26-12-2020

2 sept. 2021 PCB-CPB bestaat 100 jaar – Lenin (april 1917):”Naam van partij is Communistische Partij zoals in Manifest van Marx en Engels”

De revolutionaire periode in 1848, het deelnemen aan die klassenstrijd, de studies van maatschappij-filosofen en de reeds begonnen historische studie leidde tot een eerste formulering van communistische ideologie, in het Manifest van de Communistische Partij.
Volgens mij moet iedere communist dit gelezen hebben, omdat het alle aspecten – hoewel soms nog aan het begin van uitwerking – bevat van de communistische ideologie. Deze verschillende aspecten zijn later verder uitgewerkt, bestudeerd en geanalyseerd. Het is zelfs zo dat er op basis van latere verbeterde inzichten er (door Engels) aan de uitgave van het Manifest… voetnoten zijn toegevoegd, waarin die “verbeteringen” worden geformuleerd, zonder dat de oorspronkelijk tekst gewijzigd is. 

Het kan er maar toe bijdragen om later Het Kapitaal te lezen. Het is zelfs zo dat in aan het eind van het voorlaatste hoofdstuk in Het Kapitaal, er in een voetnoot weer naar verwezen wordt naar het Manifest van de Communistische Partij:

De vooruitgang van de industrie, waarvan de bourgeoisie de willoze en weerloze draagster is, brengt in plaats van de isolering van de arbeiders door de concurrentie hun revolutionaire vereniging door de associatie. Met de ontwikkeling van de grootindustrie wordt dus de basis, waarop de bourgeoisie produceert en zich de producten toeëigent, onder haar voeten weggetrokken. Vóór alles produceert zij dus haar eigen doodgravers. Haar ondergang en de overwinning van het proletariaat zijn dus even onvermijdelijk. . . Van alle klassen, die vandaag tegenover de bourgeoisie staan, is alleen het proletariaat een werkelijk revolutionaire klasse. De overige klassen teren weg en gaan met de grootindustrie ten onder, het proletariaat is haar meest kenmerkende product. . .  De middenstanden, de kleine industrieel, de kleine koopman, de handwerksman, de boer — zij allen bestrijden de bourgeoisie om hun bestaan als middenstand te vrijwaren voor ondergang. . . zij zijn reactionair, zij trachten het rad van de geschiedenis terug te draaien.’ Karl Marx en F. Engels, Manifest der kommunistischen Partei, London, 1847, pp. 9, 11.(voetnoot in Het Kapitaal, hoofdstuk 24 De zogenaamde oorspronkelijke accumulatie, deel 7 Historische strekking van de kapitalistische accumulatie)

Het Manifest van de Communistische Partij bevat op verschillende plaatsen verwijzingen naar de taken van de communisten en naar de organisatievorm – Communistische Partij – van de communisten:

Het is hoogtijd dat de communisten hun opvattingen, hun doelstellingen en hun streven openlijk voor de hele wereld uiteenzetten en tegenover het sprookje van het spook van het communisme een manifest van de partij zelf plaatsen. (...)
De geschiedenis van alle maatschappijen tot op vandaag is een geschiedenis van klassenstrijd.1 (...)
De moderne burgerlijke maatschappij, voortgekomen uit de ondergang van de feodale maatschappij, heeft de klassentegenstellingen niet opgeheven. Ze heeft slechts nieuwe klassen, nieuwe voorwaarden van onderdrukking, nieuwe vormen van strijd in de plaats van de oude gesteld. Ons tijdvak, het tijdvak van de bourgeoisie, kenmerkt zich evenwel door het feit, dat het de klassentegenstellingen vereenvoudigd heeft. De hele maatschappij splitst zich meer en meer in twee grote vijandelijke kampen, in twee lijnrecht tegenover elkaar staande klassen: de burgerij en het proletariaat. (...)
Van alle klassen die vandaag tegenover de burgerij staan is alleen het proletariaat een werkelijk revolutionaire klasse. (...)
Alle bewegingen waren tot dusver bewegingen van minderheden of in het belang van minderheden. De proletarische beweging is de zelfstandige beweging van de overweldigende meerderheid, in het belang van de overweldigende meerderheid. Het proletariaat, de onderste laag van de huidige maatschappij, kan zich niet verheffen, niet oprichten, zonder dat de hele bovenbouw van de lagen die de officiële maatschappij vormen, opgeblazen wordt.(...) De wezenlijke voorwaarde voor het bestaan en voor de heerschappij van de burgerij is de opeenhoping van rijkdom in handen van particulieren, de vorming en vermeerdering van het kapitaal. De voorwaarde van het kapitaal is de loonarbeid. De loonarbeid berust uitsluitend op de concurrentie tussen de arbeiders onderling. De vooruitgang van de industrie, waarvan de burgerij de willoze en weerloze draagster is, vervangt het isolement van de arbeiders, veroorzaakt door de concurrentie, door hun revolutionaire vereniging door middel van de associatie. Met de ontwikkeling van de grote industrie wordt dus aan de burgerij de grondslag zelf waarop zij produceert en zich de producten toe-eigent, onder de voeten weggetrokken. Zij produceert voor alles haar eigen doodgravers. Haar ondergang en de overwinning van het proletariaat zijn even onvermijdelijk.(…)  Praktisch zijn de communisten dus het meest besliste, steeds voortstuwende deel van de arbeiderspartijen van alle landen. Zij hebben een stap voor op de overige massa van het proletariaat: het theoretisch inzicht in de voorwaarden, het verloop en de algemene resultaten van de proletarische bewegingHet naaste doel van de communisten is hetzelfde als dat van alle andere proletarische partijen: de vorming van het proletariaat tot klasse, omverwerping van de heerschappij van de burgerij, verovering van de politieke macht door het proletariaat.

De theoretische stellingen van de communisten berusten geenszins op ideeën, op principes die door een of andere wereldverbeteraar zijn uitgevonden of ontdekt. Zij zijn alleen maar de algemene uitdrukking van de feitelijke verhoudingen van een bestaande klassenstrijd, van een historische beweging die zich voor onze ogen afspeelt.(...) De communisten steken hun opvattingen en bedoelingen niet onder stoelen of banken. Zij verklaren openlijk dat hun doel slechts kan worden bereikt door de gewelddadige omverwerping van elke tot dusver bestaande maatschappelijke orde. Dat de heersende klassen sidderen voor een communistische revolutie! De proletariërs hebben daarbij niets te verliezen dan hun ketenen. Zij hebben een wereld te winnen.  
Proletariërs aller landen, verenig u!

Links” zijn, maar het historisch materialisme (de essentie van het marxisme!) afwijzen, plaatst je objectief aan de kant van de burgerij

Er werd al in het Manifest van de Communistische Partij …. reeds stelling genomen tegen “linksen” maar die het historisch materialisme afwijzen en eigenlijk een burgerlijke ideologie binnenbrengt, die de werkende klasse ideologisch “ontwapend” en het revolutionair lont verwijderd. Dit is het objectief doel. Dit staat los van de wellicht subjectieve bedoelingen van die “linksen”.

2. Het conservatieve of bourgeoissocialisme
Een deel van de burgerij wil de sociale wantoestanden verbeteren om het voortbestaan van de burgerlijke maatschappij te vrijwaren.
Hiertoe behoren economisten, filantropen, humanitaire verbeteraars van de toestand van de werkende klassen, organisatoren van liefdadigheid, dierenbeschermers, stichters van matigheidsverenigingen, hervormers van de meest diverse pluimage. Dit bourgeoissocialisme is zelfs tot hele stelsels uitgewerkt.
Als voorbeeld noemen wij Proudhons Philosophie de la misère.
De socialistische bourgeois willen de levensvoorwaarden van de moderne maatschappij zonder de noodzakelijk daaruit voortkomende strijd en gevaren. Zij willen de bestaande maatschappij zonder de elementen die haar revolutioneren en tot ontbinding brengen. Zij willen de burgerij zonder het proletariaat. De burgerij stelt zich de wereld waarin zij heerst natuurlijk voor als de beste der werelden. Het bourgeoissocialisme werkt deze troostrijke voorstelling uit tot een half of een heel systeem. Wanneer het het proletariaat oproept zijn systemen te verwezenlijken en het nieuwe Jeruzalem binnen te gaan, verlangt het in de grond alleen dat het proletariaat in de huidige maatschappij blijft staan, maar zijn hatelijke gedachten erover laat varen.
Een tweede, minder systematische, meer praktische vorm van socialisme trachtte het proletariaat van elke revolutionaire beweging afkerig te maken door aan te tonen dat het geen belang heeft bij een of andere politieke verandering, maar slechts bij een verandering van de materiële levensverhoudingen, van de economische verhoudingen. Onder verandering van de materiële levensverhoudingen verstaat dit socialisme echter helemaal niet de afschaffing van de burgerlijke productieverhoudingen, die alleen langs revolutionaire weg mogelijk is, doch administratieve verbeteringen, die verwezenlijkt worden op basis van die productieverhoudingen. Er wordt dus aan de verhouding tussen kapitaal en loonarbeid niets veranderd, maar in het beste geval worden voor de burgerij de kosten van haar heerschappij verminderd en haar begroting vereenvoudigd.
Zijn volledige uitdrukking bereikt het bourgeoissocialisme pas wanneer het een zuiver oratorische bedoening wordt.
Vrijhandel! In het belang van de arbeidersklasse. Tolbarrières! In het belang van de arbeidersklasse. Gevangenissen met aparte cellen in het belang van de arbeidersklasse! Dat is het laatste, het enige ernstig gemeende woord van het bourgeoissocialisme.
Het socialisme van de burgerij bestaat juist in de bewering dat de bourgeois bourgeois zijn, in het belang van de arbeidersklasse.

Kritiek op, het zich niet baseren op historisch materialisme bij het ontwerpen van een programma van wat zich "arbeiderspartij" noemt.

Zo formuleerde Marx in 1875 een kritiek op het programma van de Duitse sociaal-democratische partij dat op een congres in Gotha werd geformuleerd. Het werkje van Marx heet dan ook Kritiek op het programma van Gotha” … maar het zou net zo goed kunnen heten “Kritiek op het Charter van Quaregnon”, alleen dat dit tot stand kwam toen Marx al dood was, en hij het dus niet kon hebben gelezen. Zo staat in punt 1 van “Het Charter van Quaregnon – Principeverklaring van de Belgische Werkliedenpartij 26 maart 1894”:

1. De rijkdommen in het algemeen, en de voortbrengingsmiddelen in het bijzonder, zijn of natuurlijke bestanddelen, of de vrucht van de handen- of de hoofdarbeid der vorige geslachten, zowel als van het huidige geslacht; bijgevolg moeten zij beschouwd worden als het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid.

Dit lijkt sterk op het eerste punt uit het programma van Gotha:

1. “Arbeid is de bron van alle rijkdom en alle cultuur, en aangezien nuttige arbeid slechts mogelijk is in een maatschappij en met een maatschappij als medium, behoren de inkomsten van de arbeid onversneden en naar gelijke rechten toe aan alle leden van de maatschappij.

Marx zeg hierover:

Het eerste deel van de paragraaf: “Arbeid is de bron van alle rijkdom en alle cultuur.”
Arbeid is niet de bron van alle rijkdom. De natuur is in evenwaardige mate een bron van gebruikswaarden (die immers evengoed de materiële rijkdom uitmaken!) als de arbeid, die zelf slechts één der natuurkrachten manifesteert: de menselijke arbeidskracht. Bovengenoemde frase kan men terugvinden in ieder abc-boek en is in zoverre juist, naarmate hierbij wordt verondersteld dat arbeid wordt verricht met gebruikmaking van de nodige voorwerpen en gereedschappen. Maar in een socialistisch program is geen plaats voor dergelijke burgerlijke frasen, dewelke impliciet voorbijgaan aan die voorwaarden, die er als enige betekenisvolle inhoud aan verlenen. In de mate dat de mens de natuur, deze oerbron van alle middelen en werktuigen van de arbeid, bij voorbaat benadert als eigenaar, ermee omgaat als een voorwerp dat hem toebehoort, in zoverre wordt zijn arbeid een bron van gebruikswaarden en daarmede ook van rijkdom. De bourgeois hebben heel gewichtige redenen om aan de arbeid bovennatuurlijke scheppingskracht toe te schrijven, juist omdat uit de natuurlijke wezenskenmerken van de arbeid voortvloeit, dat een mens die geen ander bezit heeft dan zijn eigen arbeidskracht, in iedere maatschappelijke en culturele situatie gedwongen is de slaaf te zijn van anderen die de hand hebben kunnen leggen op de materiële voorwaarden van de arbeid. Slechts met hun welnemen kan hij werken, dus ook alleen met hun toelating kan hij leven.
Doch laten wij deze frase voor wat ze is, wat er ook de tekortkomingen van zijn. Welk besluit zouden we mogen verwachten? Zonder meer het volgende:
“Aangezien arbeid de bron is van alle rijkdom, kan niet één lid van de maatschappij zich op andere wijze rijkdom verwerven dan door zich het product van de arbeid toe te eigenen. Wanneer hij zelf niet werkt, dan moet hij wel leven van andermans werk.” (….)
Een enigszins logisch verband kunnen het eerste en het tweede deel van de paragraaf alleen maar hebben in de volgende redactie:
“Tot rijkdom en cultuur wordt arbeid slechts in maatschappelijk verband”, ofwel, anders verwoord, “in een maatschappij als medium”.
Deze stelling is zonder twijfel juist, want als geïsoleerde arbeid (aangenomen dat de natuurlijke bestaansvoorwaarden ervoor aanwezig zijn) tevens gebruikswaarden kan creëren, kan het geen rijkdom voortbrengen, noch cultuur.
Maar even juist is de andere stelling:
“Al naargelang de arbeid zich als maatschappelijk element ontwikkelt en hierdoor een bron van rijkdom en cultuur wordt, ontwikkelen zich armoede en ellende bij de arbeider, rijkdom en cultuur bij de niet-arbeider.”
Dat is een wetmatigheid van de hele geschiedenis tot onze tijd. Daarom was het in de plaats van algemene frasen over “arbeid” en “maatschappij” nodig om aan te tonen, hoe de hedendaagse kapitalistische maatschappij uiteindelijk de materiële en overige voorwaarden in het leven roept, die de arbeiders in staat stelt om deze vloek van de samenleving de verdelgen en hen te dwingen dit te doen.
In werkelijkheid is deze hele paragraaf ongelukkig geformuleerd, foutief qua inhoud, slechts ingevoegd met het doel de lassalleaanse formule over de onversneden “arbeidsinkomsten” te gebruiken als eerste leuze op de partijbanier.

Nog uit het programma van Gotha dat doet denken aan het Charter van Quaregnon:

3. “De vrijmaking van de arbeid vereist het verheffen van de arbeidsmiddelen tot erfgoed van de gehele maatschappij en het collectief reguleren van de gezamenlijke arbeid met een rechtvaardige verdeling van de arbeidsinkomsten.

Marx hierover:

Arbeidsinkomsten” is een vaag begrip dat Lassalle in de plaats heeft gesteld van zekere economische begrippen.
Wat is een “rechtvaardige verdeling”? (….)
Willen we weten wát in dit geval wordt verstaan onder de uitdrukking “rechtvaardige” verdeling, dan moeten we deze paragraaf lezen in het licht van de eerste. de tweede veronderstelt een maatschappij waarin “de arbeidsmiddelen maatschappelijk erfgoed uitmaken en de gezamenlijke arbeid collectief wordt gereguleerd”, en in de eerste paragraaf zien we, dat “de inkomsten van de arbeid onversneden en naar gelijke rechten aan alle leden van de maatschappij toebehoren.”
Alle leden van de maatschappij”? Zelfs ook de niet-werkenden? Waar blijven dan de “onversneden arbeidsinkomsten”? Alleen de werkende leden van de maatschappij? Waar blijft dan het “gelijke recht” voor alle leden van de maatschappij?
Doch “alle leden van de maatschappij” en “gelijk recht” zijn duidelijk alleen maar frasen. De kern van de zaak is, dat in deze communistische maatschappij elk werkend mens Lassalles “onversneden arbeidsinkomsten” moet ontvangen.
Indien wij de uitdrukking “arbeidsinkomsten” allereerst opvatten in de betekenis van product van de arbeid, dan blijken de arbeidsinkomsten het gezamenlijke maatschappelijke product te zijn.
Daarvan moet nu worden afgetrokken:
- Ten eerste: wat nodig is voor het vergoeden van de gebruikte middelen voor de productie;
- Ten tweede: het extra voor de uitbreiding van de productie;
- Ten derde: een reserve- of verzekeringsfonds voor het verzekeren tegen ongelukken, natuurrampen en dergelijke.
Deze afhoudingen op de “onversneden arbeidsinkomsten” zijn een economische noodzaak en hun proporties moeten worden bepaald op basis van de aanwezige middelen en krachten, gedeeltelijk op basis van de theorie der waarschijnlijkheid, maar zij laten zich op geen enkele wijze berekenen op basis van rechtvaardigheid.
Blijft over het andere deel van het gezamenlijke product, bestemd om dienst te doen als consumptiegoederen.
Voordat wordt overgegaan tot de individuele verdeling van dit resterende deel, wordt nog eens afgetrokken:
- Ten eerste: de algemene, niet onmiddellijk met de productie samenhangende bestuurskosten.
Dit deel zal sterk inkrimpen in vergelijking met de situatie in de huidige maatschappij en zal steeds meer afnemen naarmate de nieuwe maatschappij zich ontwikkelt.
- Ten tweede: wat bestemd is voor de gemeenschappelijke bevrediging van behoeften zoals: scholen, gezondheidsinstellingen enzovoorts.
Dit deel zal aanzienlijk toenemen in vergelijking met wat het in de hedendaagse maatschappij is en zal alsmaar blijven toenemen naarmate de nieuwe maatschappij zich ontwikkelt.
- Ten derde: de fondsen voor arbeidsongeschikten etc., kortom wat thans wordt gerekend tot de zogeheten officiële armenzorg.
Pas nu komen we bij de “verdeling”, waarop in het programma, onder invloed van Lasalle, zo kortzichtig wordt geduid, en wel bij dat deel van de consumptiegoederen dat wordt verdeeld onder de individuele producenten van het collectief. (...)
In een maatschappij die gebouwd is op de beginselen van het collectivisme, op het gemeenschappelijke beheer van de productiemiddelen, ruilen de producenten hun producten niet; evenmin fungeert de arbeid die geleverd is voor het maken van de producten hier als de waarde van deze producten, als een soort stoffelijke eigenschap ervan, omdat nu, in tegenstelling tot de kapitalistische maatschappij, individuele arbeid niet meer via een omweg, maar direct deel uitmaakt van de gemeenschappelijke arbeid. De uitdrukking “arbeidsinkomsten”, ook in onze tijd niet aanvaardbaar vanwege de dubbelzinnigheid, verliest op die manier elke inhoud.
We hebben hier niet te maken met zo’n communistische maatschappij, die zich heeft ontwikkeld op eigen grondslag, maar integendeel, met een die zojuist voortkomt uit de kapitalistische maatschappij zelf en die daarom in alle opzichten, economisch, zedelijk en verstandelijk, nog de moedervlekken van de oude maatschappij draagt, uit wier schoot deze is ontsproten. In overeenstemming hiermee krijgt elke afzonderlijke producent, met in achtneming van alle afhoudingen, van de maatschappij precies zoveel terug als hij er zelf aan levert. Wat hij aan de maatschappij heeft gegeven, vormt zijn individueel aandeel in de arbeid.
Een voorbeeld: de gemeenschappelijke werkdag vormt de som van de individuele werkuren; de individuele werktijd van elke afzonderlijke producent is het door hem geleverde deel van de gemeenschappelijke werkdag, zijn part daarin. Hij ontvangt van de maatschappij een kwitantie voor het feit, dat hem zo-en-zoveel arbeid is toebedeeld (met mindering op zijn arbeid ten bate van gemeenschappelijke fondsen), en volgens deze kwitantie ontvangt hij uit de gemeenschappelijke voorraden een hoeveelheid consumptiegoederen die evenredig is aan de geleverde arbeid. Dezelfde hoeveelheid arbeid die hij aan de maatschappij in de ene vorm heeft gegeven, krijgt hij terug in een andere vorm.
Hier heerst overduidelijk het principe dat het uitwisselen der goederen reguleert, want uiteindelijk worden gelijke waarden uitgewisseld. Inhoud en vorm zijn hier gewijzigd, omdat onder de gewijzigde omstandigheden niemand iets anders te bieden heeft, dan zijn arbeid en omdat anderzijds tot eigendom van de individuele personen niets anders kan strekken, dan individuele consumptiegoederen. Maar wat de verdeling van deze laatste onder de afzonderlijke producenten aangaat, heerst hier hetzelfde principe als bij het uitwisselen van de equivalenten van goederen: een zekere hoeveelheid arbeid in de ene vorm wordt omgezet in een gelijke hoeveelheid arbeid in de andere.
Daarom is gelijk recht hier principieel nog altijd een burgerlijk recht, al spreken principe en praktijk elkaar hier niet meer tegen, terwijl men bij goederenomzet, het uitwisselen van equivalenten slechts een gemiddelde kent, dus geen afzonderlijke gevallen.
Afgezien van deze vooruitgang blijft dit gelijk recht in één opzicht nog altijd binnen het kader van de bourgeoisie. Het recht der producenten is evenredig aan de door hem geleverde arbeid; de gelijkheid berust hierin, dat gemeten wordt met een gelijke maatstaf: arbeid.
Maar de ene mens staat fysiek of verstandelijk hoger dan de andere en kan in dezelfde tijd dus meer arbeid leveren of is in staat langer te werken; arbeid moet, om te kunnen fungeren als maatstaf, worden gedefinieerd naar duur en intensiteit, anders zou hij geen maatstaf meer zijn. Dit gelijke recht is een ongelijk recht voor ongelijke arbeid. Het erkent geen klassenonderscheid, omdat iedereen een arbeider is net als alle anderen; doch het erkent stilzwijgend de ongelijke individuele begaafdheid en daarmee ook het ongelijke arbeidspotentieel door bepaalde voorrechten. Daarom is het inhoudelijk een recht van ongelijkheid, evenals elk recht. Naar zijn wezen kan een recht slechts bestaan in het toepassen van een gelijke maatstaf; doch ongelijke individuen (en zij zouden geen verschillende individuen zijn als zij niet ongelijk zouden zijn) kunnen slechts in zo verre met één en dezelfde maat worden gemeten, als zij worden bekeken vanuit één invalshoek, als slechts één facet onder de loep wordt genomen. Zoals bijvoorbeeld in ons geval, waar ze alleen als arbeiders worden benaderd en als niets anders. De rest blijft buiten beschouwing. Verder: de ene arbeider is getrouwd, de andere niet, de ene heeft meer kinderen, de andere minder enzovoorts. Bij gelijke rechten en dus bij gelijke deelname aan het gemeenschappelijke consumptiefonds ontvangt de één in werkelijkheid meer dan de andere, blijkt rijker te zijn dan de ander e.d. Om dit alles te vermijden, zou het recht ongelijk in plaats van gelijk moeten zijn.
Maar deze tekortkomingen zijn onvermijdelijk in de eerste fase van de communistische maatschappij, zoals deze na lange barensweeën uit de kapitalistische voortkomt. Het recht kan nooit boven de economische structuur en de hierdoor geconditioneerde culturele ontwikkeling van de maatschappij staan.
In de hoogste fase van de communistische maatschappij, na de verdwijning van de tot slaaf makende arbeidsverdeling, wanneer hiermee de tegenstelling tussen hoofd- en handwerk verdwenen is, wanneer de arbeid niet meer een louter middel is om te leven, maar zelf een eerste levensbehoefte wordt, wanneer samen met de allesomvattende ontplooiing van de individuen de productieve krachten zijn uitgegroeid en alle bronnen van gemeenschappelijke rijkdom zullen overlopen, pas dan zal men de nauwe horizon van het burgerlijke recht geheel te boven kunnen komen en kan de maatschappij op zijn banier schrijven: van ieder naar zijn mogelijkheden, aan ieder naar zijn behoeften! (….)
Elke verdeling van consumptiegoederen is altijd slechts het resultaat van de verdeling der productievoorwaarden zelf. En de verdeling van de laatste verraadt het karakter van de productievorm zelf.
Een voorbeeld: de kapitalistische productievorm berust hierin dat de materiële productievoorwaarden in de vorm van eigendom van kapitaal en eigendom van grond zich nu in handen van de niet-arbeiders bevinden, terwijl de massa slechts beschikt over zijn persoonlijke productievoorwaarde — arbeidskracht. Zijn de elementen der productie eenmaal op die manier verdeeld, dan vloeit hieruit vanzelf ook de huidige verdeling van consumptiemiddelen voort. Indien de materiële productievoorwaarden het collectieve bezit van de arbeiders zelf kunnen vormen, dan zal dat tevens resulteren in een verdeling van consumptiemiddelen die anders is dan vandaag. Het vulgaire socialisme (met als navolger een zeker deel van de democraten) heeft van de burgerlijke economen de gewoonte overgenomen de verdeling op te vatten en te behandelen als iets dat losstaat van de productievorm en van hieruit de zaak zo voor te stellen, alsof het socialisme hoofdzakelijk draait om de problemen van de verdeling. Maar als de werkelijke stand van zaken allang aan het licht is gebracht, waarom dan op onze schreden terugkeren?

In “Het Charter van Quaregnon – Principeverklaring van de Belgische Werkliedenpartij 26 maart 1894”:

6. De omvorming van het kapitalistische stelsel in een collectivistisch stelsel moet natuurlijk vergezeld zijn van hiermede samenhangende omvormingen: a. op zedelijk gebied, door het ontwikkelen van de naastenliefde en het betrachten van de solidariteit; b. op staatkundig gebied door het omvormen van de Staat in een beheer van zaken.

In het programma van Gotha ook over “de staat”:

II Uitgaande van deze grondslagen, streeft de Duitse arbeiderspartij met alle wettelijke middelen naar de vrije staat en naar de socialistische maatschappij: naar de opheffing van het loonstelsel met de ijzeren loonwet, en van de uitbuiting in iedere vorm; naar de afschaffing van iedere sociale en politieke ongelijkheid.

Marx schrijft over de centrale stelling hierin:

A. “Een staat op vrije grondslag”.
Het eerste waar volgens het 2de gedeelte de Duitse arbeiderspartij voor ijvert is een “vrije staat”.
Een vrije staat — wat is dat voor iets?(…)
. een bot misbruik in het programma van de woorden “vrije staat” en “hedendaagse maatschappij” en tevens een nog botter onbegrip van de staat welke zij de eisen voorlegt!
De “hedendaagse maatschappij” is de kapitalistische maatschappij zoals die voorkomt in alle geciviliseerde landen, meer of minder vrij van middeleeuwse invloeden, meer of minder gemodificeerd door de specifieke historische ontwikkeling van elk land, meer of minder ontwikkeld. Daarentegen wisselt de “hedendaagse staat” met elke landsgrens. In het Pruisisch-Duitse keizerrijk is deze geheel anders dan in Zwitserland, in Engeland geheel anders dan in de Verenigde Staten. De “hedendaagse staat” is dus een fictie.
Toch hebben, ondanks de bonte verscheidenheid aan vormen, de verschillende staten van de verschillende geciviliseerde landen onderling dit gemeen, dat ze gevoed worden door de huidige burgerlijke maatschappijen die meer of minder kapitalistisch ontwikkeld zijn. Ze hebben daardoor enige wezenlijke kenmerken gemeen. In die zin kan men spreken van een “hedendaags staatsbestel”, dat tegenover het toekomstige staat, als zijn huidige wortel, de burgerlijke maatschappij afgestorven zal zijn.
Rijst de vraag: wat voor verandering ondergaat het staatsbestel in de communistische maatschappij? Met andere woorden: welke maatschappelijke functies blijven dan bewaard die analoog zijn aan de huidige staatsfuncties? Op deze vraag kan alleen de wetenschap het antwoord geven; en al combineert men duizenden malen het woord “volk” met het woord “staat”, het zal de oplossing geen haar dichterbij brengen.
Tussen de kapitalistische en de communistische maatschappij ligt een periode van revolutionaire verandering van de eerste in de laatste.
Met deze periode correspondeert ook een politieke overgangsperiode en de staat kan in deze periode geen andere vorm hebben dan die van een revolutionaire dictatuur van het proletariaat.
Maar het programma behelst noch dit laatste, noch het toekomstige staatsbestel van de communistische maatschappij.
De politieke eisen ervan bevatten niets dan het alombekende oude liedje van de democraten over algemeen kiesrecht, directe wetgeving, volksrecht, mobilisatie van het volk en dergelijke. Het is de versimpelde weerklank van de burgerlijke Volkspartij, de Liga voor Vrede en Vrijheid. Het zijn allemaal eisen die, voor zover ze niet overgaan in fantastische voorstellingen, reeds gerealiseerd zijn.(...)
Dat men onder “staat” wel degelijk de regeringsmachine verstaat ofwel een staat voor zover deze ten behoeve van de arbeidsverdeling zijn eigen, van de maatschappij geïsoleerd organisme vormt, wordt reeds voldoende aangeduid door de woorden: “de Duitse arbeiderspartij eist als economische grondslag van de staat: een éénvormige progressieve inkomstenbelasting” enzovoorts. De belastingen zijn de economische basis van de regeringsmachine en verder niets.

Socialisten die het marxisme afwijzen en socialisten die het marxisme “ontwapenen”… en revolutionaire socialisten die de arbeidersklasse willen “bewapenen” met het historisch materialisme (de “kern” van het marxisme)

In Rusland analyseerde en kritikeerde Lenin “socialistische” ideologen die over Marx schreven en over marxisme … om het begrip van wat marxisme is volledig uit te hollen.
Zo zijn er vandaag de dag ook nog “linksen” – die zichzelf zefs “marxist” of “communist” noemen.
Zo de PVDA over Marx en marxisme (Peter Mertens in een artikel ter herdenking van 200 jaar Marx2):

Wanneer het heersende denkkader ingrijpend verandert, spreken we van een paradigmawissel. Een breuk met het heersende denkkader loopt altijd over verschillende generaties.
Dat was bij Karl Marx en Friedrich Engels niet anders. Zij zorgden voor een paradigmawissel in het denken over de menselijke geschiedenis. Zij zochten een antwoord op de vraag hoe doorheen de geschiedenis de ene maatschappijvorm overgaat in een andere maatschappijvorm. Ze zagen dat de mensen zich altijd hebben georganiseerd rond de productie: om te leven, te eten, te wonen en zich te ontwikkelen moeten mensen produceren. Zij toonden aan hoe de ontwikkeling van techniek en wetenschap, van kennis over de productie en van vaardigheden, een drijvende kracht is in de menselijke geschiedenis. En zij vonden ook die andere motor van het rad van de menselijke geschiedenis: het menselijk handelen, de sociale interactie tussen mensen, en de sociale strijd tussen verschillende belangen en klassen in de samenleving.
Verandering komt er door te handelen. “De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd; het komt erop aan haar te veranderen”, schreef Marx op een papier in Brussel. Marx en Engels waren revolutionairen. Zij hebben hun leven gezet in het teken van de emancipatie van de arbeidersklasse en van de strijd voor een samenleving zonder uitbuiting van de mens door de mens.
Marx en Engels wisten: de samenleving wordt niet door natuurwetten gemaakt, ze wordt gemaakt door mensen. En ze kan dus ook veranderd worden door mensen (…)
De paradigmawissel die Copernicus, Darwin en Marx elk op hun terrein hebben uitgewerkt, betekent natuurlijk niet dat er sindsdien niets meer is veranderd. De wetenschap evolueert voortdurend en er groeien nieuwe inzichten. Dat neemt niet weg dat de paradigmawissel van Marx en Engels vandaag inspirerend blijft. (...) We hebben opnieuw een paradigmawissel nodig om daar een antwoord op te bieden. En een andere samenleving, niet als een utopie of als een romantische wensdroom, maar als een noodzakelijk antwoord op de uitdagingen van vandaag. (...)Tegelijkertijd zullen generaties nieuwe jongeren op zoek blijven gaan naar een emancipatorisch en bevrijdend perspectief voor mens en planeet, en steeds opnieuw Marx ontdekken. “De waarheid is het kind van de tijd, niet van de autoriteit”, antwoordde Galilei aan zijn aanklagers in een theaterstuk van Bertolt Brecht. Laat de samenleving niet rond de winstmaat draaien. Ze draait het best op mensenmaat. Daarom zijn wij marxisten. Eigentijdse marxisten. Eigenzinnige marxisten. Marx is dood. Lang leve Marx.

Over de opvatting over wat marxisme is, en zoals dat hierboven tot uiting komt, schreef ik in deel 1 en deel 2 over “Het BEWUST gebruiken van DOGMATISME om REVISIONISME te ontwikkelen bij de PVDA”.
Op het moment dat de Communistische Partij van België opnieuw aansloot bij haar oorspronkelijke communistische ideologie en partijopvatting, ontwikkelde er zich een fractie in de CPB die de revolutionaire oriëntatie afwees en haar heil zocht in de sociaal-democratische ideologie (zij hield inderdaad vast aan het Charter van Quaregnon)
Deze fractie sloot zichzelf uit en organiseerde een bijeenkomst die zij “het 37e congres” noemde en noemde haar “groepje” Communistische Partij van België, in wat zij een “congresdocument” noemde, “Tenants et aboutissements de la crise du PCB“ verwierp zij in feite het marxisme.

I.6. Taal van de 21ste eeuw of houterig taalgebruik?

Communicatie en het belang om onszelf verstaanbaar te maken, moeten centraal staan in hetgeen ons bezighoudt. Vanuit dit perspectief moet het gebruik van de begrippen proletariër, proletariaat, burgerij of arbeidersklasse worden heroverwogen, omdat ze vaak worden opgevat onder de invalshoek van een 'voorstelling van zaken' dat de 19e eeuw waardig is. Hoewel deze concepten hun plaats hebben in de geschiedenis van het marxistische denken en de georganiseerde arbeidersbeweging, geloven we dat het ongekwalificeerde gebruik van deze woorden in de 21e eeuw ertoe bijdraagt ons te isoleren.
Harde en puur linkse geschriften en toespraken zijn niet geloofwaardig omdat aan de ene kant noties van het proletariaat of de arbeidersklasse een achterhaalde, zelfs pejoratieve connotatie kunnen hebben voor mensen. Aan de andere kant merken we op dat de arbeidersklasse, die voorheen gelijkgesteld was met het proletariaat, niet langer in de meerderheid is onder de loontrekkenden, in België en in veel landen waar industrieën worden verdrongen door de tertiaire sector. Wat het begrip bourgeoisie betreft, het kwalificeert tegenwoordig vaak ten onrechte een categorie van mensen wier rijkdom gelijk wordt gesteld aan een sociaal succes dat niet veel meer te maken heeft met het marxistische idee van de vijand van de kapitalistische klasse (“zij die het volk uithongeren”) die het privé-eigendom van de productiemiddelen en communicatiemiddelen bezitten. Laten we niet vergeten dat, zelfs als ze niet uit de arbeidersklasse komen en niet hetzelfde klassenbewustzijn hebben, de onafhankelijken en nep-onafhankelijken, de ‘uberized’ en de boeren, werkers zijn die ook lijden , en op een soms bijzonder gewelddadige manier, onder het juk van het kapitaal.
Resolutie:
Het 37e congres is van mening dat dogmatische en verouderde fraseologie losgekoppeld van de hedendaagse realiteit bevorderlijk is voor een terugplooiing op zichzelf en de isolatie van radicaal links en nooit zal helpen om het denken van de massa en de klassenstrijd te bevorderen. Hij beveelt aan om een fraseologie aan te nemen die beter past bij de hedendaagse realiteit.

Over de ontwikkeling van de sociaal-democratisch gerichte fractie in de Communistische Partij van België die zich doorheen het 36e congres zich herbronde aan haar oorspronkelijke partijopvatting van 100 jaar geleden: deel 1deel 2 en deel 3 over De opvatting van het “marxisme” bij de fractie Bergen-Denonville èn bij de PVDA
Over het UITREDEN van de fractie en haar poging tot het gebruik van de naam Communistische Partij van België voor haar groepje en haar bijeenkomst die zij “congres” noemde schreef ik: NEGATIONISME van de fractie Bergen-Denonville: Ontkennen van het historisch materialisme, ontkennen van de revolutionaire rol van de werkende klasse, ontkennen van de rol van de Communistische Partij

Niet alleen Marx en Engels, maar ook Lenin over, hoe het ontkennen van het historisch materialisme uiteindelijk het ontkennen betekent van de revolutionaire rol van de werkende klasse

In 1894 schreef Lenin het boek “Wat zijn de volksvrienden en hoe strijden zij tegen de sociaal-democraten”(Hier een ENGELSTALIGE versie van dat boek samengesteld op basis van de teksten die verschenen zijn op marxists.org; de Franstalige versie is niet volledig en in het Nederlands staat het niet op marxists.org)

Hierin heeft Lenin het over een zekere N. Michailovski die Het Kapitaal van Marx gelezen heeft en daarom meent daarom met kennis van zaken over Marx en het marxisme te kunnen praten. Zoals de PVDA en de verenigde uitgetreden fractie die zich “de ware” CPB noemt dat ook doen.

'Allereerst', zegt hij, 'rijst natuurlijk de vraag: in welke van zijn werken heeft Marx zijn materialistische opvatting van de geschiedenis uiteengezet? In “Het Kapitaal” gaf hij ons een voorbeeld van de combinatie van logische kracht met geleerdheid, met een nauwgezet onderzoek van alle economische literatuur en van de relevante feiten. Hij bracht theoretici van de economische wetenschap aan het licht die allang vergeten waren of tot op de dag van vandaag voor iedereen onbekend waren, en hij zag de kleinste details in de rapporten van fabrieksinspecteurs of het bewijs van deskundigen voor verschillende speciale commissies niet over het hoofd; Kortom, hij onderzocht deze enorme massa feitelijk materiaal, deels om zijn economische theorieën te onderbouwen en deels om ze te illustreren. Als hij een volledig nieuwe opvatting van het historische proces heeft gecreëerd, als hij het hele verleden van de mensheid vanuit een nieuw gezichtspunt heeft uitgelegd en alle tot nu toe bestaande theorieën over de filosofie van de geschiedenis heeft samengevat, dan deed hij dat natuurlijk met gelijke ijver: hij heeft inderdaad alle bekende theorieën van het historische proces herzien en aan een kritische analyse onderworpen, en hij heeft een massa feiten uit de wereldgeschiedenis behandeld. De vergelijking met Darwin, zo gebruikelijk in de marxistische literatuur, dient nog meer om dit idee te bevestigen. Waar komt het hele werk van Darwin op neer? Bepaalde nauw met elkaar verbonden generaliserende ideeën die een ware Mont Blanc van feitelijk materiaal bekronen. Maar waar is het overeenkomstige werk van Marx? Het bestaat niet. En niet alleen bestaat zulk werk van Marx niet, maar ondanks het omvangrijke en uitgebreide karakter ervan is er geen te vinden in alle marxistische literatuur. "

Lenin over deze opvattingen van marxisme bij deze zelfverklaarde linksen of socialisten en over wat Marx echt zei en over wat het marxism echt inhoudt:

Het is duidelijk dat Marx' basisidee dat de ontwikkeling van de sociaaleconomische formaties een proces van natuurlijke historie is, deze kinderlijke moraal die aanspraak maakt op de titel van sociologie onderuithaalt. Hoe heeft Marx nu dit basisidee uitgewerkt? Hij deed dat door de economische sfeer te onderscheiden van de verschillende sferen van het sociale leven, door productieverhoudingen uit alle sociale relaties te onderscheiden als fundamenteel, primair en bepalend voor alle andere relaties. Marx heeft zelf het verloop van zijn redenering over deze vraag als volgt beschreven:

Het eerste werk dat ik ondernam voor een oplossing van de twijfels die mij overvielen, was een kritische herziening van de Hegeliaanse rechtsfilosofie ... 3 Mijn onderzoek leidde tot het resultaat dat juridische relaties en staatsvormen noch uit zichzelf, noch uit de zogenaamde algemene ontwikkeling van de menselijke geest te begrijpen zijn, maar hun wortels hebben in de materiële levensomstandigheden, de som- waarvan Hegel, naar het voorbeeld van de Engelsen en Fransen van de achttiende eeuw, onder de naam van “de burgerlijke maatschappij” samenvat, maar dat de anatomie van de burgermaatschappij echter moet worden gezocht in de politieke economie. . . . Het algemene resultaat waar ik op uitkwam. . . kan in het kort als volgt worden geformuleerd: in de sociale productie van hun leven gaan de mensen duidelijke relaties aan. . . productieverhoudingen die overeenkomen met een bepaald ontwikkelingsstadium van hun materiële productiekrachten. Het totaal van deze productieverhoudingen vormt de economische structuur van de samenleving, de werkelijke basis waarop een juridische en politieke bovenbouw ontstaat en waarmee bepaalde vormen van sociaal bewustzijn overeenstemmen. De productiewijze van het materiële leven bepaalt het sociale, politieke en intellectuele levensproces in het algemeen. Het is niet het bewustzijn van mensen dat hun wezen bepaalt, maar integendeel, hun maatschappelijk zijn bepaalt hun bewustzijn. In een bepaald stadium van hun ontwikkeling komen de materiële productiekrachten van de samenleving in conflict met de bestaande productieverhoudingen, of - wat slechts een juridische uitdrukking voor hetzelfde is - met de eigendomsverhoudingen waarin ze tot dusver hebben gewerkt. Door vormen van ontwikkeling van de productiekrachten veranderen deze relaties in hun ketenen. Dan begint een tijdperk van sociale revolutie. Met de verandering van de economische basis wordt de hele immense bovenbouw min of meer snel getransformeerd. Bij het overwegen van dergelijke transformaties moet altijd een onderscheid worden gemaakt tussen de materiële transformatie van de productievoorwaarden, die in termen van de natuurwetenschap moeten worden vastgesteld, en de juridische, politieke, religieuze, esthetische of filosofische - kortom ideologische - vormen in welke mannen zich van dit conflict bewust worden en het uitvechten. Net zoals onze mening over een individu niet gebaseerd is op wat hij van zichzelf denkt, zo kunnen we een dergelijke periode van transformatie niet beoordelen op basis van zijn eigen bewustzijn; integendeel, dit bewustzijn moet veeleer verklaard worden uit de tegenstrijdigheden van het materiële leven, uit het bestaande conflict tussen de sociale productiekrachten en de productieverhoudingen. . . . In grote lijnen kunnen Aziatische, oude, feodale en moderne burgerlijke productiewijzen worden aangeduid als progressieve tijdperken in de economische vorming van de samenleving.4

Dit idee van materialisme in de sociologie was op zichzelf al een geniaal idee. Voorlopig was het natuurlijk slechts een hypothese, maar wel een die eerst de mogelijkheid schiep van een strikt wetenschappelijke benadering van historische en sociale problemen.(….)
Maar toen begon Marx, die deze hypothese in de jaren veertig had uitgedrukt, het feitelijke (nota bene!) materiaal te bestuderen. Hij nam een ​​van de sociaaleconomische formaties - het systeem van warenproductie - en gaf op basis van een enorme hoeveelheid gegevens (die hij niet minder dan vijfentwintig jaar bestudeerde) een zeer gedetailleerde analyse van de wetten die de werking van deze formatie en haar ontwikkeling. Deze analyse beperkt zich uitsluitend tot de productieverhoudingen tussen leden van de samenleving: zonder ooit voor een verklaring zijn toevlucht te nemen tot kenmerken buiten de sfeer van deze productieverhoudingen, maakt Marx het mogelijk om te onderscheiden hoe de warenorganisatie van de volkshuishouding zich ontwikkelt, hoe ze wordt omgevormd tot kapitalistische economie, die antagonistische klassen creëert (antagonistisch binnen de grenzen van de productieverhoudingen), de bourgeoisie en het proletariaat, hoe zij de productiviteit van maatschappelijke arbeid ontwikkelt en daardoor een element introduceert dat onverenigbaar in tegenspraak wordt met de grondslagen van deze kapitalistische organisatie zelf.
Dat is het skelet van Het Kapitaal. Het hele punt is echter dat Marx zich niet tevreden stelde met dit skelet, dat hij zich niet beperkte tot 'economische theorie' in de gewone zin van het woord, maar dat, terwijl hij de structuur en ontwikkeling van de gegeven vorming van de samenleving uitlegde uitsluitend via productieverhoudingen bekeek, hij niettemin overal en onophoudelijk de bovenbouw die overeenkomt met deze productieverhoudingen is nagegaan en hij het skelet zo bekleedde met vlees en bloed. De reden dat Het Kapitaal zo'n enorm succes heeft gehad, is dat dit boek van een 'Duitse econoom' de hele kapitalistische maatschappijvorm aan de lezer als een levend wezen toonde - met zijn alledaagse aspecten, met de feitelijke sociale uitdrukkingsvormen van de klassentegenstelling die inherent is aan productieverhoudingen, met de burgerlijke politieke bovenbouw die de heerschappij van de kapitalistische klasse beschermt, met de burgerlijke ideeën van vrijheid, gelijkheid enzovoort, met de burgerlijke gezinsverhoudingen. Het zal nu duidelijk zijn dat de vergelijking met Darwin volkomen accuraat is: Het Kapitaal is niets anders dan "bepaalde nauw met elkaar verbonden generaliserende ideeën die een echte Mont Blanc van feitelijk materiaal bekronen". En als iemand Het Kapitaal heeft gelezen en er in geslaagd is deze generaliserende ideeën niet op te merken, is het niet de schuld van Marx, die, zoals we hebben gezien, zelfs in het voorwoord op deze ideeën wees. En dat is niet alles; een dergelijke vergelijking is niet alleen correct vanuit het externe aspect (wat de heer Mikhailovsky om een ​​onbekende reden in het bijzonder interesseert), maar ook vanuit het interne aspect. Net zoals Darwin een einde maakte aan de opvatting dat dier- en plantensoorten niet met elkaar verbonden, toevallig, "door God geschapen" en onveranderlijk waren, en de eerste was die biologie op een absoluut wetenschappelijke basis plaatste door de veranderlijkheid en de opeenvolging van soorten vast te stellen, zo Marx maakte een einde aan de opvatting dat de maatschappij een mechanische verzameling van individuen is die allerlei soorten wijzigingen ondergaan naar de wil van de autoriteiten (of, als je wilt, naar de wil van de samenleving en de regering) en die terloops naar voren komt en verandert , en was de eerste die de sociologie op een wetenschappelijke basis plaatste door het concept van de economische vorming van de samenleving vast te stellen als de som van de gegeven productieverhoudingen, door vast te stellen dat de ontwikkeling van dergelijke formaties een proces van natuurlijke historie is.

Hij (de heer Mikhailovsky) heeft Het Kapitaal gelezen en heeft niet opgemerkt dat hij een model voor zich had van wetenschappelijke, materialistische analyse van een - de meest complexe - maatschappijvorm, een model dat door iedereen wordt erkend en door niemand wordt overtroffen. En hier zit hij en oefent hij zijn machtige brein over het diepgaande probleem: "In welke van zijn werken heeft Marx zijn materialistische opvatting van de geschiedenis uiteengezet?"
Iedereen die Marx kent, zou deze vraag door een ander beantwoorden: in welke van zijn werken heeft Marx zijn materialistische opvatting van de geschiedenis niet uiteengezet? Maar de heer Mikhailovsky zal waarschijnlijk alleen van Marx 'materialistische onderzoeken vernemen wanneer ze in een of ander sofistisch geschiedwerk door een Kareyev onder de noemer 'Economisch materialisme' worden geclassificeerd en correct worden geïndexeerd.
Maar het grappigste van alles is dat de heer Mikhailovsky Marx ervan beschuldigt dat hij niet 'alle bekende theorieën van het historische proces heeft herzien' (sic!). Dit is inderdaad grappig. Waaruit bestonden negentiende van deze theorieën? Van puur a priori, dogmatische, abstracte verhandelingen over: wat is de samenleving, wat is vooruitgang? en dergelijke. (Ik neem met opzet voorbeelden die de heer Mikhailovsky na aan het hart liggen.) Maar zulke theorieën zijn dan ook al nutteloos vanwege het feit dat ze bestaan, ze zijn nutteloos vanwege hun basismethoden, vanwege hun solide onverbeterlijke metafysica. Beginnen met de vraag wat de samenleving is en wat vooruitgang is, betekent dat je aan het einde begint. Waar krijg je een beeld van de samenleving en vooruitgang in het algemeen als je geen enkele maatschappijvorm in het bijzonder hebt bestudeerd, als je deze opvatting niet eens hebt kunnen vaststellen, als je niet eens een serieus feitelijk onderzoek hebt kunnen benaderen, een objectieve analyse van maatschappelijke verhoudingen van welke aard dan ook? Dit is een heel duidelijk symptoom van de metafysica, waarmee elke wetenschap begon: zolang mensen niet wisten hoe ze de feiten moesten bestuderen, bedachten ze altijd a priori algemene theorieën, die altijd onvruchtbaar bleven. De metafysicus-chemicus, die nog steeds niet in staat is om een feitelijk onderzoek te doen naar chemische processen, verzint een theorie over chemische affiniteit als kracht. De metafysicus-bioloog vertelt over de aard van het leven en de levenskracht. De metafysicus-psycholoog debatteert over de aard van de ziel. Hier is het de methode zelf die absurd is. Je kunt niet discussiëren over de ziel zonder in het bijzonder de psychische processen te hebben uitgelegd: hier moet vooruitgang juist bestaan in het opgeven van algemene theorieën en filosofische verhandelingen over de aard van de ziel, en in het kunnen bestuderen van de feiten over bepaalde psychische processen op een wetenschappelijke basis.

'Dus(volgens Dühring), concludeert Engels, 'heeft Marx geen andere manier om de noodzaak van de sociale revolutie te bewijzen, om het gemeenschappelijk bezit van land en van de productiemiddelen die door arbeid worden geproduceerd, te vestigen, dan door de Hegeliaanse negatie van de negatie te gebruiken; en omdat hij zijn socialistische theorie baseert op deze onzinnige analogieën die aan de religie zijn ontleend, komt hij tot het resultaat dat er in de samenleving van de toekomst zowel individueel als gemeenschappelijk eigendom zal heersen, als de Hegeliaanse hogere eenheid van de opgeheven tegenstrijdigheid.5
Maar laten we de negatie van de negatie voorlopig rusten, en laten we eens kijken naar “het eigendom dat zowel individueel als maatschappelijk is”. De heer Dühring typeert dit als een vage wereld, en merkwaardig genoeg heeft hij op dit punt echt gelijk. Helaas is het echter niet Marx, maar opnieuw de heer Dühring zelf die in deze vage wereld is .... . Hij kan Marx á la Hegel rechtzetten door hem de hogere eenheid van een eigenschap toe te rekenen, waarover in Marx geen woord staat.
Marx zegt: ”Het is de negatie van de negatie. Dit herstelt geen privébezit voor de producent, maar geeft hem individueel eigendom op basis van het bereikte in het kapitalistische tijdperk; d.w.z. over samenwerking en het gemeenschappelijk bezit van de grond en de productiemiddelen. De transformatie van verspreide privé-eigendom, voortkomend uit individuele arbeid, in kapitalistisch privé-bezit is natuurlijk een proces dat onvergelijkbaar veel langduriger, gewelddadiger en moeilijker is dan de transformatie van kapitalistisch privé-bezit, dat al praktisch op gesocialiseerde productie rust, in gesocialiseerd bezit.” Dat is alles. De stand van zaken die door de onteigening van de onteigenaars tot stand wordt gebracht, wordt daarom gekenmerkt als het herstel van individuele eigendommen, maar op basis van het maatschappelijke eigendom van de grond en van de productiemiddelen die door de arbeid zelf worden geproduceerd. Voor iedereen die Duits begrijpt '(en ook Russisch, meneer Mikhailovsky, omdat de vertaling absoluut correct is)' betekent dit dat maatschappelijke eigendom zich uitstrekt tot het land en de andere productiemiddelen, en individueel eigendom over de producten, dat wil zeggen de consumptiegoederen. En om de zaak zelfs voor kinderen van zes jaar begrijpelijk te maken, gaat Marx op pagina 56 '(Russ. Ed., P. 30)6 uit van'”een gemeenschap van vrije individuen die hun werk voortzetten met de productiemiddelen in gemeenschappelijk bezit, waarin de arbeidskracht van al de verschillende individuen bewust wordt toegepast als de gecombineerde arbeidskracht van de gemeenschap, dat wil zeggen een samenleving die op socialistische basis is georganiseerd; en hij vervolgt: Het totale product van onze gemeenschap is een maatschappelijk product. Een deel dient weer als nieuw productiemiddel en blijft maatschappelijk. Maar een ander deel wordt door de leden geconsumeerd als middel van bestaan. Een verdeling van dit deel onder hen is bijgevolg noodzakelijk. En dat moet zeker ook voor de heer Dühring duidelijk genoeg zijn. . . .
De eigendom die tegelijk zowel individueel als maatschappelijk is, deze verwarrende hybride, deze onzin die noodzakelijkerwijs voortkomt uit de hegeliaanse dialectiek, deze vage wereld, dit diepgaande dialectische raadsel, dat Marx zijn ingewijden achterlaat om zelf op te lossen - is nog een andere vrije schepping en verbeeldingskracht van de kant van de heer Dühring. . . .
Maar welke rol”, vervolgt Engels, “speelt de negatie van de negatie bij Marx? Op pagina 791 en de volgende pagina's '(Russ. Ed., P. 648 e.v.)7' zet hij de definitieve conclusies uiteen die hij trekt uit de voorgaande 50 bladzijden (Russ. Ed., 35) van economisch en historisch onderzoek naar de zogenaamde primitieve accumulatie van kapitaal. Vóór het kapitalistische tijdperk bestond de kleine industrie, althans in Engeland, op basis van het privébezit van de arbeider in zijn productiemiddelen. De zogenaamde primitieve accumulatie van kapitaal bestond daar in de onteigening van deze directe producenten, dat wil zeggen in de (ontbinding van privé-eigendom op basis van de arbeid van de eigenaar. Dit werd mogelijk omdat de hierboven genoemde kleine industrie alleen verenigbaar is met enge en primitieve grenzen van productie en samenleving, en hierdoor in een bepaald stadium de materiële middelen voor haar eigen vernietiging voortbrengt. Deze vernietiging, de transformatie van de individuele en verspreide productiemiddelen in maatschappelijk geconcentreerde, vormt de prehistorie van het kapitaal. Zodra de arbeiders veranderen in proletariërs, hun arbeidsmiddelen in kapitaal, zodra de kapitalistische productiewijze op eigen benen staat, de verdere vermaatschappelijking van de arbeid en de verdere transformatie van het land en andere productiemiddelen '(in kapitaal), ‘neemt de verdere onteigening van particuliere eigenaren, een nieuwe vorm aan. Dat wat nu onteigend moet worden, is niet langer de arbeider die voor zichzelf werkt, maar de kapitalist die vele arbeiders uitbuit. Deze onteigening wordt bereikt door de werking van de immanente wetten van de kapitalistische productie zelf, door de concentratie van kapitaal. Eén kapitalist doodt er altijd veel. Hand in hand met deze concentratie, of deze onteigening van vele kapitalisten door weinigen, ontwikkelen op steeds grotere schaal de coöperatieve vorm van het arbeidsproces, de bewuste technische toepassing van de wetenschap, de methodische cultivatie van de grond; de omzetting van de arbeidsmiddelen in arbeidsmiddelen die alleen gemeenschappelijk bruikbaar zijn, de bezuiniging van alle productiemiddelen door ze te gebruiken als productiemiddel van gecombineerde, gesocialiseerde arbeid. Samen met het voortdurend afnemende aantal kapitaalmagnaten, die alle voordelen van dit transformatieproces overnemen en monopoliseren, groeit de massa van ellende, onderdrukking, slavernij, degradatie en uitbuiting; maar hiermee groeit ook de opstand van de arbeidersklasse, een klasse die altijd in aantal toeneemt, en gedisciplineerd, verenigd, georganiseerd wordt door het mechanisme van het proces van de kapitalistische productie zelf. Het kapitaal wordt een keten van de productiewijze, die samen met en eronder is ontstaan ​​en gevoed. Concentratie van de productiemiddelen en socialisatie van arbeid bereiken eindelijk een punt waarop ze onverenigbaar worden met hun kapitalistische omhulsel. Dit omhulsel valt uiteen. Het einde van het kapitalistische privébezit klinkt. De onteigenaars worden onteigend.

Engels en Lenin hebben ivm (p. 791 dat in de Russische editie op p. 648) het over deel 7, Historische strekking van de kapitalistische accumulatie uit hoofdstuk 24, De zogenaamde oorspronkelijke accumulatie…. waar hoofdstuk 24 zèlf “de voorgaande 50 bladzijden (in de Russische editie 35” waarover hierboven sprake van is.Het hèle hoofdstuk 24 kunt u hier lezen in dit afzonderlijk document….

Mijnheer Michailovski zou volgens Lenin beweren….:

Met andere woorden, “de sterke verbreiding van het materialisme en het wetenschappelijk socialisme hangt samen met het feit dat deze doctrine de arbeiders een betere toekomst belooft!

Verder Lenin:

Maar een zeer elementaire kennis van de geschiedenis van het socialisme en van de arbeidersbeweging in het Westen is voldoende om de volkomen absurditeit en onjuistheid van deze verklaring te onthullen. Iedereen weet dat het wetenschappelijk socialisme nooit toekomstperspectieven als zodanig heeft geschilderd: het beperkte zich tot het analyseren van het huidige burgerlijke regime, het bestuderen van de ontwikkelingstrends van de kapitalistische maatschappelijke organisatie, en dat is alles. “We zeggen niet tegen de wereld”, schreef Marx al in 1843, en hij vervulde dit programma tot op de letter, 'we zeggen niet tegen de wereld: stop met je strijd - je hele strijd is zinloos. Het enige wat we doen is om haar te voorzien van een ware slagzin. We laten de wereld alleen zien waarvoor ze in feite strijdt, en bewustzijn is iets dat de wereld moet verwerven, of ze dat nu leuk vindt of niet.8 Iedereen weet dat Het Kapitaal bijvoorbeeld - het belangrijkste en fundamentele werk waarin wetenschappelijke socialisme wordt uiteengezet – zich beperkt tot de meest algemene toespelingen op de toekomst en slechts die reeds bestaande elementen traceert waaruit het toekomstige systeem groeit. Iedereen weet dat wat betreft de vooruitzichten voor de toekomst onvergelijkbaar meer werd bijgedragen door de vroegere socialisten, die de toekomstige samenleving tot in detail beschreven, en die de mensheid wilden inspireren met een beeld van een systeem waarin mensen het zonder strijd kunnen stellen en waarin hun sociale relaties zijn niet gebaseerd op uitbuiting, maar op echte principes van vooruitgang die in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de menselijke natuur. Niettemin, ondanks de hele falanx van zeer getalenteerde mensen die deze ideeën uiteenzetten, en ondanks de meest vastberaden socialisten, stonden hun theorieën afzijdig van het leven en hielden hun programma's geen verband met de politieke bewegingen van de mensen totdat de grootschalige machinale industrie de massa proletarische arbeiders in de draaikolk van het politieke leven getrokken had, en totdat de ware leuze van hun strijd was gevonden. Deze slogan werd door Marx gevonden, "geen utopist, maar een strikte en soms zelfs droge wetenschapper" (zoals de heer Mikhailovsky hem in het verre verleden noemde - in 1872); en het werd zeker niet gevonden door middel van vooruitzichten, maar door een wetenschappelijke analyse van het huidige burgerlijke regime, door een opheldering van de noodzaak van uitbuiting onder dit regime, door een onderzoek naar de wetten van zijn ontwikkeling.

Dat was, in zeer algemene zin, hoe het probleem van het socialisme in Rusland stond toen "de Russische marxisten op het toneel verschenen".Waar ze mee begonnen was een kritiek op de subjectieve methoden van de vroegere socialisten. Ze waren niet tevreden met het feit van uitbuiting en veroordeelden het, maar wilden het uitleggen. Gezien het feit dat de hele geschiedenis van Rusland na de hervorming bestond in de ondergang van de massa en de verrijking van een minderheid, de kolossale onteigening van de kleine producenten samen met de universele technische vooruitgang waarnemen, en opmerkend dat deze polariserende tendensen overal opkwamen en toenamen, en in de mate dat de wareneconomie zich ontwikkelde en consolideerde, konden ze niet anders dan concluderen dat ze werden geconfronteerd met een burgerlijke (kapitalistische) organisatie van de maatschappelijke economie, die noodzakelijkerwijs aanleiding gaf tot onteigening en onderdrukking van de massa.
Hun praktijkprogramma werd rechtstreeks bepaald door deze overtuiging; dit programma was om mee te doen aan de strijd van het proletariaat tegen de bourgeoisie, de strijd van de bezitloze klassen tegen de bezittende, die de belangrijkste inhoud van de economische realiteit in Rusland vormt, van het meest afgelegen dorp tot de meest up-to-date en geperfectioneerde fabriek. Hoe moesten ze meedoen? Het antwoord werd opnieuw gesuggereerd door de realiteit. Het kapitalisme had de belangrijkste takken van de industrie op het podium van de grootschalige machinale industrie gebracht; door aldus de productie te socialiseren, had het de materiële voorwaarden voor een nieuw systeem geschapen en tegelijkertijd een nieuwe sociale kracht geschapen - de klasse van fabrieksarbeiders, het stedelijke proletariaat. Onderworpen aan dezelfde burgerlijke uitbuiting - vanwege die, in zijn economische essentie, dat wil zeggen de uitbuiting waaraan de hele werkende bevolking van Rusland wordt onderworpen - is deze klasse echter in een speciale, gunstige positie geplaatst wat betreft haar emancipatie. maakt zich zorgen: het heeft geen band meer met de oude, volledig op uitbuiting gebaseerde samenleving; de omstandigheden van zijn arbeid en de omstandigheden van het leven organiseren het, dwingen het na te denken en stellen het in staat het strijdperk van de politieke strijd te betreden. Het was niet meer dan normaal dat de sociaaldemocraten al hun aandacht vestigden op en al hun hoop vestigden op deze klasse, dat ze hun programma zouden reduceren tot de ontwikkeling van haar klassenbewustzijn, en al hun activiteiten erop zouden richten om haar te helpen groeien tot een directe politieke strijd voeren tegen het huidige regime en om het hele Russische proletariaat in deze strijd te betrekken.

Over de houding van de “Russische marxisten” oftewel “de sociaaldemocraten” tegenover die “vroegere socialisten” (narodniki of “vrienden van het volk”)….

De sociaaldemocraten, die de onafhankelijke organisatie van de arbeiders in een afzonderlijke arbeiderspartij als essentieel beschouwen, konden natuurlijk niet "fuseren" met een dergelijke partij, maar de arbeiders zouden elke strijd van de democraten tegen reactionaire instellingen steunen.
De degeneratie van het narodisme tot de meest gewone kleinburgerlijke radicale theorie - waarvan (de degeneratie van) de 'vrienden van het volk' zo'n treffend getuigenis geven - toont aan wat voor een enorme fout wordt gemaakt door degenen die onder de arbeiders het idee verspreiden om het absolutisme te bestrijden zonder hen tegelijkertijd het antagonistische karakter van onze maatschappelijke verhoudingen uit te leggen – op grond waarvan de ideologen van de bourgeoisie ook voorstander zijn van politieke vrijheid – zonder hen de historische rol uit te leggen van de Russische arbeider als strijder voor de emancipatie van het hele werkende volk.
De sociaaldemocraten worden er vaak van beschuldigd Marx 'theorie te willen monopoliseren, terwijl, zo wordt beweerd, zijn economische theorie door alle socialisten wordt aanvaard. Maar men zou dan kunnen vragen; wat heeft het voor zin om aan de arbeiders de vorm van waarde, de aard van het burgerlijke systeem en de revolutionaire rol van het proletariaat uit te leggen, als hier in Rusland de uitbuiting van de werkende mensen algemeen en universeel niet wordt verklaard door de burgerlijke organisatie van de sociale economie, maar door bijvoorbeeld landarmoede, aflossingsbetalingen of de tirannie van de autoriteiten?
Wat heeft het voor zin om aan de arbeider de theorie van de klassenstrijd uit te leggen, als die theorie zijn relatie tot de werkgever niet eens kan verklaren (men beweert toch “dat het kapitalisme in Rusland kunstmatig is geïmplanteerd door de regering”), om nog maar te zwijgen van de massa van ‘het volk’, dat niet behoort tot de reeds volledig gevestigde klasse van fabrieksarbeiders?
Hoe kan men de economische theorie van Marx en haar uitvloeisel aanvaarden - de revolutionaire rol van het proletariaat als organisator van het communisme door middel van het kapitalisme - als de mensen in ons land proberen manieren te vinden om het communisme te bereiken op een andere manier dan door middel van het kapitalisme en het proletariaat dat het creëert ?
Het is duidelijk dat onder dergelijke omstandigheden het oproepen van de arbeider om voor politieke vrijheid te vechten hetzelfde zou zijn als hem oproepen om de kastanjes uit het vuur te trekken voor de progressieve bourgeoisie, want het kan niet worden ontkend (typisch genoeg, zelfs de Narodniks en de Narodovoltsi ontkenden het niet) dat politieke vrijheid in de eerste plaats de belangen van de bourgeoisie zal dienen en de positie van de arbeiders niet zal verlichten, maar. . . zal alleen de voorwaarden voor hun strijd verlichten. . . tegen deze bourgeoisie. Ik zeg dit tegen de socialisten die, hoewel ze de theorie van de sociaaldemocraten niet aanvaarden, hun agitatie onder de arbeiders voortzetten, omdat ze er empirisch van overtuigd zijn geraakt dat alleen onder de laatsten revolutionaire elementen te vinden zijn. De theorie van deze socialisten is in tegenspraak met hun praktijk, en ze maken een zeer ernstige fout door de arbeiders af te leiden van hun directe taak om een ​​SOCIALISTISCHE ARBEIDERSPARTIJ TE ORGANISEREN.9

Je kunt geen ideologische leider zijn zonder het bovengenoemde theoretische werk, net zoals je dat ook niet kunt zijn zonder dit werk aan te passen om aan de behoeften van de zaak te voldoen, en zonder de resultaten van deze theorie onder de arbeiders te verspreiden en hen te helpen zich te organiseren.
Een dergelijke presentatie van de taak beschermt de sociaaldemocratie tegen de tekortkomingen waaraan socialistische groepen zo vaak lijden, namelijk dogmatisme en sektarisme.
Er kan geen dogmatisme zijn als het allerhoogste en enige criterium van een leerstelling de overeenstemming is met het feitelijke proces van sociale en economische ontwikkeling; er kan geen sektarisme zijn wanneer het de taak is de organisatie van het proletariaat te bevorderen, en wanneer daarom de rol van de "intelligentsia" is om speciale leiders uit de intelligentsia overbodig te maken.
Vandaar dat, ondanks het bestaan ​​van verschillen tussen marxisten over verschillende theoretische kwesties, de methoden van hun politieke activiteit onveranderd zijn gebleven sinds het ontstaan ​​van de groep.
De politieke activiteit van de sociaaldemocraten ligt in het bevorderen van de ontwikkeling en organisatie van de arbeidersbeweging in Rusland, door deze beweging om te vormen van haar huidige staat van sporadische pogingen tot protest, 'rellen' en stakingen zonder leidend idee, tot een georganiseerde strijd van de HELE Russische arbeidersklasse gericht tegen het burgerlijke regime en werkend voor de onteigening van de onteigenaars en de afschaffing van het maatschappelijk systeem gebaseerd op de onderdrukking van de werkende mensen. Aan deze activiteiten ligt de algemene overtuiging van marxisten ten grondslag dat de Russische arbeider de enige en natuurlijke vertegenwoordiger is van de gehele werkende en uitgebuite Russische bevolking.10
De natuurlijke vertegenwoordiger, omdat de uitbuiting van de werkende mensen in Rusland overal kapitalistisch van aard is – als we de stervende overblijfselen van de lijfeigene economie buiten beschouwing laten – , maar de uitbuiting van de massa producenten is op kleine schaal, verstrooid en onontwikkeld, terwijl de uitbuiting van het fabrieksproletariaat op grote schaal is, gesocialiseerd en geconcentreerd. In het eerste geval is uitbuiting nog steeds verstrikt in middeleeuwse vormen, verschillende politieke, juridische en conventionele attributen, trucs en apparaten, die de werkende mensen en hun ideologen verhinderen de essentie te zien van het systeem dat de werkende mensen onderdrukt, en om te zien, waar en hoe een weg uit dit systeem kan worden gevonden. In het laatste geval daarentegen is de uitbuiting volledig ontwikkeld en komt ze in zijn pure vorm naar voren, zonder verwarrende details.
De arbeider kan niet anders dan in te zien dat hij door het kapitaal wordt onderdrukt, dat zijn strijd tegen de burgerlijke klasse moet worden gevoerd. En deze strijd, gericht op het bevredigen van zijn onmiddellijke economische behoeften, het verbeteren van zijn materiële omstandigheden, vereist onvermijdelijk dat de arbeiders zich organiseren, en wordt onvermijdelijk een oorlog, niet tegen individuen, maar tegen een klasse, de klasse die de werkende mensen onderdrukt en verplettert. in de fabrieken, maar overal. Daarom is de fabrieksarbeider niemand minder dan de belangrijkste vertegenwoordiger van de hele uitgebuite bevolking. En om zijn functie van vertegenwoordiger in een georganiseerde, aanhoudende strijd te kunnen vervullen, is het geenszins nodig hem te enthousiasmeren met ‘perspectieven’; het enige dat nodig is, is hem eenvoudig zijn standpunt te laten begrijpen, hem de politieke en economische structuur van het systeem dat hem onderdrukt, en de noodzaak en onvermijdelijkheid van klassentegenstellingen onder dit systeem te laten begrijpen. Deze positie van de fabrieksarbeider in het algemene systeem van kapitalistische verhoudingen maakt hem de enige strijder voor de emancipatie van de arbeidersklasse, want alleen de hogere ontwikkelingsfase van het kapitalisme, de grootschalige machinale industrie, schept de materiële toestand en de sociale krachten die nodig zijn voor deze strijd. Overal elders, waar de vormen van kapitalistische ontwikkeling laag zijn, ontbreken deze materiële voorwaarden; de productie is verspreid over duizenden kleine ondernemingen (en ze houden niet op verspreide ondernemingen te zijn, zelfs niet onder de meest gelijkwaardige vormen van gemeenschappelijk grondbezit), voor het grootste deel bezitten de uitgebuitenen nog steeds kleine ondernemingen en zijn ze dus gebonden aan het zeer burgerlijke systeem dat ze zouden moeten vecht: dit vertraagt ​​en belemmert de ontwikkeling van de sociale krachten die in staat zijn het kapitalisme omver te werpen. Verspreide, individuele, kleine uitbuiting bindt de werkende mensen aan één plaats, verdeelt hen, verhindert dat ze zich bewust worden van klassensolidariteit, verhindert hen om zich te verenigen als ze eenmaal hebben begrepen dat onderdrukking niet wordt veroorzaakt door een bepaald individu, maar door het hele economische systeem . Grootschalig kapitalisme daarentegen verbreekt onvermijdelijk alle banden van de arbeiders met de oude samenleving, met een bepaalde plaats en een bepaalde uitbuiter; het verenigt hen, dwingt hen tot nadenken en plaatst hen in omstandigheden die hen in staat stellen een georganiseerde strijd te beginnen. Dienovereenkomstig concentreren de sociaaldemocraten al hun aandacht en al hun activiteiten op de arbeidersklasse. Wanneer zijn gevorderde vertegenwoordigers de ideeën van het wetenschappelijk socialisme onder de knie hebben, het idee van de historische rol van de Russische arbeider, wanneer deze ideeën wijdverspreid raken, en wanneer onder de arbeiders stabiele organisaties worden gevormd om de huidige sporadische economische oorlog van de arbeiders om te vormen tot bewuste klassen. strijd - dan zal de Russische WERKNEMER die aan het hoofd van alle democratische elementen staat, het absolutisme omverwerpen en de RUSSISCHE PROLETARIAAT leiden (zij aan zij met het proletariaat van ALLE LANDEN langs de rechte weg van een open politieke strijd naar DE OVERWINNEN COMMUNISTISCHE REVOLUTIE.

Als ik spreek over een beperkt begrip van het marxisme, denk ik aan de marxisten zelf. Men kan in dit verband niet nalaten op te merken dat het marxisme zeer gruwelijk verengd en verminkt is wanneer onze liberalen en radicalen zich ertoe verbinden het uiteen te zetten in de bladzijden van de juridische pers. Wat een weergave is dat! Bedenk eens hoe deze revolutionaire doctrine moet worden verminkt om in het Procrustean-bed van Russische censuur te passen! Toch voeren onze publicisten die operatie luchtig uit! Het marxisme, zoals ze het uiteenzetten, is praktisch gereduceerd tot de leer van hoe de individuele, op de arbeid van de eigenaar gebaseerde eigendom, zijn dialectische ontwikkeling ondergaat onder het kapitalistische systeem, hoe het in zijn negatie verandert en vervolgens wordt gesocialiseerd. En met een ernstig gezicht, nemen ze aan dat de hele inhoud van het marxisme in dit 'plan' ligt, waarbij ze alle specifieke kenmerken van de sociologische methode, de leer van de klassenstrijd en het directe doel van het onderzoek negeren, namelijk alle vormen van antagonisme en uitbuiting om het proletariaat te helpen ze af te schaffen. Het is niet verwonderlijk dat het resultaat zo bleek en bekrompen is dat onze radicalen blijven rouwen om de arme Russische marxisten. We zouden het moeten denken! Russisch absolutisme en Russische reactie zouden geen absolutisme en reactie zijn als het mogelijk was, zolang ze bestaan, om een​​volledige, nauwkeurige en volledige uiteenzetting van het marxisme te geven, waarbij de conclusies zonder voorbehoud worden uiteengezet! En als onze liberalen en radicalen het marxisme goed kenden (al was het maar uit de Duitse literatuur), zouden ze zich schamen om het zo te verdraaien op de pagina's van de gecensureerde pers. Als een theorie misschien niet wordt uiteengezet - zwijg dan of maak het voorbehoud dat u er een verre van volledige uiteenzetting van geeft, dat u de meest essentiële kenmerken ervan weglaat; maar waarom alleen fragmenten ervan uiteenzetten en dan huilen over zijn smalheid?
Dat is inderdaad de enige verklaring van de absurditeit, die alleen in Rusland mogelijk is, dat mensen worden beschouwd als marxisten die geen idee hebben van de klassenstrijd, van het antagonisme dat noodzakelijkerwijs inherent is aan de kapitalistische samenleving, en van de ontwikkeling van dit antagonisme; mensen die geen idee hebben van de revolutionaire rol van het proletariaat; zelfs mensen die met puur burgerlijke projecten naar buiten komen, op voorwaarde dat ze trefwoorden bevatten als 'geldeconomie', de 'noodzaak' ervan en soortgelijke uitdrukkingen, die alle intellectuele diepgang van een heer Michailovski vereisen om als specifiek marxistisch te worden beschouwd.
Marx daarentegen beschouwde de hele waarde van zijn theorie als gelegen in het feit dat ze 'in essentie kritisch11 en revolutionair' is.12 En deze laatste eigenschap is in feite volledig en onvoorwaardelijk inherent aan het marxisme, want deze theorie is rechtstreeks stelt zichzelf de taak om alle vormen van antagonisme en uitbuiting in de moderne samenleving te onthullen, hun evolutie te traceren, hun vergankelijke karakter en de onvermijdelijkheid van hun transformatie in een andere vorm aan te tonen, en aldus het proletariaat te dienen als een middel om zo snel een einde te maken aan alle uitbuiting en gemakkelijk mogelijk. De onweerstaanbare aantrekkingskracht van deze theorie, die de socialisten van alle landen naar zich toetrekt, ligt precies in het feit dat ze de kwaliteit van strikt en uiterst wetenschappelijk zijn (zijnde het laatste woord in de sociale wetenschappen) combineert met die van revolutionair zijn. combineer ze per ongeluk en niet alleen omdat de grondlegger van de leer in zijn eigen persoon de kwaliteiten van een wetenschapper en een revolutionair verenigde, maar hij doet dit intrinsiek en onafscheidelijk. Is het niet een feit dat de taak van de theorie, het doel van de wetenschap, hier wordt gedefinieerd als hulp aan de onderdrukte klasse in haar daadwerkelijke economische strijd?
'We zeggen niet tegen de wereld: houd op met de strijd - je hele strijd is zinloos. Het enige wat we doen, is het een echte strijdslogan geven.13
Daarom is de directe taak van de wetenschap volgens Marx om het ware parool van de strijd te geven, dat wil zeggen, deze strijd objectief te kunnen presenteren als het product van een bepaald systeem van productieverhoudingen, om de noodzaak te begrijpen. van deze strijd, de inhoud, het verloop en de ontwikkelingsvoorwaarden. Het is onmogelijk om “het parool van de strijd” te geven, tenzij we elke afzonderlijke vorm van de strijd nauwkeurig bestuderen; tenzij we elk stadium van de strijd traceren tijdens de overgang van de ene vorm naar de andere, zodat we de situatie op elk moment kunnen definiëren, zonder het algemene karakter van de strijd en het algemene doel uit het oog te verliezen, namelijk de volledige en definitieve afschaffing van alle uitbuiting en alle onderdrukking.
Laat men de “kritische en revolutionaire” teorie van Marx maar eens vergelijken met het kleurloze gewauwel, 'onze bekende' NK Michailovski in zijn 'kritiek' uiteenzette en waar hij vervolgens mee streed, en je zult versteld staan ​​dat er echt mensen kunnen zijn die zichzelf beschouwen als 'ideologen van de werkende mensen', en zichzelf beperken. . . tot het "versleten muntstuk" waarin onze publicisten de marxistische theorie transformeren door alles uit te wissen wat erin essentieel is.

In “Geschiedenis van de Communistische Partij der Sovjet-Unie (bolsjewiki)” (hier een pdf van een franstalige versie) op p.28: 

In 1898 deden enige “Strijdbonden”, die van Petersburg, Moskou, Kiev en Jekaterinoslaw en de “Boend” de eerste poging om zich in een sociaa-democratische partij te verenigen. Met dit doel kwamen zij in maart 1898 te Minsk op het 1e Congres van de Social-Democratische Arbeiderspartij van Rusland (R.S.D.A.P.) bijeen. Het 1e Congres van de R.S.D.A.P. telde in het geheel 9 deelnemers. Lenin was niet op het Congres aanwezig, omdat hij zich in die tijd in Siberië in ballingschap bevond. (…) … Ondanks het feit dat het 1e Congres had plaats gehad, was de Marxistische sociaal-democratische oartij in Rusland nog niet geschapen. Het Congres was er niet in geslaagd de afzonderlijke Marxistische studiekringen en organisaties te verenigen en organisatorisch met elkaar te verbinden. Er bestond nog niet één lijn in het werk van de plaatselijke organisaties, er was geen partijprogramma, er waren geen partijstatuten, er bestond geen leiding van één centrale organisatie uit.

Dit werd uiteindelijk het doel van het 2e congres van de RSDAP. Hierover in een volgend artikel.

1 Dit betekent nauwkeuriger gezegd: de schriftelijk overgeleverde geschiedenis. In 1847 was de voorgeschiedenis van de maatschappij, de maatschappelijke organisatie die aan alle geschreven geschiedenis voorafging, nog zo goed als onbekend. Sedertdien heeft Haxthausen het gemeenschappelijk grondbezit in Rusland ontdekt. Maurer heeft aangetoond dat dit de gemeenschappelijke grondslag was waarvan alle Duitse stammen historisch uitgingen, en stilaan ontdekte men dat de dorpsgemeenten met gemeenschappelijk grondbezit de oervorm waren van de maatschappij van Indië tot Ierland. Ten slotte werd de interne organisatie van deze oorspronkelijke communistische maatschappij blootgelegd door de ontdekking van Morgan, die de kroon op al het voorgaande zette, de ontdekking namelijk van de "gens" en haar plaats in de stam. Met de ontbinding van deze oorspronkelijke gemeenschappen begint de splitsing van de maatschappij in bijzondere en uiteindelijk tegenover elkaar staande klassen.
(Fr. Engels, Opmerking bij de Engelse uitgave van 1888 en de Duitse van 1890). Ik heb geprobeerd dit oplossingsproces na te gaan in De oorsprong van het gezin, het privé-bezit en de staat. (Fr. Engels, Opmerking bij de Engelse uitgave van 1888)
Haxthausen August (1772-1866) was een Pruisische hoge regeringsambtenaar en schrijver. Hij is de auteur van een werk waarin hij de resten van de gemeentegemeenschap in de dorpsgemeenschap in Rusland (Obsjtina) beschreef.
Maurer Ludwig (1790-1872) was een Duits historicus. Hij bestudeerde de Duitse maatschappelijke orde van voor en tijdens de Middeleeuwen.
Morgan Louis (1818-1881) was een Amerikaans etnograaf, archeoloog en historicus van de oermaatschappij, een elementair materialist.

2http://pvda.be/artikels/tweehonderd-jaar-karl-marx-een-paradigmawissel-naar-een-samenleving-zonder-uitbuiting, “Tweehonderd jaar Karl Marx: een paradigmawissel naar een samenleving zonder uitbuiting.” – 5 mei 2018 – Peter Mertens

3 The article referred to is K. Marx’s A Criticism of Hegel’s Philosophy of Law, written in Kreuznach in the summer of 1843. The Institute of Marxism-Leninism at the C.C. C.P.S.U. possesses the unfinished manuscript of this essay containing an exhaustive critical analysis of §§ 261-313 of Hegel’s Principles of the Philosophy of Law. Marx intended to prepare for publication an extensive essay, A Criticism of Hegel’s Philosophy of Law, following the appearance, of the Introduction to this work in the Deutsch-Französische Jahrbucher (German-French Yearbooks) in 1844. He was, however, unable to carry out his intention. Marx’s manuscript was published for the first time in the language of the original in 1927, by the Institute of Marxism-Leninism.

4 Lenin’s quotation is from the Preface to A Contribution to the Critique of Political Economy. (See K. Marx and F. Engels, Selected Works, Vol. I, Moscow, 1958, pp. 362-63.)

5 That this formulation of Dührings views applies fully to Mr. Mikhailovsky is proved by the following passage in his article “Karl Marx Being Tried by Y. Zhukovsky.” Objecting to Mr. Zbukovskys assertion that Marx is a defender of private property, Mr. Mikhailovsky refers to this scheme of Marx’s and explains it in the following manner. “In his scheme Marx employed two well-known tricks of Hegelian dialectics: firstly, the scheme is constructed according to the laws of the Hegelian triad; secondly, the synthesis is based on the identity of opposites—individual and social property. This means that the word individual here has the specific, purely conditional meaning of a term of the dialectical process, and absolutely nothing can be based on it.” This was said by a man possessed of the most estimable intentions, defending, in the eyes of the Russian public, the “sanguine” Marx from the bourgeois Mr. Zhukovsky. And with these estimable intentions he explains Marx as basing his conception of the process on “tricks”! Mr. Mikhailovsky may draw from this what is for him the not unprofitable moral that, whatever the matter in hand, estimable intentions alone are rather inadequate. —Lenin

6 See K. Marx, Capital, Vol. I, Moscow, 1959, p. 78.

7 See K. Marx, Capital, Vol. I, Moscow, 1959, p. 761-63.

8 Lenin quotes from K. Marx’s letter to A. Ruge (dated September 1843).

9 There are two ways of arriving at the conclusion that the worker must be roused to right absolutism: either by regarding the worker as the sole fighter for the socialist system, and therefore seeing political liberty as one of the conditions facilitating his struggle; that is the view of the Social-Democrats or by appealing to him simply as the one who suffers most from the present system, who has noting more to lose and who can display the greatest determination in fighting absolutism. But that would mean compelling the worker to drag in the wake of the bourgeois radicals, who refuse to see the antagonism between the bourgeoisie and the proletariat behind the solidarity of the whole “people” against absolutism. —Lenin

10 Russia’s man of the future is the muzhik—thought the representatives of peasant socialism, the Narodniks in the broadest sense of the term. Russia’s man of the future is the worker—think the Social-Democrats. That is how the Marxist view was formulated in a certain manuscript. —Lenin

11 Note that Marx is speaking here of materialist criticism, which alone he regards as scientific—that is, criticism which compares the political, legal, social, conventional and other facts, with economics, with the system of production relations, with the interests of the classes that inevitably take shape on the basis of all the antagonistic social relations. That Russian social relations are antagonistic can hardly be doubted. But nobody has yet tried to take them as a basis for such criticism. —Lenin

12See Afterword to the second edition of Volume One of Marx’s Capital (K. Marx, Capital, Vol. I, Moscow, 1959, p. 20).

13 Lenin quotes from Marx’s letter to Ruge (dated September 1843). Fuller quotations from this letter will be found on pages 184-85 of this volume.