, die aan de klassenindeling ten grondslag ligt. Maar dit belet niet dat deze indeling in klassen met geweld en roof, met list en bedrog is doorgezet en dat de heersende klasse, eenmaal in het zadel, nooit in gebreke is gebleven om haar heerschappij op kosten van de arbeidende klasse te consolideren en de leiding over de maatschappij om te zetten in verhoogde uitbuiting van de massa’s. (…)
Kapitalistische revolutie: Omvorming van de industrie, eerst door middel van de eenvoudige coöperatie en de manufactuur. Concentratie van de tevoren verstrooide productiemiddelen in grote werkplaatsen en daarmee hun verandering van productiemiddelen van de individuele producent in maatschappelijke — een verandering die de vorm van de ruil over het geheel niet aantast. De oude toeëigeningsvormen blijven van kracht. De kapitalist treedt op, in zijn hoedanigheid van eigenaar van de productiemiddelen eigent hij zich ook de producten toe en maakt ze tot waren. De productie is een maatschappelijke handeling geworden; de ruil en daarmede de toe-eigening blijven individuele handelingen, handelingen van de enkeling: Het maatschappelijke product wordt toegeëigend door de individuele kapitalist. Fundamentele tegenstrijdigheid, waaruit alle tegenstrijdigheden voortvloeien, waarbinnen de tegenwoordige maatschappij zich beweegt en die de grote industrie openlijk aan het daglicht brengt.
A. Scheiding van de producent van de productiemiddelen. Veroordeling van de arbeider tot levenslange loonarbeid. Tegenstelling van proletariaat en bourgeoisie.
B. De wetten, die de warenproductie beheersen, treden meer en meer op de voorgrond en doen zich steeds meer gelden. Teugelloze concurrentiestrijd. Tegenstrijdigheid tussen de maatschappelijke organisatie in de afzonderlijke fabriek en de maatschappelijke anarchie in de productie in haar geheel.
C. Aan de ene kant vervolmaking van de machinerie, door de concurrentie voor elke individuele fabrikant een dwingend gebod geworden, gelijkstaand met het in steeds sterkere mate buiten dienst stellen van arbeiders: industrieel reserveleger. Anderzijds grenzeloze uitbreiding van de productie, eveneens een dwingende wet van de concurrentie voor elke fabrikant. Van beide zijden een ongekende ontwikkeling van de productiekrachten, het aanbod overtreft de vraag, overproductie, overvoerdheid van de markten, eens in de tien jaren crisis, vicieuze cirkel: overvloed hier, van productiemiddelen en producten — overvloed daar, van arbeiders zonder werk en zonder bestaansmiddelen; maar deze beide hefbomen van de productie en de maatschappelijke welstand kunnen niet bijeenkomen, omdat de kapitalistische vorm van de productie het de productiekrachten verbiedt te werken en de producten te circuleren, tenzij zij zich van tevoren in kapitaal veranderd hebben: en dat verhindert juist hun eigen overvloed. De tegenstrijdigheid is tot ongerijmdheid opgevoerd: De productiewijze komt in opstand tegen de ruilvorm. Tegen de bourgeoisie is het bewijs geleverd dat zij niet bij machte is haar eigen maatschappelijke productiekrachten verder te leiden.
D. Gedeeltelijke erkenning van het maatschappelijke karakter van de productiekrachten, waartoe de kapitalisten zelf genoodzaakt worden. Toeëigening van de grote productie- en verkeersorganismen, eerst door maatschappijen op aandelen, later door trusts, vervolgens door de staat. De bourgeoisie blijkt een overbodige klasse te zijn; al haar maatschappelijke functies worden nu door bezoldigde beambten vervuld.
Proletarische revolutie: oplossing van de tegenstrijdigheden: Het proletariaat maakt zich meester van de openbare macht en verandert met behulp van die macht de maatschappelijke productiemiddelen, die aan de handen van de bourgeoisie ontglippen, in openbare eigendom. Door deze daad bevrijdt het de productiemiddelen van de eigenschap als kapitaal, die zij tot dusverre hadden, en geeft het aan hun maatschappelijke karakter de volle vrijheid om zich te ontplooien. Een maatschappelijke productie naar een vooraf vastgesteld plan wordt nu mogelijk. De ontwikkeling van de productie maakt het voortbestaan van verschillende maatschappelijke klassen tot een anachronisme. Naarmate de anarchie van de maatschappelijke productie verdwijnt, slaapt ook de politieke autoriteit van de staat in. De mensen, eindelijk meesters van hun eigen wijze van vermaatschappelijking, worden daarmee tegelijk meesters van de natuur, meesters van zichzelf — vrij.
Deze wereldbevrijdende daad te volbrengen is de historische roeping van het moderne proletariaat.

De PVDA besluit:
10. HET SOCIALISME 2.0 IS SLECHTS EEN START, OP EEN ANDERE BASIS
(...) Op dat vlak is het socialisme 2.0 niet het einde van de geschiedenis, maar slechts een start op een andere basis, zonder uitbuiting. Het streefdoel van het socialisme 2.0 is een samenleving zonder klassen, waar iedereen bijdraagt volgens zijn mogelijkheden en die kan beantwoorden aan ieders noden. Dat is een samenleving zoals die zou moeten zijn, een echt gemeenschappelijke of communistische samenleving.

Hier citeert de PVDA “op geheel dogmatische wijze” Marx in zijn geschrift “Kritiek op het programma van Gotha”… dus alleen om haar opvatting een “marxistisch-klinkende” toon te geven.
Alles wat naar “klassen” en vooral de “revolutionaire rol van de arbeidersklasse” en het “klassenkarakter van de staat” verwijst, wordt “vergeten”!

De context van de geciteerde frase zoals dat staat in “Kritiek op het programma van Gotha:

In de hoogste fase van de communistische maatschappij, na de verdwijning van de tot slaaf makende arbeidsverdeling, wanneer hiermee de tegenstelling tussen hoofd- en handwerk verdwenen is, wanneer de arbeid niet meer een louter middel is om te leven, maar zelf een eerste levensbehoefte wordt, wanneer samen met de allesomvattende ontplooiing van de individuen de productieve krachten zijn uitgegroeid en alle bronnen van gemeenschappelijke rijkdom zullen overlopen, pas dan zal men de nauwe horizon van het burgerlijke recht geheel te boven kunnen komen en kan de maatschappij op zijn banier schrijven: van ieder naar zijn mogelijkheden, aan ieder naar zijn behoeften! (…)
De “hedendaagse maatschappij” is de kapitalistische maatschappij zoals die voorkomt in alle geciviliseerde landen, meer of minder vrij van middeleeuwse invloeden, meer of minder gemodificeerd door de specifieke historische ontwikkeling van elk land, meer of minder ontwikkeld.(...)
Toch hebben, ondanks de bonte verscheidenheid aan vormen, de verschillende staten van de verschillende geciviliseerde landen onderling dit gemeen, dat ze gevoed worden door de huidige burgerlijke maatschappijen die meer of minder kapitalistisch ontwikkeld zijn. Ze hebben daardoor enige wezenlijke kenmerken gemeen. In die zin kan men spreken van een “hedendaags staatsbestel”, dat tegenover het toekomstige staat, als zijn huidige wortel, de burgerlijke maatschappij afgestorven zal zijn.
Rijst de vraag: wat voor verandering ondergaat het staatsbestel in de communistische maatschappij? Met andere woorden: welke maatschappelijke functies blijven dan bewaard die analoog zijn aan de huidige staatsfuncties? Op deze vraag kan alleen de wetenschap het antwoord geven; en al combineert men duizenden malen het woord “volk” met het woord “staat”, het zal de oplossing geen haar dichterbij brengen.
Tussen de kapitalistische en de communistische maatschappij ligt een periode van revolutionaire verandering van de eerste in de laatste.
Met deze periode correspondeert ook een politieke overgangsperiode en de staat kan in deze periode geen andere vorm hebben dan die van een revolutionaire dictatuur van het proletariaat.

...En als de fractie Bergen-Denonville in haar gepubliceerde en ondertekende tekst verklaart:

Meer dan ooit is een socialistische samenleving het enige doel waarvoor we zij aan zij met de PVDA en alle progressieve krachten moeten strijden.

zegt dat alles over de sociaaldemocratische ideologie zowel van de fractie Bergen-Denonville als van de PVDA.

1https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1918/1918renegaat.htm, V.I. Lenin, ”De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky”. Geschreven: 1918. Bron: Pegasus, Amsterdam 1935 (Als boek verschenen bij uitgeverij Communist, Moskou) - Beschikbaar gesteld door Koen Dille. Vertaling: Marx-Engels-Lenin Instituut. Deze versie: Spelling, zinsbouw en punctuatie. Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, januari 2007
2 Adresse inaugurale de l'Association internationale des Travailleurs. 1864
3. Marx et Engels: «Manifeste du Parti communiste, 1848.
4. Marx: «Critique du programme de Gotha du Parti ouvrier allemand». 1875.(Is foute referentie eigenlijk uit Voorwoord kritiek politieke economie 1859.
5. Marx: «Critique du programme de Gotha du Parti ouvrier allemand». 1875.
6. idem.
7 Alszodanig is het geen letterlijk citaat van marx maar wordt alszodanig voorgesteld als komende uit Kritiek op programma van Gotha (NICO).
8. Une frase qui vient de Marx dans “Guerre civil en France”.(NICO)
9. Lénine: Oeuvres, t. 23, p. 81.
10. Une frase qui vient de Marx dans “Guerre civil en France”.(NICO)

11 In alle tot 1933 gedrukte teksten stond: “Duitse filister”. Dat was een falsificatie. In het handschrift van Engels, dat zich bevindt in het Marx-Engels-Lenin-Instituut te Moskou, staat: “sociaaldemocratische filister”. Het woord “sociaaldemocratische” was echter door iemand (niet door Engels) doorgestreept en er boven was met onbekende hand geschreven: “Duitse”. — Red.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten