26-08-2020

De PVDA spreekt (in “Socialisme 2.0”) van “PARADIGMA-WISSEL”, ik noem het eerder “REVISIONISME” ….

Ik schreef een eerste deel over Dogmatisme BEWUST gebruikt om revisionisme te ontwikkelen. Hier nu een tweede deel.

Op haar 8e congres in 2008 noemde de PVDA zich “Een eigentijdse communistische partij” en verklaarde “De PVDA is geen klassieke of traditionele partij. Wij schrijven ons in in een partijconcept van "het nieuwe type"...” Ook erkende het 8e congres: De wereldbeschouwing van de PVDA is het marxisme. De basis ervan werd gelegd door Karl Marx, Friedrich Engels en Vladimir Lenin.

Nu, als zogenaamde “marxisten” of/en “communisten” hun lijn ontwikkelen, of een analyse maken op basis van doelbewust uitgezochte stukken tekst van Marx, Engels, Lenin,…. die UIT hun context halen om vervolgens een “eigen context” creeëren – in de vorm van EIGEN opvattingen/stellingen/standpunten waarbij de uitgezochte stukken tekst in de vorm van citaat of een parafrase ervan die stellingen dan “bewijzen”, dan men ik dat men kan spreken van een “herzien van (de toepassing van) het marxisme” … revisionisme dus.

Over het revisionisme schreef Ludo Martens in 1996, toen voorzitter van de PVDA, in Marxistische Studies no 29,1996,“ Omtrent enkele aspecten van de strijd tegen het revisionisme:

Na de vernietiging van het socialisme in de Sovjetunie en de uiteenspatting van het land van Lenin, moeten alle communisten begrijpen dat het revisionisme de gevaarlijkste ideologische vijand is van het marxisme-leninisme. Het revisionisme vertegenwoordigt ontegensprekelijk de burgerij binnen de communistische beweging. …

In 1859 schreef Marx zijn studie “Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie”. In het Voorwoord van dit boek staat een citaat van Marx dat vaak door zogenaamde marxisten en/of communisten “op zich” (dus getild UIT zijn context – die ik verderop zal geven) gebruikt wordt als “het historisch materialisme” waarmee de “actuele kapitalistische maatschappij wordt geanalyseerd en haar ontwikkeling en de ‘overgang’ naar socialisme”. Volgens mij is dit een BEWUSTE ontwikkeling van DOGMATISME, en is hier sprake van REVISIONISME.

Welnu, dit revisionisme past de PVDA toe met hun “visie”/”analyse” van “Socialisme 2.0”( zie als hoofdstuk in document 9e congres):



Wanneer het heersende denkkader ingrijpend verandert, spreken we van een paradigmawissel. (...)

Karl Marx en Friedrich Engels zorgden (...) voor een geheel ander denkkader over de evolutie van de menselijke geschiedenis. Zij zochten een antwoord op de vraag hoe doorheen de geschiedenis de ene maatschappijvorm kan overgaan in een andere maatschappijvorm. Ze zagen dat de mensen zich altijd hebben georganiseerd rond de productie: om te leven, te eten, te wonen en zich te ontwikkelen moeten mensen produceren. De ontwikkeling van de technieken en vaardigheden, van de wetenschap en van de kennis over de productie is een drijvende kracht in de menselijke vooruitgang. De andere motor is het menselijk handelen, door de sociale interacties en de sociale strijd voor een betere samenleving, in staat om de nieuwe inzichten en kennis van de productie te gebruiken voor maatschappelijke vooruitgang.

(...) (E)en economisch systeem wordt niet door natuurwetten bepaald. Het is gemaakt door mensen. Het kan dus ook veranderd worden door mensen. De farao’s in Egypte, de Atheense aristocraten, de Chinese keizers, de edellieden in de middeleeuwen waren er allemaal van overtuigd dat hun rijk eeuwigdurend was en dat geen andere samenlevingsvorm mogelijk was. Tot hun model onder druk kwam te staan: door nieuwe ontwikkelingen in wetenschap en techniek, door nieuwe productiemogelijkheden en door nieuwe inzichten. Tot de sociale spanningen zo hoog opliepen dat de samenlevingsvorm wel moest veranderen. Een nieuwe samenlevingsvorm breekt niet in één keer door. Ook het kapitalisme heeft een heel lange periode nodig gehad om zich te installeren. Er waren de eerste pogingen in het Genua en Venetië van de tweede helft van de veertiende eeuw. Er was de ontwikkeling van kapitalistische relaties in het Holland en Engeland van de zestiende eeuw. Pas na een heel proces van conflict en compromissen met het versleten feodalisme wist het kapitalisme zich in de negentiende eeuw echt als politiek stelsel door te zetten. Het kapitalisme is niet vanaf zijn eerste pogingen geslaagd. Het zou daarom wel erg bekrompen zijn het socialisme af te serveren omdat het bij de eerste pogingen niet geslaagd is. Het gaat om een lang historisch proces, met vallen en opstaan. Met mooie realisaties, maar ook met ernstige fouten.(….)

Het kapitalisme heeft zijn historische verdiensten, maar is niet in staat een toekomst te bieden aan mens en natuur. (…)

We hebben vandaag een nieuwe paradigmawissel nodig. Een heel andere manier om naar de wereld, de mens en de natuur te kijken, om de horizon open te trekken zodat we het geheel anders bekijken. Wij zijn ervan overtuigd dat een eigentijds socialisme, een socialisme 2.0, in de 21 e eeuw mogelijk wordt en ook noodzakelijk is. Een socialisme 2.0 dat uitgaat van de mensenmaat.

(...)“De mensen maken hun eigen geschiedenis, maar ze maken die niet uit vrije wil, niet onder zelfgekozen, maar onder rechtstreeks aangetroffen, gegeven en overgeleverde omstandigheden”, schrijft Marx. Marx dacht dat er snel een nieuwe wereld van gelijkheid zou komen en sommige marxisten hebben na hem een zeker ‘determinisme’ verdedigd, alsof de ontwikkeling van de maatschappij automatisch naar een nieuwe socialistische samenleving zou leiden. Dat is niet zo. De materiële basis moet rijp zijn voor een wereld zonder uitbuiting, maar uiteindelijk geeft het menselijk handelen zelf de doorslag. Dat menselijk handelen is de drijvende kracht van de geschiedenis. (….)

In het kapitalisme worden bodem en ondergrond privé toegeëigend en krijgen ze een marktwaarde, terwijl ze in de ogen van Marx alleen een gebruikswaarde zouden mogen hebben. (…)

Voor Marx was dit alles in de tweede helft van de 19 e eeuw al een sterk argument – naast het sociale – om te pleiten voor een socialistische maatschappij waar “de mens als sociaal wezen, de verenigde producenten, op een rationele manier de uitwisseling van materie met de natuur regelen, ze samen controleren in plaats van er de blinde werking van te ondergaan, en daarbij het minimum aan kracht inzetten in de meest waardige voorwaarden, die het best overeenstemmen met de menselijke natuur.” (Het Kapitaal) (…)

Hoe kan een socialistische samenleving haar beloftes van sociale vooruitgang waarmaken?

In de eerste plaats maakt het socialisme 2.0 een herverdeling van de rijkdom in de wereld mogelijk. (…)

Ten tweede wil het socialisme 2.0 vooral de ontwikkeling van de productiekrachten stimuleren, waardoor de verbetering van de leefomstandigheden en de sociale vooruitgang vooral het resultaat zijn van de verhoging van de productiviteit en de efficiëntie van het productieapparaat. De efficiëntie verbeteren en de productiviteit verhogen zijn een belangrijk alternatief voor allerlei bijkomende, soms energieverslindende productiesystemen (…)

Een socialistische samenleving heeft uiteraard de drie zelfde takken van de staatsmacht, met wetgevende assemblees, rechtbanken en uitvoerende organen. Maar in het socialisme 2.0 is het gekozen parlement het hoogste orgaan ten aanzien van de andere machten. Zoals al gezegd, de volksvertegenwoordiging kan niet worden ontbonden tenzij door zichzelf, en dus niet door een president, noch door een regering, noch door een rechter van een hooggerechtshof. (…)

Het streefdoel van het socialisme 2.0 is een samenleving zonder klassen, waar iedereen bijdraagt volgens zijn mogelijkheden en die kan beantwoorden aan ieders noden. Dat is een samenleving zoals die zou moeten zijn, een echt gemeenschappelijke of communistische samenleving. (…)

Voor de partij vormt de brede werkende klasse het hart van de werking. Maar wij richten ons niet alleen op die brede werkende klasse. Dat is belangrijk, want er zijn verschillende andere klassen en sociale lagen in de huidige samenleving die eveneens geconfronteerd worden met de overheersing door monopolies, grote aandeelhouders en renteniers. We spreken dan in de eerste plaats over de onderste lagen van de zelfstandige middenklasse en over de landbouwers. Grote lagen van de zelfstandigen, vrije beroepen, artiesten en kunstenaars zijn het slachtoffer van de afhankelijkheid van bankleningen en van akkoorden tussen de verschillende monopoliebedrijven in de handel. Ze hebben te lijden onder de concentratie van de productie, gaan gebukt onder de last van indirecte belastingen en voelen de afnemende koopkracht van de bevolking.

Deze “analyse” is in hoofdzaak een “parafrase” van Marx in zijn “uit de context gehaalde citaat” in het Voorwoord van “Bijdrage aan de kritiek op de politieke economie”:

In de maatschappelijke productie van hun leven treden de mensen in bepaalde, noodzakelijke van hun wil onafhankelijke verhoudingen, productieverhoudingen; deze productieverhoudingen beantwoorden aan een bepaald ontwikkelingsniveau van hun materiële productiekrachten. Het geheel van deze productieverhoudingen vormt de economische structuur van de maatschappij, de materiële basis waarop zich een juridische en politieke bovenbouw verheft en waaraan specifieke maatschappelijke vormen van bewustzijn beantwoorden. De wijze waarop het materiële leven wordt geproduceerd, is voorwaarde voor het sociale, politieke en geestelijke levensproces in het algemeen. Het is niet het bewustzijn van de mensen dat hun zijn, maar omgekeerd hun maatschappelijk zijn dat hun bewustzijn bepaalt. Op een bepaalde trap van hun ontwikkeling raken de materiële productiekrachten van de maatschappij in tegenspraak met de bestaande productieverhoudingen, of, wat slechts een juridische uitdrukking voor hetzelfde is, met de eigendomsverhoudingen, waarin zij zich tot dusver hadden bewogen. Van vormen waarin de productiekrachten tot ontwikkeling kwamen, slaan deze verhoudingen om in ketenen daarvan. Dan breekt een tijdperk van sociale revolutie aan. Met de verandering van de economische grondslag wentelt zich — langzaam of snel — de gehele reusachtige bovenbouw om. Wanneer men dergelijke omwentelingen onderzoekt, moet men altijd onderscheid maken tussen de materiële omwenteling in de economische voorwaarden van de productie, die natuurwetenschappelijk exact kan worden vastgesteld, en de juridische, politieke, godsdienstige, artistieke of filosofische, kortom ideologische vormen, waarin de mensen zich van dit conflict bewust worden en het uitvechten. Zomin als men een individu beoordeelt naar wat het van zichzelf vindt, zomin kan men een dergelijk tijdperk van omwenteling beoordelen vanuit zijn eigen bewustzijn; men moet veeleer dit bewustzijn verklaren uit de tegenspraken van het materiële leven, uit het bestaande conflict tussen maatschappelijke productiekrachten en productieverhoudingen. Een maatschappijformatie gaat nooit onder, voordat alle productiekrachten tot ontwikkeling gebracht zijn die zij kan omvatten, en nieuwe, hogere productieverhoudingen treden nooit in de plaats, voordat de materiële bestaansvoorwaarden ervoor in de schoot van de oude maatschappij zelf zijn uitgebroed. Daarom stelt de mensheid zich altijd slechts taken, die zij kan volbrengen. Want bij nader toezien zal steeds blijken, dat de taak zelf eerst opkomt, waar de materiële voorwaarden voor haar volbrenging reeds aanwezig zijn of althans in staat van wording verkeren.

Dogmatisme ipv “toepassing van het marxisme”

Dit is geen toepassing van het marxisme, maar dogmatisme. “Maar, zul je zeggen, als het klopt wat Marx zegt, dan is de analyse van de PVDA toch ook juist?” Awel, hier kom ik verderop op terug.

Eerst nog even op zijn minst TWEE BEWUSTE toepassingen van dogmatisme, …. en daarom voor mij een uitdrukking van REVISIONISME.

De PVDA schrijft:

Voor Marx was dit alles in de tweede helft van de 19 e eeuw al een sterk argument – naast het sociale – om te pleiten voor een socialistische maatschappij waar “de mens als sociaal wezen, de verenigde producenten, op een rationele manier de uitwisseling van materie met de natuur regelen, ze samen controleren in plaats van er de blinde werking van te ondergaan, en daarbij het minimum aan kracht inzetten in de meest waardige voorwaarden, die het best overeenstemmen met de menselijke natuur.” (Het Kapitaal)

Het is allereerst één van de weinige duidelijk door aanhalingstekens afgebakende citaten, en waar de REFERENTIE (Het Kapitaal) duidelijk wordt gegeven. Maar toch hier ook, het geven van een citaat GEHAALD UIT ZIJN CONTEXT, en er een EIGEN betekenis aan geven. (= dogmatisme dat overgaat in REVISIONISME…)

LETTERLIJK heb ik het citaat (nog) niet terug kunnen vinden, maar STEL dat dit citaat (in de vorm van een GEDEELTE van een zin inderdaad uit Het Kapitaal komt, dan is de context die de PVDA CREEËRT, NIET de correcte (ivm wat dan wèl de context is, zie verder), maar een VERZONNEN context, “Marx die pleit voor een socialistische maatschappij”.

Marx “pleitte niet voor een socialistische maatschappij”. NERGENS “pleitte Marx voor een socialistische maatschappij” maar hij stelde dat het COMMUNISME wel MOEST komen op basis van de vernietiging van het kapitalisme. En het COMMUNISME maakt MOGELIJK, hetgeen onder het kapitalisme NIET mogelijk was, héél algemeen gesteld(zoals het citaat dat dan vermeldt): “….de mens als sociaal wezen, de verenigde producenten, op een rationele manier de uitwisseling van materie met de natuur regelen, ze samen controleren in plaats van er de blinde werking van te ondergaan, en daarbij het minimum aan kracht inzetten in de meest waardige voorwaarden, die het best overeenstemmen met de menselijke natuur.”

De DERDE vorm van bewust toepassen van dogmatisme door de PVDA is daar waar ze Marx citeert:

Het streefdoel van het socialisme 2.0 is een samenleving zonder klassen, waar iedereen bijdraagt volgens zijn mogelijkheden en die kan beantwoorden aan ieders noden. Dat is een samenleving zoals die zou moeten zijn, een echt gemeenschappelijke of communistische samenleving.

Inderdaad zeg Marx in Kritiek op het programma van Gotha:

In de hoogste fase van de communistische maatschappij, na de verdwijning van de tot slaaf makende arbeidsverdeling, wanneer hiermee de tegenstelling tussen hoofd- en handwerk verdwenen is, wanneer de arbeid niet meer een louter middel is om te leven, maar zelf een eerste levensbehoefte wordt, wanneer samen met de allesomvattende ontplooiing van de individuen de productieve krachten zijn uitgegroeid en alle bronnen van gemeenschappelijke rijkdom zullen overlopen, pas dan zal men de nauwe horizon van het burgerlijke recht geheel te boven kunnen komen en kan de maatschappij op zijn banier schrijven: van ieder naar zijn mogelijkheden, aan ieder naar zijn behoeften!

De PVDA citeert BEWUST SELECTIEF, … en NEGEERT passages OOK BEWUST SELECTIEF uit “Kritiek op het programma van Gotha”

Maar waarom, in een analyse die SOCIALISME 2.0 wordt genoemd, citeert men Marx niet, uit DEZELFDE tekst, met wat hij zegt ….. OVER het SCOCIALISME? … Het socialisme waarover LENIN (in Staat en Revolutie) zegt:

Het wetenschappelijke onderscheid tussen socialisme en communisme is evenwel duidelijk. Wat gewoonlijk socialisme genoemd wordt, duidde Marx aan als de ‘eerste’ of lagere fase van de communistische maatschappij. Het woord ‘communisme’ kan ook hier aangewend worden, in zoverre de productiemiddelen eigendom van de gemeenschap zijn; maar men moet hierbij niet vergeten dat dit communisme niet volledig is. De grote waarde van de uitlegging van Marx is daarin gelegen dat hij ook hier consequent de materialistische dialectiek, de ontwikkelingsleer toepast en het communisme opvat als iets dat zich uit het kapitalisme ontwikkelt. In plaats van scholastisch geconstrueerde, ‘bedachte’ definities en onvruchtbare haarkloverijen (wat is communisme, wat socialisme?) analyseert Marx wat men trappen van economische rijpheid van het communisme kan noemen.

Awel, over wat men normaal “socialisme” noemt zegt Marx, in Kritiek op het Programma van Gotha:

Tussen de kapitalistische en de communistische maatschappij ligt de periode van de revolutionaire verandering van de ene in de andere. Daarmee komt ook een politieke overgangsperiode overeen, waarin de staat niets anders kan zijn dan de revolutionaire dictatuur van het proletariaat.

De PVDA heeft het over “denkkader” en richt zich min of meer op een parafrase van een algemeen citaat van Marx ….Waarom verwijst de PVDA niet naar het “denkkader”, “paradigma-wissel” zoals die bv. in het Manifest van de Communistische Partij werd geformuleerd?


Het Manifest van de Communistische Partij

(Opgesteld door Marx en Engels in december 1847 en januari 1848. Voor het eerst gepubliceerd als brochure in London in februari 1848. De originele tekst is in het Duits.)

De geschiedenis van alle maatschappijen tot op vandaag is een geschiedenis van klassenstrijd.1

Vrije en slaaf, patriciër en plebejer2, baron en lijfeigene, gildenmeester en gezel, kortom: onderdrukkers en onderdrukten, stonden in voortdurende tegenstelling tot elkaar. Ze voerden een onafgebroken strijd, nu eens bedekt dan weer openlijk, een strijd die telkens eindigde met een revolutionaire omvorming van de hele maatschappij of met de gemeenschappelijke ondergang van de strijdende klassen. In de vroegere periodes van de geschiedenis vinden we bijna overal een volkomen indeling van de maatschappij in verschillende standen, een veelsoortige rangschikking van de maatschappelijke posities. In het oude Rome waren er patriciërs, ridders, plebejers, slaven; in de Middeleeuwen feodale heren, leenmannen, gildenmeesters, gezellen, lijfeigenen. Bovendien waren bijna elk van die klassen nog specifiek onderverdeeld.

De moderne burgerlijke maatschappij, voortgekomen uit de ondergang van de feodale maatschappij, heeft de klassentegenstellingen niet opgeheven. Ze heeft slechts nieuwe klassen, nieuwe voorwaarden van onderdrukking, nieuwe vormen van strijd in de plaats van de oude gesteld.

Ons tijdvak, het tijdvak van de bourgeoisie, kenmerkt zich evenwel door het feit, dat het de klassentegenstellingen vereenvoudigd heeft. De hele maatschappij splitst zich meer en meer in twee grote vijandelijke kampen, in twee lijnrecht tegenover elkaar staande klassen: de burgerij en het proletariaat.(….)

Van alle klassen die vandaag tegenover de burgerij staan is alleen het proletariaat een werkelijk revolutionaire klasse.(…)

Alle vroegere klassen, die de heerschappij voor zich veroverden, poogden hun reeds verworven levenspositie te verankeren door heel de maatschappij aan de voorwaarden van hun verworvenheden te onderwerpen. De proletariërs kunnen de maatschappelijke productiekrachten slechts voor zich veroveren door hun eigen tot nu toe bestaande wijze van toe-eigening, en daarmee de hele tot nu toe bestaande wijze van toe-eigening af te schaffen. De proletariërs behoeven niets van het hunne veilig te stellen, zij moeten alle tot nu toe bestaande waarborgen en beveiligingen van particuliere aard vernietigen.

Alle bewegingen waren tot dusver bewegingen van minderheden of in het belang van minderheden. De proletarische beweging is de zelfstandige beweging van de overweldigende meerderheid, in het belang van de overweldigende meerderheid. Het proletariaat, de onderste laag van de huidige maatschappij, kan zich niet verheffen, niet oprichten, zonder dat de hele bovenbouw van de lagen die de officiële maatschappij vormen, opgeblazen wordt.(…)

De wezenlijke voorwaarde voor het bestaan en voor de heerschappij van de burgerij is de opeenhoping van rijkdom in handen van particulieren, de vorming en vermeerdering van het kapitaal. De voorwaarde van het kapitaal is de loonarbeid. De loonarbeid berust uitsluitend op de concurrentie tussen de arbeiders onderling. De vooruitgang van de industrie, waarvan de burgerij de willoze en weerloze draagster is, vervangt het isolement van de arbeiders, veroorzaakt door de concurrentie, door hun revolutionaire vereniging door middel van de associatie. Met de ontwikkeling van de grote industrie wordt dus aan de burgerij de grondslag zelf waarop zij produceert en zich de producten toe-eigent, onder de voeten weggetrokken. Zij produceert voor alles haar eigen doodgravers. Haar ondergang en de overwinning van het proletariaat zijn even onvermijdelijk.(…)

De communisten onderscheiden zich slechts als volgt van de overige proletarische partijen: enerzijds brengen zij in de verschillende nationale klassengevechten van de proletariërs de gemeenschappelijke, van de nationaliteit onafhankelijke belangen van het hele proletariaat naar voor en laten ze die tot hun recht komen, anderzijds vertegenwoordigen zij in de verschillende ontwikkelingsfasen van de strijd tussen burgerij en proletariaat steeds het belang van de hele beweging.

Praktisch zijn de communisten dus het meest besliste, steeds voortstuwende deel van de arbeiderspartijen van alle landen. Zij hebben een stap voor op de overige massa van het proletariaat: het theoretisch inzicht in de voorwaarden, het verloop en de algemene resultaten van de proletarische beweging.

Het naaste doel van de communisten is hetzelfde als dat van alle andere proletarische partijen: de vorming van het proletariaat tot klasse, omverwerping van de heerschappij van de burgerij, verovering van de politieke macht door het proletariaat.(…)

Hierboven zagen we reeds dat de eerste stap in de arbeidersrevolutie de verheffing van het proletariaat tot heersende klasse, de verovering van de democratie is.

Het proletariaat zal zijn politieke macht gebruiken om aan de burgerij stap voor stap alle kapitaal te ontrukken, alle productiemiddelen in handen van de staat, dat wil zeggen het als heersende klasse georganiseerde proletariaat3 te centraliseren en de massa van de productiekrachten zo snel mogelijk te vermeerderen.

Aanvankelijk kan dat natuurlijk maar gebeuren door middel van despotisch ingrijpen in het eigendomsrecht en in de burgerlijke productieverhoudingen. Het gaat hier om maatregelen die schijnbaar economisch ontoereikend en onhoudbaar zijn, maar in de loop van de beweging boven zichzelf uitstijgen en als middel ter omwenteling van de hele productiewijze onvermijdelijk zijn.(…)

In één woord: de communisten steunen overal elke revolutionaire beweging tegen de bestaande maatschappelijke en politieke toestanden.

In al deze bewegingen plaatsen zij de eigendomskwestie, welke meer of minder ontwikkelde vorm die ook moge hebben aangenomen, als grondslag van de beweging op de voorgrond.

De communisten werken tenslotte overal aan de vereniging en de goede verstandhouding van de democratische partijen van alle landen.

De communisten steken hun opvattingen en bedoelingen niet onder stoelen of banken. Zij verklaren openlijk dat hun doel slechts kan worden bereikt door de gewelddadige omverwerping van elke tot dusver bestaande maatschappelijke orde. Dat de heersende klassen sidderen voor een communistische revolutie! De proletariërs hebben daarbij niets te verliezen dan hun ketenen. Zij hebben een wereld te winnen.

Proletariërs aller landen, verenig u!

De REDEN van het revisionisme van de PVDA, blijkt nu: Ze wil niet spreken over de revolutionaire rol van de werkersklasse

De reden waarom de PVDA Marx bewust bepaalde passages NIET citeert uit Kritiek op het programma van Gotha, is dezelfde als waarom de PVDA NIET citeert (of parafraseert) uit het Manifest van de Communistische Partij, en zich baseert op het parafraseren van UITGEZOCHTE passages/citaten van Marx.

Het is duidelijk, dat dit is omdat de PVDA niet (meer) over de rol van de KLASSENstrijd wil spreken, de OBJECTIEVE belangen van de werkersklasse en haar REVOLUTIONAIRE rol,… het voordeel van een parafrase van het citaat van Marx uit Voorwoord uit Bijdrage tot kritiek van de politieke economie, is dat de woorden “Klassen” en “Klassenstrijd” er niet in voorkomt. De “context” die bij dit citaat wordt gecreeërd is dat Marx hier zou de essentie geven van wat “toepasing van historisch materialisme” is. Maar dit is misleiding en bedrog, dit is “revisionisme”! Dit toon ik aan verderop ….

Het wetenschappelijk socialisme, het historisch materialisme is geen “nieuw paradigma”. Het wetenschappelijk socialisme maakt een eind aan alle paradigma’s en paradigma-wissels!


Friedrich Engels, in “De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap”, :

Terwijl echter de ommekeer in de natuurbeschouwing zich slechts kon voltrekken naarmate het onderzoek de daarvoor noodzakelijke positieve feitenkennis leverde, waren reeds veel vroeger historische feiten naar voren gekomen, die in de geschiedbeschouwing een beslissende wending teweegbrachten. In 1831 had in Lyon de eerste opstand van arbeiders plaatsgevonden; van 1838 tot 1842 bereikte de eerste nationale arbeidersbeweging, die van de Engelse Chartisten, haar hoogtepunt. In de geschiedenis van de verst gevorderde landen van Europa, trad de klassenstrijd tussen proletariaat en bourgeoisie op de voorgrond naarmate zich daar enerzijds de grootindustrie, anderzijds de pas veroverde politieke heerschappij van de bourgeoisie ontwikkelde. De leerstellingen van de burgerlijke economie over het samenvallen van de belangen van kapitaal en arbeid, over de algemene harmonie en de algemene volkswelvaart als gevolg van de vrije concurrentie, werden door de feiten steeds afdoender gelogenstraft. Al deze dingen konden niet meer van de hand gewezen worden, evenmin als het Franse en Engelse socialisme, dat daarvan de theoretische, zij het dan ook zeer onvolkomen uitdrukking was. Maar de oude idealistische geschiedbeschouwing, die nog niet was verdrongen, kende geen op materiële belangen berustende klassenstrijd, kende zelfs in het geheel geen materiële belangen; voor haar was de productie en waren alle economische verhoudingen slechts bijzaak, een element van ondergeschikte betekenis in de ‘cultuurgeschiedenis’.

De nieuwe feiten dwongen ertoe de hele tot dusver bestaande geschiedenis aan een nieuw onderzoek te onderwerpen, en daaruit bleek dat alle geschiedenis tot nu toe, met uitzondering van de oertoestand, de geschiedenis van klassenstrijd was geweest, dat deze elkaar bestrijdende maatschappelijke klassen telkens voortspruiten uit de productie- en ruilverhoudingen, kortom uit de economische verhoudingen van hun tijd; dat dus steeds de economische structuur van de maatschappij de werkelijke grondslag vormt, waaruit de gehele bovenbouw van de juridische en politieke instellingen, evenals van de religieuze, filosofische en andere voorstellingswijzen van elk historisch tijdperk in laatste instantie verklaard moeten worden. (...)

(H)et socialisme niet meer als de toevallige ontdekking van deze of gene geniale kop, maar als het noodzakelijke product van de strijd tussen twee historisch ontstane klassen, het proletariaat en de bourgeoisie. Het was niet meer zijn taak een zo volmaakt mogelijk maatschappijsysteem te scheppen, maar het historische economische verloop, waaruit deze klassen en hun strijd noodzakelijk waren voortgekomen, te onderzoeken en in de daardoor ontstane economische situatie de middelen tot oplossing van het conflict te ontdekken. Met deze materialistische beschouwing was echter het tot dusver bestaande socialisme even onverenigbaar als de natuurbeschouwing van het Franse materialisme met de dialectiek en de nieuwere natuurwetenschap. Het tot nu toe bestaande socialisme bekritiseerde weliswaar de bestaande kapitalistische productiewijze met haar gevolgen, maar het kon ze niet verklaren en er dus ook niet mee klaar komen; het kon ze alleen als slecht verwerpen. Hoe heftiger het tegen de van deze productiewijze onafscheidelijke uitbuiting van de arbeidersklasse ijverde, des te minder was het in staat duidelijk aan te geven waarin deze uitbuiting bestaat en hoe ze ontstaat. Het ging er echter om de kapitalistische productiewijze enerzijds in haar historische verband en haar noodzakelijkheid voor een bepaald tijdperk van de geschiedenis, dus ook de noodzakelijkheid van haar ondergang, te verklaren; anderzijds echter ook haar innerlijke aard bloot te leggen, die nog steeds verborgen was. Dit geschiedde door het onthullen van de meerwaarde.

Bewezen werd dat het toe-eigenen van onbetaalde arbeid de grondvorm van de kapitalistische productiewijze en van de door haar tot stand gebrachte uitbuiting van de arbeider is; dat de kapitalist, zelfs wanneer hij de arbeidskracht van zijn arbeider koopt tegen de volle waarde, die zij als waar op de warenmarkt heeft, daaruit toch meer waarde haalt dan hij ervoor betaald heeft; en dat deze meerwaarde in laatste instantie de waardesom vormt waaruit de steeds toenemende kapitaalmassa zich in de handen van de bezittende klassen ophoopt. De toedracht zowel van de kapitalistische productie als van de productie van kapitaal was verklaard.

Deze beide grote ontdekkingen: de materialistische geschiedbeschouwing en de onthulling van het geheim van de kapitalistische productie door middel van de meerwaarde hebben wij aan Marx te danken. Met deze ontdekkingen werd het socialisme een wetenschap die, en daar gaat het nu allereerst om, in al haar onderdelen en samenhangen verder uitgewerkt moet worden. (….)

De splitsing van de maatschappij in een uitbuitende en een uitgebuite, een heersende en een onderdrukte klasse was een noodzakelijk gevolg van de vroegere geringe ontwikkeling van de productie. Zolang de totale maatschappelijke arbeid slechts weinig meer oplevert dan voor het nooddruftig bestaan van allen noodzakelijk is, zolang dus de arbeid de gehele of bijna de gehele tijd van de grote meerderheid van de leden van de maatschappij in beslag neemt, zo lang is deze maatschappij noodzakelijkerwijs in klassen verdeeld. Naast de uitsluitend door de arbeid in beslag genomen meerderheid vormt zich een klasse die van rechtstreeks productieve arbeid bevrijd is en die voor de gemeenschappelijke aangelegenheden van de maatschappij zorg draagt: leiding van de arbeid, staatszaken, justitie, wetenschap, kunst enz. Het is derhalve de wet van de arbeidsverdeling, die aan de klassenindeling ten grondslag ligt. Maar dit belet niet dat deze indeling in klassen met geweld en roof, met list en bedrog is doorgezet en dat de heersende klasse, eenmaal in het zadel, nooit in gebreke is gebleven om haar heerschappij op kosten van de arbeidende klasse te consolideren en de leiding over de maatschappij om te zetten in verhoogde uitbuiting van de massa’s. (…)

Proletarische revolutie: oplossing van de tegenstrijdigheden: Het proletariaat maakt zich meester van de openbare macht en verandert met behulp van die macht de maatschappelijke productiemiddelen, die aan de handen van de bourgeoisie ontglippen, in openbare eigendom. Door deze daad bevrijdt het de productiemiddelen van de eigenschap als kapitaal, die zij tot dusverre hadden, en geeft het aan hun maatschappelijke karakter de volle vrijheid om zich te ontplooien. Een maatschappelijke productie naar een vooraf vastgesteld plan wordt nu mogelijk. De ontwikkeling van de productie maakt het voortbestaan van verschillende maatschappelijke klassen tot een anachronisme. Naarmate de anarchie van de maatschappelijke productie verdwijnt, slaapt ook de politieke autoriteit van de staat in. De mensen, eindelijk meesters van hun eigen wijze van vermaatschappelijking, worden daarmee tegelijk meesters van de natuur, meesters van zichzelf — vrij.

Deze wereldbevrijdende daad te volbrengen is de historische roeping van het moderne proletariaat. Haar historische voorwaarden en daarmee haar natuur zelf te doorgronden en zo aan de tot actie geroepen, thans onderdrukte klasse de voorwaarden en de aard van haar eigen actie tot bewustzijn te brengen, dat is de taak van de theoretische uitdrukking van de proletarische beweging, van het wetenschappelijke socialisme.

Het bewuste citaat van Marx beschouwen als de wellicht geconcentreerde “uitdrukking van het historisch materialisme”, wordt gedaan omdat Marx hier niet de uiteindelijke “noodzakelijke ontwikkeling” schetst zoals Engels hier doet in zijn uiteenzetting over het historisch materialisme:

Het proletariaat maakt zich meester van de openbare macht en verandert met behulp van die macht de maatschappelijke productiemiddelen, die aan de handen van de bourgeoisie ontglippen, in openbare eigendom. Door deze daad bevrijdt het de productiemiddelen van de eigenschap als kapitaal, die zij tot dusverre hadden, en geeft het aan hun maatschappelijke karakter de volle vrijheid om zich te ontplooien. Een maatschappelijke productie naar een vooraf vastgesteld plan wordt nu mogelijk.(….)Naarmate de anarchie van de maatschappelijke productie verdwijnt, slaapt ook de politieke autoriteit van de staat in. De mensen, eindelijk meesters van hun eigen wijze van vermaatschappelijking, worden daarmee tegelijk meesters van de natuur, meesters van zichzelf — vrij.

Deze wereldbevrijdende daad te volbrengen is de historische roeping van het moderne proletariaat.

En waarom vermeldt Marx dat niet allemaal in zijn bewust citaat in “Voorwoord” van “Bijdrage tot de kritiek van de politieke economie”?

Dat wordt duidelijk door de ECHTE CONTEXT te kennen, van dat citaat, de context die de revionisten BEWUST hebben doen verdwijnen door een “eigen context” te creëren ...

De “techniek” van het revisionisme ontmaskerd


Voorwoord tot de Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie:

Ik onderzoek het systeem van de burgerlijke economie in deze volgorde: kapitaal, grondeigendom, loonarbeid; staat, buitenlandse handel, wereldmarkt. Onder de eerste drie rubrieken onderzoek ik de economische levensvoorwaarden van de drie grote klassen, waarin de moderne burgerlijke maatschappij uiteenvalt; de samenhang tussen de drie andere rubrieken springt in het oog. Het eerste deel van het eerste boek, dat over het kapitaal handelt, bestaat uit de volgende hoofdstukken: 1. de waar; 2. het geld of de eenvoudige circulatie; 3. het kapitaal in het algemeen.(…)

Marx wil dus een analyse maken van de burgerlijke maatschappij, door de wetmatigheden van de onderliggende productiewijze – het kapitalisme – te onderzoeken. Dit doet hij dus in “Bijdragen tot de kritiek op de politieke economie”.

Een algemene inleiding, die ik op papier gezet had, laat ik echter achterwege omdat mij bij nadere overweging elk vooruitlopen op resultaten die nog bewezen moeten worden storend lijkt, en de lezer die mij wil volgen de bereidheid moet hebben van het afzonderlijke naar het algemene op te stijgen. Enkele aanduidingen daarentegen over het verloop van mijn eigen politiek-economische studies lijken mij hier op hun plaats.(…)

Hij ziet af van een algemene inleiding toe te voegen. Hij HAD reeds een min of meer uitgewerkte inleiding klaar liggen,(Marx' ontwerp Inleiding van Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie)

Hij geeft vervolgens een algemeen overzicht van de INZICHTEN die hem ertoe brachten tot een analyse te maken van de burgerlijke maatschappij op basis van een onderzoek naar de manier waarop de productie, de distributie, de ruil gebeurd van de producten die binnen die burgerlijke maatschappij worden geproduceerd. Die INZICHTEN zijn verkregen op basis van het historisch materialisme. MAAR ze zijn NIET het historisch materialisme zèlf!

Mijn onderzoek leidde tot de conclusie, dat rechtsverhoudingen evenals staatsvormen noch uit zichzelf begrepen kunnen worden noch uit de zogenaamde universele ontwikkeling van de menselijke geest, maar dat zij veeleer wortelen in de materiële levensverhoudingen, die Hegel in navolging van de Engelsen en Fransen uit de achttiende eeuw, in hun geheel samenvat onder de term ‘burgerlijke maatschappij’; dat de anatomie van de burgerlijke maatschappij echter gezocht dient te worden in de politieke economie. De studie van deze wetenschap, die ik in Parijs begon, zette ik voort te Brussel, waarheen ik uitgeweken was tengevolge van een uitwijzingsbevel van de heer Guizot. Het algemene resultaat waartoe ik kwam en dat mij, nadat het eenmaal was verkregen, tot leidraad diende bij mijn studies, kan kort worden geformuleerd als volgt:...(waarna hier het citaat volgt waarmee ik hierboven het artikel begon, NICO)

In het Voorwoord gaf Marx de inzichten die hem ertoe brachten tot de analyse van het kapitalisme, de productiewijze aan de basis van de burgerlijke maatschappij

Zo leidde de INZICHTEN, die Marx even samenvat in het “Voorwoord” van “Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie” tot de studie waarvan de laatste eigenlijk maar een voorstudie was, namelijk tot “Het Kapitaal” waar uiteindelijk de ESSSENTIE van het kapitalisme in hoofdstuk 24 wordt uitgelegd en waardoor de “eindigheid” van het kapitalisme duidelijk wordt gemaakt door de tegenstelling waarop het kapitalisme is gebaseerd: “de maatschappelijkheid van de productie tegenover het privé-bezit van de productiemiddelen”.


Hoofdstuk 24 – De zogenaamde oorspronkelijke accumulatie

1. Het geheim van de oorspronkelijke accumulatie

We hebben gezien hoe geld verandert in kapitaal, hoe uit kapitaal meerwaarde en uit meerwaarde meer kapitaal wordt gemaakt. Intussen vooronderstelt de accumulatie van kapitaal de meerwaarde, de meerwaarde de kapitalistische productie en de kapitalistische productie het beschikbaar zijn van grote hoeveelheden kapitaal en arbeidskracht in handen van warenproducenten. Deze gehele beweging schijnt dus een vicieuze cirkel te zijn, waar we alleen uitkomen als we aannemen dat aan de kapitalistische accumulatie een ‘oorspronkelijke’ accumulatie (previous accumulation, zoals Adam Smith het noemde) voorafgaat: een accumulatie, die niet het resultaat is van de kapitalistische productiewijze, maar haar uitgangspunt.

Deze oorspronkelijke accumulatie speelt in de economie ongeveer dezelfde rol als de zondeval in de theologie. Adam beet in de appel en daarmee kwam de zonde over het mensdom. De oorsprong van de accumulatie wordt verklaard door deze als een anekdote uit het verleden te vertellen. In een reeds lang vervlogen tijd bestond er aan de ene kant een vlijtige, intelligente en vóór alles spaarzame elite en aan de andere kant luierende schooiers, die alles — en meer dan dat — verkwistten. De legende van de theologische zondeval vertelt ons in ieder geval hoe de mens er toe gedoemd werd zijn brood in het zweet zijns aanschijns te eten; de geschiedenis van de economische zondeval echter onthult ons hoe het komt dat er lieden zijn voor wie dit helemaal niet nodig is. Het doet er niet toe! Zo kwam het dat de eersten rijkdom accumuleerden en de laatsten ten slotte niets anders te verkopen hadden dan hun eigen huid. En vanaf deze zondeval dateert de armoede van de grote massa — die nog steeds, ondanks alle arbeid, niets anders dan zichzelf teverkopen heeft — en de rijkdom der weinigen, die voortdurend groter wordt ofschoon zij reeds lang opgehouden hebben te werken. Dergelijke onnozele kinderachtigheden worden bijvoorbeeld door de heer Thiers nog met plechtstatige ernst aan de eens zo geestrijke Fransen voorgeschoteld ter verdediging van de propriété (eigendom). Maar zodra het probleem van de eigendom in geding komt, wordt het een heilige plicht het standpunt van de kinderfabel te bestempelen als het juiste standpunt voor alle leeftijden en voor alle trappen van ontwikkeling. In de werkelijke geschiedenis spelen — zoals bekend — verovering, onderdrukking, roofmoord, kortom geweld de hoofdrol. In de zachtaardige politieke economie heerste van oudsher een idyllische sfeer. Recht en ‘arbeid’ waren van begin af aan de enige middelen tot verrijking, natuurlijk steeds weer met de uitzondering van ‘dit jaar’. In feite zijn de methoden van de oorspronkelijke accumulatie allesbehalve idyllisch.

Geld en waar zijn niet van meet af aan kapitaal, evenmin als productie- en bestaansmiddelen. Zij moeten in kapitaal worden omgezet. Deze omzetting kan echter alleen maar onder bepaalde omstandigheden plaatsvinden, welke hier op neer komen: twee zeer verschillende soorten warenbezitters moeten tegenover elkaar komen te staan en met elkaar in contact treden, aan de ene kant bezitters van geld, productie- en bestaansmiddelen, voor wie het er om gaat de in hun bezit zijnde waardesommen in waarde te vergroten door koop van vreemde arbeidskracht; aan de andere kant vrije arbeiders, verkopers van hun eigen arbeidskracht en daardoor verkopers van arbeid. Vrije arbeiders in de dubbele betekenis van het woord, namelijk dat zij noch zelf direct tot de productiemiddelen behoren — zoals slaven, lijfeigenen, enzovoort —, noch dat de productiemiddelen hun toebehoren — zoals bij de zelfstandige boer, enzovoort —, maar dat zij daarvan vrij, los en ontbloot zijn. Met deze polarisatie van de warenmarkt zijn de fundamentele voorwaarden gegeven voor de kapitalistische productie. De kapitaalverhouding veronderstelt de scheiding tussen arbeiders en het bezit van de voorwaarden ter verwezenlijking van de arbeid. Zodra de kapitalistische productie eenmaal op eigen benen staat, handhaaft ze niet alleen deze scheiding, maar reproduceert ze deze scheiding op een steeds grotere schaal. Het proces, waardoor de kapitaalverhouding tot stand wordt gebracht, kan dus niets anders zijn dan het proces van scheiding tussen de arbeider en het bezit van zijn arbeidsvoorwaarden, een proces dat enerzijds de maatschappelijke bestaans- en productiemiddelen in kapitaal omzet, anderzijds de directe producenten verandert in loonarbeiders. De zogenaamde oorspronkelijke accumulatie is dus niets anders dan het historische scheidingsproces tussen producent en productiemiddel. (….)

Historische mijlpalen in de geschiedenis van de oorspronkelijke accumulatie zijn alle omwentelingen, die voor de opkomende kapitalistenklasse dienden als hefboom, vooral echter de periode waarin grote massa’s mensen plotseling en met geweld werden losgescheurd van hun bestaansmiddelen en als vogelvrije proletariërs op de arbeidsmarkt werden geslingerd. De onteigening van de grond van de producenten op het platteland, van de boeren, vormt de basis van het gehele proces. Hun geschiedenis heeft in de verschillende landen een andere kleur en doorloopt in een onderling verschillende opeenvolging de verschillende fasen in verschillende historische tijdperken. Alleen in Engeland komen wij de klassieke vorm tegen en dit is de reden waarom we dit land als voorbeeld nemen.4

En ALS Marx dan al iets over het socialisme (als overgang tussen kapitalisme en communisme) zegt (niet als “pleidooi” maar juist over de ESSENTIE of INHOUD van het socialisme….), dan is het wel in ...

Hoofdstuk 24, punt 7. Historische strekking van de kapitalistische accumulatie

Waarop komt de oorspronkelijke accumulatie van het kapitaal, dat wil zeggen de historische oorsprong van het kapitaal, neer? Voor zover de accumulatie niet de directe verandering van slaven en lijfeigenen in loonarbeiders, dus een zuivere vormverandering is, betekent zij slechts de onteigening van de rechtstreekse producent, dat wil zeggen de opheffing van het op eigen arbeid berustende particuliere eigendom.

Het particuliere bezit, als tegenstelling tot maatschappelijk, collectief bezit, bestaat slechts daar, waar de arbeidsmiddelen en de uiterlijke voorwaarden van de arbeid aan particulieren toebehoren. Naar gelang echter deze particulieren arbeiders of niet-arbeiders zijn, heeft ook het particuliere bezit een ander karakter. Het oneindig aantal schakeringen, die zich op het eerste gezicht aan ons voordoen, weerspiegelt slechts de overgangssituaties tussen deze beide uitersten.

Het particuliere bezit van de arbeider van zijn productiemiddelen vormt de basis van het kleinbedrijf en het kleinbedrijf is een noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikkeling van de maatschappelijke productie en voor de ontplooiing van de vrije persoonlijkheid van de arbeider zelf.

Zeker bestaat deze productiewijze ook binnen het kader van de slavernij, lijfeigenschap en andere verhoudingen van afhankelijkheid, maar zij komt slechts tot bloei, ontvouwt alleen maar haar totale energie, verovert pas de bij haar passende klassieke vorm, indien de arbeiders de particuliere bezitters zijn van de door hen zelf gehandhaafde arbeidsvoorwaarden, wanneer de boer de eigenaar is van de akker die hij bewerkt en de ambachtsman de eigenaar is van het instrument dat hij als een virtuoos bespeelt.

Deze productiewijze veronderstelt versnippering van de grond en van de andere productiemiddelen. Zoals de concentratie van de productiemiddelen, sluit zij ook de coöperatie, de arbeidsverdeling binnen hetzelfde productieproces, de maatschappelijke beheersing en regeling van de natuur en de vrije ontwikkeling van de maatschappelijke productiekrachten uit. Zij is slechts verenigbaar met de nauwe, van nature gegeven grenzen van de productie en van de gemeenschap. Haar te willen vereeuwigen komt, zoals Pecqueur terecht zegt, neer op ‘het voorschrijven van de algemene middelmatigheid’. In een bepaalde fase van de ontwikkeling brengt deze productiewijze zelf de materiële middelen voor haar eigen vernietiging voort. Vanaf dit moment komen krachten en hartstochten in de schoot der gemeenschap in beweging, die zich door haar geketend voelen. Zij moet vernietigd worden en zij wordt vernietigd. Haar vernietiging, de omzetting van individuele en versnipperde productiemiddelen in maatschappelijk geconcentreerde productiemiddelen, dus van het dwergachtige bezit van velen in het reusachtige bezit van weinigen, dus de onteigening van de grote volksmassa van hun grond, van hun bestaansmiddelen en hun arbeidsinstrumenten, deze vreselijke en moeilijke onteigening van de volksmassa vormt de voorgeschiedenis van het kapitaal. Deze onteigening omvat een reeks gewelddadige methoden, waarvan wij slechts de meest belangrijke als methoden der oorspronkelijke accumulatie van het kapitaal de revue lieten passeren. Deze onteigening van de directe producenten wordt met een niets ontziend vandalisme en onder druk van de schandelijkste, smerigste, kleinste en gemeenste hartstochten voltooid. Het door eigen arbeid verworven, om zo te zeggen op vergroeiing van de afzonderlijke, onafhankelijke arbeider met zijn arbeidsvoorwaarden gebaseerd persoonlijk eigendom, wordt verdrongen door het kapitalistische persoonlijke eigendom, dat berust op uitbuiting van vreemde, maar formeel vrije arbeid.5

Zodra dit omwentelingsproces de oude maatschappij naar diepte en omvang voldoende heeft ontwricht, zodra de arbeider proletariër is geworden en zijn arbeidsvoorwaarden zijn omgezet in kapitaal, zodra de kapitalistische productiewijze op eigen benen staat, krijgt de verdere vermaatschappelijking van de arbeid en de verdere omzetting van de grond en van de andere productie-middelen in maatschappelijk uitgebuite, dus gemeenschappelijke productiemiddelen en derhalve de verdere onteigening van de particuliere bezitters een nieuwe vorm. Wat nu nog moet worden onteigend is niet meer de arbeider die voor zichzelf werkt, maar de kapitalist die vele arbeiders uitbuit.

Deze onteigening voltrekt zich door het spel van de immanente wetten van de kapitalistische productie zelf, door de centralisatie van de kapitalen. Een enkele kapitalist vernietigt vele andere kapitalisten. Tegelijk met deze centralisatie of onteigening van vele kapitalisten door enkele kapitalisten komt de coöperatieve vorm van het arbeidsproces op steeds grotere schaal tot ontwikkeling, de bewust technische toepassing van de wetenschap, de systematische bebouwing van de grond, de verandering van de arbeidsmiddelen in arbeidsmiddelen die alleen gemeenschappelijk kunnen worden gebruikt, de besparing op alle productiemiddelen door hun gebruik als productiemiddelen van gecombineerde, maatschappelijke arbeid, het verstrikt raken van alle volkeren in het net van de wereldmarkt en daarmee het internationale karakter van het kapitalistische regime. Met het gestadig afnemend aantal kapitaalmagnaten, dat zich alle voordelen van dit omwentelingsproces toeeigent en deze monopoliseert, neemt de omvang van de ellende, de druk, de knechting, de ontaarding, de uitbuiting, maar ook de woede van de steeds groeiende en door het mechanisme van het kapitalistische proces zelf geschoolde, verenigde en georganiseerde arbeidersklasse toe. Het kapitaalmonopolie wordt een kluister van de productiewijze, die door en mét haar tot bloei is gekomen. De centralisatie van de productiemiddelen en de vermaatschappelijking van de arbeid bereiken een punt, waarop zij onverenigbaar worden met hun kapitalistisch omhulsel. Dit omhulsel wordt verbrijzeld. Het laatste uur van het kapitalistische privaatbezit heeft geslagen. De onteigenaars worden onteigend.

De uit de kapitalistische productiewijze voortvloeiende kapitalistische methode van toe-eigening, dus het kapitalistische particuliere bezit, is de eerste negatie van het individuele, op eigen arbeid gebaseerde persoonlijke eigendom. Maar de kapitalistische productie brengt met de onontkoombaarheid van een natuurproces haar eigen negatie voort. Het is de negatie van de negatie. Deze herstelt niet weer het particuliere eigendom, maar wel het individuele eigendom op basis van de verworvenheden van het kapitalistische tijdperk: de coöperatie en het gemeenschappelijk bezit van de grond en van de door de arbeid zelf geproduceerde productiemiddelen.

De verandering van het op eigen arbeid der individuen berustende, versnipperde persoonlijke eigendom in kapitalistische eigendom is natuurlijk een proces, dat veel langduriger, harder en moeilijker is dan de verandering van het in feite reeds op maatschappelijke productie gebaseerde kapitalistische eigendom in maatschappelijke eigendom. In het eerste geval ging het om de onteigening van de volksmassa door enkele usurpatoren, in het tweede geval gaat het om de onteigening van enkele usurpatoren door de volksmassa.6

en in de voetnoot wordt als referentie gebruikt, NIET het Voorwoord van “Bijdrage tot kritiek van de politieke economie”… maar Het Manifest van de Communistische Partij.:

De vooruitgang van de industrie, waarvan de bourgeoisie de willoze en weerloze draagster is, brengt in plaats van de isolering van de arbeiders door de concurrentie hun revolutionaire vereniging door de associatie. Met de ontwikkeling van de grootindustrie wordt dus de basis, waarop de bourgeoisie produceert en zich de producten toeeigent, onder haar voeten weggetrokken. Vóór alles produceert zij dus haar eigen doodgravers. Haar ondergang en de overwinning van het proletariaat zijn dus even onvermijdelijk. . . Van alle klassen, die vandaag tegenover de bourgeoisie staan, is alleen het proletariaat een werkelijk revolutionaire klasse.”

Wat ik revisionisme noem, is voor Lenin “renegatendom”...

Het zijn deze “inzichten” waarover de PVDA in alle toonaarden ZWIJGT, achter een gordijn van weluitgezochte citaten van Marx of/en parafrases hiervan. Dit is REVISIONISME, “het ‘herzien’ van het marxisme”. De PVDA doet wat Lenin, Kautsky verwijt(in De proletarische revolutie en de renegaat Kausky):

“… de meest typerende en duidelijke wijze het voorbeeld van, hoe het met de lippen belijden van het marxisme in werkelijkheid heeft geleid tot zijn transformatie …. in een burgerlijke liberale leer, die een niet-revolutionaire ‘klassen’strijd van het proletariaat aanvaardt.(…) Met behulp van klaarblijkelijke sofismen snijdt men uit het marxisme zijn levende, revolutionaire geest, men aanvaardt alles in het marxisme, behalve zijn revolutionaire strijdmiddelen, de propaganda en voorbereiding daarvan, de opvoeding van de massa’s juist in deze richting.7” ….


1 Dit betekent nauwkeuriger gezegd: de schriftelijk overgeleverde geschiedenis. In 1847 was de voorgeschiedenis van de maatschappij, de maatschappelijke organisatie die aan alle geschreven geschiedenis voorafging, nog zo goed als onbekend. Sedertdien heeft Haxthausen het gemeenschappelijk grondbezit in Rusland ontdekt. Maurer heeft aangetoond dat dit de gemeenschappelijke grondslag was waarvan alle Duitse stammen historisch uitgingen, en stilaan ontdekte men dat de dorpsgemeenten met gemeenschappelijk grondbezit de oervorm waren van de maatschappij van Indië tot Ierland. Ten slotte werd de interne organisatie van deze oorspronkelijke communistische maatschappij blootgelegd door de ontdekking van Morgan, die de kroon op al het voorgaande zette, de ontdekking namelijk van de "gens" en haar plaats in de stam. Met de ontbinding van deze oorspronkelijke gemeenschappen begint de splitsing van de maatschappij in bijzondere en uiteindelijk tegenover elkaar staande klassen.
(Fr. Engels, Opmerking bij de Engelse uitgave van 1888 en de Duitse van 1890). Ik heb geprobeerd dit oplossingsproces na te gaan in De oorsprong van het gezin, het privé-bezit en de staat. (Fr. Engels, Opmerking bij de Engelse uitgave van 1888)
Haxthausen August (1772-1866) was een Pruisische hoge regeringsambtenaar en schrijver. Hij is de auteur van een werk waarin hij de resten van de gemeentegemeenschap in de dorpsgemeenschap in Rusland (Obsjtina) beschreef.
Maurer Ludwig (1790-1872) was een Duits historicus. Hij bestudeerde de Duitse maatschappelijke orde van voor en tijdens de Middeleeuwen.
Morgan Louis (1818-1881) was een Amerikaans etnograaf, archeoloog en historicus van de oermaatschappij, een elementair materialist.

2 Patriciërs en plebejers: klassen in het oude Rome. De patriciërs waren de heersende klasse van grootgrondbezitters, in wiens handen de grond en de staatsmacht waren geconcentreerd. De plebejers (van het woord plebs = volk) waren de klasse van de vrije maar niet gelijkgerechtigde burgers.

3 Over wat Marx in het Manifest onder de verovering van de macht door het proletariaat verstaat, zegt Lenin: "De staat, dat wil zeggen het als heersende klasse georganiseerde proletariaat, dat is de dictatuur van het proletariaat." Toen Marx over "het veroveren van de democratie" sprak, had hij de "proletarische democratie", de dictatuur van het proletariaat op het oog. Rekening houdend met de ervaring van de Revolutie van 1848 bracht Marx in plaats van de vroegere leuzen de meer precieze leuze van "de dictatuur van het proletariaat" naar voor. In de brochure De 18e Brumaire van Louis Bonaparte zegt Marx dat het proletariaat de machine van de burgerlijke staat niet eenvoudig in bezit kan nemen maar dat het de staat moet "stukslaan", "breken". Verder geeft Marx op grond van de ervaring van de Parijse Commune een karakteristiek van het staatsapparaat waardoor het proletariaat bij zijn dictatuur het door hem vernielde onderdrukkingsapparaat van de burgerlijke staat vervangt. (Zie Karl Marx, De burgeroorlog in Frankrijk).

4 In Italië, waar de kapitalistische productie het eerst tot ontwikkeling kwam, vindt ook het eerst de liquidatie plaats van de verhoudingen van de lijfeigenschap. De lijfeigene wordt hier geëmancipeerd voordat hij door verjaring enig recht op de grond heeft kunnen verwerven. Zijn emancipatie maakt hem dus direct tot een vogelvrije proletariër, die bovendien in de meestal uit de Romeinse tijd stammende steden de nieuwe heren kant en klaar aanwezig vindt. Toen, sindshet einde van de vijftiende eeuw de revolutie op de wereldmarkt de suprematie van de handel van Noord-Italië vernietigde, ontstond er een beweging in tegengestelde richting. De arbeiders uit de steden werden in grote massa’s naar het platteland verdreven en veroorzaakten daar een ongekende bloei in de, volgens de methode van de tuinbouw bedreven, kleine landbouw.

5 ‘Wij bevinden ons in een situatie, die voor de samenleving geheel nieuw is. . . wij streven ernaar ieder soort eigendom te scheiden van iedere soort arbeid.’ Sismondi, Nouveaux principes de l’économie politique, Paris, 1827, deel II, p. 434.

6De vooruitgang van de industrie, waarvan de bourgeoisie de willoze en weerloze draagster is, brengt in plaats van de isolering van de arbeiders door de concurrentie hun revolutionaire vereniging door de associatie. Met de ontwikkeling van de grootindustrie wordt dus de basis, waarop de bourgeoisie produceert en zich de producten toeeigent, onder haar voeten weggetrokken. Vóór alles produceert zij dus haar eigen doodgravers. Haar ondergang en de overwinning van het proletariaat zijn dus even onvermijdelijk. . . Van alle klassen, die vandaag tegenover de bourgeoisie staan, is alleen het proletariaat een werkelijk revolutionaire klasse. De overige klassen teren weg en gaan met de grootindustrie ten onder, het proletariaat is haar meest kenmerkende product. . .

De middenstanden, de kleine industrieel, de kleine koopman, de handwerksman, de boer — zij allen bestrijden de bourgeoisie om hun bestaan als middenstand te vrijwaren voor ondergang. . . zij zijn reactionair, zij trachten het rad van de geschiedenis terug te draaien.’ Karl Marx en F. Engels, Manifest der kommunistischen Partei, London, 1847, pp. 9, 11.

7https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1918/1918renegaat.htm, V.I. Lenin, ”De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky”. Geschreven: 1918. Bron: Pegasus, Amsterdam 1935 (Als boek verschenen bij uitgeverij Communist, Moskou) - Beschikbaar gesteld door Koen Dille. Vertaling: Marx-Engels-Lenin Instituut. Deze versie: Spelling, zinsbouw en punctuatie. Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, januari 2007