08-03-2023

De onoplosbare tegenstellingen binnen “de Vlaamse regering” wat betreft “het stikstofplan” is niet meer dan een SYMPTOOM van de tegengestelde klassenbelangen tussen werkende klasse en burgerij, die de burgerlijke maatschappij niet kan en wil oplossen

Ik wil het nu niet hebben over het onvermogen van de regering in Vlaanderen een"oplossing te vinden in het “stikstof-debat”. Het is voor mij duidelijk dat de hele regionalisatie en staatshervormingen, NOOIT de bedoeling had naar een beleid te gaan, dichter bij de (de zogenaamde "volks-identieke" eigen) mensen.
De hele regionalisering en communautarisering is doorgevoerd op basis van een opgeklopte mythe: het “bestaan van twee volkeren”in België. Men gebruikte hiervoor, een bestaande “taalprobleem”: in het zuiden een aantal dialecten verwant met het Frans, dat geleidelijk overgaat naar een aantal dialecten in het noorden dat verwant is met het Nederlands.
Er bestond dus een taalprobleem….. maar het is de kapitalistische uitbuiting die ALLE werkers treft, welk ook hun “moedertaal” is. Ook zonder dat men in zijn eigen taal “berecht” zou kunnen worden, was en is de justitie nog altijd een klassen-justitie.
Van het taalprobleem HET grootste probleem te maken, gebeurde door een “Vlaams beweging”, die verder anti-syndicaal, anticommunistisch en pro-fascistisch was…. Dat “linksen” en zelfs “communisten” deze “talenstrijd” soms bovenop de klassenstrijd legden veranderd hier niets aan.
Het taalprobleem werd zogezegd een “cultureel” probleem: de ideologie van de middeleeuwse grootgrondbezitter en adel, de rooms-katholieke ideologie stond eerder aan de kant van de “Vlaamse eisen”. De “moderne” en vaak “vrijzinnige” liberalen en later ook de sociaaldemocraten stonden hier tegenover……
De eerste staatshervorming had eigenlijk alleen de bedoeling die “taalproblemen” op te lossen……
Het bestaan erkennen van een “cultureel” (in de eerste plaats dus “taal”) probleem, maakt dat men uitgaat van “volkeren” die essentieel van elkaar verschillen.
In de eerst plaats maakt men van DE cultuur de “algemeen BURGERLIJKE” cultuur.
Voor de cultuur van de werkende klasse bestaat er geen “verschil” tussen een deel van de werkende klasse, levend en werken (en uitgebuit) in het meer Franstalig deel van België en dat ander deel in het meer Nederlandstalig deel.

Maar van dat veronderstelt verschil tussen bv “Walen” en “Vlamingen” gebruikte men om dan via de volgende staatshervorming(en) in feite de Sociale Zekerheid die van ALLE werkers in België is (welk hun taal of afkomst is) te ontmantelen, en ook alle Openbare Diensten.
En dit gebeurde héél subtiel. En niet toevallig, vanaf 1980, toen definitief de grote naoorlogse groei overal in de kapitalistische landen (en dus ook in België) gedaan was, en het belangrijkste doel van alle staten, de competitiviteit van dat deel van kapitalistische bedrijvigheid binnen hun respectievelijke grenzen tov andere regio’s en landen in de wereld VERHOGEN, en dus de uitbuitingsgraad van de “eigen” werkende bevolking OPDRIJVEN.
Men begon met het toekennen van “bevoegdheden”…… in latere stappen werd hieraan een bepaalde “financiering” gebonden.
De “strijd” voor het krijgen van “bevoegdheden” en daaraan verbonden “dotaties” maskeert het GEBREK aan strijd tegen de besparingen van de “centrale pot” .
Het principe van financiering naargelang de noodzaak en de behoefte, gaat niet meer, omdat er reeds bespaard wordt vóór de overdracht van bevoegdheden en financieringsbronnen, en doordat er centraal op “de centrale pot” waaruit dotaties betaald worden bespaard wordt.
Het geven van forfaitaire “dotaties” of “subsidies” verbergt of maskeert deze besparingen of afbraak.
Ik zal dit in andere artikels uitleggen …..
Over inhoud zèlf van het stikstofplan, “dat nu niet uitgevoerd kan worden” wil ik het nu ook niet hebben.
Maar wel over de bestaande woede bij de boeren, en dus over de problemen in de landbouw.

En laten we duidelijk zijn: De boeren hebben gelijk als ze kwaad zijn op het feit dat ze de schuld krijgen van iets wat zeker in hoofdzaak NIET en zeker niet ALLEEN hun schuld is. En ze hebben gelijk als ze woedend zeggen dat de hoofdschuldigen buiten schot blijven.

Net zoals tegen het Mansholt-plan protesteren nu ook boeren tegen de gevolgen van de aanpak van het “stikstofprobleem”. In beide gevallen gaat het om een woede tegen een geplande sluiting van landbouwbedrijven.

Eind 1968 al presenteert Mansholt het beruchte memorandum “Landbouw 1980”. Het moet de basis worden voor de hervorming van de Europese landbouw. Mansholt wil een einde maken aan de enorme productieoverschotten. Die overschotten, en het dumpen daarvan, kosten de EEG niet alleen enorm veel geld maar berokkenen haar ook grote imago-schade. De commissaris koestert ook de nobele verwachting dat zijn plan de boerenstiel veel leefbaarder zal maken. Er zal een einde komen aan het nodeloze labeur, het vele werk op kleine gemengde en weinig gemechaniseerde boerderijtjes met vaak slechts enkele koeien, varkens en neerhofdieren, met verouderde en kleine stalgebouwen. Het boerenbedrijf zal moderniseren, de boer en zijn familie zullen een beter inkomen krijgen en de geneugten van vrije tijd en vakantie ontdekken.

Tenminste, de boer die nog overeind blijft. Want Mansholt is ervan overtuigd dat Europa veel te veel boeren telt. Zijn plan voorziet dat van de tien miljoen boeren in de zes lidstaten van de EEG er vijf miljoen moeten verdwijnen. Voor keuterboeren is er geen plek meer, de toekomst is aan grote en gespecialiseerde bedrijven. Ook de landbouwgrond moet drastisch ingeperkt worden. Zowat vijf miljoen hectare moet opnieuw bebost worden of plaats bieden aan recreatie. Mansholt schrijft ook voor dat de prijzen verlaagd moeten worden, om een evenwicht tot stand te brengen tussen productie en verbruik en om de last voor het Europees Landbouwfonds te verlichten.


Net zoals tegen het Mansholt-plan protesteren nu ook boeren tegen de gevolgen van de aanpak van het “stikstofprobleem”. In beide gevallen gaathet om een woede tegen een geplande sluiting van landbouwbedrijven.

De boeren vinden dat ze opdraaien voor zaken waar zij zelf geen schuld aan hebben.

En in feite is dat ook zo: het Europees landbouwbeleid is uiteindelijk gericht ( zoals ALLE Europese politiek) op het vergroten van de competitiviteit (en daardoor de mogelijkheden tot “groei”) van het “eigen” Europees grootkapitaal. En vooral ook 9wat de landbouw betreft) in het voordeel van de grotere bedrijven die verbonden (en hiervan door schaalvoordelen meer de voordeel ervan hebben dan de kleinere landbouwbedrijven) zijn met het grootkapitaal (de grote AANVOER en /of AFVOER monopolies)
.
Het is dit grootkapitaal dat de boeren (als “kleinbedrijf” – zie verder) wat betreft AANVOER (meststoffen, machines, technologie, verzekeringen, financiering,….) èn wat betreft AFVOER (afnamekoop van productie, door speculatie en prijszetting bepalen van de afnameprijs,…) volledig in de greep houdt.

De vaak te lage prijs die de boer krijgt, staat niet in verhouding voor de prijs die de gebruiker voor het verwerkte eindproduct moet betalen. En het is omdat de voedselmonopolies de boeren confronteren met een lage aankoopprijs, dat ze nog altijd grote winsten hebben als ze een verwerkt eindproduct (soms) aan een relatief lage prijs kunnen verkopen. Maar waar de prijzen voor de boeren laag blijven, maar hun KOSTEN (aan de AANVOER-monopolies) stijgen, stijgen ook de prijzen voor de werker-verbruiker in de magazijnen van de grote distributie-monopolies.

De boeren zouden dus in de werkers-verbruikers hun bondgenoten moeten zien en het grootkapitaal (en de burgerlijke instellingen zoals de staat, de EU,…) als hun gemeenschappelijke vijand (en).
De landbouwsector is een onderdeel van de voedselproductiesector. Deze wordt beheerst door globale monopolies, van verwerking van landbouwproducten, van productie van “eindproducten”(voedselproducten te koop voor de consument) en van de distributie (zoals supermarkten-ketens), die de voedselproducten te koop stellen voor de consument. De landbouwbedrijven vormen de productie van “grondstoffen” voor de voedsel-produktie-monopolies.
Hierover schreef ik reeds in 14-5-2019 De door het “officieel landbouwbeleid” aanbevolen “productiviteitsstijging en schaalvergroting in de landbouw” is NIET de oplossing voor het wereldvoedselprobleem. Wel het breken van de kapitalistische productieverhoudingen … OOK in de landbouw/voedsel-sector!
De landbouw
sector zelf wordt gedomineerd door het kleinbedrijf.
Een uitleg die niet een allesomvattende analyse is van het kapitalisme (hiervoor is het lezen van Het Kapitaal deel 1 van Marx aanbevolen) maar wel de essentie vatten van wat het kleinbedrijf is tegenover het “groot”-bedrijf, binnen het kapitalistisch productiesysteem.
Op het kleinbedrijf is de producent eigenaar van de productiemiddel (en) en verwerft hij een inkomen door de verkoop van zijn productie.
Op een (gewoon) bedrijf zijn de producenten geen eigenaar van de productiemiddelen en verwerven zij een inkomen door de verkoop van hun arbeidskracht.
Het is de kapitalist, die eigenaar is van de productiemiddelen en verwerft een inkomen door de verkoop van “zijn” productie (die geproduceerd wordt door de werkers, als producenten, maar toegeëigend worden door de kapitalist)
Zo is een landbouwbedrijf als productie-bedrijf, “eigendom” van de boer als producent. De boer-producent verwerft een inkomen (waarin een kapitaal-accumulatie voor de investeringen in “zijn bedrijf”) door de verkoop van zijn productie.
Een voedsel-produktie- monopolie verwerft haar “inkomen” (voor het grootste deel een accumulatie van kapitaal) uit de verkoop van haar productie.
De “echte”producenten zijn de werkers die werken aan de productieketens van dat monopolie, Zij verwerven hun inkomen uit de verkoop van hun arbeidskracht. Dit inkomen staat niet in verband met de verkoop van de productie.


Over de boer als “eigenaar” van zijn (klein-)bedrijf

Het “eigenaarschap” moet iedere keer bevestigd worden door betaling van interesten en afbetalingen van leningen, ofwel van pacht.
De verkoopsprijs van zijn productie bepaald zijn inkomen dat jaar. Van dat inkomen gaat een groot deel naar afbetaling van voorgaande investeringen en productiekosten (meststoffen, veevoeder, spuitstoffen, enz...)
De boer heeft geen controle over de prijs voor zijn product. Als het product er is (geoogst…) dan MOET de boer wel verkopen, tegen de prijs die dan geldt.
De prijsvorming is afhankelijk van de productie van het beste en productiefste bedrijf voor het betreffende product, maar vooral van de speculatie en van de prijszetting door de voedsel-monopolies.
Het inkomen staat niet in verband met het werk van de boer. Op een minder productief bedrijf wordt harder gewerkt dan op een modern en productief bedrijf, dat meer inkomen zal hebben doordat er meer productie verkocht kan worden.
Als de natuur de boer goedgezind is, is zijn productie hoger. Als dan ook de prijs (waarover de boer geen controle heeft) beter is dan gemiddeld, dan zou je kunnen zeggen dat hij “winst” heeft. Maar die winst verliest hij weer als de productie tegenvalt en gecombineerd wordt met een slechtere prijs dan gemiddeld.
Paradoxaal: op een minderproductief bedrijf heeft het product een hogere waarde ( meer werktijd per product te besteden)
Op een modern, productie bedrijf heeft een product minder waarde ( minder werktijd per product te besteden)
Dus een minder productie bedrijf heeft een hogere prijs(voor een product)nodig om eraan uit te kunnen dan een modern productief bedrijf.
Daar de verschillende bedrijven (en boeren) dus gezamenlijk een totale productie leveren, waarvoor dan een prijs per eenheid tot stand komt (zie boven), worden de bedrijven verplicht om te investeren om de productiviteit op te drijven….
Maar aan de andere kant zijn er bedrijven die er niet (meer) aan uit kunnen, en worden “onteigend”. Ze gaan failliet, of de boer geeft zijn bedrijf op ( er komt een “scheiding tussen producent en productiemiddel”….)


Het “stikstofprobleem”...

De boer (en zijn bedrijf) worden door de kapitalistische wetmatigheden van de waren-economie gedwongen (om te overleven) om de specialiseren in 1 of enkele producten, en hiervan een steeds hogere productiviteit na te streven en op zo’n groot mogelijke schaal. Want zo kan bij een bepaalde prijs per eenheidsproduct (of per liter/per kg), de toch (wellicht) de minieme marge per eenheid bijeen geteld nog iets van inkomen betekenen. Een inkomen waarvan een groot deel de investeringen voor het volgend jaar en de afbetalingen van kosten en leningen van het afgelopen jaar mee betaald moeten worden.
Deze wetmatigheden van het kapitalisme BINDEN de boer zo aan het grootkapitaal voor aankoop maar ook voor levering van technologie….
Zo “ontstaan” de problemen van “overbemesting”, “erosie”, depositie van zwaveldioxide, ammoniak en stikstofdioxiden …. en het zijn tegen de laatste 2 (die stikstofverbindingen) waartegen er nu Europese richtlijnen zijn…. En op de basis van de welke Zuhal Demir haar oorspronkelijke stikstofplan had opgesteld… en dat om uiteindelijke electorale redenen (de boeren vormen een zekere electorale achterban) door de CD&V nu in vraag wordt gesteld.
Het is waar dat die een gevaar vormen voor de natuurgebieden en zal een directe sluiting van de aangrenzende landbouwbedrijven direct een zekere stikstof-depositie doen verdwijnen, maar verder wordt er niets fundamenteel opgelost.


Binnen het kapitalisme bestaan er geen oplossing, in functie van de noden voor de bevolking (waar de boeren deel van uitmaken voor de problemen in de landbouw.

Het kapitalisme kan dus geen oplossing kan geven aan de problemen in de landbouw (waarvan het stikstofprobleem er maar één is), en zeker niet zolang de landbouwsector “overheerst” wordt door het kleinbedrijf….
Daarbij zijn al die “problemen” juist een gevólg van de kapitalistische productiewijze, waarin de landbouw niet anders kan functioneren dan het nu functioneert, zolang het kapitalisme bestaat.
En doordat de landbouw “gevangen” zit in de kapitalistische productiewijze, zit de boer in de tang van het grootkapitaal. Maar dat zijn ook ALLE werkers …..
De problemen oplossen, maar ook die van het klimaat, de oorlogen, de armoede (vooral op die plaatsen in de wereld waar het grootste deel van de grondstoffen worden “toegeëigend”) kan alleen maar NA “onteigenen van de onteigenaars”, op het moment dat de werkende klasse de burgerlijke macht gebroken heeft (niet alleen wat betreft reéle macht maar ook wat betreft ideologie, denkwijze en wereldopvatting) , en de productie (wat betreft ontwikkeling van producten, de productie-technologie, zoals bijvoorbeeld het continu hergebruiken van grondstoffen, in collectieve handen zal geven.


De
voedsel- en dranksector gedomineerd door globale monopolies die bijna al hun grondstoffen verwerven op individuele klein-bedrijven in de landbouw, door middel van speculatie en prijsfixing
Er is bijvoorbeeld de voeding (en drank-)sector. Die wordt gedomineerd door multinationals of zelfs globale monopolies in de voeding, maar ook in de distributie (de grote warenhuisketens)
De landbouw maakt deel uit van die sector.
Aanpakken van problemen in de landbouw in functie van het collectief welzijn, is daarom niet mogelijk bij het blijven bestaan van “het kleinbedrijf”.
De overheersing van het individueel kleinbedrijf proberen op te lossen door een zekere “collectivisering” (zoals coöperatieven) … is zonder revolutie en afbraak van het kapitalisme uiteindelijk niet echt mogelijk.
Probleem bij collectivisering of in het coöperatieven gaan organiseren, is de heersende IDEOLOGIE, en binnen de burgerlijke maatschappij is dat de burgerlijke ideologie.
Collectivisering betekent dat de boeren alles inbrengen in de coöperatieven, dat ze hun individuele eigenaarschap opgeven, alles wordt eigendom van het geheel. En het geheel wordt door de collectiviteit beheerd (waar die vroegere individuele boer nu dan ook dan deel van uit maakt).
Maar, een boer die veel kan inbrengen, verliest t.o.v. van een (armere) boer die minder in kan brengen. Zij worden allebei werker in de coöperatief (collectief beheerd door alle werkers van het coöperatief).
De “rijkere” boer moet dus BEWUST kiezen voor een soort “inlevering” t.o.v. armere boeren die wellicht positiever zijn want zij gaan erop vooruit.
Er moeten ook afspraken worden gemaakt. De “vrije” (individuele) keuze verdwijnt.
Maar waarom zou een “rijkere” boer ervoor kiezen, hij gaat individueel wellicht minder inkomen hebben binnen zo’n “collectieve” dan toen hij een individueel bedrijf had …. En de rijkere boer had zo ook al een competitief voordeel ten opzichte van boeren met minder financiële mogelijkheden ….
Tweede punt: een vaste afname van productie aan vaste verzekerde prijs... Binnen het kapitalisme is dat juist een probleem dat niet op te lossen is binnen het systeem van wareneconomie, en ook met het overheersen van monopolies in de voedingsector waarvan de landbouw deel uitmaakt. Een coöperatieven blijft als “bedrijf” onderhevig aan de wetmatigheden van het kapitalisme.
Derde punt: voor de productie moet de coöperatieve, machines, technologie, en resultaten wetenschappelijk onderzoek kunnen “verwerven”. En de verzekerde vaste prijs voor een productie moet het coöperatief genoeg inkomen opleveren om dit te kunnen “verwerven”. Onder het kapitalisme waar de productie van machines, de technologie, het wetenschappelijk onderzoek in handen is van het grootkapitaal is dat een probleem, “verwerven” betekent “genoeg geld te hebben voor de AANKOOP ervan.
Dus voor het bestaan van de collectivisering in de landbouw moeten ook “de onteigenaars onteigend worden” (dus alle “bezitters” van productiemiddelen, de middelen van productie-distributie, de productietechnologie moeten “onteigend” worden), revolutie dus met het installeren van socialistische planeconomie (die stap voor stap het bestaan van waren-economie opheft).

Dus kan niet zonder socialisme… als overgang naar communisme


Een beeld van dit laatste, wat dat kan inhouden voor de landbouwsector

De landbouw zèlf wordt dus gedomineerd door het kleinbedrijf.
Onteigening in de voedsel- en drank-sector, houd in:

onteigening van de delen, vestigingen, productie-afdelingen van die grensoverschrijdende multinationals en monopolies binnen de grenzen van het land.
Voor de landbouw houdt dit in dat de landbouwbedrijven en de grond “onteigend” worden, maar direct teruggegeven met het onbeperkt recht op gebruik
Eigendom” van het landbouwbedrijf en de grond die daarvoor nodig is, IS al een “relatief” begrip onder het kapitalisme.
IEDER jaar moet dat “eigendomsrecht” kunnen bevestigd worden door afbetalingen van leningen, van leveringskrediet, van pacht en huur en van het voldoen aan een leveringscontract met een voedsel- of distributie-monopolie.
Dus de “onteigening” door de socialistische staat (dictatuur van het proletariaat) en het terug in onbeperkt gebruiksrecht geven, bevrijdt de boer van de stress constant dat”eigendomsrecht” te moeten herbevestigen
Tegelijkertijd wordt gestimuleerd (door overtuiging en bewustwording) dat de boeren (en al degenen die werkzaam zullen zijn in de landbouw zoals bv vroegere failliet gegane boeren…) zich organiseren in coöperatieven.
Alle technische en wetenschappelijk kennis BESTAAT reeds om de landbouw op een duurzame te voeren.
Alleen is het TOEPASSEN in héél de landbouw niet mogelijk onder het kapitalisme
De toepassing botst steeds op de grenzen van het kleinbedrijf en de kapitalistische productieverhoudingen.
Door
onder het socialisme over te gaan naar coöperatieve bedrijven waarbinnen de boeren als gelijkwaardige werkers werken en waarin zij collectief de landbouwproductie op het bedrijf beheren en organiseren, en waar de verkoop/aankoop van de productie en de aanvoer van nodige werkmiddelen geregeld wordt met de arbeidersstaat (waarvan die boeren, nu als werkers OOK deel van uit maken) kan een duurzame landbouw en duurzame voedselvoorziening gerealiseerd worden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten