22-04-2015

Tweede rectificatie (-poging) in lijn met Vijfde Congres: start commissie voor vernieuwd fundamenteel programma PVDA (MS 40 - 1997)

Dit artikel maakt deel uit van de (raam-)analyse: PVDA na het Negende Congres: "...van het bolsjewistische type"?(5e Congres, 1995)

Eén van de uitvoeringen van de besluiten van het Vijfde Congres was de vernieuwing van het fundamenteel partijprogramma en het aanzetten tot meer studie van kaders en leden. Zo was ik sectorverantwoordelijke geworden voor de scheikundesector en zat ik later in de commissie voor het uitwerken van een voorstel tot programma dat dan ter goedkeuring zou worden voorgelegd aan een congres. Zo kunnen we lezen in Marxistische Studies no. 40, 1997:
In dit nummer van Marxistische Studies snijden we de discussie aan over het studiewerk voor een communistische partij. De Partij van de Arbeid van België (PVDA) bereidt een nieuw partijprogramma voor. Het huidige dateert van 1979. We hebben drie teksten opgenomen die de PVDA gebruikt in de voorbereiding van dit nieuwe programma.
In eerste instantie hebben we een discussietekst opgenomen van Thomas Gounet over het studiewerk in de PVDA. Dit studiewerk moet volgens de auteur de basis leggen voor de uitwerking van de partijlijn rond alle essentiële kwesties. (....)
Thomas Gounet constateert in zijn artikel ook dat het dikwijls aan een wetenschappelijke werkmethode ontbreekt in het studiewerk. De lectuur is vaak te oppervlakkig, de bestaande ervaringen van revolutionaire organisaties worden onvoldoende samengevat en antwoorden op basisdocumenten van de burgerij en kleinburgerij blijven ontoereikend
Het programma van de Derde Internationale (...) is een belangrijke bron van inspiratie voor de voorbereiding van het programma van de PVDA. Het programma van de Derde Internationale analyseert de politieke situatie aan het einde van de jaren twintig. Het beschrijft de essentiële strategische en tactische taken die de communistische beweging moet vervullen. Het geeft ook de taken aan die zich stellen eens de politieke macht via een revolutie wordt veroverd. Dit concrete programma voor het socialisme kan heel wat enthousiasme wekken bij arbeiders en progressieve intellectuelen.
Het nieuwe programma van de Griekse Communistische Partij is eveneens opgenomen in dit nummer van Marxistische Studies. De Griekse CP, opgericht in 1918, heeft zich steeds geïnspireerd op de Oktoberrevolutie. De partij heeft een centrale rol gespeeld in de bevrijding van Griekenland van de nazi’s en in de strijd tegen het fascistische kolonelsregime. In de belangrijkste strijdbewegingen van de arbeidersklasse speelt de Griekse CP een grote rol.
Het programma dat de zij in 1996 uitwerkte heeft de verdienste zeer klare standpunten in te nemen rond alle sleutelkwesties: de noodzaak van de “omverwerping van het kapitalisme”, de noodzaak van een avant-garde partij van het leninistische type, het klaar typeren van het karakter van het imperialisme en het toenemend gevaar van oorlog onder het imperialisme, de noodzaak van de dictatuur van het proletariaat en de bevestiging van de noodzaak om onder het socialisme een nationaal geplande economie op te bouwen. Allemaal essentiële punten waardoor deze partij verschilt van de revisionistische partijen zoals we die kennen in verschillende landen van West-Europa.
Het programma onderlijnt ook dat “zoals de ervaring van de opbouw van het socialisme in de 20e eeuw heeft bevestigd, het onderschatten van de tegenstellingen (onder het socialisme) kan leiden tot serieuze antagonismen, het ondermijnen van de socialistische structuur, naar de versterking van de contrarevolutionaire elementen en het herstel van het kapitalisme.
De drie voorliggende teksten dienen als grondslag voor de discussies rond de uitwerking van het nieuwe programma van de PVDA. De PVDA wil beschikken over een programma dat als leidraad kan en moet dienen voor de strijd voor een nieuwe maatschappij. (...)
Marxistische Studies publiceert in dit nummer basisdocumenten die de aanpak en de uitwerking van een nieuw programma voor de PVDA onderbouwen.1

Het Vijfde Congres van de Partij van de Arbeid was het startpunt voor een reeks reorganisaties en heroriëntaties in de leiding van de partij. De studie vormde één van de behandelde problemen.(...)
Het Vijfde Congres legt sterk de nadruk op het belang van de studie. Het boek De partij van de revolutie preciseert: “De partijkaders moeten de marxistisch-leninistische leer bestuderen als een wetenschap. De kaders kunnen maar bijdragen tot de uitwerking van de politieke lijn in de huidige zeer complexe en snel veranderende wereld, wanneer zij de rijke ervaring die honderden miljoenen revolutionairen en communisten sinds meer dan een eeuw hebben verworven, studeren en assimileren.2 (...)
De studie vergt een effectieve inspanning: deze van de ontwikkeling van een politieke lijn die de partij doet vooruitgaan in de klassenstrijd. Deze theorie moet dus beantwoorden aan de belangen van de werkers en de progressieven en opgebouwd zijn in strijd met burgerlijke stellingen. (...).
Het objectief van de theorie is eerder om een serie verschillende praktijkervaringen te synthetiseren en er de gemeenschappelijke structuur uit te halen. De theorie is dan de formulering van deze gemeenschappelijke structuur die men terugvindt in de verschillende concrete situaties. (...)
De theorie dient om de analyse van concrete situaties te vergemakkelijken. In elk van deze situaties dient men de fundamentele structuur terug te vinden die toelaat de verbanden tussen de gebeurtenissen te begrijpen. (...) De theorie laat toe om niet iedere keer te moeten starten vanaf nul; zij maakt het mogelijk maar zich te baseren op sommige algemene wetten om een concrete situatie te analyseren. (...)
Tegenover een veranderende realiteit is de theorie zelf een permanent bouwterrein. Het volstaat niet een theorie gewoon toe te passen op elke concrete situatie. Men moet ook bestuderen in welk opzicht een specifieke situatie verschilt van een andere situatie waarvoor de theorie werd ontworpen. Het volstaat niet om bij elke analyse van een land of een economische situatie die zich voordoet, de stellingen van Marx te herhalen over de structuur van het kapitalisme, maar wel om te zien hoe zij concreet toepasbaar is en hoe zij moet aangevuld worden. Zo verrijkt de theorie zich. Maar dit betekent dat de uitwerking van nieuwe, steeds preciezere en meer uitgewerkte theorieën, een permanente studie en inspanning vereist om nieuwe kennis te verwerven. (...)
Het spontaneïsme, het economisme en het ouvrièrisme blijven belangrijke burgerlijke stromingen in de partij. De fundamentele studie wordt dikwijls verwaarloosd, zelfs misprezen. De idee dat alleen het werk in de arbeidersklasse echt revolutionair is, is sterk verankerd in de partij.
Onder het voorwendsel dat arbeiders geen theorie begrijpen, hetgeen trouwens niet bewezen is, doet men geen inspanningen meer tot theorievorming. In naam van de strijd tegen het intellectualisme, een burgerlijk standpunt dat de theorie om de theorie ontwikkelt, wordt het werk voor de uitwerking van de lijn herleid tot het geven van antwoorden op concrete situaties. Het in handen nemen van de praktische problemen leidt dan tot de liquidatie van het meer fundamenteel studiewerk. Het enige studiewerk dat men dan aanvaardt, bestaat in studies over onmiddellijke fenomenen: men moet ordewoorden vinden voor specifieke situaties en al de rest wordt opgegeven.
(...) (D)at hangt ook samen met het feit dat de enige theoretische inspanning die eventueel kan, diegene is die direct verbonden is met de praktijk. Maar, de theorie vormt zich niet enkel vertrekkend van de kennis van concrete situaties. Er moet een geheel van redeneringen gevolgd worden om te komen tot coherente theorieën. Dat werk wordt dikwijls ondergewaardeerd binnen de partij. Marx zou echter nooit zijn theorie van uitbuiting hebben kunnen ontwikkelen zonder dat hij deze van de waarde zou hebben ontwikkeld. En deze laatste heeft niet direct een praktische dimensie: men kan empirisch de waarde van de waren niet berekenen vermits deze worden verkocht aan prijzen die beïnvloed worden door verschillende elementen waaronder de reële waarde, maar ook door de krachtsverhoudingen tussen de kapitalisten en de relatie tussen vraag en aanbod. De waardetheorie is essentieel gebouwd op een theoretische redenering. De argumentatie is de volgende. De enige gemeenschappelijke eigenschap van de waren is dat ze het product van arbeid zijn. Dus kan alleen de hoeveelheid arbeid die nodig was om deze waar voort te brengen, dienen als basis voor de ruil van deze waren. Deze hoeveelheid arbeid bepaalt de waarde van de waar. Indien de partij wil beschikken over specialisten dan moeten zij niet enkel theorieën kunnen ontwikkelen die een antwoord bieden op concrete problemen maar moeten die ook coherent zijn op het logische vlak.
(...) In plaats van een mechanisme te zoeken om, diegenen die verantwoordelijk zijn om het studiewerk te ontwikkelen, te verbinden met diegenen die direct verantwoordelijk zijn voor de klassenstrijd, houdt men de breuk tussen beiden in stand. Dit versterkt het intellectualisme bij de enen en het spontaneïsme bij de anderen.3 In plaats van het individualisme te bestrijden bij diegenen die bij de studie betrokken zijn, bevestigt men ze in specifieke taken zonder band met het praktisch en politiek werk van kameraden die volop in de praktijk staan. In plaats van hen voldoende tijd te geven voor het studiewerk, bedelft men de leidende kaders op verschillende terreinen onder praktische taken. (...)
De geproduceerde teksten worden niet benut. (...) Men leidt de partij niet politiek. Men ontwikkelt niet echt op wetenschappelijke en praktische wijze een politieke lijn om de partij te oriënteren in de komende klassenstrijd. (...)
Hoe kan de partij in deze omstandigheden een lijn ontwikkelen om haar taken in de klassenstrijd naar behoren uit te voeren? Hoe kan zij vooruit gaan op nieuwe terreinen? Hoe kan zij zich bij de werkers aandienen als een echt alternatief voor de dictatuur van de bourgeoisie, bekwaam om haar te vervangen in de leiding van de staat? Het is onmogelijk om de revolutie te maken in een technologische maatschappij zonder alle communisten te vormen in de wetenschap, de technologie en de cultuur in de breedste zin van het woord. (...)
Het was fout om specialisten te zoeken die enkel studiewerk moesten doen. Het was fout een studiedienst te maken die losgesneden was van de praktijk en van de rest van de partij. Een dergelijk concept versterkt het individualisme en intellectualisme van de kaders verantwoordelijk voor de studie in de partij en vergroot ook dezelfde afwijkingen bij de specialisten. Tegelijkertijd versterkt dat ook het spontaneïsme in de rest van de partij: iedereen kan zeggen dat de studie zijn zaak niet is want dat er daarvoor toch een speciale dienst bestaat.
Dat heeft geleid tot een situatie waarbij de studie geen centrale plaats inneemt in het partijleven zoals aangegeven in het boek De partij van de revolutie. (...)
Indien de partij er niet in slaagt om rond zich de beste specialisten te verzamelen, dan zullen zij vroeg of laat wél ergens anders georganiseerd worden. In plaats van dan de klassenstrijd en de socialistische revolutie te dienen, zullen zij hun kennis en ervaring ten dienste stellen van het in standhouden van de burgerlijke en kleinburgerlijke stromingen in de arbeidersbeweging.4
Over de invoering van sectorverantwoordelijken, hun rol.... en hun afschaffing zal ik het nog wel héél concreet over mezelf hebben later. De werkzaamheden (en de commissie) rond het uitwerken van het partijprogramma werden stopgezet in de aanloop van de VERKIEZINGS-campagne van 1999. De ideologische basis van de rectificatie was correct, zij lag in de oriëntatie van het Vijfde congres “de politiek op de commandopost zetten” waar het antirevolutionaire, naar reformisme leidend suivistisch activisme werd bestreden. Maar politiek gezien is er een zekere capitulatie voor het dogmatisme. In plaats van een duidelijke ontmaskering van het in marxistisch-klinkende fraseologie geformuleerde reformisme (DE burgerlijke “stroming”) is er de bedenking: “Het spontaneïsme, het economisme en het ouvrièrisme blijven belangrijke burgerlijke stromingen in de partij.”
Over de CORRECTE ideologische oriëntatie maar het dogmatisme in de uiteindelijke analyse meer in het vorig artikel te lezen.

1http://marx.be/nl/content/archief?action=get_doc&id=36&doc_id=149, Nummer 40, publicatiedatum: 1997-11-30 Copyright © EPO, Marxistische Studies en auteurs — Overname, publicatie en vertaling zijn toegestaan voor strikt niet-winstgevende doeleinden.“Studiewerk en voorbereiding van een nieuw programma van de PVDA”, Danny Vandenbroucke
2 Martens Ludo, De Partij van de Revolutie, PVDA-Uitgaven, Brussel, 1996, p.47.
3 De tegenpool van het intellectualisme wordt gevormd door het spontaneïsme, een burgerlijk standpunt dat de praktijk naar voor schuift maar de theorie volledig verwaarloost; alleen de actie als dusdanig telt

4http://marx.be/nl/content/archief?action=get_doc&id=36&doc_id=150, Nummer 40, publicatiedatum: 1997-11-30 Copyright © EPO, Marxistische Studies en auteurs — Overname, publicatie en vertaling zijn toegestaan voor strikt niet-winstgevende doeleinden.“Over de onderwaardering van de studie in de PVDA”, Thomas Gounet

21-04-2015

Eerste rectificatie-analyse “Dossier klassenstrijd, MS 26 – 1996” niet vrij van dogmatisme, blind voor opkomend revisionisme

Dit artikel maakt deel uit van de (raam-)analyse: PVDA na het Negende Congres: "...van het bolsjewistische type"?(5e Congres, 1995)

In het vorig artikel stelde ik dat “Dossier Klassenstrijd” (Marxistische Studies no. 26, november 1995) een “rectificatie” beoogde in de lijn van de oorspronkelijke doelstellingen van het vijfde congres. De verantwoordelijke (en wellicht auteur van de als voorstel ingediende analyse bij het Centraal Comité) was Kris Hertogen, tot dan nationaal verantwoordelijke van de PVDA voor de werking van de partijeenheden in de bedrijven en de partijwerking in de vakbonden. Ideologisch stond Kris Hertogen op een revolutionair proletarisch klassenstandpunt. Maar ik stelde ook dat hij, zoals vele kaders en militanten een “zekere” neiging tot dogmatisme had, wat hem blind maakte voor het opkomend revisionisme bij bepaalde kaders in de PVDA. Waar ik in het vorig artikel de correcte punten van analyse van bepaalde foute ontwikkelingen in de PVDA en de nodige voorgestelde punten van rectificatie beschreef, wil ik hier het waargenomen “dogmatisme” behandelen.

Het hoofdpunt in de beweging tegen het globaal plan was spontaneïsme en economisme. Tegelijk moet er gewaarschuwd worden tegen het intellectualisme, het niet gericht zijn op de klassenstrijd, het leveren van commentaar op de klassenstrijd. Met andere woorden, de strijd tegen economisme en spontaneïsme moet gevoerd worden op basis van een overwinning op het intellectualisme. De partij moet de ambitie hebben om de klassenstrijd te leiden. Zoniet dreigt een rectificatie tegen het economisme, andere afwijkingen te dekken en te versterken, zoals het kweken van een "commentaarpartij".
Om een algemene, evenwichtige leidraad te geven voor het optreden in stakingen, voor de relatie partijopbouw en klassenstrijd, moet zowel het economisme als het intellectualisme gekritiseerd worden. Dit om te vermijden dat er een eenzijdige kritiek gemaakt wordt op het "activisme" die ons regelrecht zou leiden naar een breuk met de massa's. (...)
Achteraf is de terechte kritiek gemaakt dat vrij snel het gehele partijwerk is overheerst door een doorbraakobsessie. Dat de kaders zich alleen nog met de tactische problemen bezighielden. Vandaar de hoofdkritiek van spontaneïsme (opgaan in de spontane beweging, in de taken die onmiddellijk voor u liggen) en economisme (de beweging is alles, het einddoel is niets). (...)1

Het is/was voor mij duidelijk (ik zat toen ook nog in de PVDA en werkte al lang als arbeider in een middelgrote vestiging van een Amerikaans multinational én ik was sectorverantwoordelijke voor de scheikundesector en brak dus dagelijks mijn kop over “politiek, tactiek en hoe agitatie/discussie e.d” ....maar hierover later nog uitgebreid) dat dit rapport (vanuit een ingediend rapport van Kris Hertogen) probeerde een “strijd tussen twee lijnen” te “detecteren”. Maar de analyse maakt een onderschatting en geeft het hoofdprobleem volgens mij “te oppervlakkig” aan. Plus, denk ik dat via een soort “amendering”, “herwerking” voorafgaand aan de goedkeuring door het Centraal Comité, er een fundamentele wijziging is gebeurt aan het origineel, door Kris ingediend voorstel, waardoor het de partijleden op een verkeerd been zet.
Mijn vermoeden van een “grondige herwerking” wordt volgens mij bevestigd doordat er nu een “interne tegenstelling” in het rapport zit, waarbij de ene politieke (deel-) analyse de andere tegenspreekt.
Allereerst ONDERSCHAT Kris Hertogen het HOOFDPROBLEEM (hoofd-”punt”) en niet allen “in de beweging tegen het Globaal Plan” maar in de hele partij-werking (en vooral bij de kaders). Het is niet “spontaneïsme en economisme” maar REFORMISME (en dan geformuleerd in marxistisch-klinkende frasen, “dogmas”, meestal eclecticistisch uitgezochte citaten van Marx,Lenin, Mao, Stalin,.....) dat in de partij bij kaders de kop op steekt.
Op het vijfde congres wordt het ook als één van de belangrijkstee problemen, al dan niet hét hoofdprobleem gekenmerkt, .....maar ook niet zo scherp geformuleerd (....wellicht is Kris Hertogen ook de auteur van de voorstel-text voor het Vijfde Congres): “spontaneïsme” ipv REFORMISME.
Wellicht ligt ook een zeker terughoudendheid aan de basis: Kris Hertogeen wil niet direct andere kaders het etiket “reformist” opplakken.....
Vervolgens nog het “intellectualisme” als (weliswaar secundair) probleem stellen is oppervlakkig, vaag en apolitiek gesteld.
In dat “intellectualisme” zoals het beschreven wordt in de tekst wordt eigenlijk een deel reformisme getypeerd (en hoeft daarom niet apart behandeld te worden), maar in het als “intellectualisme” getypeerde houding zit blijkbaar ook een stuk (en dit is CORRECT!) “de politiek op de commandopost zetten”. Dit maakt dat die AANVAL op “het intellectualisme”, in feite objectief het “economisme” (of beter het revisionistisch geformuleerd reformisme) voor een deel BESCHERMD.
Door die aanval op “het intellectualisme” als (serieus) probleem wordt het hoofdprobleem gerelativeerd. In de structuur van de tekst komt dit tot uiting doordat in de analyse van de afwijkingen het intellectualisme als EERSTE punt wordt behandeld.

In “De Partij van de revolutie” (zijnde de teksten van het Vijfde Congres) worden het “spontaneïsme, het economisme en het intellectualisme” als volgt behandeld:
2. De politiek op de commandopost stellen
(...)
2.2. Vechten tegen het spontaneïsme
(...)
Het spontaneïsme duikt vooral op onder de vorm van reformistische stromingen, die zich soms hevig kanten tegen de kwalen van de kapitalistische maatschappij, zonder de economische en politieke fundamenten in vraag te stellen.
Een spontaneïst kan relatief passief blijven en suivistisch de stellingen binnen de vakbond volgen.
Een spontaneïst kan ook een activist zijn, die van de hak op de tak springt, zonder een samenhangende communistische lijn uit te werken of zonder de partij op te bouwen.
Het spontaneïsme kan men ook terugvinden in een terroristische stroming. Wanneer ernstige crisissen de maatschappij dooreenschudden, dan stort een deel van de wanhopige kleinburgerij zich in de “spontane weg” van individuele aonturistischee acties.
Wij verzetten ons tegen alle spontaneïstische stromingen. Een communistisch standpunt vereist een hoge graad van bewustzijn bij de uitwerking van theoretische, politieke en organisatorische stellingen.
De hele werking van een communistische partij moet geïnspireerd zijn door de plicht alle vormen van klassenstrijd te leiden, om ze verder te ontwikkelen tot de socialistische revolutie en de omverwerping van de dictatuur van de burgerij en tot de instelling van het socialisme, dankzij de dictatuur van het proletariaat.
In Wat te doen? Heeft Lenin duidelijk de verhouding bepaald tussen de spontane anti-kapitalistische strijd en de rol van de communistische partij.
“Hoe groter de spontane geestdrift van de massa's (...) hoe sneller de noodzaak zich voordoet van een hoge graad van bewustzijn in het theoretische, politieke en organisatorische werk van de sociaal-democratie”2 “Ofwel gaat men door de knieën voor de spontaniteit van de beweging, dat betekent dat men de rol van de sociaal-democratie herleidt tot de rol van een gewone dienaar van de bestaande arbeidersbeweging (...) ofwel aanvaardt men dat de massabeweging ons nieuwe theoretische politieke en organisatorische taken oplegt, die veel complexer zijn dan de taken waarmee men zich tot voor het verschijnene van de massabeweging tevreden kon stellen.”3
Talrijke Russische sociaal-democraten missen initiatief en energie, hun propaganda, agitatie en politieke organisatie reiken niet ver, zij hebben geen 'plannen' om het revolutionaire werk breder aan te pakken.”4 “Om in de ogen van de publieke opinie een politieke kracht te worden (...) moet men met taaie volharding werken om ons bewustzijn, onze zin voor initiatief en onze energie te verhogen.”5 (...)

2.3. Vechten tegen het intellectualisme
(...)
Het intellectualisme is de tegenhanger van het spontaneïsme
Het marxisme staat voor de eenheid tussen theorie en practijk. Het spontaneïsme is de praktijk zonder de marxistisch-leninistische theorie. Het intellectualisme maakt de theorie los van de praktijk.(...)
Het intellectualisme haalt al zijn kennis uit de theorie. Het heeft alleen maar misprijzen voor de praktijk en de strijd.(...)
Op politieke vragen zegt het intellectualisme: ja in principe, maar neen in de feiten.
In de breuk tussen de theorie en de praktijk kunnen het meest intellectualisme en het meest verwerpelijke reformisme elkaar vinden. Om de geradicaliseerde massa's weg te houden van de socialistische revolutie, zei Emile Vandervelde in 1923: “De dictatuur van het proletariaat, ja, door het vuur en in het bloed als het moet, maar ...” En zijn “maar” drukt uit dat hij helemaal niet de bedoeling heeft om naar de praktijk over te gaan.6
Wij doen vaak grote inspanningen om de schandalige plannen van de burgerij te beschrijven, om aan te tonen hoe gewelddadig, onmenselijk en verwerpelijk de vijand is, om te voorspellen met hoeveel kracht en geweld hij het proletariaat zal aanvallen. Maar dat alles heeft nog niet te maken met het marxisme-leninisme. Het proletariaat weet dat allemaal, het maakt het dagelijks mee. De specifieke opdracht van de communisten bestaat erin de tegenaanval voor te bereiden, mobiliserende initiatieven te ontwikkelen, realistische strijdplannen te ontwerpen, precieze ordewoorden naar voor te schuiven.7

In het “spontaneïsme” worden een aantal uitgezochte citaten (= eclecticistisch dogmatisme) uit Wat te doen? gegeven, waardoor het lijkt alsof dat boek het vooral over het “spontaneïsme” heeft. Maar in Wat te Doen? wordt het spontaneïsme (“het buigen voor de spontane beweging”) als een KENMERK van “het economisme” gegeven en worden spontaneïsme en economisme NIET naast elkaar, als TWEE afzonderlijke “afwijkingen”, op dezelfde hoogte gezet. Het gaat om het ECONOMISME, punt.
Nu is “Wat te doen?” geschreven in de periode van de BURGERLIJKE democratische revolutie tegen het tsarisme (feodalisme) en IN FEITE is het economisme in dat stadium van de strijd HETZELFDE als wat het REFORMISME is in de strijd voor de socialistische revolutie tegen het imperialisme/kapitalisme.
Indertijd moest ieder partijlid o.a. Het boek “Geschiedenis van de Communistische Partij van de Soviet-Unie(bolsjeviki)”: bestuderen. In dat boek wordt de essentie van het boek “Wat te doen? gegeven.....Kris Hertogen zou dit toch moeten weten....!
Uit hoofdstuk II van het boek “Geschiedenis van de Communistische Partij van de Soviet-Unie(bolsjeviki)”:

De "economisten" durfden zich al niet meer formeel tegen de noodzakelijkheid van de politieke partij voor de arbeiders­klasse uit te spreken. Maar zij meenden, dat de partij niet de leidende kracht van de arbeidersbeweging moest zijn, dat zij zich niet moest bemoeien met de spontane beweging van de arbeidersklasse en· haar zeker niet moest leiden, maar die beweging moest volgen en bestuderen en daaruit lessen trekken.
De "economisten" beweerden verder, dat de rol van het bewuste element in de arbeidersbeweging, de organiserende en richting gevende rol van de socialistische bewustheid, van de socialistische theorie, gelijk nul of bijna gelijk nul waren, zij beweerden dat de sociaal-democratie de arbeiders niet tot het peil van het socialistisch bewustzijn moest verheffen, maar omgekeerd, dat zij zelf zich moest richten naar en afdalen tot het peil van de gemiddelde of zelfs van de meer achterlijke lagen van de arbeidersklasse; zij beweerden, dat de sociaal-democratie de arbeidersklasse niet van socialistische bewustheid moest doordringén, maar dat zij moest wachten tot de spontane beweging van de arbeidersklasse zelf met haar eigen krachten de socialistische bewustheid zou voortbrengen.
Wat betreft Lenins organisatieplan voor de opbouw van de partij, zij achtten dit een soort geweldpleging op de spontane beweging.
Lenin viel in de kolommen van de "Iskra" en vooral in zijn beroemd boek "Wat te doen?" deze opportunistische filosofie van de "economisten" scherp aan en liet daarvan geen steen op de andere.

1) Lenin toonde aan, dat de arbeidersklasse van de algemeen-politieke strijd tegen het tsarisme af te leiden en haar taak te beperken tot de economische strijd tegen de ondernemers en de regering en daardoor zowel de ondernemers als de regering onaangetast te laten - dat dit betekent de arbeiders tot eeuwige slavernij te veroordelen. De economische strijd van de arbeiders tegen de ondernemers en de regering is een vakverenigingsstrijd voor betere voorwaarden bij de verkoop van arbeidskracht aan de kapitalisten, maar de ar­beiders willen niet alleen strijden voor betere voorwaarden bij de verkoop van hun arbeidskracht aan de kapitalisten, maar ook voor de vernietiging van het kapitalistische stelsel zelf, dat hen er toe veroordeelt hun arbeidskracht aan de kapitalisten te verkopen en zich te laten uitbuiten. De arbei­ders kunnen echter de strijd tegen het kapitalisme, de strijd voor het socialisme niet ontplooien, zolang het tsarisme, de waakhond van het kapitalisme, de arbeidersbeweging in de weg staat. Derhalve bestaat de naastbijliggende taak van de partij en van de arbeidersklasse hierin, om het tsarisme uit de weg te ruimen en daardoor juist de weg voor het socialisme te banen.
2) Lenin toonde aan, dat het verheerlijken van het spontane proces van de arbeidersbeweging, het ontkennen van de lei­dende rol van de partij en daardoor haar rol tot die van een registrator van de gebeurtenissen te herleiden, - betekent "chwostisme"[staart-politiek, NICO] prediken; te prediken, dat de partij tot het aanhangsel van het spontane proces moet worden, tot een passieve kracht van de beweging, alleen in staat, om het spontane proces te beschouwen en de dingen op hun beloop te laten. Zulk een propaganda te voeren betekent het op de vernietiging van de partij te doen uitlopen, d.w.z. de arbeiders­klasse zonder partij te laten, d.w.z. de arbeidersklasse ongewa­pend te laten. Maar de arbeidersklasse ongewapend te laten, ter­wijl de arbeidersklasse zich gesteld ziet tegenover zulke vijan­den als het met alle strijdmiddelen uitgeruste tsarisme en de op ­moderne wijze georganiseerde bourgeoisie, die haar eigen partij bezit, die haar strijd tegen de arbeidersklasse leidt - betekent de arbeidersklasse verraden.
3) Lenin toonde aan, dat het buigen voor het spontane in de arbeidersbeweging, het omlaaghalen van de rol van de bewustheid, van het socialistische bewustzijn, van de socialis­tische theorie - dat dit betekent, ten eerste de arbeiders te bespotten, die naar de bewustheid streven als naar het licht, ten tweede, de theorie in de ogen van de partij haar waarde te ontnemen, d.w.z. de waarde ontnemen aan het wapen, met behulp waarvan zij het tegenwoordige leert kennen en het toe­komstige voorziet - en ten derde, ten volle en definitief naar het moeras van het opportunisme af te zakken.
"Zonder revolutionaire theorie, zei Lenin, kan er ook geen revolutionaire beweging bestaan ... Alleen zulk een partij kan in de strijd voorgaan, die zelf door de verst­ontwikkelde theorie geleid wordt." (Lenin, Verz. Werken, Deel II, blz. 55-56).
4) Lenin toonde aan, dat de "economisten" de arbeiders­klasse bedrogen met hun bewering, dat de socialistische ideolo­gie uit de spontane beweging van de arbeidersklasse kan ont­staan, want in werkelijkheid ontstaat de socialistische ideologie niet uit de spontane beweging, maar uit de wetenschap. De "economisten", die de noodzakelijkheid ontkenden om de socialistische bewustheid tot de arbeidersklasse te brengen, baanden daardoor de weg voor de burgerlijke ideologie, vergemakkelijkten het binnendragen, het doordringen daarvan in de arbeidersklasse - ­begroeven derhalve de idee van de vereniging van de arbeidersbeweging met het socialisme en hielpen de bourgeoisie .
" Iedere buiging voor het spontane in de arbeidersbeweging, zei Lenin, ieder omlaaghalen van de rol van het "bewuste element", van de rol der sociaal-democratie, betekent tegelijkertijd, geheel onafhankelijk van het feit of hij, die dit doet, het al dan niet wenst, de versterking van de in­vloed van de burgerlijke ideologie op de arbeiders". (Verz. Werken, Deel II, blz. 68-69).
En verder:
De kwestie staat alleen zó: burgerlijke of socialistische ideologie. Een tussenweg bestaat hier niet ... Daarom bete­kent elk omlaaghalen van de socialistische ideologie, ieder zich daarvan verwijderen, tevens een versterking van de burgerlijke ideologie" (Verz. Werken, Deel II, blz. 70).
5) Toen Lenin de slotsom trok uit al deze fouten van de "economisten", kwam hij tot de gevolgtrekking, dat de "economisten" geen partij van de sociale revolutie wilden hebben, die de arbeidersklasse van het kapitalisme bevrijdt, maar een partij van "sociale hervormingen", die het voortbestaan van de heerschappij van het kapitalisme veronderstelt, dat de "economis­ten" met het oog hierop reformisten waren, die de fundamentele belangen van het proletariaat verrieden.
6) Tenslotte toonde Lenin aan, dat het "economisme" geen toevallig verschijnsel in Rusland was, dat de "economisten" de geleiders waren van de burgerlijke invloed op de arbeidersklasse dat zij bondgenoten hadden in de West-Europese sociaal-democratische partijen in de personen van de revisionisten, de aan­hangers van de opportunist Bernstein. In het Westen begon onder de sociaal-democratie de opportunistische stroming steeds sterker te worden, die onder de vlag van de "vrijheid van kritiek" op Marx, de "revisie" d.w.z. de herziening van de leer van Marx eiste (vandaar de naam "revisionisme"), die het prijs geven van de revolutie, van het socialisme, van de dictatuur van het proletariaat eiste.
Lenin toonde aan, dat de Russische "economisten" dezelfde lijn van het prijsgeven van de revolutionaire strijd, van het socialisme, van de dictatuur van het proletariaat volgden.
Dat waren de fundamentele theoretische stellingen, door Lenin in zijn boek "Wat te doen?" ontwikkeld.8” .

Ook in het stuk over “het intellectualisme” wordt op eclecticistische dogmatische manier een citaat gebruikt om een bepaalde gedachtengang die erboven staat te “bewijzen”.Het citaat is van Emile Vandervelde. Die was NIET een “communist” of “revolutionair” met een “intellectualistische” afwijking. Nee Vandervelde was een REVISIONIST bij uitstek (door Lenin op sommige vlakken nog “gevaarlijker” geacht als Kautsky!)
Vandervelde is een revisionist die met marxistisch-klinkende fraseologie het reformisme op probeert te leggen aan de strijdende arbeidersklasse. Het is vreemd dat dit inzicht er wel is in de tweede tekst van “Dossier Klassenstrijd” :“De relatie tussen het sociaal en economisch programma van de PVDA en de strijd voor het socialisme” (Marxistische Studies no. 26, november 1995):

Een duidelijk voorbeeld van iemand die in woorden over revolutie spreekt, maar de fasentheorie gebruikt om de revolutie te bekampen is Emile Vandervelde. (...) Vandervelde (maakt) onderscheid tussen een “algemeen programma” en een “minimumprogramma”. Het algemeen programma voorziet in “de verovering van de macht door de arbeiders die georganiseerd zijn in een klassepartij” opdat ze “de socialisatie van kapitalistische eigendom doorvoeren: collectieve toeëigening van de produktie- en de ruilmiddelen (...); vervanging van het systeem van produktie voor de winst, door een produktie met het oog op de directe bevrediging van de individuele en sociale behoeften.9
Ook al lijkt dit een konsekwent socialistisch programma, de visie van Vandervelde op de “verovering van de macht” is puur reformistisch. De BWP heeft vanaf haar ontstaan de revolutionaire machtsverovering en het kapotbreken van de staat bekampt. (...)
Het minimumprogramma, dat Vandervelde ook “het onmiddellijk programma” noemt, voorziet op economisch vlak in “een voorheffing op het kapitaal om de schuld te delgen”, “de verhoging van de taksen en progressieve belastingen op de inkomsten”, “de nationalisering van handel en industrie die voldoende geconcentreerd zijn” (transport, banken, mijnen), “de reglementering van het arbeidscontract” en van “de sociale verzekering” (wat we vandaag de sociale zekerheid noemen).10
(...) Als Vandervelde zegt dat zijn minimumprogramma een “onmiddellijk programma” is, wil hij eenvoudig zeggen voor welke eisen de partij op dat moment moet vechten. Maar waarom legt hij er de nadruk op dat er vandaag voor het minimumprogramma moet gevochten worden... als het niet is om duidelijk te maken dat er vandaag niet moet gevochten worden voor “het algemeen programma”?
(....) Vandervelde zegt dat het proletariaat nog niet klaar is voor de revolutie. Maar gaat Vandervelde zich inspannen om het proletariaat voor te bereiden op de revolutie? Neen. De voorbereiding en de rijping zijn bij hem slechts een voorwendsel om “de plotselinge overgang van het kapitalistische regime naar het socialistische regime” nooit te maken.(...)
Het volgende commentaar van Stalin is dan ook pertinent van toepassing op de uiteenzetting van Emile Vandervelde en op al diegenen die dezelfde weg volgen: “Voor de reformist betekent de hervorming alles; het revolutionaire werk is voor hem bijzaak, iets om over te praten, om de massa”s zand in de ogen te strooien. Daarom wordt de hervorming bij de reformistische tactiek, onder de verhoudingen van de burgerlijke heerschappij, onvermijdelijk tot een werktuig van de versterking van deze heerschappij, tot een werktuig van de ontbinding van de revolutie.”11 12


Nu terug over de tekst ““Een revolutionaire partij in stakingen.- Lessen uit de campagne tegen het Globaal Plan '93” (Marxistische Studies no. 26, november 1995 )
Hoewel gesteld wordt dat het HOOFDPUNT het “spontaneïsme en economisme” is (en wat dus eigenlijk moet geformuleerd worden als “het hoofdprobleem is het REFORMISME”) is het EERSTE “probleem” dat wordt behandeld.... het (apolitieke, onduidelijke, zonder typering van KLASSEKARAKTER) “intellectualisme”! De meeste stellingen die “tegen het intellectualisme” hier worden geformuleerd, zullen in punt 2. “Tegen het economisme” BESTREDEN worden. Ook worden bepaalde termen en omschrijvingen hier verkeerd gebruikt, hetgeen misleidend is.

1. Tegen het intellectualisme: het was correct om de hele partij te mobiliseren voor een campagne "algemene staking".
De hele partij is op "oorlogsvoet" gebracht om te werken aan een algemene staking. (...)
De bestaansreden van de partij is de massa's te winnen voor de revolutie. Het is doorheen de deelname aan de klassenstrijd dat de partij zich versterkt, aan invloed wint. De partij kan geen voorhoederol opnemen indien ze die niet waar maakt doorheen de strijd van de massa's.
We verwerpen de "fasentheorie" die zegt dat de partij in de beginfase alleen politieke propaganda moet voeren en niet moet proberen haar stempel te drukken op het verloop zélf van de strijd.(...)
De partij zal nooit de leiding kunnen nemen van de revolutie indien ze niet vecht om als leidende kracht op te treden in de strijd van de massa's. De uitwerking van de lijn, de studie van de theorie moet in dienst staan van de taken die men opneemt in de klassenstrijd. Dit is waar voor elke fase van de partijopbouw. (...)
Geen commentaarpartij maken, maar strijden voor de leiding van de klassenstrijd
Strijden tegen het intellectualisme betekent dat de partij strijdt voor haar autonome visie op de inhoud (de ordewoorden, de eisen) en het verloop van de klassenstrijd (de actie-ordewoorden). Deze visie verdedigt ze in de vakbonden en rechtstreeks naar de massa's (door pamfletten, discussies...).

Begin 1993 werd een seminarie gehouden over de toepassing van het boek Tweeërlei Tactiek van Lenin op onze taken in de klassenstrijd. De voorbereidingstekst stelt terecht:
"Wij staan voor de taak van de socialistische revolutie. Deze revolutie is niet aan de orde vandaag. Maar zij wordt voorbereid doorheen de veelvuldige gedeeltelijke strijdbewegingen tegen bepaalde aspecten van de kapitalistische uitbuiting. Wij kunnen naar analogie (en rekening houdend met de verschillen over het soort revolutie) de principes die Lenin in Tweeërlei Tactiek heeft gedefinieerd, toepassen op hoe wij omgaan met stakingen. Inderdaad, voor elke staking of voor elk sociaal probleem zijn er twee lijnen mogelijk: een revolutionaire lijn en een reformistische lijn, verdedigd door de reformistische partijen en hun agenten in de vakbeweging. Op deze laatste kunnen we in het algemeen toepassen wat Lenin over de liberale burgerij zegt. Hun benadering leidt tot compromissen met de burgerij en leert de arbeiders zich eeuwig aan de kapitalistische uitbuiting te onderwerpen. De benadering van de revolutionairen moet zo zijn dat de arbeiders hun antikapitalistische strijd tot op het bot voeren en dat zij door hun strijd en door de activiteit van de partij leren zich van het kapitalistische juk te bevrijden.
Ten tijde van de mijnsluitingen stelde dit zich als volgt: gingen wij een echt revolutionaire staking hebben of gingen wij een heruitgave meemaken van de manier waarop de reformistische leiders het verzet tegen de herstructureringen in de staalsector hebben geleid (arbeidsplaatsen laten verloren gaan in ruil voor beloften van reconversie)?
"
Het is intellectualisme de propaganda voor het socialisme en 'de politieke taken van de partij' in te roepen om zich niet echt te engageren in de klassenstrijd, om aan de rand te blijven staan en 'politieke commentaar' te leveren. In de voorbereiding van de mijnstaking in '86 kwam het hierop neer:
"Wij hadden gedurende 5 jaar propaganda gemaakt tegen de sluitingen, de geesten voorbereid, enz. Begin februari 1986 brak het uur van de waarheid aan: ofwel zetten wij onze woorden in daden om, ofwel gingen wij de strijd van de mijnwerkers en al onze mooie woorden verraden. Dat was de inzet. Op dat moment krijgen we te maken met opportunisme van intellectualistische aard. Plots ontdekt men de politieke propagandataken voor het socialisme om zich van de concrete verantwoordelijkheid af te maken.
De analogie tussen dit opportunisme en dat van de neo-iskristen in 1905 is tamelijk frappant. Lenin bekritiseert de 'suivisten', die, wanneer de burgeroorlog uitbreekt, zoals altijd genoegen nemen met woorden, zonder concrete ordewoorden te formuleren om over te gaan tot de actie. Hij zegt 'dat de opportunisten niet begrijpen dat het uur van de revolutie verschilt van de gewone dagelijkse uren... en dat de geestesgesteldheid, de geestdrift en de overtuiging van de massa 's moeten worden omgezet en veranderen in actie.'. Hij voegt er aan toe 'dat op dat moment de actie uit te weg gaan en daarvoor de psychologische omstandigheden en de propaganda in het algemeen inroepen, vervallen is in dode en steriele theorie, in de casuïstiek, of de revolutie verraden. De opportunisten begrijpen niet dat er ogenblikken zijn in de geschiedenis dat de kritiek van de wapens volgt op het wapen van de kritiek' (Tweeërlei Tactiek, Hoofdstuk 8).
In Limburg was begin februari '86 de tijd van de 'kritiek van de wapens' aangebroken. Dan afkomen met algemene opvoedingstaken om de partij te verbieden het probleem van de actie op te lossen is volledig vergelijkbaar met de houding van de neo-iskristen die afkomen met de lessen uit Wat te doen? (die zij overigens hadden geweigerd toe te passen) op een moment dat men zich niet meer kon beperken tot de propaganda maar moest overgaan tot het leiden en organiseren van de massabeweging.

Lenin zegt ook dat 'het verschil tussen opportunisten en revolutionairen niet alleen tot uiting komt in het feit dat deze laatsten de noodzaak van de opstand propageren, maar dat zij zich ook met het praktische en organisatorische aspect van deze opstand bezighouden.' Het algemene principe is dat de partij verantwoordelijk is dat het cruciale probleem correct wordt opgelost. In Limburg ging niemand anders dan wij dat doen, en wij hadden er de mogelijkheid voor. Deze taak weigeren in naam van welk marxistisch-leninistisch principe dan ook, is het marxisme-leninisme misbruiken om verraad te rechtvaardigen. Het is de breuk tussen theorie en praktijk organiseren. Het is een teken van revisionisme." (...)
In stakingen stelt zich uiteindelijk dezelfde vraag als voor de revolutie
: (...)
De partij heeft een visie op de ontwikkeling van de praktische strijd, op de ordewoorden, op het soort acties die aangewezen zijn en die visie wordt bepaald door onze revolutionaire opstelling. Die visie is dus tegengesteld met die van het reformisme. In Tweeërlei Tactiek ontleedt Lenin de programma's en de ordewoorden van de revolutionaire en van de opportunistische sociaal-democratie met betrekking tot de burgerlijk democratische revolutie.
"Juiste tactische ordewoorden van de (revolutionaire) sociaal-democratie hebben thans een bijzonder belangrijke betekenis voor de leiding van de massa's. Niets is in een revolutionaire tijd gevaarlijker dan het onderschatten van de betekenis van beginselvaste tactische ordewoorden.... (Het opportunisme) spreekt geringschattend over de betekenis van de ordewoorden en tactische besluiten, die vooruit zijn op het gebeuren en de weg wijzen, die de beweging doorheen een reeks van mislukkingen en dwalingen loodsen". (Tweeërlei Tactiek, Voorwoord) (...)
De partij bepaalt een autonome lijn, die de belangen van de massa's (en niet de standpunten van de vakbondsleiders) als vertrekpunt neemt en een alternatief uitwerkt tegenover de plannen van de burgerij. De enige kracht die dit programma kan afdwingen zijn de massa's, terwijl de vakbondsleiding erop rekent om enkele kleine toegevingen te bekomen op het programma van de burgerij.
"Lenin zegt dat achter alle mooipraterij van de opportunisten de schrik zit om verder te gaan dan wat aanvaardbaar is voor de burgerij. Door dit te doen maakten zij van het proletariaat en zijn partij een gevangene van de burgerij. (Tweeërlei Tactiek) Op dezelfde wijze drukt het opportunisme van intellectualistische aard de vrees en de angst uit om verder te gaan dan wat aanvaardbaar was voor de rechtse vakbondsleiders."
Hoe klaarder we ons profileren door een revolutionaire opstelling in de staking, hoe beter we geplaatst zijn om de politieke opvoeding van de massa's aan te pakken. Het omgekeerde is ook waar: men kan het proletariaat niet 'opvoeden' in de grote principes van de revolutie en het socialisme terwijl men zich niks bekommert om het succes van de strijd die de werkers aan het voeren zijn.
Tijdens de strijd tegen het globaal plan is drie maal per week een dergelijke klassenanalyse gemaakt van de krachten op het terrein. Daaruit zijn telkens politieke conclusies voor propaganda en agitatie getrokken. De kritiek is niet dat dit gebeurd is, de kritiek is dat de "politiek" overwegend hiertoe is gereduceerd en dat de onmiddellijke noden van de klassenstrijd méér aandacht en ruimte hebben gekregen dan de strategische taken van de partijopbouw (zie verder).13

Met de punten die hier “bestreden” worden in de “strijd tegen het intellectualisme” (“de fasentheorie” en “de partij als commentaar-partij”) worden omschrijvingen gegeven die AFWIJKEN van de beschrijving die normaal gebruikt wordt. Door Lenin worden “de fasentheorie” en “het louter commentaar geven op de klassenstrijd” als kenmerken van het economisme (of het latere reformisme) beschouwd.


2. Tegen het economisme: de partij heeft één strategische taak, de revolutie voorbereiden (...)
Er kan geen breuk gemaakt worden tussen deze strategische opdracht, het werken aan de revolutie en de taken in de klassenstrijd.
Er is door de leiding een lijn aangegeven die in grote mate steunt op een eenzijdige verwerking van de mijnstaking van 1986
Eén van de belangrijkste basisteksten die in de feiten het optreden hebben bepaald is de tekst van '86 over Partij, vakbond en stakingscomités. Het is de tekst waarin het concept van "drie pijlers" (veroveren van de massa door openlijke propaganda, werk in de vakbond, werking van de vriendenkringen) is uitgewerkt. Alhoewel hij hoofdzakelijk handelt over de verhouding tussen werk in de vakbond en autonome partijwerking, verklaart hij in grote mate de overheersende aandacht die besteed werd aan het loswerken van de strijd. De nadruk ligt er op de strijd tegen het intellectualisme, tegen het niet vechten voor de leiding van de klassenstrijd. Maar hij duwt de partij in een richting van activisme en spontaneïsme.
Die lijn is verder theoretisch gestaafd met een eenzijdige lezing van teksten van Lenin. Ze is uitgewerkt in vroegere vormingsteksten over de toepassing van Tweeërlei Tactiek en Nieuwe taken, nieuwe krachten.
2.2. Er is op basis van deze teksten een gangbaar standpunt ontstaan over de "dubbele taak" van de partij: de politieke leiding nemen en ook de economische strijd leidenDeze opsplitsing houdt gevaren in omdat ze niet vertrekt vanuit de éne strategische hoofdtaak, de revolutie voorbereiden. In de praktijk stellen we vast dat ze dikwijls leidt tot het verzinken in de directe taken van de staking. Als de partij volle verantwoordelijkheid draagt voor het lostrekken en ontwikkelen van de strijd wordt zeer snel de gehele activiteit daarop afgestemd en verdwijnen de politieke taken op de achtergrond. In de feiten leidt de "dubbele taak" tot de stappentheorie: eerst de economische strijd, daarna het socialisme.
We moeten alle taken in de klassenstrijd bekijken vanuit het winnen van de voorhoede en de massa's voor de revolutie. We moeten in de taakstelling de grootste aandacht besteden aan de politiek beslissende overwinningen die we willen halen. We moeten onze kop breken over initiatieven en een aanpak die niet in de lijn van de "spontane gang van zaken" liggen, om kwalitatieve inzichten bij te brengen die politieke horizonten openen. Het belang dat we hechten aan bepaalde initiatieven kan niet alléén vanuit de directe strijd bepaald worden. Solidariteitsbezoeken over de taalgrens kunnen veel efficiënter zijn om revolutionaire inzichten bij te brengen dan acties rond het eigen bedrijf. De partij moet initiatieven nemen die het gezichtsveld opentrekken, die politieke discussies op gang brengen.
Elke communist heeft één taak: de revolutie doen vooruitgaan. Het ABC van het marxisme leert dat dit bewustzijn niet "spontaan" opduikt in de klassenstrijd. Lenin:
"De sociaal-democratie staat niet gewoon in dienst van de arbeidersbeweging: zij is 'de samensmelting van het socialisme en de arbeidersbeweging', haar taak is om in de spontane arbeidersbeweging de duidelijk gedefinieerde socialistische idealen binnen te brengen, ze te verbinden met de socialistische overtuiging die op het niveau van de moderne wetenschap moet staan, ze verbinden met een systematische politieke strijd voor democratie als middel om het socialisme te verwezenlijken. Met andere woorden, deze spontane beweging te laten samensmelten met de activiteit van de revolutionaire partij tot een onlosmakelijk geheel." (Oeuvres, Deel 4, Notre tâche immédiate, p.223)
2.3. De formulering van de _"dubbele taak" werd geargumenteerd met een eenzijdige lectuur van o.a. Tweeërlei tactiek en Nieuwe taken, nieuwe krachten
Uit de studie van die teksten is op eenzijdige manier alléén de strijd tegen het intellectualisme naar voor gehaald: "Zijn we een partij van de propaganda of een partij van de praktische klassenstrijd?"

Vanuit een lineaire vergelijking tussen de taken van de partij tijdens de opstand van 1905 en de economische strijd, komt eenzijdig de nadruk te liggen op de volledige verantwoordelijkheid van de partij voor het lostrekken en praktisch leiden van de strijd."Lenin spreekt over democratische revolutie en zijn essentiële boodschap is dat de revolutionaire partij deze revolutie moet leiden, ze moet doordringen met haar programma voor deze revolutie. Dat is de beste voorbereiding op de socialistische revolutie. Bij ons is de democratische revolutie gebeurd. Wij staan voor de taak van de socialistische revolutie. Deze revolutie is niet aan de orde van de dag. Maar deze revolutie wordt voorbereid doorheen de veelvuldige gedeeltelijke strijdbewegingen tegen bepaalde aspecten van de kapitalistische uitbuiting. Wij kunnen naar analogie (rekening houdend met de verschillen in het type revolutie) de principes die Lenin in Tweeërlei Tactiek bepaalt, toepassen op de manier waarop wij stakingen benaderen." (Vorming Tweeërlei Tactiek)
Het op gelijke voet zetten van de taken van de partij in de opstand en in de economische strijd brengt een mentaliteit in het partijwerk van "het is nu of nooit", van "het is onze verantwoordelijkheid als er geen staking komt". De partij wordt opgezadeld met de volle verantwoordelijkheid voor het doen lukken van de actie. Dit moet onvermijdelijk leiden tot activisme en spontaneïsme.
Dit wordt verder geargumenteerd met de stellingen waarin Lenin terecht de tegenstelling aanduidt tussen de "agerende" sociaal-democratie en de "redenerende" opportunisten. Het is correct dat de partij zich mee verantwoordelijk moet voelen voor het praktisch ontwikkelen van de klassenstrijd. Maar correcte stellingen op zich kunnen eenzijdig worden als ze worden verabsoluteerd of als enige het optreden gaan bepalen. In dit geval heeft het geleid tot economistische afwijkingen. We bouwen aan een politieke partij en niet aan een strijdcomité. Als het opperste criterium wordt, het loskrijgen van de klassenstrijd, dan wordt de partij meer en meer opgeslorpt door de directe problemen van de strijd. In de praktijk hebben de problemen van loswerken van de algemene staking en van "doorbreken", een groot deel van het interne partijleven en het grootste deel van de discussies met delegees beheerst.
Lenin stelt in Nieuwe taken (Oeuvres, deel 8, pp.209-219) dat de nieuwe situatie een toevloei van krachten meebrengt, dat het legale werk verzekerd is zodat de partij zich kan concentreren op haar politieke taken."In het begin van de beweging moest de sociaal-democratie voornamelijk een bijna uitsluitend educatief werk verrichten, bijna al haar krachten toespitsen op de economische agitatie. Maar stilaan worden deze taken meer en meer en één voor één overgenomen door nieuwe krachten, door bredere lagen die in de beweging gekomen zijn. De revolutionaire organisaties nemen meer en meer de echte politieke leiding in handen; hun specifieke taak bestaat erin te wijzen op de sociaal-democratische conclusies uit het arbeidersprotest en de uitingen van ontevredenheid van het volk."
Tijdens de voorbereiding van de mijnstaking in '86 is gesteld dat dit verschillend is van onze situatie, waarin de vakbondsleiding de strijd saboteert. Daaruit volgde de "dubbele taak" van de partij. De partij moet niet alleen de politieke leiding nemen maar ook de klassenstrijd zélf organiseren want als hij aan de vakbondsleiding wordt overgelaten, komt hij er niet. Dit concept is uitgeschreven in de tekst Partij, vakbond en stakingscomités (1986). De klemtoon ligt op de verantwoordelijkheid van de partij voor het lostrekken van de strijd. In dat concept kadert ook de idee van de "drie pijlers" van de partij: het realiseren van de dubbele taak verloopt langs 1. de rechtstreekse agitatie en propaganda van de partij (pamfletten); 2. de werking van de vriendenkring; 3. de vakbondswerking.
De tekst stelt terecht dat een algemene staking niet vanuit de vakbondstop zal vertrekken en dus moet afgedwongen worden van onderuit, door zo breed mogelijk georganiseerde doorbraken vanuit de basis, steunend op een zo ruim mogelijke goedkeuring van het intermediair apparaat. Maar deze tekst geeft een scheefgetrokken beeld van de taken van de partij en van de vriendenkringen in de staking. Het zwaartepunt ligt op het "doorbreken" en de hoofdstrijd wordt gevoerd tegen de idee van "druk op de vakbond" en het "uitsluitend werken langs de vakbondsstructuren". In de praktijk oriënteert dat de activiteit van de vriendenkringen voornamelijk op het zélf organiseren van de strijd. (...)

III. De politiek op de commandopost
(...)
Een revolutionaire partij probeert, vertrekkend van de ervaringen van de massa's, fundamentele inzichten bij te brengen over kapitalisme, staat, revolutie en socialisme. Precies omdat de massa's veel vatbaarder zijn voor politiek, moeten onze inspanningen erop gericht zijn zo kwalitatief mogelijke vooruitgang af te dwingen en moeten we de stappentheorie bekampen (eerst goed werken in de economische strijd, daarna politiek). Vertrekkend van de concrete ervaringen van de massa's moeten we onze fundamentele inzichten in het kapitalisme binnenbrengen.
De weerstanden om 'aan politiek te doen' in stakingen situeren zich dikwijls alleen in ons eigen hoofd en niet onder de massa's. (...)
De partij verdedigt "directe" eisen die als doel hebben de massa's te oriënteren in antikapitalistische en revolutionaire richting, zonder dat ze op zich raken aan de grondvesten van het systeem. Het zijn herverdelingseisen en geen eisen die de eigendomsverhoudingen en het karakter van de staat veranderen. Er bestaat zeker de opvatting dat de "politiek" in de stakingsbeweging te herleiden is tot de agitatie voor het 6-puntenalternatief en de 32-urenweek. Dat politiek discuteren te herleiden is tot het ingaan tegen alle opvattingen die deze eisen in de weg staan, zoals "gelijke verdeling van de lasten", "concurrentievermogen", "realisme". Zeker, dit zijn aanknopingspunten voor het stellen van "welk maatschappijconcept" maar dit is op zich nog geen communistische politiek. We stellen vast dat vele arbeiders en delegees die met ons meegaan op het vlak van het "antikapitalistisch alternatief" afhaken op het "socialistisch alternatief".
De bedoeling van ons werk als communist moet zijn om de band te maken tussen onze opstelling in de economische strijd en onze overtuiging als communist. Daarop wordt uitvoerig ingegaan in het artikel: "Ons sociaal-economisch eisenprogramma en de strijd voor de socialistische revolutie".
1.3. Er is onbetwistbaar de tendens om "de politiek" te herleiden tot de inzichten die "de klassenstrijd vooruitbrengen"
In de tekst over Tweeërlei Tactiek wordt benadrukt dat we geen propagandapartij zijn die "politiek" beperkt tot opvoeding in het marxisme-leninisme en propaganda voor het socialisme. Er wordt vooral een intellectualistische opvatting over politiek gekritiseerd: "Deze minachting, deze onderschatting van de politieke taken in verhouding tot de spontane beweging, weerspiegelt juist het opportunisme."
De echte politieke taken bestaan erin om de beweging een juiste politieke oriëntatie te geven. Dit betekent dan vooral, de strijd winnen tegen gelijkmatige inlevering, voor de verwerping van het hele plan, tegen competitiviteitslogica, voor ons 6-puntenalternatief.
"Zullen wij in staat zijn van de juistheid van onze sociaal-democratische politiek en van onze verbindingen met het proletariaat... gebruik te maken om op de revolutie een proletarische stempel te drukken, om de revolutie niet alleen in woorden, maar metterdaad tot de werkelijk beslissende overwinning te drijven, om de onbestendigheid, de halfslachtigheid en het verraad van de democratische burgerij te overwinnen?" (Tweeërlei Tactiek, Voorwoord)
De analogie die gemaakt wordt tussen de economische strijd en de democratische revolutie van Lenin leidt tot economistische conclusies. Lenin toont aan dat de burgerlijk democratische revolutie een noodzakelijke etappe is en dat de revolutionairen die zo consequent mogelijk moeten voeren om de leiding uit handen van de burgerij te halen en de socialistische revolutie voor te bereiden. De stelling die eruit wordt afgeleid is: als wij de meest consequente vechters zijn in de economische strijd bakenen we ons 'politiek' af van de 'democratische burgerij', in dit geval van het reformisme. De revolutionaire lijn staat in dienst van de economische strijd.
Terwijl Lenin aantoont dat de opportunisten die de leiding aan de burgerij willen laten in de democratische revolutie, dezelfden zijn als de 'economisten' die enkele jaren voordien de 'politiek' van het proletariaat willen herleiden tot de economische strijd. Een eenzijdige lectuur van Tweeërlei Tactiek leidt tot een verwaarlozing van de politieke taken zoals die beschreven worden in Wat te doen?: het optrekken tot politieke inzichten die niet spontaan uit de klassenstrijd voortkomen. "Politiek" die niet recht-streeks ingrijpt op de problemen van de klassenstrijd worden eerder als intellectualisme beschouwd.
Het is de taak van de partij haar algemene politieke visies te doen doordringen: de noodzaak van het socialisme, het antiracisme, het oorlogsgevaar, de rol van de Europese eenmaking,.
... (...)
Het is niet juist dat de opbouw van onze krachten in de vakbond moet wijken voor de onmiddellijke noden van de klassenstrijd. In de vorming van Tweeërlei Tactiek wordt volgende stelling van Lenin gebruikt:
"Wij hebben ongetwijfeld nog veel te doen om de arbeidersklasse op te voeden en te organiseren, maar het komt er nu vooral op aan te weten waar het politieke zwaartepunt van deze opvoeding en deze organisatie moet liggen. In de vakbonden en de legale verenigingen of in de opstand?".
Dit is correct voor een periode van revolutie maar niet voor een algemene staking. De stelling van het "zwaartepunt op de opstand" kan gemakkelijk de taken van werking in de vakbond onder tafel vegen. In elke staking moet men een plan hebben voor inplanting in de vakbond. De ervaringen van de beweging tonen voor de honderdste keer dat de invloed op de massa's voor een belangrijk stuk verloopt langs de invloed op de delegees, dat het winnen van invloed op de lagere vakbondsniveaus een absolute prioriteit is voor de versterking van de partij.14

Het is duidelijk dat het OORSPRONKELIJKE analyse-rapport, als voorstel ingediend bij het Centraal Comité in de EERSTE plaats ging over een “rectificatie tegen het spontaneïsme en economisme” (in na volging van het Vijfde Congres) Daar waar het probleem van “intellectualisme” op het Vijfde Congres werd gesteld, was dit op TWEEDE (ondergeschikte) plaats. EIGENLIJK is door een zeker dogmatisme van het EIGENLIJK probleem “REFORMISME” twee minder duidelijke problemen gemaakt (1. het hoofdprobleem “spontaneïsme” en 2. het “secundair” probleem “intellectualisme”) Aan het rapport, ingediend door Kris Hertogen, is (wellicht verwijzend naar het Vijfde Congres) het “intellectualisme” als probleem toegevoegd, EN HET GELIJK ALS EERSTE PROBLEEM GESTELD. Dit kan niet anders dan een BEWUSTE revisionistische manipulatie zijn!

1http://marx.be/nl/content/archief?action=get_doc&id=22&doc_id=64. Nummer 26, publicatiedatum: 0000-00-00 Copyright © EPO, Marxistische Studies en auteurs — Overname, publicatie en vertaling zijn toegestaan voor strikt niet-winstgevende doeleinden, “Een revolutionaire partij in stakingen.- Lessen uit de campagne tegen het Globaal Plan '93”, Rapport goedgekeurd door het Centraal Comité van de PVDA, 15 september 1994
2Lenin, Que faire?, in Oeuvres Deel 6, Editions sociale Parijs en Editions du Progrès Moskou, 1965, p. 404. Zie Lenin Wat te doen?, Uitg.Pegasus, Amsterdam, 1977, p.64.
3Ibidem, p. 397 en Ibidem p. 57.
4Ibdidem, p.401 en Ibidem p. 61.
5Ibidem, p. 442 en Ibidem p.105.
6Vandervelde Emile, Faut-il changer notre programme, Uitg.Progres, Moskou, 1970, p.54 en 56-57
7Uit “Hoofdstuk 3 Vier Assen om de Partij te rectificeren”, in “de Partij van de revolutie”, EPO, 1996.
8http://marx.be/nl/content/geschiedenis-van-de-cp-bolsjewiki?doc=3_II_Mensjewiki.htm
9 E. Vandervelde, Faut-il changer notre programme?, uitg. L'Eglantine, Brussel, 1923, p.279.
10 E. Vandervelde, op.cit., p.283-285.
11 Stalin, Over de grondslagen van het Leninisme, Keuze uit zijn werken, deel 1, p.90
12 http://marx.be/nl/content/archief?action=get_doc&id=22&doc_id=77, Nummer 26, november 1995, Copyright © EPO, Marxistische Studies en auteurs — Overname, publicatie en vertaling zijn toegestaan voor strikt niet-winstgevende doeleinden.“ Ons sociaal-economisch eisenprogramma en de strijd voor de socialistische revolutie” Politiek Bureau PVDA. Dit artikel handelt over het probleem van de relatie tussen het sociaal en economisch programma van de PVDA en de strijd voor het socialisme
13http://marx.be/nl/content/archief?action=get_doc&id=22&doc_id=64. Nummer 26, publicatiedatum: 0000-00-00 Copyright © EPO, Marxistische Studies en auteurs — Overname, publicatie en vertaling zijn toegestaan voor strikt niet-winstgevende doeleinden, “Een revolutionaire partij in stakingen.- Lessen uit de campagne tegen het Globaal Plan '93”, Rapport goedgekeurd door het Centraal Comité van de PVDA, 15 september 1994

14http://marx.be/nl/content/archief?action=get_doc&id=22&doc_id=64. Nummer 26, publicatiedatum: 0000-00-00 Copyright © EPO, Marxistische Studies en auteurs — Overname, publicatie en vertaling zijn toegestaan voor strikt niet-winstgevende doeleinden, “Een revolutionaire partij in stakingen.- Lessen uit de campagne tegen het Globaal Plan '93”, Rapport goedgekeurd door het Centraal Comité van de PVDA, 15 september 1994

13-04-2015

Eerste 'rectificatie' in oorspronkelijke lijn van 5e congres - eenheid rond communistische identiteit – was door Kris Hertogen


Op basis van de geamendeerde en gestemde teksten van het 5de PVDA-congres in 1995 is het boek “de Partij van de revolutie” samengesteld, waarin gesteld werd: De beestachtigheid van dit imperialistisch systeem kent geen limieten. Alleen de volksopstand en de socialistische revolutie kunnen een einde maken aan dit barbaarse systeem. In die revolutie speelt de communistische partij als subjectieve factor, met haar politieke lijn en haar organisatie-vermogen, de voornaamste rol.1 Het vijfde congres diende uit te maken in hoeverre de politieke lijn (en de eenheid hierrond!) en het organisatie-vermogen van de Partij van de Arbeid van België maakte dat zij zo'n communistische partij kon zijn. Het congres bracht een aantal zaken aan het licht die moesten worden gerectificeerd en verbeterd. Daar het boek “de Partij van de revolutie” opgesteld is aan de hand van de gestemde congresdocumenten, is het boek zélf ook onderhevig aan bepaalde nog op het congres vastgestelde gebreken (en die dan NA het congres zeker moesten worden aangepakt) De kaders, die de teksten als voorstellen hebben ingediend, zoals ook de congresdeelnemers, die deze teksten hebben geamendeerd en gestemd, waren OP het congres zelf ook nog onderhevig aan die politieke en ideologische fouten, waarvan besloten was om die onmiddellijk na het congres ze te gaan recticeren. (OPM. ik zelf was toen ook congres-afgevaardigde....)
Zo wordt in de Inleiding van “Partij van de revolutie” gesteld dat er een grote politieke eenheid is in de PVDA. OP het congres zélf wordt dan toch opgemerkt dat het met die eenheid rond (en de assimilatie van) de politieke lijn toch niet zo goed was! En zo wordt in het boek “de Partij van de revolutie” steeds de noodzaak van een politieke eenheid beklemtoond en TEGELIJKERTIJD (maar dan wat verderop) iedere keer weer veronderstelt dat die politieke eenheid er is en dat het geweten is en dat vaststaat wat die INHOUD is van die “politieke lijn waarrond men het zo roerend eens is”.
De conclusie is, NADAT werd beklemtoond dat er een probleem was met de EENHEID rond, en de ASSIMILATIE van de POLITIEKE lijn: Ook al heeft de onze partij nog talrijke politieke zwakheden, ons belangrijkste probleem vandaag is de organisatorische achterstand.2
De INZET van Vde congres is: «collectieve formulering van de strategie (politieke lijn) en bepaling van de commmunistische identiteit, en het bereiken dat de bewuste keuze wordt gemaakt (omvorming van wereldopvatting of ideologie) van ieder lid (vrijwillig lid geworden) voor plicht (als lid van de communistische partij) van assimilatie van die politieke lijn.» Maar OP het congres zélf reeds, wordt deze inzet reeds subtiel «bestreden» door de te bepalen dat er een politieke «eenheid» wordt verondersteld waardoor de ORGANISATIE-principes het belangrijkste probleem wordt.
In Hoofdstuk 3. wordt het plan geformuleerd, hoe van de PVDA (en al haar leden en kaders) echt “de Partij van de revolutie” maken: “Vier assen om de Partij te rectificeren”. Er wordt slechts gesuggereerd dat die “vier assen”, één eengemaakt plan zijn en dat de “vier assen” bij elkaar horen.
In de voorgaande hoofdstukken was dan nog sprake van (een zekere mate van) een politieke en ideologische verantwoording van de daar ook geformuleerde maatregelen en organisatorische richtlijnen. In die politieke en ideologische duiding werd dan nog iedere keer geprobeerd te bewijzen, dat het de bedoeling was om de eenheid te (her)bevestigen dat de PVDA een communistische en dus revolutionaire partij wilde zijn, hetgeen inhield dat de PVDA een POLITIEK eenheid had over de te volgen strategie vervat in haar programma. Die strategie hield in: de voorhoede van de arbeidersklasse (die de revolutionaire klasse was wier OBJECTIEVE belangen TEGEN het kapitalisme waren gericht) organiseren om zo van het grootste deel van de arbeidersklasse het bewustzijn doorheen de te voeren klassenstrijd te kunnen verhogen zodat zij zich zou organiseren om de revolutie door te voeren. Ideologisch moest alles erop gericht zijn om de leden van de PVDA te doen kiezen voor inplanting in de arbeiderklasse.
Het leninistische principe van “de communistische partij als georganiseerde voorhoede van de arbeidersklasse” is dialectisch: de voorhoede VAN de arbeidersklasse betekent TEGELIJKERTIJD integraal DEEL uitmaken van de arbeidersklasse. (communisten – VOORHOEDE -, die als arbeider werken – en dus DEEL uit maken van de arbeidersklasse)
Hoewel in hoofdstuk 3 er wordt gesuggereerd dat “de 4 Assen om de partij te rectificeren” een geheel vormen en elkaar veronderstellen en gezamenlijk beantwoorden aan de politieke en ideologische doelstellingen staat bijvoorbeeld de “3e As - Het bureaucratisme bestrijden, de banden met de massa's versterken”- volledig “los” van bijvoorbeeld “as 2 - De politiek op de commandopost stellen'. Er is in “as 3” geen sprake meer van de PVDA als voorhoede van de arbeidersklasse.
Er is (héél formeel) sprake van “revolutie”, maar in een verre verre toekomst..... 'INTUSSEN moeten wij “de massa's” winnen voor ons IMAGO, we moeten ons POPULAIR maken, we moeten zeker niet “te overhaast” werken, kijken of we één of meerdere punten (van HERVORMING?) kunnen overbrengen'.

De eerste “rectificaties” nog wel in overeenstemming met de OORSPRONKELIJKE doelstellingen van 5e congres

In Marxistische Studies nr 26 verscheen “Een concreet bilan over de werking van de PVDA in de strijd tegen het globaal plan van 1993” Dit was een rapport opgesteld door Kris Hertogen die toen Nationaal kader was voor de werking in de bedrijven en de vakbonden.
“De essentie van de kritiek luidt: de directe problemen van de klassenstrijd hebben het politieke werk verdrongen. Het interne en het externe werk (voornamelijk de discussies met delegees) is eenzijdig overheerst door de tactische problemen om de staking los te trekken ("doorbreken") omdat er een economistische opvatting is over de taken van de partij in de klassenstrijd. Dit heeft als gevolg dat de interne versterking van de partij, de politieke verovering van de massa's en de strategische inplanting in de vakbonden niet centraal staan in het leidinggeven. (...) Het hoofdpunt in de beweging tegen het globaal plan was spontaneïsme en economisme.(....)
Het is een periode die objectief gunstig is voor het communisme. Tegen de verrotting van het systeem kan alleen een ander systeem een oplossing bieden. We moeten ons als communist profileren en op het niveau van de massa durven uitkomen voor het socialisme als alternatief. (...)
De bestaansreden van de partij is de massa's te winnen voor de revolutie. Het is doorheen de deelname aan de klassenstrijd dat de partij zich versterkt, aan invloed wint. De partij kan geen voorhoederol opnemen indien ze die niet waar maakt doorheen de strijd van de massa's. (...)
De partij zal nooit de leiding kunnen nemen van de revolutie indien ze niet vecht om als leidende kracht op te treden in de strijd van de massa's. (....)
Maar zich bekommeren om het verloop van de klassenstrijd betekent niet dat de partijactiviteit erdoor mag gedomineerd worden. (....)
Doorheen de meningsverschillen over de praktische klassenstrijd proberen we duidelijk te maken dat er fundamentele maatschappij-opvattingen botsen. Men moet dus permanent een analyse maken van de strategie en de tactiek van de burgerij (regering, patronaat, partijen) en een analyse van de vakbond (de punten van akkoord of tegenstelling). De partij bepaalt een autonome lijn, die de belangen van de massa's (en niet de standpunten van de vakbondsleiders) als vertrekpunt neemt en een alternatief uitwerkt tegenover de plannen van de burgerij. De enige kracht die dit programma kan afdwingen zijn de massa's, terwijl de vakbondsleiding erop rekent om enkele kleine toegevingen te bekomen op het programma van de burgerij. (....)
De bestaansreden van de partij is de massa's winnen voor de revolutie. De fundamentele vraag, die men moet stellen doorheen de verschillende fazen en etappes van de klassenstrijd, luidt: doen we de zaak van het communisme vooruitgaan of niet. (...)
Er kan geen breuk gemaakt worden tussen deze strategische opdracht, het werken aan de revolutie en de taken in de klassenstrijd. (....)
Elke communist heeft één taak: de revolutie doen vooruitgaan. Het ABC van het marxisme leert dat dit bewustzijn niet "spontaan" opduikt in de klassenstrijd. Lenin:
"De sociaal-democratie staat niet gewoon in dienst van de arbeidersbeweging: zij is 'de samensmelting van het socialisme en de arbeidersbeweging', haar taak is om in de spontane arbeidersbeweging de duidelijk gedefinieerde socialistische idealen binnen te brengen, ze te verbinden met de socialistische overtuiging die op het niveau van de moderne wetenschap moet staan, ze verbinden met een systematische politieke strijd voor democratie als middel om het socialisme te verwezenlijken. Met andere woorden, deze spontane beweging te laten samensmelten met de activiteit van de revolutionaire partij tot een onlosmakelijk geheel." (Oeuvres, Deel 4, Notre tâche immédiate, p.223) (...)
Communisten putten hun optimisme uit het wetenschappelijk inzicht dat het kapitalisme historisch veroordeeld is en dat de massa's door het failliet van het kapitalisme gedreven worden in de richting van de revolutie. De voorwaarden waarin de algemene staking losbreekt kunnen niet geforceerd worden, ook niet door de grootste partijinzet. Als de algemene staking niet vandaag uitbreekt dan breekt ze wellicht morgen uit. Dit inzicht is belangrijk om een houding van "nu of nooit" te vermijden.
Het historisch materialisme toepassen betekent ook erkennen dat de staking niet de hoogste vorm is van de klassenstrijd. Het kan een belangrijke episode zijn maar het is hoe dan ook maar een episode in de voorbereiding van de revolutionaire opstand. Dit besef bepaalt ook hoe we onze taken stellen in een stakingsbeweging. Wat ons in de eerste plaats interesseert is de vooruitgang van het klassenbewustzijn en de vooruitgang van de partij. (....)
Een revolutionaire partij probeert, vertrekkend van de ervaringen van de massa's, fundamentele inzichten bij te brengen over kapitalisme, staat, revolutie en socialisme. Precies omdat de massa's veel vatbaarder zijn voor politiek, moeten onze inspanningen erop gericht zijn zo kwalitatief mogelijke vooruitgang af te dwingen en moeten we de stappentheorie bekampen (eerst goed werken in de economische strijd, daarna politiek). Vertrekkend van de concrete ervaringen van de massa's moeten we onze fundamentele inzichten in het kapitalisme binnenbrengen.
De weerstanden om 'aan politiek te doen' in stakingen situeren zich dikwijls alleen in ons eigen hoofd en niet onder de massa's. Het zijn de vijanden van de arbeidersklasse die pleiten voor 'geen politiek', tegen 'beïnvloeding van buitenuit'. (....)
In het bilan over de strijd tegen het begrotingsplan van 1992 werd al gesteld:
"Meer in het algemeen moeten wij - ook op het vlak van de massa - meer propaganda (durven) maken voor het socialisme en ingaan tegen de anticommunistische propaganda. Het is zeker niet door onze kop in het zand te steken dat wij politiek zullen vooruitgaan. Daarbij moeten wij ook veel meer en vooral veel agressiever ingaan tegen de in de vakbonden (en onder de arbeiders) verspreide stelling dat de gebeurtenissen in het Oostblok 'het failliet van het socialisme en de planeconomie' bewezen hebben. De gebeurtenissen in het Oostblok bewijzen elke dag het failliet van het revisionisme en het kapitalisme. (...) Naar de voorhoede toe is dat nog veel meer een punt van inzet. Wij stoten hier zeer waarschijnlijk op één van de belangrijkste politieke hinderpalen voor de recrutering van voorhoede-arbeiders en -syndicalisten voor de partij." (....)
Eén van de belangrijkste vaststellingen die we moeten maken is dat vele delegees met wie we goed hebben samengewerkt in de strijd tegen het globaal plan, achteraf meemarcheren met het trotskistisch initiatief van Gauches Unies. Dikwijls winnen we hun vertrouwen op basis van juiste inzichten over de directe strijd, zonder een politieke strijd te voeren rond hun maatschappijopvatting. Dat is natuurlijk geen vaststelling die te herleiden is tot het optreden tijdens de beweging tegen het globaal plan, maar wijst op een algemeen koncept van economistische werking met die delegees. Ze maken uiteindelijk niet de breuk met het reformisme en onze taak is precies om op te sporen waarom, wat hen tegenhoudt, hoe we de weerstanden kunnen overwinnen. Het zijn in de meeste gevallen niet de discussies over het 6-puntenalternatief, maar wél over Stalin, de val van het socialisme, de superioriteit van het kapitalisme, het anarcho-syndicalisme, de partijopvatting, enz. die beslissend zijn. Kortom, we moeten als communist met hen werken.3

In dezelfde Marxistische Studies nr. 26 verscheen ook “Ons sociaal-economisch eisenprogramma en de strijd voor de socialistische revolutie” Ook dit was weer een rapport onder de verantwoordelijkheid van Kris Hertogen.
In de talrijke strijdbewegingen schuift de Partij van de Arbeid van België een economisch en sociaal eisenprogramma naar voor, (...).
Dat programma bevat eerst en vooral een luik over de begroting en de belastingen. Het doel is een herverdeling van de inkomens tot stand te brengen in het voordeel van de overheidsfinanciën en de werkers, op kosten van de kapitaalbezitters, bedrijven, financiële instellingen en gezinnen met een groot inkomen (....). Het economisch programma van de PVDA bevat ook een luik “werkgelegenheid”. De voornaamste eis is de verplichte, algemene invoering van de 32-urenweek, met volledig behoud van het direct en indirect loon (sociale bijdragen), met de verplichting tot bijkomende aanwervingen voor de ondernemingen en met afbouw van de flexibiliteit. De andere luiken van het economisch en sociaal programma gaan over specifieke sectoren, zoals de sociale zekerheid, de openbare diensten, de dienstensector, het onder wijs, de gemeentefinanciën, enz. (...)
Als we het bilan opmaakten van onze werking in die beweging en later in de verkiezingscampagne van 1994, hebben we vastgesteld dat er in de partij een tendens bestond om zich te verschuilen achter het economisch programma om zo onze fundamentele strategie, namelijk de socialistische revolutie, weg te moffelen. (...)
Bij het gebruik of de interpretatie van het economisch programma komt de opportunistische afwijking als volgt tot uiting: men gaat ervan uit dat het mininumprogramma overeenkomt met “de huidige fase” van de geschiedenis en dat de socialistische revolutie overeenkomt met een andere fase, die noodzakelijkerwijs later volgt. Vandaag vecht men “om de rijken te doen betalen”. Het socialisme, dat is voor later. We moeten daar dan ook niet te veel over spreken, want de objectieve omstandigheden en de massa's zijn er nog niet rijp voor. Dat is de fasentheorie.
In feite leidt die revisionistische theorie regelrecht naar het reformisme. Het reformisme ontkent de noodzaak van een revolutie om tot het socialisme te komen. Het vervangt de revolutie door een reeks hervormingen, een aantal kleine stappen die ons langzaamaan dichter bij het socialisme brengen. Maar het reformisme betekent in essentie dat de hervormingen in de plaats komen van de revolutie: voor de reformist wordt het socialisme gelijkgesteld met het kapitalisme “dat hervormd wordt”. (...)
Het volgende commentaar van Stalin is dan ook pertinent van toepassing (...): “Voor de reformist betekent de hervorming alles; het revolutionaire werk is voor hem bijzaak, iets om over te praten, om de massa”s zand in de ogen te strooien. Daarom wordt de hervorming bij de reformistische tactiek, onder de verhoudingen van de burgerlijke heerschappij, onvermijdelijk tot een werktuig van de versterking van deze heerschappij, tot een werktuig van de ontbinding van de revolutie.”4 (....)
(H)et doel waarvoor we vandaag vechten, is de omverwerping van de kapitalistische alleenheerschappij door de strijd van de massa's en de instelling van de dictatuur van het proletariaat. De volgende fase is die van de opbouw van het socialisme: onteigening van de produktiemiddelen, de organisatie van een planeconomie ten dienste van heel de bevolking, ontwikkeling van de socialistische democratie, versterking van de dictatuur tegen de oude uitbuitende klassen, strijd tegen het bureaucratisme, enz.
Onze tactische beslissingen moeten vandaag dan ook volledig bepaald worden door het doel van de socialistische revolutie. Wij zoeken naar mogelijkheden om het proletariaat op te voeden voor die historische taak. Wij zoeken naar middelen om de strijdbewegingen voor deeleisen te ontwikkelen, met het oog op de mobilisering, de bewustmaking, de organisatie en de eenmaking van de werkers, alsook de jongeren en bepaalde delen van de kleine burgerij, rond de communistische partij (de PVDA). Wij bevorderen die strijdbewegingen, met het doel het revolutionaire proces op gang te brengen.
Stalin zegt daarover: “Het is er niet om te doen dat de voorhoede de onmogelijkheid inziet van het instandhouden van de oude orde en de noodzakelijkheid van haar val. Het is er om te doen, dat de massa”s, de miljoenenmassa”s, deze noodzakelijkheid begrijpen en zich bereid tonen, de voorhoede te ondersteunen. Maar de massa's kunnen dit slechts begrijpen op grond van hun eigen ervaring. De taak bestaat hierin, de miljoenen massa's de gelegenheid te geven, om op grond van hun eigen ervaring, de noodzakelijkheid van de val van de oude macht in te zien en daarin, dat zulke strijdmethoden en organisatievormen op de voorgrond gesteld worden, die het de massa's zullen vergemakkelijken om op grond van de ervaring, de juistheid van de revolutionaire leuze in te zien.5 (....)
(We) mogen(...) geen enkele illusie laten bestaan over de mogelijkheid om het kapitalisme te “hervormen” door een herverdeling van de rijkdom. Die hervormingen kunnen hoe dan ook de kwalen die het systeem veroorzaakt, niet genezen, en nog minder ze voorkomen. De wortel van het kwaad, het privé-bezit van de productiemiddelen wordt er niet door aangetast.
Vandaag, op een moment dat talrijke verworvenheden van de arbeiders sneuvelen onder de heftige opstoten van de crisis, is het vergankelijk karakter van de pogingen om het kapitalisme te hervormen, meer dan duidelijk. In 1923 kwam Emile Vandervelde op voor de Sociale Verzekering. In 1945 werd de sociale zekerheid ingevoerd, in ruil voor het herstel van de kapitalistische orde, net na de oorlog. Wat blijft daar vandaag nog van over? Wat zal er binnen enkele jaren nog van over zijn? Gedaan met de gratis gezondheidszorg, ontmanteling van het systeem van het recht op individuele werkloosheidsuitkeringen, bedreiging van de pensioenen. En wat met de arbeidsomstandigheden? Onder het mom van de flexibiliteit heeft het patronaat de weekendrust en de 8-urendag afgeschaft. De werkzekerheid bij de openbare diensten zal binnenkort nog slechts een vage herinnering zijn. De index wordt versjacherd. Zelfs het stakingsrecht wordt afgebroken. (...)
Op (...) welke manier kunnen we het einde van dat systeem versnellen? Hoe kunnen we de socialistische revolutie voorbereiden, organiseren en leiden. Alle andere overwegingen, de problemen van tactiek en organisatie, de eisenprogramma's en de fronten, moeten in functie van die fundamentele kwestie bekeken worden.
Lenin: “Het vermogen de concrete weg of het bijzondere keerpunt der gebeurtenissen, waardoor de massa's dichter bij de werkelijke, beslissende, laatste, grote revolutionaire strijd worden gebracht, op te sporen, aan te voelen, juist te bepalen: dat is de voornaamste taak van het tegenwoordige communisme in West-Europa en Amerika”.6 Die woorden van Lenin dateren van 1920 maar zijn vandaag nog altijd actueel voor ons. (....)
We zullen het socialisme nooit bereiken zonder grote botsingen. De uitbuitende klassen zullen alle mogelijke middelen gebruiken om hun macht en hun privileges te behouden. De werkers zullen zware inspanningen en offers moeten leveren voor de revolutie. Die kan alleen maar slagen als de massa's klaar zijn, op politiek, moreel en organisatorisch vlak, om die offers en inspanningen te leveren. De massa' s zullen pas dan voor de revolutie vechten, als ze begrepen hebben, door eigen ervaring, dat het kapitalisme hen niets te bieden heeft.
Lenin: “Met de voorhoede alleen kan men niet overwinnen. De voorhoede alleen in de beslissende strijd werpen, zolang de gehele klasse, zolang de brede massa's niet het standpunt hebben ingenomen, dat zij de voorhoede hetzij directe steun verlenen, hetzij op zijn minst er een welwillende neutraliteit tegenover in acht nemen en de tegenstander van de voorhoede elke mogelijke steun ontzeggen, zou niet alleen een domheid, maar ook een misdaad zijn. Opdat echter werkelijk de gehele klasse, opdat werkelijk de brede massa's werkende en door het kapitaal onderdrukte mensen tot dat standpunt komen, is propaganda alleen, is agitatie alleen, onvoldoende. Daar is de eigen politieke ervaring van deze massa's voor nodig. Deze wet ligt aan alle grote revoluties ten grondslag”.7 8.

Zo was er ook het besluit - in navolging van de doelstelling van het 5e congres “maken dat ieder partijlid bewust de eenheid in politieke lijn nastreeft” - om het fundamenteel partijprogramma te actualiseren. Hierover en over de politieke motivatie voor ieder partijlid voor zelfstandige politieke studie kunnen we lezen in Marxistische Studies no 40:
De Partij van de Arbeid van België (PVDA) bereidt een nieuw partijprogramma voor. Het huidige dateert van 1979. We hebben drie teksten opgenomen die de PVDA gebruikt in de voorbereiding van dit nieuwe programma.
In eerste instantie hebben we een discussietekst opgenomen van Thomas Gounet over het studiewerk in de PVDA. Dit studiewerk moet volgens de auteur de basis leggen voor de uitwerking van de partijlijn rond alle essentiële kwesties. (....)
Thomas Gounet constateert in zijn artikel ook dat het dikwijls aan een wetenschappelijke werkmethode ontbreekt in het studiewerk. De lectuur is vaak te oppervlakkig, de bestaande ervaringen van revolutionaire organisaties worden onvoldoende samengevat en antwoorden op basisdocumenten van de burgerij en kleinburgerij blijven ontoereikend
Het programma van de Derde Internationale (...) is een belangrijke bron van inspiratie voor de voorbereiding van het programma van de PVDA. Het programma van de Derde Internationale analyseert de politieke situatie aan het einde van de jaren twintig. Het beschrijft de essentiële strategische en tactische taken die de communistische beweging moet vervullen. Het geeft ook de taken aan die zich stellen eens de politieke macht via een revolutie wordt veroverd. Dit concrete programma voor het socialisme kan heel wat enthousiasme wekken bij arbeiders en progressieve intellectuelen.
Het nieuwe programma van de Griekse Communistische Partij is eveneens opgenomen in dit nummer van Marxistische Studies. De Griekse CP, opgericht in 1918, heeft zich steeds geïnspireerd op de Oktoberrevolutie. De partij heeft een centrale rol gespeeld in de bevrijding van Griekenland van de nazi’s en in de strijd tegen het fascistische kolonelsregime. In de belangrijkste strijdbewegingen van de arbeidersklasse speelt de Griekse CP een grote rol.
Het programma dat de zij in 1996 uitwerkte heeft de verdienste zeer klare standpunten in te nemen rond alle sleutelkwesties: de noodzaak van de “omverwerping van het kapitalisme”, de noodzaak van een avant-garde partij van het leninistische type, het klaar typeren van het karakter van het imperialisme en het toenemend gevaar van oorlog onder het imperialisme, de noodzaak van de dictatuur van het proletariaat en de bevestiging van de noodzaak om onder het socialisme een nationaal geplande economie op te bouwen. Allemaal essentiële punten waardoor deze partij verschilt van de revisionistische partijen zoals we die kennen in verschillende landen van West-Europa.
Het programma onderlijnt ook dat “zoals de ervaring van de opbouw van het socialisme in de 20e eeuw heeft bevestigd, het onderschatten van de tegenstellingen (onder het socialisme) kan leiden tot serieuze antagonismen, het ondermijnen van de socialistische structuur, naar de versterking van de contrarevolutionaire elementen en het herstel van het kapitalisme.
De drie voorliggende teksten dienen als grondslag voor de discussies rond de uitwerking van het nieuwe programma van de PVDA. De PVDA wil beschikken over een programma dat als leidraad kan en moet dienen voor de strijd voor een nieuwe maatschappij. (...)
Marxistische Studies publiceert in dit nummer basisdocumenten die de aanpak en de uitwerking van een nieuw programma voor de PVDA onderbouwen.9

Het Vijfde Congres van de Partij van de Arbeid was het startpunt voor een reeks reorganisaties en heroriëntaties in de leiding van de partij. De studie vormde één van de behandelde problemen.(...)
Het Vijfde Congres legt sterk de nadruk op het belang van de studie. Het boek De partij van de revolutie preciseert: “De partijkaders moeten de marxistisch-leninistische leer bestuderen als een wetenschap. De kaders kunnen maar bijdragen tot de uitwerking van de politieke lijn in de huidige zeer complexe en snel veranderende wereld, wanneer zij de rijke ervaring die honderden miljoenen revolutionairen en communisten sinds meer dan een eeuw hebben verworven, studeren en assimileren.10 (...)
De studie vergt een effectieve inspanning: deze van de ontwikkeling van een politieke lijn die de partij doet vooruitgaan in de klassenstrijd. Deze theorie moet dus beantwoorden aan de belangen van de werkers en de progressieven en opgebouwd zijn in strijd met burgerlijke stellingen. (...).
Het objectief van de theorie is eerder om een serie verschillende praktijkervaringen te synthetiseren en er de gemeenschappelijke structuur uit te halen. De theorie is dan de formulering van deze gemeenschappelijke structuur die men terugvindt in de verschillende concrete situaties. (...)
De theorie dient om de analyse van concrete situaties te vergemakkelijken. In elk van deze situaties dient men de fundamentele structuur terug te vinden die toelaat de verbanden tussen de gebeurtenissen te begrijpen. (...) De theorie laat toe om niet iedere keer te moeten starten vanaf nul; zij maakt het mogelijk maar zich te baseren op sommige algemene wetten om een concrete situatie te analyseren. (...)
Tegenover een veranderende realiteit is de theorie zelf een permanent bouwterrein. Het volstaat niet een theorie gewoon toe te passen op elke concrete situatie. Men moet ook bestuderen in welk opzicht een specifieke situatie verschilt van een andere situatie waarvoor de theorie werd ontworpen. Het volstaat niet om bij elke analyse van een land of een economische situatie die zich voordoet, de stellingen van Marx te herhalen over de structuur van het kapitalisme, maar wel om te zien hoe zij concreet toepasbaar is en hoe zij moet aangevuld worden. Zo verrijkt de theorie zich. Maar dit betekent dat de uitwerking van nieuwe, steeds preciezere en meer uitgewerkte theorieën, een permanente studie en inspanning vereist om nieuwe kennis te verwerven. (...)
Het spontaneïsme, het economisme en het ouvrièrisme blijven belangrijke burgerlijke stromingen in de partij. De fundamentele studie wordt dikwijls verwaarloosd, zelfs misprezen. De idee dat alleen het werk in de arbeidersklasse echt revolutionair is, is sterk verankerd in de partij.
Onder het voorwendsel dat arbeiders geen theorie begrijpen, hetgeen trouwens niet bewezen is, doet men geen inspanningen meer tot theorievorming. In naam van de strijd tegen het intellectualisme, een burgerlijk standpunt dat de theorie om de theorie ontwikkelt, wordt het werk voor de uitwerking van de lijn herleid tot het geven van antwoorden op concrete situaties. Het in handen nemen van de praktische problemen leidt dan tot de liquidatie van het meer fundamenteel studiewerk. Het enige studiewerk dat men dan aanvaardt, bestaat in studies over onmiddellijke fenomenen: men moet ordewoorden vinden voor specifieke situaties en al de rest wordt opgegeven.
(...) (D)at hangt ook samen met het feit dat de enige theoretische inspanning die eventueel kan, diegene is die direct verbonden is met de praktijk. Maar, de theorie vormt zich niet enkel vertrekkend van de kennis van concrete situaties. Er moet een geheel van redeneringen gevolgd worden om te komen tot coherente theorieën. Dat werk wordt dikwijls ondergewaardeerd binnen de partij. Marx zou echter nooit zijn theorie van uitbuiting hebben kunnen ontwikkelen zonder dat hij deze van de waarde zou hebben ontwikkeld. En deze laatste heeft niet direct een praktische dimensie: men kan empirisch de waarde van de waren niet berekenen vermits deze worden verkocht aan prijzen die beïnvloed worden door verschillende elementen waaronder de reële waarde, maar ook door de krachtsverhoudingen tussen de kapitalisten en de relatie tussen vraag en aanbod. De waardetheorie is essentieel gebouwd op een theoretische redenering. De argumentatie is de volgende. De enige gemeenschappelijke eigenschap van de waren is dat ze het product van arbeid zijn. Dus kan alleen de hoeveelheid arbeid die nodig was om deze waar voort te brengen, dienen als basis voor de ruil van deze waren. Deze hoeveelheid arbeid bepaalt de waarde van de waar. Indien de partij wil beschikken over specialisten dan moeten zij niet enkel theorieën kunnen ontwikkelen die een antwoord bieden op concrete problemen maar moeten die ook coherent zijn op het logische vlak.
(...) In plaats van een mechanisme te zoeken om, diegenen die verantwoordelijk zijn om het studiewerk te ontwikkelen, te verbinden met diegenen die direct verantwoordelijk zijn voor de klassenstrijd, houdt men de breuk tussen beiden in stand. Dit versterkt het intellectualisme bij de enen en het spontaneïsme bij de anderen.11 In plaats van het individualisme te bestrijden bij diegenen die bij de studie betrokken zijn, bevestigt men ze in specifieke taken zonder band met het praktisch en politiek werk van kameraden die volop in de praktijk staan. In plaats van hen voldoende tijd te geven voor het studiewerk, bedelft men de leidende kaders op verschillende terreinen onder praktische taken. (...)
De geproduceerde teksten worden niet benut. (...) Men leidt de partij niet politiek. Men ontwikkelt niet echt op wetenschappelijke en praktische wijze een politieke lijn om de partij te oriënteren in de komende klassenstrijd. (...)
Hoe kan de partij in deze omstandigheden een lijn ontwikkelen om haar taken in de klassenstrijd naar behoren uit te voeren? Hoe kan zij vooruit gaan op nieuwe terreinen? Hoe kan zij zich bij de werkers aandienen als een echt alternatief voor de dictatuur van de bourgeoisie, bekwaam om haar te vervangen in de leiding van de staat? Het is onmogelijk om de revolutie te maken in een technologische maatschappij zonder alle communisten te vormen in de wetenschap, de technologie en de cultuur in de breedste zin van het woord. (...)
Het was fout om specialisten te zoeken die enkel studiewerk moesten doen. Het was fout een studiedienst te maken die losgesneden was van de praktijk en van de rest van de partij. Een dergelijk concept versterkt het individualisme en intellectualisme van de kaders verantwoordelijk voor de studie in de partij en vergroot ook dezelfde afwijkingen bij de specialisten. Tegelijkertijd versterkt dat ook het spontaneïsme in de rest van de partij: iedereen kan zeggen dat de studie zijn zaak niet is want dat er daarvoor toch een speciale dienst bestaat.
Dat heeft geleid tot een situatie waarbij de studie geen centrale plaats inneemt in het partijleven zoals aangegeven in het boek De partij van de revolutie. (...)
Indien de partij er niet in slaagt om rond zich de beste specialisten te verzamelen, dan zullen zij vroeg of laat wél ergens anders georganiseerd worden. In plaats van dan de klassenstrijd en de socialistische revolutie te dienen, zullen zij hun kennis en ervaring ten dienste stellen van het in standhouden van de burgerlijke en kleinburgerlijke stromingen in de arbeidersbeweging.12

Van deze rectificaties in overeenstemming met de doelstellingen van het 5de congres is niets overgebleven. Doordat ook het ideologisch proletarisch en revolutionair deel van de leden en kaders (toch nog) niet vrij was van een zeker dogmatisme, konden de revisionisten op hen inwerken. In een volgend artikel kom ik hierop terug.

1Uit “Inleiding, 1. Nieuwe taken” in “De Partij van de revolutie” (de documenten van het Vijfde Congres, 1995), PVDA-uitgaven, EPO, 1996
2Uit “Hoofdstuk 1, De organisatie van een partij van het bolsjewistische type”in “De Partij van de revolutie” (de documenten van het Vijfde Congres, 1995), PVDA-uitgaven, EPO, 1996 .
3http://marx.be/nl/content/archief?action=get_doc&id=22&doc_id=64, Nummer 26, publicatiedatum: 0000-00-00 Copyright © EPO, Marxistische Studies en auteurs — Overname, publicatie en vertaling zijn toegestaan voor strikt niet-winstgevende doeleinden.. “Een revolutionaire partij in stakingen. - Lessen uit de campagne tegen het Globaal Plan '93 - Rapport goedgekeurd door het Centraal Comité van de PVDA, 15 september 1994”.
4 Stalin, Over de grondslagen van het Leninisme, Keuze uit zijn werken, deel 1, p.90
5 Stalin, op.cit., p.74.
6 Lenin, De “linkse stroming”, een kinderziekte van het communisme, Keuze uit zijn werken, deel 3, p.372-373.
7 Lenin, De “linkse stroming”..., op.cit., p.368-369.
8http://marx.be/nl/content/archief?action=get_doc&id=22&doc_id=77, Nummer 26, november 1995, Copyright © EPO, Marxistische Studies en auteurs — Overname, publicatie en vertaling zijn toegestaan voor strikt niet-winstgevende doeleinden.“ Ons sociaal-economisch eisenprogramma en de strijd voor de socialistische revolutie” Politiek Bureau PVDA. Dit artikel handelt over het probleem van de relatie tussen het sociaal en economisch programma van de PVDA en de strijd voor het socialisme.
9http://marx.be/nl/content/archief?action=get_doc&id=36&doc_id=149, Nummer 40, publicatiedatum: 1997-11-30 Copyright © EPO, Marxistische Studies en auteurs — Overname, publicatie en vertaling zijn toegestaan voor strikt niet-winstgevende doeleinden.“Studiewerk en voorbereiding van een nieuw programma van de PVDA”, Danny Vandenbroucke
10 Martens Ludo, De Partij van de Revolutie, PVDA-Uitgaven, Brussel, 1996, p.47.
11 De tegenpool van het intellectualisme wordt gevormd door het spontaneïsme, een burgerlijk standpunt dat de praktijk naar voor schuift maar de theorie volledig verwaarloost; alleen de actie als dusdanig telt

12http://marx.be/nl/content/archief?action=get_doc&id=36&doc_id=150, Nummer 40, publicatiedatum: 1997-11-30 Copyright © EPO, Marxistische Studies en auteurs — Overname, publicatie en vertaling zijn toegestaan voor strikt niet-winstgevende doeleinden.“Over de onderwaardering van de studie in de PVDA”, Thomas Gounet