OPM
VOORAF: 1. Dit artikel hoort in de “gekaderde” reeks op “Coup van 2004”, een afrekening, géén rectificatie.
2.
Hieronder poneer ik stellingen, maak ik conclusies (schijnbaar)
zonder argumentatie. Inderdaad geef ik niet overal een referentie op.
Wellicht zal ik in een latere versie referenties integreren in de
tekst. Voorlopig geef ik onderaan deze tekst een aantal
geargumenteerde analyses die de onderstaande (schijnbaar
onggeargumenteerde) “beweringen” kunnen staven.
Ik
beschouw de periode van net na de verkiezingen in 2003 (met het
zogenaamde “debacle” van RESIST) tot maart 2004 als een
“coup”, waarin uiteindelijk een burgerlijke fractie erin slaagt
de PVDA op een reformistische (“sociaal-democratische”)
koers te zetten. De uiteindelijke analyses en “Resoluties”
van de verschillende kaders en van het Centraal Comité (vanaf
maart 2004) volgen een definitef REVISIONISTISCHE (burgerlijke)
lijn. Ze vertrekken van een “sociaal-demokratische”
partijopvatting en zetten de PVDA op het spoor van het “door
populisme winnen van genoeg stemmen om een parlementaire
vertegenwoordiging te bemachtigen”. Ik heb dit al belicht in
andere artikels (zie voorlopig hiervoor OPM. 2)
Hier
wil ik het hebben over drie teksten (2 van Kris Hertogen en één
van Jo Cottenier), teksten die een analyse geven van de foute
politieke en ideologische opstelling die leidde tot het
verkiezingskartel Resist, maar waaruit (nog) de bezorgdheid spreekt
om de PVDA op een revolutionaire koers te houden....Maar deze teksten
zijn ook een voorbeeld van, hoe een algemeen heersend dogmatisme
“blindheid” veroorzaakt over de essentie van de revionistische
vloedgolf, die op hetzelfde ogenblijk, als “onder hun ogen”, de
partij overspoeld. De tekst van Kris Hertogen (Het verdriet
en de pech van een nochtans veelbelovende resolutie, van 16 maart
2004) “aanvaardt”
uiteindelijk de “nieuwe koers”, uitgezet door de revisionistische
fractie (met als protagonist, Boudewijn Deckers) Die “nieuwe koers”
is te vinden in de tekst “Communisten en verkiezingen”
van Boudewijn Deckers, 17 april 2004.(die
ik deels reeds besprak in ..De PVDA onder leiding van Peter Mertens: Marxisme of revisionisme? Revolutionaire partij of reformistische partij? , vanaf p. 75, na de samenvattende opvatting van Boudewijn
Deckers: “PVDA heeft revolutionaire STRATEGIE. deelname
verkiezingen is TACTIEK… en TACTISCH is het objectief, genoeg
stemmen halen voor VERKOZENEN, marxistisch correct” )
Hoewel
de drie teksten correcte (zelf-)kritieken bevatten, zitten er
dogmatische “blinde hoeken” in. Deze punten van dogmatisme worden
door de bewuste revisionisten(bv dus Boudewijn Deckers) als
argumenten gebruikt om hun (burgerlijke) gelijk te “bewijzen”.
Over
de eerste tekst van Kris Hertogen (in de voor ieder lid beschikbaar
gestelde partij-brochure van 2004 HIER bijna geheel beschikbaar)
Strategische
taken, opvatting over het front en de lijn Resist (Amendement op de
(ontwerp)tekst Verkiezingsbalans Resist – 17 december – Kris
Hertogen
Wij
hebben de campagne eenzijdig op het thema van de oorlog gericht. Dit
feit moet verbonden worden met de Resolutie van het CC van 10
augustus 2002. Het platform van Resist bijv. (behalve het artikel 4
dat door onze partners is gewild), is voor wat de inhoud betreft en
trouwe toepassing van deze resolutie. De sociale en democratische
eisen worden ondergeschikt en ook geïntegreerd in het kader van
de strijd tegen de oorlog. Dat is het perspectief dat gegeven wordt
in de Resolutie van 10 augustus 2002. Toentertijd hebben wij trouwens
de idee bekampt van een “campagne tegen de oorlog” naast andere
campagnes. Het ging om een strategische heroriëntatie die op
heel het werk sloeg. In punt 33 van deze resolutie wordt
gespecificeerd: “De verkiezingsstrijd moet bijdragen tot de
oprichting en de ontwikkeling van een revolutionair front tegen de
oorlog, onder leiding van de communisten.” Zo werd Resist geboren.
Ik
heb reeds aangegeven dat het “verbinden” van de kritiek op de
“eenzijdig op de oorlog
gerichte campagne” met de Resolutie van het CC van 10
augustus 2002 een deels correcte kritiek was, maar één
met “oogkleppen” op..... Zij gaf aan de bewust revisionistische
fractie (olv Boudewijn Deckers) de kans door te stellen (of te
insinueren) dat in feite Nadine Rosa-Rosso die Resolutie zou hebben
opgesteld, hen een zoveelste argument te geven om Nadine Rosa-Rosso
“verantwoordelijk te stellen voor het verkiezingsdebacle Resist”
Verder...
Een
eenzijdige resolutie
Op
basis van deze strategische heroriëntatie kunnen wij niet alle
tegenstellingen die ons land doorkruisen integreren. Wij
formuleren in deze resolutie “de taak om een ééngemaakte
revolutionaire beweging te ontwikkelen, op het niveau van het
Europese continent, tegen de oorlog en voor de verdediging van het
socialisme. Dat is de gemeenschappelijke en centrale doelstelling die
het Centraal Comité alle partijeenheden voor de komende vijf
jaar toewijst.” Waarom ook niet de taak geven om “een ééngemaakt
revolutionaire beweging te ontwikkelen”, op het niveau van het
Europese continent, tegen de pro-kapitalistische politiek van de
Europese en de Belgische staat, waarvan de arbeiders en de andere
werknemers dagelijks de harde gevolgen aan de lijve ondervinden?
Uit
de analyse van de Amerikaanse oorlogstintenties en het verzet dat die
opwekken, trekken wij terecht conclusie: “Deze situatie schept de
mogelijkheid om een grote revolutionaire beweging tegen de
imperialistische oorlog op te bouwen en te ontwikkelen.” (Punt 8)
Maar waarom trekken wij geen gelijkwaardige conclusie uit het
Europese beleid, dat steeds ondraaglijker wordt, en uit het verzet in
België en andere landen tegen dit beleid (bijvoorbeeld
betogingen van de staalarbeiders in Luxemburg, strijd van de leraars
in Frankrijk)? En waarom zouden wij niet als taak hebben “de
leiding van de bewegingen tegen dit Europese beleid (zoals Arcelor,
de post of de NMBS) uit de handen te trekken van de leiding van de
sociaal-democraten en trotskysten?” (Punt 9)
Een
rechtse strategie
“Wij
moeten duidelijk de weg van de revolutionaire strijd tegen de
imperialistische oorlog en voor de verdediging van het socialisme
aangeven. Het is enkel zo dat we een ééngemaakte en
internationale revolutionaire strategie kunnen opbouwen voor de
strijdbewegingen van de werkers en de jongeren tegen de
privatiseringen, de werkloosheid, de vernietiging van de
democratische rechten opgelegd door de Europese imperialistische
constructie.” (Punt 11) Waarom “enkel zo”? Het ware beter
geweest te stellen dat wij de arbeiders niet gaan winnen tegen het
imperialistische systeem in zijn geheel, indien wij ze niet ook tegen
de oorlog van het Amerikaanse imperialisme verenigen. Maar om te
stellen “enkel zo” ... om een éénmakende
revolutionaire strategie op te bouwen ... tegen de privatiseringen
.... door de Europese constructie verdediging wij vóór
alles een strategisch project en programma's op het niveau van Europa
en België. Wij bekampen de
Europese en de Belgische bourgeoisie, niet alleen in verband met haar
capitulatie ten opzichte van de Amerikanen, maar in eerste plaats
omdat het bourgeois zijn die hun werkers meer en meer doen afzien! En
het strategisch perspectief dat aan deze taak beantwoordt is de
socialistische revolutie, die wij sinds het Zevende Congres in een
Europees kader situeren. De
antikapitalistische strijd onderwerpen aan de opbouw van een
anti-Amerikaans front, stellen dat het enkel
zo is dat wij “een
perspectief gaan geven aan de strijd tegen de privatiseringen...”
betekent in de grond de tegenstelling kapitaal-arbeid opzij schuiven
en de socialistische revolutie als reëel perspectief laten
vallen.
Wij
moeten de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid in België en
Europa integendeel meer naar voor schuiven, strijdprogramma's en
eisen geven die aan de huidige bewustzijnsniveau van de werkers
beantwoorden en het perspectief van de socialistische revolutie
bieden, in een Europees kader. Daarnaast hebben wij een andere
strategische taak die erin bestaat onze verantwoordelijkheid te nemen
in het kader van een wereldwijd front tegen het Amerikaans
oorlogsimperialisme, dat vandaag de hoofdtegenstelling vormt op
wereldvlak. Het dient ook genoteerd dat wij alleen spreken over de
“verdediging van de socialistische landen” in het kader van de
strijd tegen de Amerikaanse oorlogsstokers. Dat
is te beperkend. Wij hebben, tijdens discussies op een beperkt CC,
een amendement besproken van de verantwoordelijke voor de
Internationale Communistische Beweging, dat ging over de “verdediging
van het socialisme”. Wat niet hetzelfde is vermits wij de
socialistische landen ook verdedigen voor wat zij zijn,
socialistische landen die alle onderdrukten van de wereld een
alternatief tonen.
Tot
hier toe is het een correcte kritiek (eigenlijk een ZELFkritiek, want
géén kritiek op Nadine Rosa-Rosso maar op de leiding
waar hij, Kris Hertogen, zélf deel van uitmaakt), waar de
strijd tegen het imperialisme/kapitalisme “vervangen”
wordt door “strijd tegen
de imperialistische oorlog”) en ook het “opmerken”
(maar nog niet het inzicht hebben in, en dus niet voluit kritiseren)
van het “vervangen” van het voeren van de “eigen”
strijd voor het socialisme (in België/Europa) door de “strijd
voor de verdediging van de 'bestaande' socialistische regimes”.
Een
resolutie die naar sektarisme leidt
“Dat
betekent dat de strijdbewegingen voor de dagelijkse noden van de
massa's nog vastberadener in handen genomen moeten worden. Het is nog
dringender om de geest en de het hart van de massa's te winnen. Wij
zullen voortdurende inspanningen moeten doen om de
band te tonen die reëel bestaat tussen hun uitbuiting en hun
onderdrukking en de oorlogsneigingen van hun vijand, het
imperialisme.” (Stelling 13 van de Resolutie van 10 augustus
2002) Deze stelling is een logische conclusie van het voorgaande en
moet ook in dat kader geanalyseerd worden. Ze
ligt rechtstreeks aan de basis van Resist. Het punt erkent de
noodzaak om de noden van de massa's in handen te nemen. Maar het
begrip “dat betekent”, wijst
erop dat dit gemotiveerd wordt door de noden van de strijd tegen de
oorlog, niet door de noodzaak om de dagelijkse behoeften als dusdanig
te verdedigen noch om strijd te voeren tegen en op termijn komaf te
maken met degenen die de werkers onderdrukken en uitbuiten.
Men voegt eraan toe dat men meer
inspanningen moet doen om de band te leggen met de oorlog maar men
zegt niet – en dat ligt in de logica van de strategische keuze –
dat men “meer inspanningen moet doen om deze problemen te verbinden
met de oriëntatie van het Europese imperialisme die steeds
antiproletarischer en antidemocratisch is”.
Dit
punt 13 leidt noodzakelijkerwijze tot sektarisme. Omdat de band maken
tussen wat de werkers meemaken en de oorlogen van de Amerikanen niet
evident is en in vele gevallen onmogelijk. Een
hele reeks problemen van de massa's zijn niet het resultaat van de
oorlog van de Amerikanen maar zijn objectief verbonden met de
politiek van de Europese bourgeoisie en haar staat. Arcelor
bijvoorbeeld: de ontploffing in Ougrée 22 oktober. Wij kunnen
natuurlijk de analogie leggen. Maar objectief gezien zijn er toch
twee tegenstellingen: die tussen
het Amerikaanse imperialisme en de volkeren van de wereld en die
tussen de Europese burgerij en het Europese proletariaat. Dat
geldt nog veel meer voor de strijd tegen de sluiting van de
warmwalserij in Arcelor-Luik. Het is al veel moeilijker om hier de
analogie te leggen, vermits de arbeiders wel degelijk het onderscheid
maken tussen een “sociale of economische” oorlog en een echte
“oorlog-oorlog”. Maar het is volstrekt onmogelijk om dat te
integreren in een strategie die zich beperkt tot de strijd tegen de
oorlog. Dat is trouwens een probleem dat wij hadden met de lijst
Maria, waarvan de eisen en verzuchtingen meer kaderden in een verzet
tegen het Europese en het Belgische beleid.
Het
is duidelijk dat – in ieder geval aantoonbaar, maar niet alleen –
de Streekleiding (en Provinciale leiding), met name dus
War Claes, Wout Lootens, Miek van Overveldt, Jos Hennes, Nicole
Jublou en Bea Knaepen DIT rapport, van Kris Hertogen NOOIT
hebben gelezen, aangezien ik voor een GELIJKAARDIG standpunt, maar
dan VOOR de verkiezingscampagne van Resis (en Maria) als
“economist” en “naar revisionisme neigend”
element werd weggezet. (Lees 14-01-15 Wordt de ideologie van AMADA
(1970), op 9e PVDA-congres (2015) gewist uit collectief geheugen?(3)
en 20-01-15 Wordt de ideologie van AMADA (1970), op 9e PVDA-congres
(2015) gewist uit collectief geheugen?(4), in de reeks op pagina
'2004: Revionistische "coup" in PVDA'
)
Het
is vooral een beperkte analyse van 'wat imperialisme nu
is', waardoor de taak voor de communisten OOK te beperkt
wordt gesteld “de band
te tonen die reëel bestaat tussen hun uitbuiting en hun
onderdrukking en de oorlogsneigingen van hun vijand, het
imperialisme.”
Een
resolutie waarin de dialectiek ontbreekt
Kortom,
er zijn minstens twee grote tegenstellingen die Europa en de wereld
doorkruisen (zonder de tegenstellingen) tussen de imperialistische
blokken mee te rekenen). We hebben ze tijdens ons Zevende Congres
besproken. Elke discussie leidde tot een luik met strategische taken.
Dat is wat wij op 10 augustus 2002 hebben gedaan. Maar
we hebben één luik geschrapt en beslist de revolutie in
Europa uit te stellen tot na de oorlog(en). Wij hebben de
besluiten van ons Zevende Congres dus niet gerespecteerd, want daarin
werden ons twee strategische taken of veeleer luiken van taken op
twee terreinen toevertrouwd. Waarom hebben wij op het Congres over
Europa gediscussieerd als dat was om enkele maanden later alle
besluiten daaromtrent gewoon te schrappen?
De
discussie is niet gevoerd op het CC. Er waren twee rapporten: Eén
over Europa (tweede deel van de blauwe brochure) en het andere over
de strijd tegen de oorlog (derde deel van de blauwe brochure). En wij
hebben onszelf verplicht te kiezen: of het ene, of het andere. Dat is
noch materialistisch, noch dialectisch. Door het probleem zo te
stellen waren wij veroordeeld tot eenzijdigheid en tot het “uitvegen”
van een belangrijk deel van de werkelijkheid. Waarom zou het niet
mogelijk zijn de twee taken te vervullen en een verhouding te bepalen
waarin het ook mogelijk zou zijn rekening te houden met punctuele
veranderingen, rekening houdend met de evolutie en de actualiteit?
Bewijzen de Griekse communisten niet dat het mogelijk is om in “één
enkele strategie” de strijd voor de macht in Griekenland te
verbinden met de opbouw van een revolutionair anti-oorlogsfront? In
de grond verdedigen wij de stelling dat de revolutie in Europa er zal
komen doorheen de oprichting van een front tegen de oorlogen van het
Amerikaans imperialisme en alleen zo. Dat is een verkeerde en rechtse
politiek. De revolutie in Europa zal voorbereid worden door de
opbouw van een revolutionair front tegen de Europese bourgeoisie en
haar staten. En onze fundamentele strategie zal zich vooral in dat
kader situeren (Zie brochure Zevende Congres, Artikel 128, p. 88)
“Formeel”
- en dan LOUTER formeel -wordt er op het Zevende Congres
gezegd: “De revolutie in Europa zal voorbereid worden door de
opbouw van een revolutionair front tegen de Europese bourgeoisie en
haar staten. En onze fundamentele strategie zal zich vooral in dat
kader situeren” De concrete INHOUD van die “fundamentele
strategie” (fundamenteel revolutionair PROGRAMMA) wordt NERGENS
op het Zevende Congres uitgewerkt, besproken en gestemd.
Op
het Zevende Congres werd ook niet de Resolutie van 1999
“gecorrigeerd”, daar waar die Resolutie van 1999 besliste,
de commissie, die een “op een eerstvolgende congres te stemmen
vernieuwd fundamenteel programma” moest uitwerken, te
ONTBINDEN!
En
zo werd ook NIET een partijopvatting (zijnde de
'organisatie-principes'), op basis van zo'n fundamenteeel
revolutionaire strategie/programma, ontwikkeld, waardoor de
partij-ORGANISATIE (zoals statuten e.d.) in OVEREENSTEMMING mét
dat fundamenteel revolutionair programma zou worden uitgebouwd.
INTEGENDEEL wordt
“statutair” (op de tweede zitting) “afstand gedaan”
van de “leninistische principes” van voorhoede-organisatie
en de overeenkomstige lidmaatschapvoorwaarden. ( Lees hierover het
hoofdstuk “1.2.18.3.7.
Partijopvatting” -zie in “OVERZICHT”)
in de tekst Revisionismein Eur Comm Bew deel 2b
Het
Zevende Congres zegt “De
historische taak van de opbouw van een socialistisch Europa zal zich
uitstrekken over een lange periode. Ze zal noodzakelijkerwijze de
vorm aannemen van een opeenvolging van verschillende revolutionaire
bewegingen, die meer of minder belangrijke delen, of het geheel van
Europa zullen treffen, al naargelang de aard en de ernst van de
tegenstellingen.” Deze algemene vage opstelling van het
Zevende Congres maakt de oriëntatie mogelijjk zoals die
in de Resolutie van 10 augustus 2002 gesteld wordt die
“beslist de revolutie in
Europa uit te stellen tot na de oorlog(en)”
Een
analogie die niet op punt staat
Het
gevaar bestaat dat geredeneerd wordt naar analogie. Wij hebben
in feite geprobeerd een éénheidsfrontstrategie te
formuleren zoals Dimitriv dat heeft gedaan voor de Derde
Internationale in 1935: éénheidsfront tegen het
fascisme toen, éénheidsfront tegen het Amerikaans
imperialisme vandaag. Maar het tijdperk is niet hetzelfde: Bush =
Hitler, OK, maar het Europa van 2003 is niet het Europa van 1935. Wij
kunnen voorzien dat er ooit een oorlog zal komen in Europa maar zover
is het nog niet. Terwijl Hitler aan de macht was, in het hart van
Europa, tussenkwam in Spanje, bondgenoot was van Italië, de
vijfde colonne in alle landen, de wens had uitgedrukt om Oostenrijk
en Polen aan te hechten, de aanval tegen de Sovjet-Unie voorbereidde
en zijn buurlanden bedreigde. Dat is niet te vergelijken met de
huidige situatie in Europa.
Verder,
zelfs als wij in een analoge periode zouden zitten, moeten wij
besluiten dat de politieke lijn vastgelegd in de resolutie van 2002,
ingaat tegen wat Dimitrov verdedigt. Zijn rapport gaat over het
verzet van de arbeidersklasse tegen de hele bourgeoisie:
éénheidsfront tegen het fascisme en de monopolies. Dat
blijkt ook duidelijk in de film van Jean Renoir over de
verkiezingsstrategie van de PCF die in 1936 de stellingen van
Dimitrov toepast. Men spreekt er over oorlog, fascisme en verdediging
van het socialisme (als systeem). Maar tegelijkertijd schuift men
naar voor: Doe de rijken betalen, de 200 families.
Hier
kritiseert Kris Hertogen TERECHT de “bewijsvoering naar analogie”
(die dan nog zelfs mank loopt zoals hij OOK terrecht constateert.
Maar hij ziet niet in door wie dit eigenlijk gelanceerd wordt,
waardoor later de schuld op Nadine Rosa-Rosso kan worden gelegd (en
waar Kris Hertogen DAN – in ..Het verdriet en de pech van een
nochtans veelbelovende resolutie, van 16 maart 2004 - in zal
meegaan)
“Het
gevaar bestaat dat geredeneerd wordt naar analogie. Wij
hebben in feite geprobeerd een éénheidsfrontstrategie
te formuleren zoals Dimitrov dat heeft gedaan voor de Derde
Internationale in 1935: éénheidsfront tegen het
fascisme toen, éénheidsfront tegen het Amerikaans
imperialisme vandaag. Maar het tijdperk is niet hetzelfde: Bush =
Hitler, OK, maar het Europa van 2003 is niet het Europa van 1935.”
Deze “analogie” is opgeworpen (een dogmatische praktijk)door
.....BOUDEWIJN DECKERS. Daar dat dit niet opgemerkt en gezien wordt
door Kris Hertogen maakt het mogelijk dat later Nadine Rosa-Rosso
deze beschuldiging over zich heen krijgt.
Verder....
Een
resolutie die tot gauchisme leidt
Fundamenteel
gezien is de strategische heroriëntatie rechts maar zij leidt
ons ook naar gauchisme in onze kritiek op de Belgische burgerij. Door
te beslissen de bourgeoisie bijna uitsluitend aan te vallen op haar
capitulatie ten opzichte van de Amerikanen (net het punt waarop zij
het minst slecht is), werden wij verplicht aan opbod te doen in het
kader van de verkiezingscampagne. Wij hadden “meer marge” gehad
indien wij de burgerij hadden aangepakt in verband met haar
fundamentele kenmerken: een bourgeoisie die de werkers van haar
continent steeds erger uitbuit en onderdrukt.
Een
te beperkte opvatting over het front
Ik
zie niet in hoe wij tot een correct programma kunnen komen indien wij
de strategie vastgelegd op 10 augustus 2002 niet scherp bekritiseren.
De Griekse Communistische Partij stelt: “ de economie en de staat
in handen van het volk”. Dat betekent haar niet om –
waarschijnlijk beter dan wij – haar internationalistische plichten
toe te passen in de campagne tegen de oorlog. We moeten ook zeggen
dat de bredere opvatting die de Grieken hebben over het front
(deelfronten) natuurlijk bepaald wordt door hun strategische keuzen,
die meer dan de onze rekening houden met de complexiteit van de
huidige wereld. Met Stop-USA hebben wij vorm gegeven aan onze
opvatting over het strategisch front. Wat betekent dat, volgens ons,
alle strijdfronten daarin dus hun plaats moesten vinden. Dat is
verkeerd en in ieder geval bij voorbaat een verloren zaak. Wij
moeten de opvatting hernemen die wij over deelfronten en hun
onderlinge verhouding hadden in de brochure Partij
en Front, hoofdstuk 3.
Verkiezingsfronten, als we er nog oprichten, zullen deze diversiteit
en “deze autonomie” van de verschillende assen veel beter moeten
weergeven. Stop-USA heeft zijn plaats in verband met een belangrijke
taak maar is niet “het” front.
“Ik
zie niet in hoe wij tot een correct programma kunnen komen”...Hier
is niet duidelijk of Kris Hertogen het heeft over de
vernieuwing van het fundamenteel programma van 1979 .... of van een
VERKIEZINGS-programma....maar ik vrees -ben in feite vrij zeker –
dat het gaat over het tweede....en dan sluit Kris Hertogen in feite
aan bij de ideologische en politieke opvattingen van... de Resolutie
van 1999.
Over
de tweede tekst van Kris Hertogen (in de voor ieder lid beschikbaar
gestelde partij-brochure van 2004 HIER bijna geheel beschikbaar)
De
lijst Resist en het werk in de arbeidersklasse (Amendement bij de
(ontwerp)tekst Verkiezingsbalans Resist) - 17 december 2003 – Kris
Hertogen
- Het zou verkeerd zijn de zwakte van ons werk in de bedrijven aan te voeren als rechtvaardiging voor het Resist debacle. De feiten waren al volledig gekend vóór de beslissing. En de beslissing moest geëvalueerd worden in functie van de impact ervan buiten de bedrijven. Het was te voorzien dat wij onze problemen gingen vergroten in plaats van ze op te lossen. En dat is gebeurd.
- De terugval van onze inplanting en van de kwaliteit van ons werk in deze “bastions” is geen typisch Antwerps verschijnsel. Het is algemeen zoals ik persoonlijk heb kunne vaststellen tijdens de twee grote strijdbewegingen van het jaar 2003 (Arcelor en Ford), waarin ik de eindverantwoordelijkheid droeg voor het partijwerk.
- Het probleem is niet recent. Maar sinds enkele jaren hebben wij, in plaats van het probleem onder ogen te zien en op te lossen, op verschillende manieren een beweging gelanceerd die we kunnen bestempelen als een “Vaarwel aan het proletariaat”. Er moet dringend een zelfkritiek worden gemaakt op al deze stellingen en teruggekomen worden op eenvoudige waarheden en praktijken van het marxisme-leninisme terzake.
- Wij hebben in onze teksten opvattingen gelanceerd die de voorhoede van de maatschappij elders situeren dan bij de arbeidersklasse in de grote ondernemingen. Ten eerste hebben wij in Impact de rol van de jongeren in het algemeen verheerlijkt. In verband met de arbeiders schuiven we enkel de jonge werkers naar voor (interim ....), die slechts een deel van de arbeidersklasse vormen. Vervolgens hebben wij in de Resolutie van 10 augustus 2002 (punten 18 tot 21) de rol van de voorhoede toegekend aan de migranten, het meest onderdrukte en uitgebuite deel van het proletariaat. De tekst zaait verwarring tussen de voorhoederol in de anti-imperialistische strijd en de antikapitalistische strijd en springt van het ene op het andere. In werkelijkheid gaat het over twee verschillende zaken. De resolutie legt nergens de verhouding vast tussen dit deel en het geheel van de arbeidersklasse in onze prioriteiten. Wat het verschijnsel Resist heeft aangemoedigd.
Dit
is allereerst een zelfkritiek en géén aanval op Nadine
Rosa-Rosso. Maar doordat er verwezen wordt naar de Resolutie
van 10 augustus 2002,
moet later “alleen maar” gesteld worden dat Nadine de auteur is
van die Resolutie (zoals niet duidelijk gezegd maar wel
“geînsinueerd” door Boudewijn Deckers), opdat de schuld van
bovenstaande “afwiijkingen” zogezegd bij haar kwam te
liggen....En zo bleef Boudewijn Deckers zélf buiten schot.
Meer nog, HIJ, BOUDEWIJN DECKERS, is vooral verantwoordelijk (zijn
analyse werd het standpunt - in Marxistische Studies no
60 (2002), “Irak: een oorlog om olie en controle over het hele
Midden-Oosten - Bush in het spoor van Hitler”, door
Boudewijn Deckers1
- van het Politiek
Bureau) én
voor de lijn in Resolutie
van 10 augustus 2002
én voor de aanval op Nadine Rosa-Rosso.
- Er is ook het standpunt dat men zich moet voorbereiden op het verdwijnen van volledig sectoren zoals de staalnijverheid en zelfs de automobielsector,dat “heel de industrie van West-Europa gaat delocaliseren” om te besluiten dat men de toekomst moet voorbereiden door voorrang te geven aan toekomstsectoren zoals de luchthaven. Deze stelling heeft een deel waarheid in zich (noodzaak om te investeren in de sectoren van de toekomst) maar, op die manier geformuleerd, leidt zij naar capitulatie voor het moeilijke werk in de grote bedrijven. Wij hebben het probleem niet genoeg bestudeerd. Het is mogelijk dit proces te stoppen of ten minste overwinningen te behalen.
- De Resolutie van 30 juni 2003 houdt het gevaar van electoralisme in door voorrang te geven aan een verkiezingsoverwinning ten nadele van de verovering van de grote industriële bastions. Dit is de onderliggende idee achter bepaalde reorganisaties in de provincies. In Ford heb ik de eerste weken voorrang verleend aan de verovering van de gemeente Genk ten nadele van de verovering van het bedrijf zelf. In de feiten is er een tegenstelling (bijvoorbeeld: waarop zal de beste organisator werken? Moeten we werken met alle werknemers of enkel met degenen die in Genk wonen?)
- Terwijl wij positieve tendenzen lanceren om het werk in de grote ondernemingen te laten vallen, lanceren wij stellingen die het werk in deze grote ondernemingen nog moeilijker maken, zonder concrete perspectieven: “Gelet op de pro-imperialistische oriëntatie van de meeste topverantwoordelijken van de vakbond, gelet op de hardnekkigheid waarmee zij de opbouw van een imperialistisch Europa verdedigen, als zogenaamde dam tegen de Amerikaanse overheersing, moeten wij ons voorbereiden om vakbondsorganisaties op te bouwen die breken met de traditionele en pro-imperialistische organisaties.” Uit het verraad van de reformistische syndicale leiders alleen besluiten (zonder rekening te houden met de reële krachtsverhouding) dat men rode vakbonden moet oprichten is een gauchistische stelling die Lenin in zijn boel “De 'linkse stroming', een kinderziekte van het communisme” en Jo Cottenier en ikzelf in ons boek “De tijd staat aan onze kant” bekritiseren. Het is onbegrijpelijk dat wij twee in het bijzonder dergelijke stellingen hebben goedgekeurd. We moeten ook de conclusie herzien van het syndicaal congres van 1997. Volgens mij onderschatten die de kracht van de refomisten en overschatten zij de onze. Het fenomeen van de Beweging voor Syndicale Vernieuwing en de evolutie ervn zouden ook vanuit deze hoek moeten worden geanalyseerd.
Voila! Hier neemt Kris Hertogen de volle verantwoordelijkheid (samen met die
van Jo Cottenier) voor het electoralisme én het “gauchisme
tav de vakbonden”. Later reageerden hij niet toen de schuld
hiervoor gelegd werd (door haar zogenaamde “auteurschap van
Resolutie van 10 augustus 2002) bij .....Nadine Rosa-Rosso.
- Onze inplanting in de grote bedrijven vermindert ook omwille van het feit dat meer en meer van onze intellectuele kaders die in de fabriek zijn gaan werken, ontslagen zijn of de leeftijd van het brugpensioen hebben bereikt. Deze kameraden zijn niet vervangen door een nieuwe golf jonge intellectuelen. Dat wordt ook niet aangemoedigd in het kader van de Polca.2 Ik ben verschillend ex-polcisten tegengekomen die dat soort werk “degraderend” vinden. Zij beschouwen dat niet als een carrièreplan voor een kader. Voor hen betekent kader zijn: vrijgestelde worden, sectoren en projecten leiden. We moeten absoluut de taak herwaarderen om in een fabriek te gaan werken om daar een communistische afdeling op te bouwen en een delegatie te veroveren, als een kadertaak van zeer hoog niveau.
Boudewijn
Deckers heeft het ook altijd afgewezen VOOR HEMZELF : het gaan
werken als communist IN de groter bedrijven, als manier om “de
bastions te veroveren”.... Of zoals Peter Mertens het in HUMO ooit
zei: ".... Dat is me altijd bijgebleven, dat je nooit minnetjes
mag doen over (...) intellectueel zijn. (..) Je studie opgeven om
naast de arbeider aan de band te gaan staan: (...)Het was mijn ideaal
toch niet."3
- Heel dat proces vergemakkelijkt door het feit dat de omkadering van onze bedrijfscellen weggevallen is. Het verdwijnen van de nationale afdeling voor het werk in de bedrijven, in 2000 werd niet door een andere vorm van leiding opgevangen. De reorganisatie van 2002 heeft in de meeste provincies de verantwoordelijke voor het werk in de bedrijven afgeschaft. Er zijn minder en minder kaders die nog verantwoordelijk gemaakt worden voor dit soort werk.enom de eindverantwoordelijkheid op te nemen in geval van strijd. De oprichting van bureaus heet veel mensen naar nationaal overgeplaatst, die lek voor hun “specialisatie” werken, maar vanuit een specialisatie kan men niets rectificeren aan de basis. De zaken moeten omgekeerd worden. Er moeten meer kaders zijn die op het terrein leiding geven en aan een opbouw doen en die verantwoordelijk zijn voor het geheel van de opbouw van een bedrijfsafdeling. In de mijnen was er en adagio: een eindleider, een plan en drie pijlers (vakbond, organisatie en agitatie).
Ik ben ook voor het oprichten, op nationaal niveau, van een departement 'Werk in de grote ondernemingen'. Dit departement zou verantwoordelijk moeten zijn voor de organisatie van drie seminaries voor celleiders van grote ondernemingen. Het zal de problemen moeten opsporen en analyseren, de antwoorden die reeds gevonden zijn ontdekken en de uitwisseling van ervaringen organiserren. Dit departement zal het Politiek Bureau voorstellen moeten doen voor de planning en de bureaus aan het werk moeten zetten in functie van de bedriijfscellen.
Hier
wordt een kritiek gemaakt op het feit dat de ORGANISATIE van de
partij niet meer gericht is op het organiseren van de “voorhoede
van de arbeidersklasse”.
OPM:
daar waar Peter Mertens en Boudewijn Deckers zo op hamerden (en de
schuld ervan bij Nadine Rosa-Rosso schoven: “het wegvallen van de
provinciale leidingen”... dààr zegt Kris Hertogen
niets over! Logisch: die provinciale leidingen zijn een organisatie
vorm, helemaal gericht om de PVDA te kunnen focussen op
VERKIEZINGS-campagnes en staat totaal los van het inrichten ven
organisatieniveaus naargelang de inplanting in bedrijven en
vakbonden.
Over
de tekst van Jo Cottenier (in de voor ieder lid beschikbaar gestelde
partij-brochure van 2004 HIER bijna geheel beschikbaar)
De
resolutie van 10 augustus 2002 en het strategisch front4
– 25 februari 2004 – Jo Cottenier
De
Resolutie van 10 augustus 2002 heeft de partij op een rechtse politiek
spoor gezet waarin de strategische partijtaken werden beperkt tot de
strijd tegen de oorlog. Daaruit volgt een foutieve, rechtse opvatting
van het strategisch front. Deze opvatting die al onze huidige taken
kadert in de strijd tegen de oorlog, snijdt ons tegelijkertijd af van
de bekommernissen van de massa's en leidt ons naar een gauchistische
en sektair spoor. De lijst Resist werd aangevoeld als een
gauchistische ervaring maar stoelt in de feiten op een rechtse
politieke lijn.
Wel
wordt hier de vinger op de zere wonde maar niet scherp genoeg: in
feite wordt de antiimperialistische/antikapitalistische strijd
“beperkt” tot strijd tegen de “imperialistische” oorlog. De
strijd richten “op de
bekommernissen van de massa's” is de strijd richten op
HERVORMINGEN die zogezegd “de bekommernissen” moeten
lenigen...... Het is maar een stap naar “populisme” in een
“verkiezingscampagne”, waar de Resolutie van 1999 op
aanstuurt.
1.
Het vraagstuk van de strategische etappe
In
de tekst Partij en Front van 1983 en in de Resolutie van 10 augustus
2002 behandelen we de noodzaak te werken aan een strategisch front.
Dat front omvat op redelijk stabiele basis de bondgenoten om de
strategische etappe te realiseren.(....)
Het
probleem dat in de feiten gesteld wordt door de Resolutie van 10
augustus 2002, is het volgende: Zal de revolutionaire ontwikkeling
verschillende etappes kennen? (...)
De
formulering van het “strategisch front” in de Resolutie van 10
augustus 2002 houdt in dat we een programma aanhangen voor de
revolutie in twee etappes, een etappe van nationale en democratische
revolutie en een etappe van socialistische revolutie: “De
PVDA stelt zich tot taak om een ééngemaakte revolutionaire beweging
te ontwikkelen, op het niveau van het Europese continent, tegen de
oorlog en voor de verdediging van het socialisme. Dat is de
gemeenschappelijke en centrale doelstelling die het Centraal Comité
alle partijeenheden voor de komende vijf jaar toewijst.”
Het
eerste hoofdstuk vat “onze strategische heroriëntate” samen.
De idee van een strategische heroriëntatie werd op het Zevende
Congres binnengebracht: “De aangenomen stellingen houden een
strategisch heroriëntatie in van het geheel van onze opvattingen
en activiteiten.”5
het klopt dat het Zevende Congres in deze termen spreekt over een
herziening van strategie. “De contrarevolutie van 1989 heeft de
krachtsverhoudingen op wereldvlak fundamenteel gewijzigd. Deze
uitzonderlijke politieke gebeurtenis verplicht alle krachten –
zowel die van de reactie als die van de revolutie -hun strategie the
herzien.” (Punt 61 in Thesissen over de globalisering)
Maar
in de stellingen van het hele Zevende Congres wordt nergens gezegd
dat we in een tussenliggende revolutionaire etappe zijn beland.
Bevinden we ons in een etappe of fase van antifascistische weerstand?
Neen. Zijn we in een fase voor verzet en strijd voor de nationale
onafhankelijkheid tegen bezetting? Neen. We
bevinden ons in de fase van de socialistische revolutie. De thesissen
over Europa zijn hierover heel duidelijk: zij schetsen het
perspectief van een socialistische revolutie op continentaal niveau.
In dat kader – en niet in een ander – strijden we tegen de
fascisering en het oorlogsgevaar. Punt
2 van de Resolutie van 10 augustus 2002 licht de sluier op inzake de
verandering van strategie: “Dit betekent dat de strijd voor de
socialistische revolutie en voor de nationale democratische revolutie
in de wereld onvermijdelijk zal verlopen via de strijd tegen de
imperialistische oorlog, tegen elke imperialistische oorlog.”
Zonder te preciseren wat dat betekent “onvermijdelijk verlopen
via”, dient de hele inhoud van de resolutie om de strategische
etappe te beperken tot de strijd tegen de oorlog.
Maar
het blijft een formele intentieverklaring als daar niet uit volgt:
Het ontwikkelen van een (te vernieuwen sinds 1979) revolutionaire PROGRAMMA en een daaruit volgende uitbouw van ORGANISATIE
(voorhoede-organisatie van de werkende klasse). Over het eerste
is NIET gesproken en het artikel/ de stelling ter zake (dat de opmaak
van het programma “on hold” zet) in Resolutie van 1999 is
NIET herroepen/gecorrigeerd/geschrapt....en in het programma van
1979 (oftewel het document van het Eerste Partijcongres)
staat nog dat de “strijd voor revolutie zal verlopen doorheen de
strijd tegen bezetting door de “imperialistische (geworden)
Soviet-Unie” (dus “revolutie doorheen strijd tegen
imperialistische oorlog”) Deze “onduidelijkheid” van het
Zevende congres maakt de formulering in Resolutie van 10
augustus “aannemelijk”.
Sommige
rapporten kritiseren de lijn van het Zevend Congres: “De
verkiezingen waren de toepassing van het Zevende Congres. Nu moeten
we ons de vraag stellen: zat er in het Zevende Congres geen
eenzijdigheid?”6
De
thesissen van het Zevende Congres stellen terecht dat de huidige fase
wordt gekenmerkt door een diepe crisis van het kapitalistisch systeem
(Hoofdstuk VII).De val van de socialistische landen heeft een harde
slag toegebracht aan de krachten van de revolutie. De Verenigde
Staten, de enige supermacht, buiten hun superioriteit uit door het
lanceren van een militair offensief om hun overheersing veilig te
stellen. (Hoofdstuk VIII) Dat haalt meer
dan ooit de strijd voor de vrede naar voor als een belangrijk aspect
van de revolutionaire strategie. Voor ons communisten moet deze
strijd voor de vrede vooral de band beklemtonen tussen het
kapitalisme en het imperialisme. Dat is de eerste waarborg opdat deze
strijd voor de vrede ons zal vooruitbrengen in de strijd voor de
socialistische revolutie.
De
besluiten van het Zevende Congres over de taken van de communisten
die voortvloeien uit de imperialistische globalisering zijn correct:
- “Onze fundamentele thesis luidt dat alleen het socialisme de mensheid kan redden en sociale rechtvaardigheid, democratie, nationale bevrijding en vrede kan garanderen.” (Punt 115) “Onze deelname aan de volkstrijd moet het bewustzijn ontwikkelen over de noodzaak het imperialisme te vernietigen tot in zijn grondvesten, en het socialisme in te stellen, en de massa praktisch in die richting te oriënteren.” (Punt 116)
- Men moet een globale strategie ontwikkelen tegen de imperialistische oorlog. Men moet brede fronten mobiliseren tegen de militarisering en de fascisering en een bijzondere aandacht besteden aan de leiding van de arbeidersklasse en de jongeren.
Hier
wordt in feite imperialisme “herleidt” tot “slechts” zijn
oorlogzucht en tot een “bijkomende eigenschap” van het
(hedendaags) kapialisme. Maar het imperialisme is het hoogste
stadium van het kapitalisme, dus imperialisme = kapitalisme en strijd
tegen imperialisme/kapitalisme is strijd voor socialisme!
2.
Het strategisch front
Dat
zou ons logischerwijze tot het besluit moeten brengen dat ons
strategisch front een antimonopolistisch en anti-imperialistisch
front zal zijn. Dat dit front in de eerste plaats zal moeten
vechten tegen de Europese monopolieburgerij voor wat betreft de
sociale en democratische as, en tegen de Amerikaanse
monopolieburgerij voor wat betreft de as van de vrede. Deze opvatting
van het strategische front wordt door de Griekse Communistische
Partij (KKE) gevolgd. We hebben deze opvatting over het “strategische
front” bestudeerd op een seminarie in juli 2002. Maar
de inhoud ervan werk volledig gewijzigd en verengd door de Resolutie
van 10 augustus 2002.
Costas
Alisandrakis van de Griekse Communistische Partij verwoordde deze
visie op het strategische front als volgt op het Internationale
seminarie in Montevideo, 27-29 januari 2002.
“De
strategie van allianties van de partij vond haar hoogtepunt in het
voorstel om een sociaal-politiek alliantie te vormen, dat wil zeggen
een anti-monopolistisch front, dat democratisch is en tegen de
monopolieburgerij. Dit Volksfront gaat sociale en politieke middelen
en krachten bundelen die erover eens zijn dat de strijd gevoerd moet
worden in de richting van het verzet tegen de belangen van het
monopoliekapitaal en de imperialistische allianties.”
“Voor
de vorming van het Front is het volgens ons niet voldoende samen op
te treden op bais van gemeenschappelijke of gelijkwaardige opinies
over grote actuele thema's, om ons te verdedigen tegen de aanvallen
waar ons volk aan onderworpen is. Er
moet ook een zeker niveau van akkoord zijn over hoe de problemen in
het algemeen opgelost moeten worden, wat zal uitgedrukt worden in een
programmatisch kader over de volkseconomie en de volksmacht.
Een voorafgaande eis voor de ontwikkeling van de volkseconomie is dat
de essentiële productiemiddelen bezit moeten worden van de
maatschappij, en daarvoor moeten de financiële heerschappij van
de monopolies en het eigendom van het grootkapitaal geëlimineerd
worden.”
“Het
Volksfront moet onder de onderdrukte krachten van het volk de idee
promoten dat het noodzakelijk en tegelijkertijd voor hun eigen belang
realistisch is om zich te doen gelden op het niveau van de macht. Het
i een doel dat rechtstreeks verband houdt met de drastische
veranderende krachtsverhoudingen. Het Front plant een concreet
voorstel oer welk type macht nodig is. Deze macht moet
volledig tegengesteld zijn aan de monopolies en moet de belangen van
het volk dienen.”
“Onze
partij is van mening dat er vandaag nog geen andere politieke kracht
bestaat die zou kunnen bijdragen tot de oprichting van het Front.
Daarom is het in deze fase onze prioriteit de oprichting van het
Front te steunen door de sociale krachten te verstevigen. Daarvoor
stellen we een aantal algemene voorwaarden vast, zoals de
ontwikkeling van een klassenbewuste syndicale beweging en de
versterking van andere basisbewegingen. Dat zal de bestaande krachten
helpen om deel te nemen aan de strijd.”
“We
dragen bij tot de rijping van de voorwaarden voor het Front, door het
oprichten van specifieke strijdfronten over antimonopolistische en
anti-imperialistische objectieven. Dit geeft ons de mogelijkheid om
in contact te komen met sociale en politieke krachten, mensen uit de
sociopolitieke wereld en in de realiteit vast te stellen of we over
algemene doelstellingen overeen kunnen komen. Doorheen deze
specifieke strijdfronten en doorheen de samenwerking rond
anti-imperialistische en antimonopolistische thema's verbonden aan
acute maatschappelijke problemen, zullen we de oprichting van het
Front versnellen, zonder passief af te wachten tot wanneer de
voorwaarden in hun geheel rijp zijn.”
“In
de verkiezingsstrijd van 2000, was één derde van de
mensen die op onze verkiezingslijsten stonden geen lid van onze
partij. We werken bovendien samen met een nieuwe politieke groepering
die de “Communistische Vernieuwing” heet. Uiteraard vormen al
deze samenwerkingsverbanden en specifieke fronten niet het eigenlijke
Front, maar ze versnellen het proces om dit Front op te richten.”
Het
belangrijkste – en dat staat niet zo in de Resolutie van
10 augustus 2002, MAAR OOK NIET IN DE DOCUMENTEN VAN HET 7e
CONGRES, en ook niet zo duidelijjk in het
aangehaalde CITAAT uit een tekst van de KKE – is de
uitbouw van een communistische partij (als voorhoede organisatie van
de arbeidersklasse) met een concrete revolutionaire
strategie/programma. Uiteindelijk had DAT het onderwerp
moeten zijn van het 7e congres. Dit blijkt (indirect) uit de
INLEIDING van het 7e congres:
Volgens
alle afgevaardigden die ook hebben deelgenomen aan het Eerste Congres
van de Partij van de Arbeid van België, reikt de betekenis van
dit Congres even diep als het Stichtingscongres. In 1979 ging het
erom een communistische organisatie, die tien jaar eerder was van
start gegaan en in heel België een inplanting had veroverd, om
te vormen tot een echte partij met programma en statuten, en geleid
door een verkozen centraal comité. Het Zevende Congres stelde
zich tot doel de verworvenheden van deze dertig jaren aan ervaring te
consolideren en er er uit te putten voor de realisatie van onze taken
in de nieuwe internationale context.
Het
document van het Eerste Congres WAS het PROGRAMMA (en de
statuten).....Het 7e congres had dus (er waren wél
vernieuwde statuten...) een vernieuwd fundamenteel revolutionair
programma moeten opleveren. Het 7e congres is blijven steken
in “intentieverklaringen”.
De
verantwoording met het citaat uit een KKE-tekst is door haar
dogmatisme (de verantwoording van Jo Cottenier, niet de tekst
van de KKE!) misleidend.
Ten
eerste wordt in de tekst van de KKE (en zwijgt Jo Cottenier wat
betreft het “strategisch front” voor de PVDA) de verbinding
gemaakt met het “strategisch front” en de strategie van de
partij voor een revolutionaire “machtsovername”.
Ten
tweede wordt niet gerealiseerd dat de KKE zélf onderheving was
aan ideologische en politieke strijd waardoor de tekst uit 2000
wellicht al “achterhaald” was.....
Ten
derde is het niet correct om de Resolutie van 10 augustus te
stellen tegenover een tekst van de KKE. Ze moet gesteld worden
tegenover de teksten van de PVDA zélf en met name de teksten
van het 7e congres...
Het
enige wat er wordt gezegd is dat de Resolutie van 10 augustus
een VERSCHIL zou maken met de teksten van het 7e congres.
Sinds
het Zevende congres hebben we de neiging gehad slechts oog te hebben
voor de tweede taak die het Congres bepaalde, namelijk de strijd
tegen de oorlog. De oorlog tegen Irak, die op uitbreken stond, heeft
zeker in die richting geduwd; We citeren uit het
Activiteitenrapport van het Centraal Comité voorgelegd op de
zitting van het Centraal Comité van 11 december 2002: “het
oude Politiek Bureau heeft beslist zich twee keer terug te
trekken in conclaaf gedurende meerdere dagen in april en mei, op
opnieuw alle thesissen van het Zevende Congres te bestuderen en er
alle praktische conclusies uit te trekken. Tegelijkertijd besliste
het Politiek Bureau om zijn werkzaamheden te revolutionariseren en te
internationaliseren. Daarom besliste het een van zijn leden mee te
sturen naar Irak met de missie van de vredesinspecteurs in april
2002. Het doel bestond erin een strategische oriëntatie voor
te leggen aan het nieuwe Centraal Comité.” (Deze laatste
zin was in de tekst in vetjes gezet.)
Niemand
betwist dat men een grootscheepse campagne moest voeren tegen deze
oorlog en daarbij het imperialistische en fascistische karakter van
de Amerikaanse politiek diende aan te tonen.
Maar
de stellingen van het Zevende
Congres zijn vervormd geworden om af te glijden naar een concept “van
één enkele en centrale campagne tegen de oorlog”, en
later naar een “strategisch front tegen de oorlog”. De Resolutie
van 10 augustus 2002 is daar het eindresultaat van.
Vooraleer
daarop uit te lopen, spitste de strijd zich toe op de vraag “Welke
campagne” men diende te voeren? Die discussie leidde tot het
besluit dat er één
enkele en centrale, langdurige campagne moest komen tegen de
imperialistische oorlog.
We
citeren uit rapporten. “Ik ben
sinds de oorlog tegen Joegoslavië blijven aandringen ons te
inspireren op, en de lijn van de KKE, over het anti-imperialistische,
antimonopolistische front, in de praktijk te zetten. Omdat ik
ervan overtuigd was dat ze juist was een een goede methode was om de
praktische eenheid tussen de partijen in Europa te verzekeren.
Wanneer we de brede vergadering gehad hebben om te debatteren over de
kwestie van één enkele campagne tegen de oorlog, ben ik
teruggekomen op mijn voorstel van het anti-imperialistisch,
antimonopolistische front om rekening te houden met de noden van de
werkers die worden vernietigd door de monopolies. De argumentatie
werd met een handgebaar afgevoerd.”7
Over
de tekst “Eén enkele campagne tegen de oorlog” schrijft
een kameraad:”Ik kan deze tekst niet onderschrijven. Het gaat om
een eenzijdige obsessie die vertrekt van een punt dat op zichzelf
correct is (het toenemend oorlogsgevaar en de taken die er voor ons
uit voortvloeien). We zouden er goed aan doen de zelfkritieken te
herlezen die we gemaakt hebben op de
sectaire wijze waarop we 'het gevaar van en Russische agressie en van
een Derde Wereldoorlog' meenden te moeten voorstellen in de jaren
1976-80.”8
De
kritiek op “één enkele en centrale campagne tegen
de oorlog” is correct en is zeker een terechte kritiek op de
verkiezingscampagne Resist. Maar de analyse dat de afwijking er
was omdat “de stellingen van het Zevende Congres vervormd zijn
geworden” in de Resolutie van 10 augustus 2002 klopt
niet! De “stellingen van het Zevende Congres” zijn géén
strategie-bepaling van een communistische partij maar een lijst van
“intentieverklaringen”.
OPM.
Mijn stelling, gemaakt in een rapport, “Ik vind in het 7e
Congres geen programma van een communistische patij” werd mij
zwaar aangerekend door de Streek- en Provincie-kaders (Wout
Lootens, Jos Hennes, War Claes, Miek Van Overveldt, Nicole Jublou,
Bea Knaepen) in de uiteindelijke “beoordeling” tot
uitdrijving...Lees hierover in 05-09-16 Dogmatische blindheid bij communistische kaders voor ontwikkeling van revionisme bij“verburgerlijkte” kaders maakte “de coup van 2004” in PVDA mogelijk
Hoewel
Jo Cottenier citeert uit rapporten moeten we aannemen dat die
overeenkomen met zijn eigen standpunten (anders zou hij die niet
gebruiken als argumenten)
Het
eerste standpunt “Ik ben
sinds de oorlog tegen Joegoslavië blijven aandringen ons te
inspireren op, en de lijn van de KKE, over het anti-imperialistische,
antimonopolistische front, in de praktijk te zetten. Omdat ik ervan
overtuigd was dat ze juist was een een goede methode was om de
praktische eenheid tussen de partijen in Europa te verzekeren.
Wanneer we de brede vergadering gehad hebben om te debatteren over de
kwestie van één enkele campagne tegen de oorlog, ben ik
teruggekomen op mijn voorstel van het anti-imperialistisch,
antimonopolistische front om rekening te houden met de noden van de
werkers die worden vernietigd door de monopolies. De argumentatie
werd met een handgebaar afgevoerd.”... dat met een
dogmatische verwijzing naar de “lijn van de KKE”
zeker géén bestrijding vorm van het opkomend
revisionisme, zal ik in een apart artikel behandelen.
Het
tweede standpunt schermt met TWEE dogmatische argumenten het
opkomend revisionisme af. “Het gaat om een eenzijdige
obsessie die vertrekt van een punt dat op zichzelf correct is (het
toenemend oorlogsgevaar en de taken die er voor ons uit
voortvloeien)..” Hieruit
blijkt een BLINDHEID voor het subtiel binnenbrengen (door Boudewijn
Deckers) van revisionistische lijn van het OPGEVEN van de strijd
tegen het imperialisme/kapitalisme door ze te VERVANGEN voor de “taak
van de communisten om te strijden tegen de imperialistische oorlog”
En
de verwijzing naar
“de sectaire wijze waarop we 'het gevaar van en Russische agressie
en van een Derde Wereldoorlog' meenden te moeten voorstellen in de
jaren 1976-80” is
een FOUTIEVE “bewijsvoering
naar historische analogie”
Het ging in “de
jaren 1976-80”
om een verkeerd inzicht: er was een verval in de Soviet-Unie sinds de
dood van Stalin en er was sinds het 20e congres een ontwikkeling die
zou leiden tot het herstel van het kapitalisme en het imperialistisch
worden van Rusland (na
het uiteenvallen van de Soviet-Unie) onder Jeltsin (in 1991) Maar de
(foute) lijn van AMADA en de PVDA “in
de jaren 1976-80”
was, dat op dat ogenblik de Soviet-Unie “de
meest gevaarlijke imperialistische grootmacht was die klaar stond een
imperialistische oorlog te ontketenen met ondermee een bezetting van
West-Europa”.
In feite gaf dit de aanleiding van een revolutie in stadia: “Eerst
de strijd tegen de imperialistische bezetting, voor nationale
onafhankelijkheid (of eigenlijk een EUROPEES anti-imperialistische
strijd) om dan over te gaan naar de strijd voor het socialisme”
(nationaal of Europees, dat was dan niet zo duidelijk...) De kiemen
van de later ontwikkeling van revisionisme lagen in het niet correct
bestrijden van deze foute lijn. En de formulering “de
sectaire wijze waarop we 'het gevaar van en Russische agressie en van
een Derde Wereldoorlog' meenden te moeten voorstellen in de jaren
1976-80” blijkt dat men BLIND is voor deze revisionistische
ontwikkeling.(Een
studie van het document van het Vierde
Congres,
“URSS, de
fluwelen contrarevolutie”,
kan ik in verband hiermee, voor de met dogmatische blindheid
geslagen kaders ten zéérste aanbevelen....)
Verder..
In
het “Activiteitenrapport van het Centraal Comité” dat werd
voorgelegd aan de Tweede Zitting van het Congres op 21 maart 2003,
vraagt men een zelfkritiek aan de
kaders die zich hebben verzet tegen de opvatting van “één
enkele campagne tegen de oorlog”: “Het is niet waar dat
het bewustzijn van de oorlog en de taken die er voor ons uit
voortkomen, enkel het probleem zijn aan de basis van de partij en
niet onder de kaders. Integendeel. Sommige kaders moeten niet alleen
de teksten van het Congres en de Resolutie van het CC studeren, maar,
op deze basis, een zelfkritische balans maken van hun eigen
opvattingen die, vorig jaar een andere richting, zoniet een
tegengestelde richting uitgingen. Over welke opvattingen gaat het? De
objectieve onderschatting van de ernst van de oorlog en zijn gevolgen
op alle vlakken (fascisme, democratie, de rol van de immigratie,
enz.) Over het verzet tegen het voeren van één enkele
en centrale campagne tegen de oorlog. Het gaat om opvattingen die
vooral getuigen van een tendens achter de veranderende situatie in de
wereld aan te lopen, in de naam van de strijd tegen het sektarisme en
het dogmatisme (“het gevaar van het sektarisme zoals in de jaren
1976-80”, “het gevaar van een antioorlogssekte te worden”...)
De “politieke en ideologische achterstand” waarvan de opvattingen
van de kaders getuigen, werd reeds gekritiseerd op het Vijfde Congres
en ook op het Zesde Congres. Een congresdocument is geen literatuur
die men in één keer leest en die men raadpleegt: het
houdt de opdracht in effectief zijn opvattingen te veranderen en
effectief bij te dragen aan de omzetting van een oriëntatie in
de praktijk.”
De
Resolutie van 10 augustus 2002 maakte een nieuwe sprong in
eenzijdigheid en metafysica: van één enkele etappe
tegen de oorlog gingen we over tot de bepaling van een strategische
etappe en van een strategisch front tegen de oorlog.
Het
“Activiteitenrapport van het Centraal Comité van 11 december
2002” bevat een hoofdstuk “Op poten zetten van een nieuw type
front”. Men legt er het uitzonderlijke karakter uit van de taak een
strategisch front te vormen, ingezet door de Resolutie van 10
augustus 2002: “Dit standpunt is het resultaat van de strijd die in
het oude Politieke Bureau en in de Eerste Zitting van het Centraal
Comité is begonnen tegen alle weerstanden om de partij
vastberaden te richten naar de organisatie en de mobilisatie van de
massa's in de strijd tegen de oorlog. Sommige pleiten voor de
voortzetting van het frontinitiatief D14, voorgekomen uit de strijd
tegen de Europese top in Brussel in december 2001. Anderen zijn voor
de opbouw van Europese fronten tegen de privatiseringen en voor de
verdediging van de sociale verworvenheden. Of nog voor fronten ter
verdediging van de werkgelegenheid.”
De
duidelijke materialisering van dit concept is het embryo van het
strategisch front tegen de oorlog dat van start ging met de
oprichting van de Coördinatie Stop-USA. De Resolutie van 10
augustus 2002 kon niet anders dan daarop uitlopen.
De
kiemen van “één enkele etappe tegen de oorlog”
liggen NIET in de eerste plaats in de Resolutie van 10 augustus
2002, maar in de analyses van Boudewijn Deckers .... en in
de door hem binnengebrachte “tesissen over globalisering”
in het Zevende Congres. De Resolutie van 10 augustus 2002
(ook als ze zou opgesteld zin door Nadine Rosa-Rosso zoals Boudewijn
Deckers en Peter Mertens insinueren) is hier (evenals Resist) gewoon
een gevolg van!
3.
Andere aspecten van de Resolutie van 10 augustus 2002
Vele
rapporten duiden als bron van de gauchistische fouten tijdens de
kiescampagne de foute strategische oriëntaties aan die door de
Resolutie van 10 augustus 2002 werden binnengebracht:
“De
oorlog tijdens de verkiezingen was een toepassing van deze resolutie.
Moeten we ons geen vragen stellen bij deze resolutie?” 9
“We
hebben de campagne op eenzijdige wijze gericht op het thema van de
oorlog. Ik zie niet in hoe we kunnen komen tot een programma dat de
massa's raakt; indien we geen strenge kritiek maken op de strategie
en de politieke lijn van 10 augustus.” 10
Naast
de bepaling van de strategische taken, moet men in de Resolutie van
10 augustus 2002 ook volgende punten in vraag stellen.
“Vele
rapporten duiden als bron van de gauchistische fouten tijdens de
kiescampagne de foute strategische oriëntaties aan die door de
Resolutie van 10 augustus 2002 werden binnengebracht”...dit
wijst erop dat de algemene blindheid nogal heerste in de
partij waar blijkbaar NIEMAND inzag dat het hier niet gaat om
“gauchistische fouten” maar om een revisionistische ontwikkeling,
en NIET binnengebracht door de Resolutie van 10 augustus
2002, maar door Boudewijn Deckers in
zijn voorafgaande analyses. (waar de Resolutie van 10
augustus 2002 gewoon OOK een gevolg was)
3.1.
De notie van het politiek bewustzijn
De
resolutie geeft een nieuwe bepaling van “revolutionair bewustzijn”.
Gezien de strijd voor de socialistische revolutie onvermijdelijk zal
verlopen via de strijd tegen de imperialistische oorlog, wordt de
strijd tegen de oorlog een etappe op zich. “Dat betekent dat het
onmogelijk is om de massa's een revolutionair bewustzijn bij te
brengen zonder de noodzaak van de strijd tegen de imperialistische
oorlog te doen binnendringen.” (Punt 3 van de Resolutie van 10
augustus 2002)
Het
concept zelf van het strategische front was verkeerd. De wegen van de
revolutie blijven niet alleen te voorspellen, maar zelfs indien de
oorlog de revolutie voorafgaat, smeedt men in de strijd tegen het
kapitalistische systeem een politiek bewustzijn om de oorlog te
bevechten en om een antikapitalistische uitweg te geven als de oorlog
komt. Zelfs indien alle vroegere revoluties zich hebben voorgedaan na
een wereldoorlog, dan bepaalt dat helemaal niet de strategie die men
dient te volgen om de revolutie voor te bereiden.
We
hebben deze rechtse opvatting van het strategische front reeds
gevolgd in het verleden toen we de sociale en democratische dimensie
ondergeschikt hebben aan de strijd tegen de “dreigende Derde
Wereldoorlog”. Dat was in de jaren 1976-80 toen we de Sovjet-Unie
hebben bestempeld als de belangrijkste vijand en de twee supermachten
als de voornaamste bedreiging voor de wereldvrede. De frontopvatting
die eruit voortvloeide heeft ons ertoe gebracht om de Europese
eenheid te verdedigen in een geest van onafhankelijkheid tegenover de
twee supermogendheden en leidde sommigen ertoe eenheid te zoeken met
de Europese burgerij. Op strategisch niveau gaat het dus duidelijk om
een rechtse fout. Maar we zijn nooit zover gegaan te verklaren dat
het strategische front enkel tegen de oorlog was. Vandaag hebben we
een correcte analyse, maar we trekken er nog rechtsere besluiten uit.
De
tekst Partij en Front (Tweede congres van de Partijin 1983)
maakt in dat verband volgend bilan dat volledig op de huidige
situatie kan worden toegepast: “Vroeger hebben we de volgende
opvatting verdedigd: 'Van de vier assen van het eenheidsfront moet de
nationale onafhankelijkheid, de belangrijkste zijn. Dat is het
belangrijkste punt omdat we moeten leren denken op lange termijn: de
strijd tussen de twee supermachten zal vroeg of laat tot een oorlog
leiden, ook in Europa.' De voornaamste assen van het front zijn die
van sociale vooruitgang en democratie waarvoor de arbeiders strijden
tegen de monopolieburgerij. In die strijd doen de arbeiders nu het
meest revolutionaire ervaringen en kennis op. Op dit revolutionair
potentieel zullen we ons later moeten steunen in een eventuele
oorlogssituatie. We moeten nu het vertrouwen van de massa's winnen in
de strijd die zij vandaag voeren, omdat zijn de belangrijkste kracht
zijn in een revolutionaire beweging en zij zullen dat ook zijn in de
beweging voor de onafhankelijkheid tijdens de bezetting.”
Het
is verkeerd het politieke bewustzijn te reduceren tot een kwestie van
bewustzijn over het oorlogsgevaar. “De vrede is op zich geen
beslissende element van het bewustzijn. Maar wel het bewustzijn dat
de oorlog samen gaat met het kapitalisme en imperialisme en dat de
oorlog bestrijden betekent dat men het imperialisme en kapitalisme
moet bestrijden. Wij zijn geen pacifisten, dat wil zeggen dat ons
doel in de omverwerping van het kapitalisme bestaat. De krampachtige
poging om alle sociale aanvallen, de privatiseringen, de repressie,
uit te leggen vanuit de oorlogsvoorbereidingen brengt op zich geen
politiek bewustzijn in de economische strijd.”
“Zelfs
in volle wereldoorlog maakt Lenin een front op basis van de
ordewoorden brood, land en vrede. Niet alleen op basis van vrede. Het
gaat niet alleen om een kwestie van tactiek of een kwestie van
massalijn. Het is in de eerste plaats een kwestie van politiek
programma. Dat geeft aan de strijd tegen de oorlog een
antikapitalistische inhoud (en ook een antifeodale inhoud in het
geval van Lenin).”
Zelfs
aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog vervalt het front dat
Dimitrov en de Derde Internationale voorstaan, niet in de
eenzijdigheid alleen maar de strijd tegen de oorlog te zien.
Uit
een rapport:”Wat me nog getroffen heeft in de studie, is dat het
frontprogramma van de communistische partijen, tegen de oorlog en het
fascisme, zich steeds baseert op de verdediging van de economische,
politieke en culturele belangen van de arbeidersklasse en de werkers.
In een situatie waarin het oorlogsgevaar en het fascisme dus veel
duidelijker en dreigender was voor de massa's dan vandaag (het
fascisme had reeds de macht veroverd in Duitsland), was het
vertrekpunt van de communisten anders dan het onze in de kwestie van
het front tegen de oorlog en het verkiezingsfront.”11
Hier
wordt wellicht de meeste correcte kritieken geformuleerd op
“de éne centrale campagne tegen de oorlog” waaruit
dan Resist is voortgekomen. Alleen beseft Jo Cottenier niet (of ziet
hij niet in, - en volgens mij dus door een zekere “dogmatische
blindheid” - dat die “verkeerde” (hij noemt het
“sectaire”) opvattingen van vroeger, die hij vandaag de
dag op een gelijkaardigd wijze herhaald ziet, voortkomen uit een
verkeerde inzicht van het karakter van het revisionisme in de
internationale communistische beweging dat zich toen ontwikkelde.
Zo ziet hij niet hoe de door hem correct bekritiseerde verkeerde
opvatting van “één centrale campagne tegen de
(imperialistische) oorlog” een bewuste revisionistische
ontwikkeling is van een lijn die revolutie, slechts “schijnbaar”,
UIT-stelt (“na de strijd tegen de oorlog”) maar in
feite AF-stelt.
De
analyse die ik maak en die ik hierboven in een sterk samengevatte
formulering geef kunt u meer uitgebreid lezen (en eventueel op zijn
juistheid evalueren en desnoods kritiseren...) in “Revisionisme in de Eur. Comm. Beweging deel 4”
OPM.
Deze “brochure” was de DIRECTE aanleiding voor “ontslag op
staande voet” uit de PVDA. Lees hierover in 19-03-16 18 MAART, in 1871 .... de oprichting van de Parijse Commune; in 2005 .... mijn uitsluiting uit de Partij van de Arbeid van België
3.2.
Onze benadering van de klassenstrijd
De
Resolutie maakt de sociale strijd ondergeschikt aan de strijd tegen
de oorlog en beperkt hem ertoe: “We moeten duidelijk de weg van de
revolutionaire strijd tegen de imperialistische oorlog en voor de
verdediging van het socialisme aangeven. Alleen zo kan men een
éénmakende revolutionaire en internationale strategie
voor de strijd van de werkers en de jongeren scheppen tegen de
privatiseringen, de werkloosheid, de afbraak van de democratische
rechten die wordt opgelegd door de imperialistische Europese
eenmaking.” (Punt 11)
Er
is geen strijd voor de socialistische revolutie meer als basis voor
de strijd van de werkers, maar de strijd tegen de oorlog. Het
politiek bewustzijn wordt dus niet meer bepaald door de noodzaak van
de revolutie maar “voor de komende decennia (!) zal de
scheidingslijn tussen burgerij en proletariaat worden getekend door
de houding tegenover de imperialistische oorlogen.” (Punt 12)
De
beperkende tendens om de hele kapitalistische uitbuiting te
beschouwen als een gevolg van de oorlog wordt uitgedrukt in de
stelling: “Dat betekent dat de strijd voor de dagelijkse noden van
de massa's met nog meer vastberadenheid moet worden in handen
genomen. Het is nog dringender de geest en het hart van de massa's te
winnen. We moeten voortdurend inspanningen doen om de band aan te
tonen die werkelijk bestaat tussen hun toegenomen uitbuiting en
onderdrukking en de algemene oriëntatie naar oorlog van hun
vijand: het imperialisme.” (Punt 13)
Het
concept van het “strategisch front tegen de oorlog” heeft ons
gedwongen tot eenzijdige redeneringen die elk sociaal probleem
terugbrengen tot een “gevolg van de oorlog”.
Firegym
en hun slogan “Geen geld voor oorlog, meer geld voor onderwijs”
werden terecht gepropageerd. Die oriëntatie marcheerde op twee
benen en niet op één: de strijd voor de sociale noden
en de strijd tegen de oorlog.
Het
was ook juist om de idee van “100 bloemen” te lanceren om rond
het oorlogsthema initiatieven in de arbeidersklasse te stimuleren. Zo
werden verschillende erg belangrijke en vruchtbare pogingen
ondernomen om de arbeiders en de syndicalisten bewust te maken van
het oorlogsgevaar (Pauwels, Caterpillar, reis van syndicalisten naar
Irak, VIVO, ....)
Alle
sociale inleveringen, veroorzaakt door de concurrentie en de jacht op
winst van de kapitalisten, reduceren tot gevolgen van de
oorlogspolitiek, was daarentegen fout.
De
tekst Partij en front van 1983 zegt hierover: “Het is
waarschijnlijk dat de strijd tussen de twee supermachten zal leiden
naar oorlog. We moeten de toekomst voorbereiden door bijzondere
aandacht te besteden aan de propaganda en de agitatie tegen de twee
supermachten bij elke gunstige gelegenheid en bij de interne
theoretische vorming. Maar we hebben in het verleden fouten begaan
door op kunstmatige wijze de strijd tegen de oorlogsdreiging te
propageren in de fabrieken bij acties die er geen verband mee
hadden.”
Het
kapitalisme en het imperialisme voeren oorlog op verschillende
fronten: zij voeren een economische en sociale oorlog tegen de
werkers en zij voeren een militaire oorlog tegen wie hun
wereldoverheersing hindert. Het ene gaat samen met het andere, het
ene versterkt het ander, maar het ene kan niet tot het andere worden
teruggebracht. Toch werd de bewering van een lid van het Centraal
Comité, “in de fabrieken is het ook oorlog” maximaal
opgeblazen om alles terug te brengen tot het bewustzijn “dat de
wereldoorlog reeds begonnen is”. Dit is eerder een argument om de
oorlog tegen de werkers en de neokoloniale oorlog te onderscheiden;
ze zijn beide onlosmakelijk verbonden met de verrotting en de crisis
van het kapitalistische en imperialistische systeem. Bij het
dodelijke ongeval in Arcelor in Luik, zijn we tussen gekomen met het
ordewoord “oorlog tegen de arbeiders, oorlog tegen het Iraakse
volk”. Nadien heeft men geprobeerd om de uitbuiting bij Arcelor te
verbinden met de oorlog in Irak...
Het
concept van “één enkele campagne gedurende vijf
jaar”, “van een strategisch front tegen de oorlog” verplicht
alle gebeurtenissen te reduceren tot hun “band”, met de oorlog en
de voorbereiding van oorlogen. Dat is verkeerd, maar eveneens in
tegenstelling met de massalijn.
“Eén
enkele centrale campagne tegen de oorlog”- 7 juni 2002: “Voor de
komende vijf jaar bestaat ons doel erin de massa's te winnen tegen de
oorlog. Gedurende vijf jaar wil de PVDA zich profileren tegen de
oorlog, in al haar campagnes, in alle strijdbewegingen en in alle
eenheden. We willen leren een langdurige politieke campagne te voeren
die de partij oriënteert.” “De campagne levert het cement
waarmee alle strijdbewegingen op het continent kunnen worden
verbonden, of het nu gaat om acties bij de spoorwegen, in de
staalnijverheid, in de klinieken, de universiteiten, voor Clabecq,
voor Palestina of tegen de Europese toppen en de G8.”
Deze
eenzijdige benadering heeft het “intellectuele” kader geschapen
om de massalijn niet toe te passen in de bepaling van de thema's voor
de kiescampagne in 2003. Men kan deze vraag omzeilen door te stellen
dat de oorlog in elk geval centraal stond in de actualiteit en dat
mensen niets anders hoorden en zagen van 's morgens tot 's avonds.
Zelfs indien dit het geval is, zou een aandachtig luisteren naar de
basis gemakkelijk hebben aangetoond dat dit niet volstaat om de
dagelijkse beslommeringen van de mensen weg te moffelen. De andere
partijen hebben zo goed als geen campagne gevoerd rond de oorlog
(behalve misschien Louis Michel als minister van Buitenlandse Zaken).
Ziehier
wat de raporten erover zeggen.
Over
de eenzijdigheid inzake oorlog. Men moet belangstelling hebben voor
de problemen van de mensen. “De voorbije maanden heeft de PVDA zeer
eenzijdig de nadruk gelegd op de strijd voor de vrede; alsof het feit
dat zovele mensen tegen de oorlog waren, reeds zo diep verankerd was
onder het publiek, verworven was.”12
“Tijdens
een kiescampagne denken de mensen 'niet aan oorlog'.” 13
Er
is een verband met het al dan niet toepassen van de massalijn. “Men
moet onderzoeken hoe deze resolutie heeft bijgedragen tot het
verslappen van de krachtige aanpak van alle dingen die de massa's
echt beroeren. Deze resolutie overschatte het echte niveau van de
massa's.”14
“De
mensen bekommeren zich niet om de oorlog. Ik heb het duidelijk gezegd
op de ledenvergadering. Waarmee zijn mijn schoonmoeder en de buren
bezig? Soms denk ik dat de partij niet met beide voeten op de grond
staat, zij verkopen mooie principes, maar wat verkopen we daarvoor.”15
“Is
het niet mogelijk dat we goede contacten hebben met vele mensen, maar
dat wanneer het om politieke verkiezingen gaat, we slechts horen wat
we graag horen en niet wat de mensen echt zeggen.”16
“In
het beste geval beperkt de massalijn er zich toe 'te kijken hoe men
de lijn kan doen passeren'. Maar de massalijn is een onmisbaar
instrument om een juiste lijn uit te werken.”17
“We verpletteren de mensen met de juiste lijn.”18
Dit
is ook direct verbonden met een andere vraag: wat is er gebeurd met
de Resolutie van 1999, met het bilan van Zelzate en Herstal (Synthese
van de rapporten, punt 1 van de Resolutie van 1999)
Dit
houdt ook verband met de kritiek dat men datgene wat intellectueel
juist leek, opgelegd heeft aan de basis die voelde dat dit “praktisch
fout” was. Men heeft de meningen, de verwittigingen, de tegenstand
van de basis niet ernstig genomen. (Synthese van de rapporten, Punt 8
over het democratisch centralisme)
Een
“aanvoelen” van een symptoom, het correct “beschrijven” van
“een” gevolg, maar niet een analyse die gaat tot de essentie....
Verderop
wordt dan – voor mij toch – duidelijk waarom er blijkbaar zo véél
leden, militanten en kaders in de PVDA geslagen zijn door eenzelfde
dogmatische blindheid Er is een (dogmatisch) “inzicht” dat de
PVDA moest blijven gericht zijn op “het ontwikkelen van de
klassenstrijd en het ontwikkelen van het bewustzijn van de werkers
gewikkeld in klassenstrijd in revolutionaire richting” (als ik
het zo even mag formuleren), maar er is NIET het besef (door
dit dogmatisme in feite) dat er GEEN CONCRETE revolutionaire
strategie/programma (meer) is.
-blijkt
uit documenen van 5e congres-document (“Partij van de
revolutie”)
-blijkt
uit her feit dat de rectificatie die erop gericht was om het
programma te vernieuwen, dode letter is gebleven
-blijkt
uit het niet herroepen of verbeteren van Resolutie van 1999 waar staat “244. Het fundamenteel programma uitstellen naar
later (...) (het) is niet het gebrek aan een samenhangende visie op
het kapitalisme en het imperialisme vandaag of een revolutionair
strijdprogramma voor de komende tien jaar ,dat ons het meest
blokkeert.....“, INTEGENDEEL wordt opgeroepen “die
resolutie te hernemen!”
Verder
wordt er verwezen naar het Tweede Congres (1983) (waaraan het
Programma van 1979 aan beantwoordt!) zonder dat er het inzicht
is dat OF het programma van 1979 hernieuwd moet worden OF dat
er een volledig nieuw concreet revolutionair programma moet komen.
(...)
3.4.
Onze taken tegenover de vakbonden
Met
betrekking tot het syndicale werk bestaat er een tweevoudig
gauchisme.
Vooreerst,
door van de oorlog de sleutelkwestie te maken voor het syndicale
werk. De tekst “Eén enkele centrale campagne tegen de
oorlog” (7 juni 2002) leidt tot voor de syndicale oppositie tot
avonturistische en éénzijdige organisatorische
besluiten: “We waren van plan om tijdens de campagne een
intersyndicale vakbondsoppositie op poten te zetten tegen de oorlog
en/of voor Palestina.” De tekst sloot zich aan bij volgende
analyse van een “goed ingeplante” syndicalist: “Mia De Vits
schat heel goed in van waar het gevaar komt. Een meer revolutionair
en meer rebels syndicalisme zal haar vakbond besmetten, niet zozeer
op basis van een radicalisering van het bedrijfssyndicalisme. Daar
heeft men alles onder controle. Heel het apparaat werkt aan van
alles, behalve de uitbouw van een tegenmacht tegen het patronaat...
Maar het gevaar komt vooral van de samensmelting van de syndicale
beweging met de internationale beweging tegen het kapitalisme en het
imperialisme.” Het besluit: “Het antioorlogsthema als centraal
thema nemen voor de vakbondsoppositie. De vakbond moet zich
bezighouden met de strijd tegen de oorlog.”
Ten
tweede door het lanceren van syndicale organisaties die breken met de
vakbond. “Gezien de pro-imperialistische oriëntatie van het
merendeel van de hoge vakbondsverantwoordelijken, gezienhun koppige
verdediging van de Europese imperialistische eenmaking als een dam
tegen de Amerikaanse overheersing, meten we ons voorbereiden op de
oprichting van anti-imperialistische syndicale organisaties die
breken met de chauvinistische organisaties.” (Punt 31)
De
enquête die e hebben gedaan bij tientallen partijsyndicalisten
geeft een realistischer en voorzichtiger idee over de mogelijkheden
om dit soort syndicale organisaties “en rupture” op te richten.
Men kan zich natuurlijk altijd wegstoppen achter het woord
“voorbereiden”. Dat neemt niet weg dat deze oriëntatie,
uirgewerkt in een tekst van het Frontbureau (“Het front tegen de
oorlog en de vakbondsoppositie”. 12 oktober 2002) vele
avonturistische aspecten bevat en duwt naar gauchistische praktijken
(eenheid-strijd-eenheid verandert in strijd-eenheid-strijd). Een
strategie van de “breuk” werd geplaatst tegenover de strategie
van “verovering”, dat is het omgekeerde van wat men moet doen,
als men ooit aan een breuk wil toekomen.
(...)
4.
Stop-USA, het strategische front?
De
bepaling van het strategische front vloeit voort uit de analyse van
de situatie en de vastgelegde strategie. De Resolutie van 10 augustus
2002 spitst heel duidelijk alles toe op en reduceert alles tot de
strijd tegen de oorlog: “We kunnen niet weten hoe en wanneer deze
kwestie zich zal oplossen, maar we weten dat het de enige is die zich
stelt en dat het aan ons is om vanaf vandaag te werken aan de
voorbereiding van de toekomst.” (Punt 17)
We
hebben dat gedaan door de oprichting van Stop-USA dat in die optiek
de kern vormde van het strategische front. “De agressiviteit van de
Amerikaanse regering schept gunstige omstandigheden om een breed
volksfront tegen het imperialisme te ontwikkelen. Door zich aan het
hoofd van dit front te plaatsen, er te werken aan de eenheid en er
hun marxistische analyse van de wereld te verdedigen, zullen de
communisten de massa's van de Europese Unie zullen kunnen losrukken
van het chauvinisme.” (Punt 27)
In
de kritiek van Jo Cottenier op de visie van “het strategisch
front die alles reduceert tot de strijd tegen de oorlog” en die
daarom de kritiek is op Stop-USA en Resist
ziet hij NIET, hoe de uitbouw van het “front tegen de oorlog”
en daarna “het VERKIEZINGS-front tegen de oorlog”
eigenlijk past in een toepassen van Hoofdstuk 3 deel 3 van
“Partij van de revolutie” en dus van Resolutie 1999
(maar wellicht niet op een zo consequent mogelijke manier, daarom de
“slechte VERKIEZINGS-resultaten”....:) Voor wie dit
onduidelijk is, voor wie denkt:”Wat slaat Nico nu uit z'n
botten” die leze de analyse mét ingesloten artikels vol
met CONCRETE argumenten op 'PVDA na het Negende Congres: “....van het bolsjewistische type?” (5econgres, 1995)
'
(Ik
“vat die analyses samen” hieronder aan het eind van dit artikel)
Hoe
een “uiterst links KLINKEND” dogmatisme (zijn
“maoistische” vorm - waarbij mijn stelling is dat het
“maoisme” met de communistische leider Mao Zedong slechts
drie letters gemeenschappelijk heeft - maar daarop zal ik later
nog wel ingaan) door Boudewijn Deckers op het vijfde
congres in 1995 heeft doen aanvaarden, leest men in Partij
van de revolutie:
3.1.5.
Zich bezighouden met de dagelijkse problemen van de massa's
Mao
heeft gezegd: “Wij moeten nauwkeurig aandacht schenken aan het
welzijn van de massa's, te beginnen met de problemen van land en
arbeid tot aan die van brandstoffen, rijst keukenolie en zout. (...)
We moeten de massa's helpen inzien dat we hun belangen
vertegenwoordigen en dat ons leven nauw met het hunne verbonden is.
We moeten hen helpen, uitgaande van deze dingen, begrip te krijgen
voor de hogere taken die we ons gesteld hebben, zodat ze de revolutie
gaan steunen.”19
Met
het huidige niveau van de massa's is het onmogelijk om ons te doen
erkennen als “hun”partij, als we hun concrete problemen en hun
dagelijkse noden niet ernstig aanpakken. Wij moeten de beste
verdedigers zijn van die belangen, maar we moeten er ook beter in
slagen om die belangen te verbinden met de grote lijnen van ons
nationaal en internationaal programma.
De
partij moet zich profileren en haar revolutionaire eigenheid aan de
brede massa's doen begrijpen doorheen campagnes voor de verdediging
van hun belangen, door de strijd rond sociaal-economische thema's
die de mensen beroeren. De partij moet haar invloed uitbreiden door
agitatie, door campagne te voeren en eventueel kleine, maar tastbare
resultaten en overwinningen te behalen.
Door
actie en agitatie moet de partij zich doen erkennen als de enige
partij die werkelijk de belangen en waarden verdedigt waar de massa's
het meest aan gehecht zijn: een waardige en menselijke job, gratis
geneeskunde, democratische sociale verkiezingen, bescherming van
delegees, een alternatief om de rijken de crisis te doen betalen,
enz.
Zich
niet bekommeren om “het zout en de olie”, zoals Mao het zegde, is
gauchisme en misprijzen voor de massa's. Iemand die zich bekommert
voor de echte problemen die de massa's bezighouden, mag niet als een
economist of een humanist afgeschilderd worden. Het komt er vooral op
aan op welke manier men die problemen aanpakt. Gebruikt men ze om
een reformistische en humanitaire ideologie te verspreiden of om de
massa's op te voeden in een revolutionaire geest en lijn?
3.1.6.
De massa's leiden, de massa's winnen
Een
echte communistische partij bezit de vastberaden wil om de massa's en
de massaorganisaties te winnen. Onze analyses, aanklachten,
ordewoorden, eisen en initiatieven moeten er voor alles op gericht
zijn om de massa's en de massaorganisaties voor de partij te winnen.
Wanneer we onze lijn uitwerken, moeten we er vooral aandacht aan
besteden om resultaten te behalen in de concrete agitatie, in onze
practijk, acties en organisatie. Mem moet zin hebben voor de
klassenstrijd en zin voor praktijk.
De
partij moet de wil hebben om in alle belangrijke bewegingen tussen te
komen en ze te leiden. Het rechts opportunisme en het sektarisme
leggen er zich bij neer dat de partij altijd gemarginaliseerd wordt
door de burgerij. Zij voeren geen strijd om de leiding over de
massabewegingen te krijgen.
Wij
zijn een politieke partij die erop gericht is de massa's aan te
voeren en die hiertoe de voorhoede organiseert.
De
partij moet initiatieven nemen, mobiliserende actievormen uitwerken
en voorstellen, op een politieke manier mobiliseren, dit wil zeggen
op een aangepaste manier de reformistische opvattingen te
bekritiseren.
Om
de massabewegingen te winnen en te leiden, moet men vertrouwen
hebben in diegenen die ze leiden. Men moet een onderscheid maken
tussen de linkervleugel, het centrum en de rechtervleugel. Men moet
met iedereen goede contacten onderhouden, de linkervleugel winnen en
opvoeden, het centrum doen vooruitgaan en de rechtervleugel
neutraliseren.
De
partijleden moeten leren de massa's te leiden, te vechten om aan het
hoofd te staan van massabewegingen, de praktische en politieke
leiders te zijn die door de massa's worden erkend. Wij zijn geen
sekte die de Waarheid in pacht heeft, een Waarheid die ontoegankelijk
is voor de gewone sterveling.
(....).
3.1.7.
De massa's organiseren
De
communisten moeten de meest dringende noden en problemen van de
massa's kennen , die stevig in handen nemen om de massa's te
organiseren en massa-organisaties oprichten. (....)
Kortom
wij moeten de concrete noden van de mensen aanpakken, acties en
activiteiten organiseren waarvan men de noodzaak inziet en die
toelaten een groot aantal mensen te bereiken en te organiseren.
In
de conclusie van Jo Cottenier kritikeert hij de manier waarop een
foute lijn opgelegd werd aan de kaders en leden van de partij. De
kritiek is terecht, de argumentatie “onvolledig”.
OPM.
Een vergelijking dringt zich op in de manier waarop de Strrek-
en Provinciale leiding (Wout Lootens, Jos Hennes, Mieke Van
Overveldt, Bea Knaepen, Nicole Jublou) hun AANKLACHT tegen
mij formuleerde – in feite verzette ik mij, maar dan reeds VOOR de
verkiezingen van 2003, tegen die “foute lijn” die Jo Cottenier
hier aanklaagt, hetgeen mij door hen VERWETEN werd - die o.a.
uiteindelijk (mede-)leidde tot mijn “ontslag op staande voet”
uit de partij .....
5.
De lijst Resist
Het
is overduidelijk dat de lijst Resist volledig kadert in het zelfde
concept van strategische front.
Het
“Activiteitenrapport van het CC”, voorgelegd aan de Tweede
Zitting van het Zevende Congres op 21 maart 2003, laat hieroer geen
enkele twijfel bestaan. Onder het hoofdstuk “over de strijd tegen
de oorlog” zegt men: “Alvorens
te spreken over de meningsverschillen inzake het front Resist, of de
opportuniteit van een dergelijk front, of toegevingen die we zouden
hebben gedaan, terecht of onterecht, enz., blijft de eerste en echte
discussie diegene die gaat over de thesissen van het Zevende Congres
en de Resolutie van het CC van 10 augustus 2002 over het
revolutionaire front tegen de oorlog en voor het socialisme. Heel wat
tactische of principiële meningsverschillen over het front komen
voort uit een gebrekkige kennis of een niet akkoord gaan met de
partijstellingen over de oorlog. Een kameraad schrijft: 'Ons doel is:
de fabrieken in handen van de arbeiders. Nu, met het front Resist,
wordt deze tegenstelling volledig naar de achtergrond verschoven.'
Hoe en via welke eg zullen we ons doel, de macht van de arbeiders,
realiseren? Die vraag moet het vertrekpunt zijn om punt voor punt de
teksten van het Congres en de Resolutie van 10 augustus 2002 te
hernemen. (...) We willen tegenover de massa's niet het debat voeren
en 90% van onze tijd doorbrengen met het verdedigen en doen
aanvaarden van AEL, het uitleggen van hun opvatting over homo's, enz.
We willen al onze inspanningen concentreren op 'het
doen begrijpen van de noodzaak van de strijd tegen de
imperialistische oorlog'
(onderlijnd in de tekst) en, op deze basis, onze frontpolitiek
argumenteren.”
Het
hoofdstuk eindigt met het vragen van een zelfkritiek aan de kaders
die deze opvatting van het “strategische front tegen de oorlog”
niet deelden: “Als men zijn opvattingen niet bewust corrigeert, kan
men ook geen correcte opvattingen hebben van het verkiezingsfront.
Dat komt tot uiting in: 'Ik geef het u op een blaadje papier:
formules als – het verkiezingsfront is een politiek verlengstuk van
ons front tegen de oorlog – zullen niet marcheren.' Nochtans, is
dit precies de essentie van ons verkiezingsfront.”
De
beoordeling was dat het regime van Sadam Hoessein in staat zou zijn
om een soort anti-imperialistisch eenheidsfront te realiseren (over
de religieuse, sociale en enthnische verschillen en tegenstellingen
heen) en van “de slag om Bagdad” voor de Amerikanen te maken wat
Stalingrad voor de nazi-legers was geweest. Door in een “strijd
tegen de imperialistische oorlog”-verkiezingskartel RESIST te
stappen meende de leiding (en blijkbaar een “meerderheid” op het
7e congres) van de PVDA dat de roem van die “anti-imperialistische
strijd” in de verkiezingsresultaten zou weerspiegeld worden.
Het front met de AEL in Resist moest die “steun aan de
anti-imperialistische strijd van Irak” in de vorm van stemmen
uit de kiesgerechtigden van “allochtone afkomst” doen
binnenbrengen. Het “radikaal antiracisme” van de AEL werd er dan
maar bijgenomen.....(het verzet TEGEN het verkiezingskartel Resist
uit, ...ja vooral Antwerpen..., was wellicht geïnpsreerd door
dit radicaal antiracisme van de AEL)
Door
het IMAGO van de PVDA helemaal te richten op “striijd
tegen de imperialistische oorlog” zou “Stalingrad-Bagdad”
én door hoog op de kieslijst van Resist, PVDA-mensen te zetten
(in Wallonië werd de PVDA – in Vlaanderen dus in de vorm van
Resist - zélf helemaal “op de strijd tegen de
imperialistische oorlog” ingesteld) zou een enorme toename van
stemmen (doordat het “Stalingrand-Bagdad-scenario” juist
op het moment van de VERKIEZINGEN zo plaats hebben).... voor
VERKOZENEN zorgen.
Dus
de PVDA had zich trouw aan Hoofdstuk III, deel 3 uit
“Partij van de revolutie” (oorspronkelijke
voorstel-tekst voor 5e congres in 1995 door BOUDEWIJN
DECKERS opgesteld) én trouw aan Resolutie van 1999
(originele voorstel ingediend op CC had als auteur Boudewijn
Deckers) en trouw aan de “strijd tegen de
imperialistische oorlog” (IN PLAATS VAN strijd tegen
imperialisme)-tesissen van het 7e congres, ook
opgesteld en als voorstel ingediend op het 7e congres
door Boudewijn Deckers) ELECTORALISTISCH opgesteld,
zowel als PVDA in Wallonië als in Resist in Vlaanderen....Het
populisme (het verkiezingprogramma afstemmen op de bestaande
“bekommernissen en verzuchtingen” van de kiesgerechtigden)
had zich gewoon misrekend......Er was geen
anti-imperialistisch eenheidsfront (over de grenzen van
nationaliteiten, ethniën, klassen en religies) in Irak, er was
geen Stalingrad in Bagdad. (Sadam Hoesein en zijn Baathpartij was
niet de Communistische Partij van de Soviet-Unie geleid door
Stalin).....
Jo
Cottenier bekritiseerd hier terecht de opstelling van de PVDA,
“één centrale campagne tegen de oorlog” ,
maar richt al zijn pijlen op de Resolutie van 10 augustus van
2002. Dit geeft later de gelegenheid aan Boudewijn
Deckers en Peter Mertens om te stellen dat
Nadine Rosa-Rosso verantwoordelijk was voor die resolutie en dus ook
vernatwoordelijk was voor het “verkiezingsdebacle”
Resist....
Maar
Nadine Rosa-Rosso kan, volgens mij, alleen verweten worden (maar dat
kan men IEDEREEN in de PVDA verwijten, OOK Kris Hertogen en Jo
Cottenier) dat zij die foute politieke opstelling - ingebracht door
BOUDEWIJN DECKERS - niet had opgmerkt en bestreden).
Een
lijstje van links naar bladzijden op mijn google-site waarop series
artikels in een bepaald verband worden weergegeven:
Over
Communistische Identiteit (“About Communist Identity” )
PVDAna Negende Congres: “...van het bolsjewistische type” (5econgres, 1995) met onderandere de weergave van bepaalde partij-documenten (resoluties en congresdocumenten)
2004:
revisionistische “coup” in de PVDA
: Een concreet voorbeeld: hoe de bewuste introductie van
revisionisme, gebruikt wordt om "rekeningen te vereffenen"
Een
concreet voorbeeld, in de vorm van een raam-analyse, hoe door het
bewust STIMULEREN (door kaders als Boudewijn Deckers) van een “zeker
dogmatisme” (in plaats van dit te BESTRIJDEN zoals Ludo Martens die
heeft geprobeerd te doen en waarom hij het Vijfde Congres had
gelanceerd) ontstond er een héél “suivistisch
activistisch”
blok
van kaders en midden-kaders die slechts door een voortdurend
“herkauwen”
van
“politieke
richtlijnen”,
die van boven kwamen, elke poging van “politieke
discussie”
of
“strijd
tussen twee lijnen”
de
kop konden indrukken en een (zonder in vraag te stellen) “gewoon
opvolgen van de campagne-richtlijnen”
konden
afdwingen..: (Lees de voorgeschiedenis van deze "Coup
in 2004" in
het kader met de titel '1999,
ideologische aanval op revolutionair karakter van PVDA door
verburgerlijjkte kaders, geholpen door "dogmatische verblinding"
bij veel leden. op
deze pagina.)
“Coupvan 2004”, een afrekening, géén rectificatie. is hiervan een “subpagina”.
1
http://marx.be/nl/content/archief?action=get_doc&id=56&doc_id=247
Nummer 60, publicatiedatum: 2002-11-15 Copyright © EPO,
Marxistische Studies en auteurs — Overname, publicatie en
vertaling zijn toegestaan voor strikt niet-winstgevende doeleinden,
“Irak: een oorlog om olie en controle over het hele Midden-Oosten
- Bush in het spoor van Hitler”, Boudewijn Deckers.
2 Kaderpolitiek.Versnelde
opleiding, jaarlijks door de partij gegeven aan een aantal jongeren.
3
http://pvda.be/artikels/humo-sprak-met-pvda-voorzitter-peter-mertens?utm_source=pvda2016-02-26&utm_medium=email&utm_content=html&utm_campaign=portalnewsletter,”HUMO
sprak met PVDA-voorzitter Peter Mertens”. 25 februari 2016.
auteur: Yves Desmet
4 Een
eerste ontwerp van deze tekst werd gerealiseerd op 9 augustus 2003
en voorgesteld op het Frontbureau op 14 augustus 2003, dus precies
één jaar na de Resolutie van 10 augustus 2002. De
fundamentele kritiek op de Resolutie van 10 augustus 2002 werd het
kader van de discussie over de balans van Resist door de
verantwoordelijke voor het Frontbureau ingebracht op het Politiek
Bureau van 20 augustus 2003. De stelling luidde dat er een
duidelijke band was tussen het unilateralisme van de Resolutie van
10 augustus 2002 en het initiatief tot het verkiezingsfront Resist.
De kritiek werd categoriek verworpen door Nadine Rosa-Rosso, de
vroegere algemeen secretaris. De tekst werd verschillende keren
herwerkt en aangevuld door uittreksels uit rapporten ingediend bij
het opmaken van de balans van de verkiezingen. De tekst werd voor
het eerst besproken op het Politiek Bureau van 25 februari2004.
5 Resolutie
van 10 augustus 2002, punt 1.
6 Synthese
van de celleidersvergaderingen en celrapporten, augustus en
september 2003.
7 J.,
Rapport van 24 november 2003.
8 K.,
Rapport van 10 juni 2002.
9 Systematisering
van de celleidersvergaderingen, augustus 2003.
10 K.,
28 augustus 2003.
11 J.,
Rapport, niet gedateerd.
12 D.,
Rapport van 20 mei 2003.
13 R.,
Rapport van 18 juni 2003.
14 J.,
Rapport van 28 augustus 2003.
15 Gesprek
met een arbeider van Volvo, PVA, 9 juni 2003.
16 J.,
Rapport van 17 juni 2003.
17 K.,
Rapport van 28 augustus 2003.
18
J., Rapport van 16 juni 2003.
19 Citaten
van voorzitter Mao Tsetoeng, (het rode boekje), uitgeverij
Vereniging België-China, 1971, p. 141.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten