23-05-2024

¨Regionalisering” is instrument van Belgische burgerij voor de politiek van “verhogen van competitiviteit” van kapitalisme in België, door verhoging uitbuiting werkers in België

Over de (kapitalistische) economie in het algemeen en over de burgerlijke economische analyse
Bruto Binnenlands Product (BBP) is de productie van goederen en diensten van een jaar inn een land en wordt uitgedrukt in de verkoopsprijzen van die goederen en diensten. De groei van het BBP van een jaar t.o.v. het jaar ervoor is een economische “graadmeter”. Het gaat om de verkoop op de binnenlandse markt en de verkoop door export. De verkoop op de binnenlands markt door import betekent een NEGATIEVE bijdrage tot het BBP …. Een hogere “competitiviteit” betekent meer netto-uitvoer en meer netto-uitvoer betekent een grotere groei van het BBP. Dit speelt ook een rol in de plaats in de rangorde die een land heeft t.o.v. ander landen of in de eventuele “verbetering” hiervan.
Maar overal in de wereld “registreert” de burgerij vandaag een daling van de (mogelijke) groei op middellange termijn. Dit waar in 15 tot 20 “naoorlogse” jaren overal in de wereld de respectievelijke burgerij van een land een groei vaststelde van meer dan 4 à 5%.
Dit is een gevolg van het feit dat de verdeling van markten nu volledig is en er alleen een “herverdeling” mogelijk is. Hierdoor wordt de concurrentie scherper. Het gaat niet (meer) om een veroveren van de markt, vóór dat je concurrent dat doet, maar om een veroveren van marktaandelen VAN de concurrent en ten koste van de concurrent. Dit verhoogt dan weer het gevaar voor oorlog.

De analyse van de Belgisch economie zoals de burgerlijke economen die maken
De “kracht” van de economie wordt door de burgerlijke economische analisten “gemeten” a.h.v. de mate van groei van het BBP van een bepaald jaar tov het jaar daar voor. En zo worden de posten van de begroting van een bepaald jaar bij de analyse ervan, “uitgedrukt” in % van het BBP van dat jaar.
Het Planbureau schetst hieronder de problemen, die die algemene situatie in de wereld uitoefent op het maken van berekende analyses van begrotingen, in en van België, analyses die gemaakt worden om o.a. te zien wat er gedaan kan worden om een bepaalde begroting aan de Europese begrotingsrichtlijnen te doen beantwoorden:

Aan het begin van de jaren 2000 voerde België een duurzaamheidsbeleid in dat gebaseerd was op het idee om de toekomstige kosten van de vergrijzing voor te financieren door in een Vergrijzingsfonds de begrotingsmarges die vrijkomen door de renteverlaging opzij te zetten. . Er werd toen zelfs een snelle daling van de schuldquote en de rentelasten voorspeld voor de komende jaren: de begrotingsconsolidatie van de jaren negentig en de vooruitzichten voor economische groei en gunstige rentetarieven zouden een ‘omgekeerde sneeuwbal’ teweegbrengen. De regering stemde ermee in om niet al deze marges aan expansionistische initiatieven toe te wijzen, maar een deel ervan te sparen, zodat de situatie van de overheidsfinanciën voldoende solide zou worden gemaakt, zodat de schijn van de kosten van de vergrijzing vanaf het volgende decennium deze niet in gevaar kan brengen.
De begrotingsoverschotten waren er echter niet en het was zelfs nodig om, om tekorten te voorkomen, toevlucht te nemen tot een reeks "eenmalige" maatregelen (securitisatie van belastinginkomsten, verkoop van gebouwen, overnames van pensioenfondsen en andere). Het uitblijven van een overschot kan worden verklaard door de vertraging van de economische activiteit aan het begin van het decennium en door de omvang, groter dan aanvankelijk verwacht, van de verschillende initiatieven die zijn genomen, met name op het gebied van verplichte aftrekposten, belastingbeleid. , later in het decennium, in het sociaal beleid1.
In 2008 vond de financiële crisis plaats en deze verspreidde zich snel naar de reële sfeer van de economie. Dit resulteert in een toename van de tekorten, zowel door de werking van automatische stabilisatoren als door het gevoerde anticyclische beleid. De heropleving van grote tekorten onderbreekt de daling van de schuldquote en veroorzaakt een nieuw “sneeuwbaleffect”. Bovendien worden via leningen publieke middelen opgehaald die bestemd zijn voor de herkapitalisatie en terugkoop van Belgische financiële instellingen die door de crisis zijn opgeschrikt, en voor de financiering van bepaalde staten in moeilijkheden. Ten slotte is de staat verplicht bepaalde schulden van financiële instellingen en leningen uit het Europees Fonds voor Financiële Stabiliteit te garanderen, zijn garantie voor individuele deposito's te vergroten en uit te breiden tot levensverzekeringen. De voorwaardelijke schuld die met deze garanties overeenkomt, wordt in termen van duurzaamheidsrisico's toegevoegd aan de effectieve schuld en de impliciete schuld die verband houdt met de vergrijzing.
De gevolgen van de crisis voor de kapitaalvoorraad en de structurele werkloosheid hebben geleid tot een neerwaartse bijstelling van de toekomstige groeivooruitzichten, maar hebben ook geresulteerd in een herlezing van het verleden.
Uit “1. Une réforme intervenant dans un contexte de non soutenabilité des finances publiques”, uit ”La 6e réforme de l'État : enjeux en termes de soutenabilité budgétaire Janvier 2014
 




 
Met andere woorden: de economische ontwikkeling in België hangt samen met de “macro-economische ontwikkelingen” (de economie op wereldvlak). Het niet kunnen ingrijpen in de kapitalistische wetmatigheden, maar ze alleen kunnen “ondergaan”, maakt:
1. een probleem om voorspellingen te doen en
2. betekent dat men de dalende groei op lange termijn niet kan veranderen… en men er niet aan kan ontsnappen
Alleen “kan” tijdelijk “misschien” een hogere groei (van het bbp) kunnen behaald (maar zal gelijk weer onder druk staan door de pogingen van andere landen om ook voor hen een hogere groei af te dwingen)…
Hiervoor wordt in België zowel als in deze andere landen de graad van uitbuiting verhoogd van de werkers. Dit betekent een neerwaartse druk op de lonen en alles wat verband houdt met het loon (zoals het indirecte loon wat in feite in België de “patronale bijdragen” zijn)

OPM.:Over de mythe en de manipulatie van de publieke opinie, de chantage naar de vakbonden hiermee, namelijk over “de vergrijzing” zal ik het hebben in een apart artikel.

De drang van de burgerij in België om aan die algemene daling van de groei van de (waren-)economie zoveel als mogelijk te weerstaan en daarbij een hogere plaats in de rangorde van landen te bereiken, wat betreft “economische kracht”, vertaald zich in België, onder meer, in een keuze voor de politiek van steeds verdere ¨regionalisering” en heel concreet voor de 6e staatshervorming (die in voege ging in 2015-2016)

D
e uitvoering van de zesde staatshervorming werd concreet voorbereid vanaf 2011
De 6e staatshervorming is niet een doorgedreven politiek van uiterst rechts in een stappenplan naar een splitsing van België. Het is een onderdeel naar een uitbouw van een instrument waarmee de Belgische burgerij haar gemeenschappelijke belangen kan nastreven ondanks de interne tegenstellingen.
De zesde staatshervorming is een eensgezinde politiek over alle partijgrenzen heen….. Dit wordt uitgedrukt in de zin uit de “Ontwerp basisnota van juli 2011 van Elio de Rupo”  : “...De voorliggende basisnota is uitgewerkt op grond van al die contacten en op basis van het belangrijke werk dat reeds werd verricht door mijn voorgangers, de heren Bart De Wever, André Flahaut en Danny Pieters, Johan Vande Lanotte, Didier Reynders en Wouter Beke….

D
e zesde staatshervorming heeft niets te maken met “een beleid dicht bij de mensen” of een “beleid in functie van de culturele eigenheid van het volk” in deze of gene “taalgemeenschap
Uit de formulering van de doelstelling van de 6e staatshervorming blijkt dat duidelijk:

Een grote staatshervorming zal uitgevoerd worden, met in het vooruitzicht Gewesten en Gemeenschappen met een veel grotere autonomie en verantwoordelijkheid, en een efficiëntere federale staat. (….) De inwoners mogen zich verheugen over hun verhoogde levensverwachting. Maar deze verhoogde levensverwachting brengt belangrijke financiële gevolgen met zich voor ons pensioensysteem, gezondheidszorgen en meer in het algemeen, voor de sociale zekerheid. (..)
De economische en financiële crisis van 2008 heeft diepe sporen nagelaten bij burgers en ondernemingen. We moeten de gevaarlijke confrontatie met internationale speculatie vermijden. Het saneren van de overheidsfinanciën is een absolute prioriteit als we de toekomst van ons sociaal model en ons economisch dynamisme willen garanderen.

V
oor de zesde staatshervorming geldt: “ Het saneren van de overheidsfinanciën is een absolute prioriteit…” …. en al de rest staat hier in functie van.
En zo wordt héél dubbelzinnig gesteld in het “Institutioneel Akkoord voor de Zesde Staatshervorming, oktober 2011 : “- Er wordt in overgangsmechanismen voorzien om ervoor te zorgen dat elke deelstaat, vanaf de start van het nieuwe model, over financiële middelen beschikt die minstens gelijk zijn aan die van de huidige BFW, rekening houdend met het gebruik van de over te dragen federale uitgaven en vóór de correcte financiering van Brussel en de sanering van de overheidsfinanciën.
- De deelstaten leveren op de in de punten 4.13. en 4.14. bepaalde wijze hun bijdrage tot de sanering van de overheidsfinanciën.

Financiering van de bevoegdheden van de Gemeenschappen
zoals dat al vastlag vóór de zesde staatshervorming ….: De koppeling aan de economische groei van de basis-btw-dotatie (...) blijft daarin behouden, (….) Bijgevolg zal het aandeel (verdeeld volgens de PB-sleutel) van de btwdotatie in de toekomst constant blijven (...). Deze dotatie zal evolueren volgens de inflatie en aan 82,5% van de groei van het bbp;

Financiering van de nieuwe bevoegdheden die aan de Gewesten worden overgedragen2:
De enveloppe "werk" en “fiscale uitgaven” (…..)Deze dotatie bestaat uit 90% van de middelen in verband met de overgehevelde bevoegdheden inzake werk (…..) en het saldo, na sanering, van de middelen in verband met de overgehevelde fiscale uitgaven. Deze dotatie zal volgens de inflatie en 70% van de groei evolueren.

Financiering van nieuwe bevoegdheden die aan de Gemeenschappen worden overgedragen3
De verdeling van de financieringsmiddelen van de nieuwe bevoegdheden van de Gemeenschappen zal via demografische sleutels gebeuren. (….) De enveloppes van de deelstaten zullen vervolgens evolueren volgens de consumptieprijzenindex en de groei van de bevolking van 0 tot en met 18 jaar van elke entiteit. (….) Voor wat de overgedragen bevoegdheden in verband met de ouderen betreft (voornamelijk: opvangstructuren, tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden (THAB), geïsoleerde geriatrische ziekenhuizen G) zullen de middelen aanvankelijk worden verdeeld volgens de bevolkingssleutel van de + 80-jarigen. Ze zullen evolueren naargelang de evolutie van de bejaarden ouder dan 80 jaar in elke entiteit, de inflatie en 82,5% van de werkelijke groei van het bbp per inwoner. De middelen voor de andere overgedragen bevoegdheden inzake gezondheidszorg en “hulp aan personen” zullen worden verdeeld volgens de bevolkingssleutel en evolueren volgens de inflatie en 82,5% van de reële groei.
 
Over “de evolutie aan 82,5% van de groei van het BBP
De groei van het BBP in 2011 (tov 2010) was 2,2%, in februari 2024 werd de groei van 2024 t.o.v. 2023 “voorspeld” als zijnde 1,4%, die van 2023 t.o.v. 2022 1,5%. Met cijfers als 1,4-1,5 gaat niet zozeer om een stijging van de PRODUCTIE van goederen en diensten met 1,4%, maar eerder om de stijging van de gemiddelde VERKOOPPRIJS van die goederen en diensten, met ander woorden eerder … inflatie. De productie zelf zal eerder hetzelfde zijn, en kan net zo goed in VOLUME verminderd zijn …..
De koppeling van een bepaald budget of dotatie, of aan het geheel van “middelen in verband met overgehevelde bevoegdheden” aan (in dit geval) 82,5% van de groei van het BBP, betekent dat het budget, dotatie of “middelen…” uitgedrukt in euro groeit tov dat van het jaar ervoor, maar dat je er (100 – 82,5 = 17,5) 17,5% MINDER mee kan doen.
Bij het uittekenen in 2011 van de geplande 6e staatshervorming, werd dus op VOORHAND bepaald dat de “middelen voor de over te dragen bevoegdheden” bij de invoeging van de zesde staatshervorming bij het BEGIN reeds MINDER gebudgetteerd zouden worden dan toen ze “nog federaal” waren.
Om deze ingecalculeerde vermindering te “verbergen” bedacht men het volgende:

Een overgangsmechanisme voor de Gemeenschappen, de Gemeenschapscommissies en de Gewesten zal ervoor zorgen dat bij het aanvangsjaar geen enkele deelstaat wint of verliest. Het egaliseringsbedrag zal gedurende 10 jaar in nominale waarde constant blijven vooraleer in de volgende 10 jaar lineair af te nemen totdat het verdwenen is.

De “regionalisering” dient uiteindelijk de belangen van de Belgische burgerij. De “bijdrage die de deelstaten in de punten 4.13 en 4.14 leveren” betekent gewoon het doorvoeren van de gewenste besparingen (op de rug van de werkers) op “regionaal niveau”:
Uit het punt 4.13:
“…..ervoor zorgen dat we het hoofd kunnen bieden aan de hogere lasten ten gevolge van de hogere levensverwachting. Gelet op het belang van deze verhoging4 is een bijdrage van alle entiteiten van het land noodzakelijk. De twee sectoren waarin die verlenging van de levensduur zich het meest laat voelen en die onder de bevoegdheid van deelstaten vallen zijn de sector van de ambtenarenpensioenen van de deelstaten en de (in de huidige hervorming overgedragen) sector van de bejaarden.
Uit het punt 4.14:
Het politieke akkoord over de BFW zal moeten worden afgerond na afloop van de discussie over de sanering van de overheidsfinanciën die België tegen 2015 terug in een budgettair evenwicht moet brengen. Na deze discussie zullen bepaalde variabelen van de BFW zoals de referentiebedragen voor de overdrachten en hun evolutieparameters definitief moeten worden bijgesteld….Zie verderop wat “bijstellen van de referentiebedragen voor de overdrachteninhoudt.

De verschillende organisaties van burgerlijk economische analyse raden aan: “ONDER-FINANCIERING”
Hoe de staatshervorming zou vorm krijgen werd meer uitgewerkt in 2013-2014 . In “Synthese”, uit ”La 6e réforme de l'État : enjeux en termes de soutenabilité budgétaire Janvier 2014” wordt geschetst hoe de 6e staatshervorming past in het beleid dat de Belgische burgerij in haar geheel wil voeren ….:

“…., de overdracht van een budgettaire massa naar de gefedereerde entiteiten zou gepaard moeten gaan met de overdracht van de saneringsinspanningen die het federaal niveau zou gemaakt hebben in verhouding tot die budgettaire massa, indien die tot haar bevoegdheid was blijven behoren.
Volgens dat criterium zou de lastenoverdracht naar de gefedereerde entiteiten 20% van de overgedragen bevoegdheden vertegenwoordigen, in de vorm van een onderfinanciering of in andere vormen.
Aangezien de overdracht van bevoegdheden in het kader van de staatshervorming wordt geraamd op 4,9% van het bbp, bedraagt de volgens dit criterium vereiste lastenoverdracht 1% van het bbp, of 0,8% van het bbp na een update van de berekeningen op basis van meer recente gegevens.
Het akkoord van juli 2013
In de loop van 2013 werden de parameters van de staatshervorming afgewerkt die de bepalingen van het institutioneel akkoord van oktober 2011 omvatten en de modaliteiten concretiseren van een bijdrage van de gewesten en de gemeenschappen in de sanering van de openbare financiën en een bijdrage in de vergrijzingskost. De bijdrage in de sanering neemt de vorm aan van een initiële vermindering (2,5 miljard euro in 2016) van sommige dotaties van de federale overheid aan de gefedereerde entiteiten. Die vermindering evolueert daarna impliciet zoals de betrokken dotaties. De bijdrage in de vergrijzingskost bestaat er in dat sommige dotaties een geringere koppeling aan de economische groei kennen vanaf 2017. De dotatie ‘werkgelegenheid’, bijvoorbeeld, zal slechts voor 55% gekoppeld zijn aan de economische groei (in plaats van de oorspronkelijk voorziene 75%); de dotatie ‘ouderenzorg’ zal toenemen met 65% van de economische groei (in plaats van 82,5%).
Houdt de hervorming rekening met de criteria inzake de verdeling tussen de entiteiten van de vereiste begrotingsaanpassing?
Om die vraag te kunnen beantwoorden, moeten niet enkel de bijdrage in de sanering en de bijdrage in de vergrijzingskost in aanmerking worden genomen, maar alle aspecten van de hervorming van de financiering van de gewesten en de gemeenschappen, waaronder de regionalisering van een deel van de personenbelasting en de dynamiek van die belasting, de dynamiek van de uitgaven voor de overgedragen bevoegdheden, de overgangsbedragen (dalende forfaitaire bedragen), de ‘pensioenbijdrage’ (een bijdrage ten laste van de gefedereerde entiteiten in verhouding tot de bezoldigingen van hun ambtenaren) en de bijkomende financiering van de Brusselse instellingen.
De analyse gebeurt binnen een referentiekader bestaande uit de Economische vooruitzichten 2013-2018 van het FPB van mei 2013 en de langetermijnprojecties van het rapport van juli 2013 van de Studiecommissie voor de Vergrijzing (SCvV). Het gaat om projecties bij ongewijzigd beleid waarvan de voorspellingswaarde met enig voorbehoud beschouwd moet worden. Enerzijds is er het onzeker macro-economisch kader. Anderzijds is er binnen dat referentiekader de onhoudbaarheid van de overheidsfinanciën die noodzakelijkerwijs budgettaire saneringsmaatregelen en structurele hervormingen vereist, die op hun beurt het macro-economisch kader zullen wijzigen.
(…)
Op basis van deze gegevens bedraagt de verhouding tussen het houdbaarheidstekort van entiteit I en de uiteindelijke primaire uitgaven 20%. Bijgevolg zou het ongewijzigd houden van deze verhouding na de staatshervorming impliceren dat voor elke 1% van het bbp als budget die overeenkomt met bevoegdheden die aan de gefedereerde entiteiten zijn overgedragen, 0,2% van het houdbaarheidstekort van het bbp zou worden overgedragen van de entiteit naar de gefedereerde entiteiten. Deze overdracht van een pro rata duurzaamheidskloof kan verschillende vormen aannemen, met name door onderfinanciering van de overgedragen bevoegdheden tot 20%5.¨

Het gaat hier over een tekst nog VOOR de invoering van de 6e staatshervorming zodat wat hier wordt “geadviseerd als mogelijkheid” namelijk de “onderfinanciering van de overgedragen bevoegdheden tot 20%” slaat op een INITIËLE onderfinanciering (namelijk 20% minder budget dan toen de “bevoegdheden” nog federaal waren. Het Planbureau gaat VERDER dan de regering in 2011 die een onderfinanciering van 17.5% voorzag (de evolutie aan 82,5% van de groei van het BBPbetekent een onderfinanciering van 17,5%)
Verderop zullen we zien hoe deze “onder-gefinancierde” dotaties/bugetten na 2017 nog verder “verminderd gekoppeld zullen worden” aan de groei van het BBP.

Uit de tekst van het Planbureau blijkt duidelijk dat het belang van de 6e staatshervorming NIET is zoals de burgerlijke partijen “suggereren”, “een beter beleid voor de mensen, dichter bij de mensen” maar “bijdragen in de sanering van de openbare financiën en in de kosten van de vergrijzing”.
Over het thema “de vergrijzing” zal ik het in een ander artikel nog hebben maar over de essentie meen ik dat het gaat over afbouw van de sociale zekerheid verbonden aan verdere vermindering van patronale bijdragen …..

Overdracht van bevoegdheden” betekent de inbouw van “continue besparing” door verminderde koppeling van de dotaties aan de groei van het BBP
De vermindering van de dotoaties/budgetten “als bijdrage voor sanering …” betekent een besparing (op de rug van de werkers)d door “vermindering van de uitgaven”. Dit gebeurd door “door eigen bevoegdheid” selectiviteit in te bouwen en voorwaarden te verbinden aan het kunnen krijgen van een uitkering, kinderbijslag, zorg of sociale woning. Daar waar men vroeger gewoon recht had op die uitkering, kinderbijslag, zorg of sociale woning – hoewel er IN die uitkeringen of vergoedingen ook “federaal” sinds 1980 duchtig gesnoeid is.
Uit Economische Vooruitzichten van 2015-2020,  het jaar (2015) dat de staatshervorming werd doorgevoerd :

Continue verbetering van het vorderingensaldo vanaf 2016.
Vanaf 2016 verbetert het vorderingensaldo voortdurend, ten gevolge van een krimp in de uitgaven bij vrij stabiele ontvangsten in procent van het bbp.
Het budgettair gedrag op middellange termijn is gebaseerd op een hypothese van ongewijzigd beleid. Dit vertaalt zich in het doortrekken van de geobserveerde trends van de laatste jaren voor de meeste uitgavencategorieën. Die hypothese impliceert een verderzetten van een vrij restrictief uitgavenbeleid en verklaart zo de trendmatige daling in procent van het bbp op middellange termijn van verscheidene uitgaven. In 2016 draagt ook de indexsprong bij tot de daling van de uitgaven in procent van het bbp.
De loonuitgaven dalen in procent van het bbp vanaf 2016. De werkgelegenheid neemt slechts matig toe (met 0,1 % gemiddeld per jaar over de periode 2016-2020): in de administratie door de besliste maatregelen, en in het onderwijs als gevolg van de stabiele omkaderingsgraad. Daarnaast anticipeert de gebruikte methodologie niet op eventuele loonwaarderingen die voortvloeien uit toekomstige akkoorden.
De uitgaven voor gezondheidzorg, die als enige sneller groeien dan het bbp op middellange termijn, evolueren volgens de weerhouden groeihypothesen voor de uitgaven voor acute en langdurige zorg (zie deel 4.3).
Daar waar bij langdurige zorg vooral de vergrijzing speelt, zijn de acute zorguitgaven afhankelijk van de evolutie van het inkomen, de demografie en de medische technologische vooruitgang.
We merken op dat in 2016 nog een bevoegdheidsoverdracht plaatsvindt, namelijk de bouw-, renovatie- en herconditioneringswerken aan ziekenhuisinfrastructuren, wat zich vertaalt in een toename van de overdrachten aan bedrijven.
Ondanks de verhoging van de overdrachten van de federale overheid om die bevoegdheid ‘ziekenhuisinfrastructuur’ te financieren, kennen de overdrachten van de gezamenlijke overheid een lichte daling in 2016 door de bijkomende vermindering van de dotaties van de BFW met 1,25 miljard, als bijdrage aan de sanering van de overheidsfinanciën. Daarna doet de gedeeltelijke koppeling aan de economische groei van die dotaties de overdrachten van de overheid dalen. Dit effect wordt nog versterkt in 20186 door de herziening van de overgedragen middelen ter financiering van de geregionaliseerde fiscale uitgaven.

(onderstreping door mij, NICO)
 
D
e hoge raad van financiën BEREKENT de onderfinanciering en geeft de formules om toekomstige onderfinanciering te VERGROTEN "indien nodig"

Parallel met dit traject heeft de federale regering zich ertoe verbonden om verschillende structurele hervormingen door te voeren, in het bijzonder op het vlak van de pensioenstelsels. Bepaalde aspecten van die hervorming van de pensioenstelsels, namelijk de beslissingen waarvan de modaliteiten voldoende nauwkeurig zijn omschreven, werden door het Federaal Planbureau onderzocht; het raamde de weerslag ervan op de begrotingskosten van de demografische veroudering7. Aldus werd de weerslag van het optrekken van de wettelijke pensioenleeftijd, de verstrenging van de toegangsvoorwaarden voor de werkloosheid met bedrijfstoeslag, of de afschaffing van de diplomabonificatie in het stelsel van de overheidspensioenen in aanmerking genomen. Tegen 2060 zouden de gemodelleerde hervormingen leiden tot een verlaging van de pensioenuitgaven en van de kosten van de vergrijzing met ongeveer 1,9% bbp, als gevolg van de afname van het aantal gepensioneerden, de verlaging van de pensioenen en van de optrekking van de economische groei (via de verhoging van de werkgelegenheidsgraad).” (Advies BEGROTINGSTRAJECT TER VOORBEREIDING VAN HET STABILITEITSPROGRAMMA 2015-2018 – MAART 2015”, HOGE RAAD VAN FINANCIEN AFDELING “FINANCIERINGSBEHOEFTEN VAN DE OVERHEID”)

Het uiteindelijke doel is “afname van het aantal gepensioneerden, de verlaging van de pensioenen” De nagestreefde verlaging “van de kosten van de vergrijzing”,
optrekking van de economische groei (via de verhoging van de werkgelegenheidsgraad)
Hier veranderen de burgerlijke economen de INHOUD van hun eigen economisch instrument en graadmeter. “Economische groei” is de groei van het BBP, waarbij het BBP de uitdrukking is in het totaal van verkoopprijzen van de geproduceerde goederen en diensten. Nu wordt “economische groei” gelijk gesteld aan de effectieve materiële groei van de geproduceerde goederen en diensten zèlf die maar mogelijk is doordat meer werkers ingeschakeld zijn (op een zo productieve manier mogelijk) in de productie. Maar die productie kan maar “economische groei” betekenen als ze effectief VERKOCHT is. Productie, hoe productief geproduceerd en hoe “goedkoop”en flexibel de in de productie ingeschakelde werkers daarbij ook zijn, … betekent als die niet VERKOCHT geraakt ….. :OVER-productie. En niet verkochte goederen en diensten dragen niet bij tot het BBP.
Waarom doen die burgerlijke economen dit?
Voor de burgerij is maar één politiek mogelijk: door besparingen en afbraak van sociale zekerheid de uitbuitingsgraad verhogen om de bedrijven in België zoveel mogelijk “competitief” te maken en het hen mogelijk te maken om marktaandelen te veroveren op hun concurrenten.
Dit is de enige mogelijkheid om de verkoop op te drijven en zo een “betere” economische groei, dan voorheen, te bereiken. Een hopeloze zaak, omdat andere landen precies hetzelfde doen en de globale “economische groei” op de middellange termijn DALEND is.

Het structurele traject per gemeenschap en gewest kan eveneens vertaald worden naar nominale begrotingsdoelstellingen. Deze nominale begrotingsdoelstellingen kunnen echter wel wijzigen in functie van nieuwe informatie zoals een nieuwe raming van de output gap (resulterend in een nieuw cyclisch bestanddeel) of een herziening van de éénmalige verrichtingen. Wat vooral belangrijk is in het traject per gemeenschap en gewest is de jaarlijkse structurele verbetering die dient te worden geleverd.

Het probleem voor de (hier Belgische) burgerij is dat binnen het kader van de algemene dalende trend van de “
economische groei” (oftewel die van het BBP, wat dus hetzelfde is), België moeite heeft om die dalende trend “wat af te zwakken” door haar competitiviteit wat te verhogen t.o.v. andere landen. Dit zou de “vooruitzicht” op, of de “voorspelling” van een “iets” betere groei van het BBP opleveren (bv 1,5% of 1,6% in plaats van 1,3% of 1,4%).
Stel dat “men” de “vooruitzicht” meent te hebben of de “voorspelling” meent te kunnen doen, van een groei van 1,5%, maar die groei blijkt later “maar” 1,3% te zijn, dan spreekt men van een “output gap”. Dit is een term uit de burgerlijke economisch analyse en is “gelijk aan het verschil tussen de werkelijke productie van een economie en de potentiële productie (of productiecapaciteit)”. Maar IN FEITE betekent het gewoon dat de werkelijke (geregistreerde) groei van het “voorspelde” groei verschilt. De “output gap” is dan de mate waarin die verschillen. En als die dan nul is, kan men zeggen dat men een goeie voorspelling heeft gedaan …! Dit begrip van “output gap” heeft zijn intrede gedaan omdat men meer en meer geconfronteerd werd met “voorspellingen” die later blijken hoger te zijn dan de uiteindelijk werkelijke groei.
Dit gebeurde vooral als er “onverwacht” (zoals in 2008) er een acute crisis is wanneer de “groei” zelfs even een INKRIMPING blijkt te zijn.
Als er nu bij een begrotingsopmaak voor “een komend jaarberekent dat er een “tekortgaat zijn, wil men weten wat de BBP gaat zijn in dat jaar (dus hoeveel de groei gaat zijn t.o.v. het jaar ervoor).
Want dan kan men zien hoeveel dat tekort als percentage van dat (voorspelde) BBP gaat zijn. Als dat dan bv minder dan 3% gaat zijn, “zit men safe” (t.o.v. de Europese richtlijnen) Maar als nu in de realiteit de effectieve groei LAGER gaat zijn dan “voorzien”en het geraamde BBP dus kleiner dan voorspeld, dan gaat het percentage dat het geraamde tekort gaat zijn van dat BBP (dat dus lager is dan voorspeld) BBP, GROTER zijn (en wellicht dan méér dan 3 %!). Dan is de “uitleg” (zie verder) die men dan geeft tja, de output gap is groter en negatief geworden”. Er moet dan zoals de Hoge Raad van financiën stelt hierboven “ een herziening van de éénmalige verrichtingenzijn en héél concreet een aanpassing aan de “koppeling met de economische groei” zodat de uiteindelijke bepaalde dotatie of budget minder is dan voorzien. Dit is wat de Hoge Raad van Financiën bedoelt met “ Het structurele traject per gemeenschap en gewest kan eveneens vertaald worden naar nominale begrotingsdoelstellingenen wat het verderop zegt:

Er dient te worden opgemerkt dat de Afdeling bij het beoordelen van de gerealiseerde resultaten ten opzichte van de weerhouden begrotingstraject in het Stabiliteitsprogramma rekening zal houden met eventuele onvoorziene elementen die zouden volgen uit de toepassing van de nieuwe Bijzondere Financieringswet en de zesde staatshervorming.

En die “aanpassing” wordt dan concreet berekent aan de hand van opgestelde formules waarin men de “cyclische coëfficiënten” bepaald. Het is duidelijk dat een de grootte van de vastgestelde “output gap” mee die “coëfficiënten” bepaalt….:

De overdrachten van aan de Gemeenschappen en Gewesten in het kader van de BFW gestorte fiscale ontvangsten worden voor de berekening van de cyclische coëfficiënt als ontvangsten van de Federale Overheid beschouwd, en dus van Entiteit I. De weerslag op de begroting van de deelgebieden van de variaties van die overdrachten als gevolg van de conjunctuurbewegingen zal in aanmerking worden genomen via de specifieke correctie voor de BFW‐overdrachten (cf. deel 5.2.5).” (OPM: BFW is de afkorting van Bijzondere FinanceringsWet, NICO)

En dus (maar in de terminologie van de burgerlijke economische analyse”:
Indien de economische conjunctuur zou verslechteren met 1% bbp (output gap wordt negatiever) dan zal het begrotingssaldo van elke gemeenschap en gewest verslechteren met de coëfficiënt Ɛ (uitgedrukt in % bbp) die is weergegeven in kolom E voor elk van deze entiteiten. Concreet zal een verslechtering van de economische conjunctuur met 1% bbp resulteren in een verslechtering van het budgettair saldo van de Vlaamse Gemeenschap met 0,07% bbp terwijl diezelfde verslechtering van de conjunctuur slechts een zeer beperkte weerslag zal op het begrotingssaldo van de drie Gemeenschapscommissies.” (…)“De aanpassing van het begrotingssaldo voor de impact van de economische cyclus zal echter wel nog wijzigen indien rekening wordt gehouden met de correctie voor de impact van de economische cyclus op de BFW‐overdrachten (zie paragraaf 5.2.5).”
(onderstreping door mij, NICO)
In feite gaan die burgerlijke economen uit van een bijna zekerheid van een VERSLECHTERING van de economische situatie, dus een DALENDE economische groei op middellange termijnd. Van een voortschrijdend inzicht gesproken!

En dus wordt de zesde staatshervorming gebruikt om een “automatische” continue besparing in te bouwen ( en DAT is dus de betekenis van de “onderfinanciering”) die steeds kan worden “aangepast” aan een bepaalde als “slechter” bepaalde “economische groei”…. (hieronder spreekt men van “ de impact van de economische cyclus op de fiscale overdrachten” ….

5.2.5 Aanpassingen voor de in de BFW gedefinieerde overdrachten
Om de methodologie voor het bepalen van de structurele saldi per overheidsniveau ter vervolledigen moet tot slot een bijkomende correctie worden berekend om rekening te houden met de impact van de economische cyclus op de fiscale overdrachten die volgen uit de Bijzondere Financieringswet en bepaalde andere overdrachten welke eveneens systematisch gekoppeld zijn aan de groei.
De correctie voor de overdrachten wijzigt van jaar tot jaar afhankelijk van de economische parameters, de gevolgde werkwijze wordt geïllustreerd voor het jaar 2013. “ (…) “De potentiële overdrachten moeten dus op een andere wijze berekend worden dan louter de reeks van de potentiële groei in te voegen in het BFW‐model.
De oplossing hiervoor bestaat uit het toepassen van een formule voor de berekening van de potentiële dotaties die enkel moet worden uitgevoerd in de jaren waarvoor het structureel saldo wordt berekend en dus een correctie voor de overdrachten nodig is.
(onderstreping door mij, NICO)

Alles wordt
dus in formules gegooid zodat men “proactief” kan besparen. in functie van een te “verwachten” slechtere groei van het bbp.

En hierover zwijgen ALLE partijen, zeker die partijen die de “twee derde meerderheid” uitmaakte voor de uitwerking van de zesde staatshervorming. Maar waar blijven die partijen die zich “communistisch” noemen
om dit te “ontmaskeren”? Waarom hechten die zogenaamde “communisten” tenslotte zo’n belang om verkozenen te hebben???

5.2.8 Invloed Zesde Staatshervorming
De methodologie die hierboven in detail werd besproken, moet natuurlijk ook rekening houden met de Zesde Staatshervorming. Vanaf 2015 is de budgettaire impact van de staatshervorming voelbaar en dit heeft een invloed op zowel de berekening van de cyclische sensitiviteitscoëfficiënt als op de correctie die wordt gemaakt voor de overdrachten.
Zoals reeds werd benadrukt aan het begin van deze nota kan in het bijzonder de methodologie voor het ramen van structurele saldi na staatshervorming nog verder worden geperfectioneerd.

Dus de financiering van de overgedragen bevoegdheden in de zesde staatshervorming =BFW of Bijzondere FinanceringsWet) is zo ontwikkeld, dat de overdrachten kunnen “aangepast” worden aan de noden van de begrotingsopmaak … dus zoals er “vroeger” er besparingen werden gepland, kunnen die besparingen nu gewoon gedaan door aanpassing van “ de cyclische sensitiviteitscoëfficiënt en wel zoals hieronder staat : “de koppelingen aan de groei wijzigen tussen de jaren 2016 en 2017 omwille van de bijdrage die wordt gevraagd van de gemeenschappen en gewesten aan de kost van de vergrijzing en welke wordt gerealiseerd door een verlaging van de groeipercentages”.
De formules en berekeningswijze worden dus uit de doeken gedaan:

De complexiteit na staatshervorming bevindt zich onder meer in het feit dat de koppelingen aan de groei wijzigen tussen de jaren 2016 en 2017 omwille van de bijdrage die wordt gevraagd van de gemeenschappen en gewesten aan de kost van de vergrijzing en welke wordt gerealiseerd door een verlaging van de groeipercentages8. Daarenboven vormt het startjaar 2015 een uitzondering op de andere jaren gezien het startbedrag van diverse dotaties werd vastgelegd in de BFW en dus niet wijzigen in functie van de economische groei. Andere dotaties worden in 2015 dan weer bepaald aan de hand van de groeikoppelingen die van toepassing waren onder de oude BFW. Bijgevolg wijzigt ook de C voor veel dotaties tussen 2015 en 2016. Indien het startbedrag van een dotatie uit meerdere componenten is samengesteld werd gepoogd een C te bepalen voor elk element om zo de potentiële overdracht op een zo correct mogelijke manier te bepalen.
In bijlage 5.4 van deze nota werd een overzicht per dotatie en indien nodig per onderdeel van de dotatie opgenomen voor de jaren 2015, 2016 en 2017 (en verder) met de elementen die nodig zijn voor de berekening van formule (1) en in het bijzonder de C. Voor het overgangsmechanisme werd de koppeling aan de groei voor de berekening van het bedrag in potentiële termen op nul gezet gegeven het feit dat het doel van het overgangsmechanisme niet van cyclische aard is. “ (…)
Zoals reeds vermeld vormt het jaar 2015 een bijzonder jaar omwille van het feit dat bepaalde startbedragen niet wijzigen in functie van de groei of bepaalde componenten van de startbedragen wijzigen in functie van de groeikoppeling uit de oude BFW of niet gekoppeld zijn aan de groei.

A ja! Want de bepaling van de “startbedragen” - of zoals boven genoemd worden middelen voor de over te dragen bevoegdheden” - was 82,5% van wat ze zouden zijn als de bevoegdheden nog federaal zouden zijn ….

In 2016 is er een stijging van de (impliciete) elasticiteit van de overdrachten dankzij het feit dat zowat alle dotaties van de gemeenschappen in de nieuwe BFW aan de groei gekoppeld worden (bv.: de basis btw‐dotatie die voorheen niet evolueerde in functie van de economische groei doet dit wel in de nieuwe BFW). De elasticiteit van de overdrachten naar de gewesten neemt licht af doordat de meeste koppelingen aan de groei lager liggen dan 100% na staatshervorming.
In 2017 wordt het effect van de verlaging van de koppelingen aan de groei als bijdrage tot de kost voor de vergrijzing duidelijk bij zowel de gewesten, gemeenschappen als het geheel van de G&G. Gezien de groeikoppelingen over het algemeen iets hoger liggen bij de gemeenschappen hebben hun overdrachten een iets hogere elasticiteit dan de gewesten.

Vanaf 2016 zullen er dus coëfficiënten zijn, die een percentage uitdrukken van de economische groei. Vervolgens zullen die coëfficiënten in 2017 nog verlagen.
Vervolgens wordt dit concreet gemaakt in:

5.4 Overzicht van de elementen die nodig zijn voor de berekening van de formule potentiële overdrachten na staatshervorming
Tabel 71 Gewesten 2015
(….)
Tabel 72 Gemeenschappen 2015
(...)
Tabel 73 Gewesten en Gemeenschappen 2016
(...)
Tabel 74 Gewesten en Gemeenschappen vanaf 2017
(...)
Ik zal dit aan de hand van een vereenvoudigd overzicht duidelijk maken:

In de tabel onder 2015 staat het bbp in dat jaar en staan ook de “startbedragen” van enkele “dotaties”. Het gaat niet om de exacte bedragen maar toch realistische ordes van grootte. De percentages groei van het BBP en van de groei van de dotaties zijn wel de juiste!
In 2016 groeit het bbp met 1,7% en “groeien” de dotaties met een bepaald percentage VAN dit groeipercentage van het BBP.
In 2017 groeit het BBP (tov 2016) met 1,6%.
De dotaties groeien (2017 tov 2026) met de weergegeven percentages VAN die groei van het BBP. In de laatste kolom zie je de uiteindelijke groei van het BBP èn de uiteindelijke groei van de “dotaties”, en wel van in 2017 t.o.v. 2015.
Aangezien de groei van het BBP, zoals boven uitgelegd, eerder de inflatie weergeeft dan een effectieve groei van productie (in volume) van goederen en diensten, wordt de “onderfinanciering” heel visueel (lagere groei dan de inflatie), m.a.w. de “dotaties” groeien weliswaar nominaal ( in euro’s) maar kun je er uiteindelijk in 2017 minder mee doen dan in 2015.
Daar die lagere koppeling aan de groei van het BBP vastligt, is het enige wat “ groeit” bij die dotaties, de “onderfinanciering”.

Het Rekenhof maakt dezelfde analyse als het planbureau en analyseert in 2018 “de impact van de zesde staatshervorming”
 
HOOFDSTUK 4

Budgettaire ontvangsten ingevolge de staatshervorming
4.1 Inleiding
De overdracht van de nieuwe bevoegdheden ging gepaard met wijzigingen aan de BFW die de ontvangsten verhoogden. In vergelijking met 2014 stegen de ESR-geconsolideerde ontvangsten in 2015 met 10,5 miljard euro, van 27,4 miljard euro naar 37,9 miljard euro9. Deze stijging was voornamelijk het gevolg van de zesde staatshervorming.
De financiering met de gewestbelastingen10, de gewestelijke belastingen11 en leningen wijzigde niet, evenmin als de specifieke federale overdrachten12.
De zesde staatshervorming corrigeerde in beperkte mate de financieringsmechanismen en verdeelsleutels van de bestaande overdrachten. De nieuw overgedragen bevoegdheden brachten nieuwe dotaties voor het Vlaams Gewest en de Vlaamse Gemeenschap mee, alsook nieuwe behoefteparameters en verdeelmechanismen. De BFW voorziet tien jaar lang in een constant overgangsbedrag voor het Vlaams Gewest en de Vlaamse Gemeenschap ter compensatie van nadelige correcties aan de oude BFW of eventuele onderfinanciering van de overgedragen bevoegdheden. Na tien jaar vermindert dat bedrag jaarlijks met 10%.
De fiscale autonomie van het Vlaams Gewest is uitgebreid door de invoering van de gewestelijke personenbelasting. Ontvangsten uit de verkeersboetes vullen de ontvangsten van de gewesten nog verder aan (niet-fiscale ontvangsten).
De gewijzigde BFW regelt daarnaast ook de bijdragen (via minderontvangsten) van de gedefedereerde entiteiten aan de sanering van de openbare financiën (vermindering van de schuldopbouw) en de kosten van de vergrijzing. Die zijn nodig om de houdbaarheid van de financiële toestand van het land te verzekeren. Daaruit vloeit een bewuste structurele onderfinanciering voort, die niet wordt gecompenseerd in het overgangsbedrag. (Uit “Impact van de Zesde Staatshervorming op de Vlaamse Overheid”, van het Rekenhof}
(Onderstreping door mij, NICO)

en nu even over verkiezingsbeloften en -programma’s ….
Partijen die al zitten in het beleid (en dit willen verder zetten) en de partijen die azen op een deelname aan het beleid spreken in termen van “wij zorgen voor meer budget (bijvoorbeeld voor ouderenzorg, kinderopvang, onderwijs, openbaar vervoer - = “mobiliteit”- enz…)” of “wij zorgden dat er het laatste jaar (voor deze “bevoegdheden”) reeds meer budget was dan het jaar ervoor”.
Partijen die al zeker zijn dat ze niet in het beleid zullen zitten maar in de oppositie zullen zitten, zeggen dingen als “wij zullen ijveren dat er meer budget … zal zijn” (eventueel met het aanwijzen voor een mogelijke bron voor die “verhogingen van budgetten”, namelijk een vermogensbelasting ...)

Wat nu ALLE partijen NIET vertellen ...
De evolutie van de budgetten of dotaties ligt vast en bestaat uit een koppeling aan een zeker percentage van de groei van het BBP.
Dit betekent, zoals wordt ¨geregistreerd”, soms zelfs “aanbevolen” of concreet voorgerekend door het Planbureau, het Rekenhof en de Hoge Raad van Financies: “Onderfinanciering
Dit ligt vast geankerd in de 6e staatshervorming.
Maar toen die “bevoegdheden” nog “federaal” waren, waren er al reeds besparingen .. sinds 1980. (Lees er HIER meer over)
Dus de “beloftes” voor meer budgetten of de beloftes “te zullen ijveren voor meer budgetten” is electoraal gestuurd populisme.
Meer budget” beloven of ijveren/opkomen voor “meer budget” en NIET “beloven” of “ijveren/opkomen” voor RECUPERATIE van al de voorgaande besparingen sinds 1980, wil gewoon zeggen ervoor te kiezen hierover te zwijgen. Men MOET wel want binnen de mogelijkheden/wettelijkheid van de burgerlijke maatschappij, die al die voorgaande besparingen reeds lang “ingepast” heeft in het beheer van de maatschappij, IS een recuperatie van die vorige besparingen niet mogelijk.
Daarbij is het ook zo, dat “meer budgetten ( al naargelang de NODEN)”, BINNEN de burgerlijke wettelijkheid niet mogelijk is zonder een verbreken van de Bijzondere Financierings-Wet en de 6e staatshervorming …

Voor de werkers blijft er niets anders over dan definitief de strijd aan te gaan met de burgerlijke staat en het kapitalisme. En nu is het zo, dat waar als het “electoralisme” van de burgerlijke partijen (van “extreem-links” tot en met “extreem-rechts”) ergens over gelijk loopt, dan is het wel over het volgende: de arbeidersklasse ideologisch richten op het verder voortbestaan van de burgerlijke maatschappij en het kapitalisme.

1 Cf. Savage (2013).
2 De financiering van de andere bevoegdheden die aan de Gewesten worden overgedragen, zal via een of meerdere dotaties gebeuren, volgens gebruikssleutels.
3 De financiering van de andere bevoegdheden die aan de Gemeenschappen worden overgedragen (Justitie, (GGC op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest), FCUD, FIM,…) zal via een of meerdere dotaties gebeuren, volgens gebruikssleutels.
4 Verslag 2010 van de Studiecommissie voor de Vergrijzing.
5De studie uit 2010 presenteerde alternatieven die gelijkwaardig waren in termen van overdracht van de houdbaarheidskloof van entiteit I naar de gefedereerde entiteiten, zoals de overdracht naar de gefedereerde entiteiten van een deel van de schulden of de kosten van de vergrijzing.
6 In de BFW is voorzien dat sommige bedragen aangepast zullen worden op basis van de realisaties van het aanslagjaar 2015 en rekening houdend met de rapporten van het Rekenhof. In deze vooruitzichten werd er verondersteld dat die aanpassingen zullen plaatsvinden in 2018 en de correcties aangaande het verschil tussen de voorlopige en definitieve bedragen over de periode 2015-2017 vanaf 2018.
7 Federaal Planbureau (2015), Rapport over “Les impacts économiques et budgétaires de long terme des réformes structurelles décidées par le gouvernement Michel. ”
8 Hierbij werd, gezien de meest recente groeiprojecties, voorlopig abstractie gemaakt van de clausule die opgaat indien de groei groter wordt dan 2,25%.
9	 Bron: rekeningenrapporten 2014 en 2015 van het Rekenhof.
10	 Eigen fiscaliteit van de gewesten krachtens de grondwet.
11 In de BFW opgesomde gewestelijke belastingen (gedelegeerd aan de gewesten).
12 Winstverdeling Lotto, krediet voor buitenlandse studenten en dotaties voor het overgedragen personeel van de plantentuin Meise en de dienst van de overgenomen gewestelijke belastingen, vergoeding voor derving onroerende voorheffing ingevolge dode hand.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten