14-10-2016

DOGMATISCHE argumentatie maakt JUISTE kritiek van op revolutie georiënteerde partijkaders, voor ideologische "manipulatie" te gebruiken door BURGERLIJKE kaders.

OPM VOORAF: 1. Dit artikel hoort in de “gekaderde” reeks op “Coup van 2004”, een afrekening, géén rectificatie
2. Hieronder poneer ik stellingen, maak ik conclusies (schijnbaar) zonder argumentatie. Inderdaad geef ik niet overal een referentie op. Wellicht zal ik in een latere versie referenties integreren in de tekst. Voorlopig geef ik onderaan deze tekst een aantal geargumenteerde analyses die de onderstaande (schijnbaar onggeargumenteerde) “beweringen” kunnen staven.

Ik beschouw de periode van net na de verkiezingen in 2003 (met het zogenaamde “debacle” van RESIST) tot maart 2004 als een “coup”, waarin uiteindelijk een burgerlijke fractie erin slaagt de PVDA op een reformistische (“sociaal-democratische”) koers te zetten. De uiteindelijke analyses en “Resoluties” van de verschillende kaders en van het Centraal Comité (vanaf maart 2004) volgen een definitef REVISIONISTISCHE (burgerlijke) lijn. Ze vertrekken van een “sociaal-demokratische” partijopvatting en zetten de PVDA op het spoor van het “door populisme winnen van genoeg stemmen om een parlementaire vertegenwoordiging te bemachtigen”. Ik heb dit al belicht in andere artikels (zie voorlopig hiervoor OPM. 2)
Hier wil ik het hebben over drie teksten (2 van Kris Hertogen en één van Jo Cottenier), teksten die een analyse geven van de foute politieke en ideologische opstelling die leidde tot het verkiezingskartel Resist, maar waaruit (nog) de bezorgdheid spreekt om de PVDA op een revolutionaire koers te houden....Maar deze teksten zijn ook een voorbeeld van, hoe een algemeen heersend dogmatisme “blindheid” veroorzaakt over de essentie van de revionistische vloedgolf, die op hetzelfde ogenblijk, als “onder hun ogen”, de partij overspoeld. De tekst van Kris Hertogen (Het verdriet en de pech van een nochtans veelbelovende resolutie, van 16 maart 2004) “aanvaardt” uiteindelijk de “nieuwe koers”, uitgezet door de revisionistische fractie (met als protagonist, Boudewijn Deckers) Die “nieuwe koers” is te vinden in de tekst “Communisten en verkiezingen” van Boudewijn Deckers, 17 april 2004.(die ik deels reeds besprak in ..De PVDA onder leiding van Peter Mertens: Marxisme of revisionisme? Revolutionaire partij of reformistische partij? , vanaf p. 75, na de samenvattende opvatting van Boudewijn Deckers: “PVDA heeft revolutionaire STRATEGIE. deelname verkiezingen is TACTIEK… en TACTISCH is het objectief, genoeg stemmen halen voor VERKOZENEN, marxistisch correct” )
Hoewel de drie teksten correcte (zelf-)kritieken bevatten, zitten er dogmatische “blinde hoeken” in. Deze punten van dogmatisme worden door de bewuste revisionisten(bv dus Boudewijn Deckers) als argumenten gebruikt om hun (burgerlijke) gelijk te “bewijzen”.

Over de eerste tekst van Kris Hertogen (in de voor ieder lid beschikbaar gestelde partij-brochure van 2004 HIER bijna geheel beschikbaar)
Strategische taken, opvatting over het front en de lijn Resist (Amendement op de (ontwerp)tekst Verkiezingsbalans Resist – 17 december – Kris Hertogen

Wij hebben de campagne eenzijdig op het thema van de oorlog gericht. Dit feit moet verbonden worden met de Resolutie van het CC van 10 augustus 2002. Het platform van Resist bijv. (behalve het artikel 4 dat door onze partners is gewild), is voor wat de inhoud betreft en trouwe toepassing van deze resolutie. De sociale en democratische eisen worden ondergeschikt en ook geïntegreerd in het kader van de strijd tegen de oorlog. Dat is het perspectief dat gegeven wordt in de Resolutie van 10 augustus 2002. Toentertijd hebben wij trouwens de idee bekampt van een “campagne tegen de oorlog” naast andere campagnes. Het ging om een strategische heroriëntatie die op heel het werk sloeg. In punt 33 van deze resolutie wordt gespecificeerd: “De verkiezingsstrijd moet bijdragen tot de oprichting en de ontwikkeling van een revolutionair front tegen de oorlog, onder leiding van de communisten.” Zo werd Resist geboren.

Ik heb reeds aangegeven dat het “verbinden” van de kritiek op de “eenzijdig op de oorlog gerichte campagne” met de Resolutie van het CC van 10 augustus 2002 een deels correcte kritiek was, maar één met “oogkleppen” op..... Zij gaf aan de bewust revisionistische fractie (olv Boudewijn Deckers) de kans door te stellen (of te insinueren) dat in feite Nadine Rosa-Rosso die Resolutie zou hebben opgesteld, hen een zoveelste argument te geven om Nadine Rosa-Rosso “verantwoordelijk te stellen voor het verkiezingsdebacle Resist
Verder...

Een eenzijdige resolutie
Op basis van deze strategische heroriëntatie kunnen wij niet alle tegenstellingen die ons land doorkruisen integreren. Wij formuleren in deze resolutie “de taak om een ééngemaakte revolutionaire beweging te ontwikkelen, op het niveau van het Europese continent, tegen de oorlog en voor de verdediging van het socialisme. Dat is de gemeenschappelijke en centrale doelstelling die het Centraal Comité alle partijeenheden voor de komende vijf jaar toewijst.” Waarom ook niet de taak geven om “een ééngemaakt revolutionaire beweging te ontwikkelen”, op het niveau van het Europese continent, tegen de pro-kapitalistische politiek van de Europese en de Belgische staat, waarvan de arbeiders en de andere werknemers dagelijks de harde gevolgen aan de lijve ondervinden?
Uit de analyse van de Amerikaanse oorlogstintenties en het verzet dat die opwekken, trekken wij terecht conclusie: “Deze situatie schept de mogelijkheid om een grote revolutionaire beweging tegen de imperialistische oorlog op te bouwen en te ontwikkelen.” (Punt 8) Maar waarom trekken wij geen gelijkwaardige conclusie uit het Europese beleid, dat steeds ondraaglijker wordt, en uit het verzet in België en andere landen tegen dit beleid (bijvoorbeeld betogingen van de staalarbeiders in Luxemburg, strijd van de leraars in Frankrijk)? En waarom zouden wij niet als taak hebben “de leiding van de bewegingen tegen dit Europese beleid (zoals Arcelor, de post of de NMBS) uit de handen te trekken van de leiding van de sociaal-democraten en trotskysten?” (Punt 9)

Een rechtse strategie
Wij moeten duidelijk de weg van de revolutionaire strijd tegen de imperialistische oorlog en voor de verdediging van het socialisme aangeven. Het is enkel zo dat we een ééngemaakte en internationale revolutionaire strategie kunnen opbouwen voor de strijdbewegingen van de werkers en de jongeren tegen de privatiseringen, de werkloosheid, de vernietiging van de democratische rechten opgelegd door de Europese imperialistische constructie.” (Punt 11) Waarom “enkel zo”? Het ware beter geweest te stellen dat wij de arbeiders niet gaan winnen tegen het imperialistische systeem in zijn geheel, indien wij ze niet ook tegen de oorlog van het Amerikaanse imperialisme verenigen. Maar om te stellen “enkel zo” ... om een éénmakende revolutionaire strategie op te bouwen ... tegen de privatiseringen .... door de Europese constructie verdediging wij vóór alles een strategisch project en programma's op het niveau van Europa en België. Wij bekampen de Europese en de Belgische bourgeoisie, niet alleen in verband met haar capitulatie ten opzichte van de Amerikanen, maar in eerste plaats omdat het bourgeois zijn die hun werkers meer en meer doen afzien! En het strategisch perspectief dat aan deze taak beantwoordt is de socialistische revolutie, die wij sinds het Zevende Congres in een Europees kader situeren. De antikapitalistische strijd onderwerpen aan de opbouw van een anti-Amerikaans front, stellen dat het enkel zo is dat wij “een perspectief gaan geven aan de strijd tegen de privatiseringen...” betekent in de grond de tegenstelling kapitaal-arbeid opzij schuiven en de socialistische revolutie als reëel perspectief laten vallen.
Wij moeten de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid in België en Europa integendeel meer naar voor schuiven, strijdprogramma's en eisen geven die aan de huidige bewustzijnsniveau van de werkers beantwoorden en het perspectief van de socialistische revolutie bieden, in een Europees kader. Daarnaast hebben wij een andere strategische taak die erin bestaat onze verantwoordelijkheid te nemen in het kader van een wereldwijd front tegen het Amerikaans oorlogsimperialisme, dat vandaag de hoofdtegenstelling vormt op wereldvlak. Het dient ook genoteerd dat wij alleen spreken over de “verdediging van de socialistische landen” in het kader van de strijd tegen de Amerikaanse oorlogsstokers. Dat is te beperkend. Wij hebben, tijdens discussies op een beperkt CC, een amendement besproken van de verantwoordelijke voor de Internationale Communistische Beweging, dat ging over de “verdediging van het socialisme”. Wat niet hetzelfde is vermits wij de socialistische landen ook verdedigen voor wat zij zijn, socialistische landen die alle onderdrukten van de wereld een alternatief tonen.

Tot hier toe is het een correcte kritiek (eigenlijk een ZELFkritiek, want géén kritiek op Nadine Rosa-Rosso maar op de leiding waar hij, Kris Hertogen, zélf deel van uitmaakt), waar de strijd tegen het imperialisme/kapitalisme “vervangen” wordt door “strijd tegen de imperialistische oorlog”) en ook het “opmerken” (maar nog niet het inzicht hebben in, en dus niet voluit kritiseren) van het “vervangen” van het voeren van de “eigen” strijd voor het socialisme (in België/Europa) door de “strijd voor de verdediging van de 'bestaande' socialistische regimes”.

Een resolutie die naar sektarisme leidt
“Dat betekent dat de strijdbewegingen voor de dagelijkse noden van de massa's nog vastberadener in handen genomen moeten worden. Het is nog dringender om de geest en de het hart van de massa's te winnen. Wij zullen voortdurende inspanningen moeten doen om de band te tonen die reëel bestaat tussen hun uitbuiting en hun onderdrukking en de oorlogsneigingen van hun vijand, het imperialisme.” (Stelling 13 van de Resolutie van 10 augustus 2002) Deze stelling is een logische conclusie van het voorgaande en moet ook in dat kader geanalyseerd worden. Ze ligt rechtstreeks aan de basis van Resist. Het punt erkent de noodzaak om de noden van de massa's in handen te nemen. Maar het begrip “dat betekent”, wijst erop dat dit gemotiveerd wordt door de noden van de strijd tegen de oorlog, niet door de noodzaak om de dagelijkse behoeften als dusdanig te verdedigen noch om strijd te voeren tegen en op termijn komaf te maken met degenen die de werkers onderdrukken en uitbuiten. Men voegt eraan toe dat men meer inspanningen moet doen om de band te leggen met de oorlog maar men zegt niet – en dat ligt in de logica van de strategische keuze – dat men “meer inspanningen moet doen om deze problemen te verbinden met de oriëntatie van het Europese imperialisme die steeds antiproletarischer en antidemocratisch is”.
Dit punt 13 leidt noodzakelijkerwijze tot sektarisme. Omdat de band maken tussen wat de werkers meemaken en de oorlogen van de Amerikanen niet evident is en in vele gevallen onmogelijk. Een hele reeks problemen van de massa's zijn niet het resultaat van de oorlog van de Amerikanen maar zijn objectief verbonden met de politiek van de Europese bourgeoisie en haar staat. Arcelor bijvoorbeeld: de ontploffing in Ougrée 22 oktober. Wij kunnen natuurlijk de analogie leggen. Maar objectief gezien zijn er toch twee tegenstellingen: die tussen het Amerikaanse imperialisme en de volkeren van de wereld en die tussen de Europese burgerij en het Europese proletariaat. Dat geldt nog veel meer voor de strijd tegen de sluiting van de warmwalserij in Arcelor-Luik. Het is al veel moeilijker om hier de analogie te leggen, vermits de arbeiders wel degelijk het onderscheid maken tussen een “sociale of economische” oorlog en een echte “oorlog-oorlog”. Maar het is volstrekt onmogelijk om dat te integreren in een strategie die zich beperkt tot de strijd tegen de oorlog. Dat is trouwens een probleem dat wij hadden met de lijst Maria, waarvan de eisen en verzuchtingen meer kaderden in een verzet tegen het Europese en het Belgische beleid.

Het is duidelijk dat – in ieder geval aantoonbaar, maar niet alleen – de Streekleiding (en Provinciale leiding), met name dus War Claes, Wout Lootens, Miek van Overveldt, Jos Hennes, Nicole Jublou en Bea Knaepen DIT rapport, van Kris Hertogen NOOIT hebben gelezen, aangezien ik voor een GELIJKAARDIG standpunt, maar dan VOOR de verkiezingscampagne van Resis (en Maria) als “economist” en “naar revisionisme neigend” element werd weggezet. (Lees 14-01-15 Wordt de ideologie van AMADA (1970), op 9e PVDA-congres (2015) gewist uit collectief geheugen?(3) en 20-01-15 Wordt de ideologie van AMADA (1970), op 9e PVDA-congres (2015) gewist uit collectief geheugen?(4), in de reeks op pagina '2004: Revionistische "coup" in PVDA' )
Het is vooral een beperkte analyse van 'wat imperialisme nu is', waardoor de taak voor de communisten OOK te beperkt wordt gesteld “de band te tonen die reëel bestaat tussen hun uitbuiting en hun onderdrukking en de oorlogsneigingen van hun vijand, het imperialisme.

Een resolutie waarin de dialectiek ontbreekt
Kortom, er zijn minstens twee grote tegenstellingen die Europa en de wereld doorkruisen (zonder de tegenstellingen) tussen de imperialistische blokken mee te rekenen). We hebben ze tijdens ons Zevende Congres besproken. Elke discussie leidde tot een luik met strategische taken. Dat is wat wij op 10 augustus 2002 hebben gedaan. Maar we hebben één luik geschrapt en beslist de revolutie in Europa uit te stellen tot na de oorlog(en). Wij hebben de besluiten van ons Zevende Congres dus niet gerespecteerd, want daarin werden ons twee strategische taken of veeleer luiken van taken op twee terreinen toevertrouwd. Waarom hebben wij op het Congres over Europa gediscussieerd als dat was om enkele maanden later alle besluiten daaromtrent gewoon te schrappen?
De discussie is niet gevoerd op het CC. Er waren twee rapporten: Eén over Europa (tweede deel van de blauwe brochure) en het andere over de strijd tegen de oorlog (derde deel van de blauwe brochure). En wij hebben onszelf verplicht te kiezen: of het ene, of het andere. Dat is noch materialistisch, noch dialectisch. Door het probleem zo te stellen waren wij veroordeeld tot eenzijdigheid en tot het “uitvegen” van een belangrijk deel van de werkelijkheid. Waarom zou het niet mogelijk zijn de twee taken te vervullen en een verhouding te bepalen waarin het ook mogelijk zou zijn rekening te houden met punctuele veranderingen, rekening houdend met de evolutie en de actualiteit? Bewijzen de Griekse communisten niet dat het mogelijk is om in “één enkele strategie” de strijd voor de macht in Griekenland te verbinden met de opbouw van een revolutionair anti-oorlogsfront? In de grond verdedigen wij de stelling dat de revolutie in Europa er zal komen doorheen de oprichting van een front tegen de oorlogen van het Amerikaans imperialisme en alleen zo. Dat is een verkeerde en rechtse politiek. De revolutie in Europa zal voorbereid worden door de opbouw van een revolutionair front tegen de Europese bourgeoisie en haar staten. En onze fundamentele strategie zal zich vooral in dat kader situeren (Zie brochure Zevende Congres, Artikel 128, p. 88)

Formeel” - en dan LOUTER formeel -wordt er op het Zevende Congres gezegd: “De revolutie in Europa zal voorbereid worden door de opbouw van een revolutionair front tegen de Europese bourgeoisie en haar staten. En onze fundamentele strategie zal zich vooral in dat kader situerenDe concrete INHOUD van die “fundamentele strategie” (fundamenteel revolutionair PROGRAMMA) wordt NERGENS op het Zevende Congres uitgewerkt, besproken en gestemd.
Op het Zevende Congres werd ook niet de Resolutie van 1999 “gecorrigeerd”, daar waar die Resolutie van 1999 besliste, de commissie, die een “op een eerstvolgende congres te stemmen vernieuwd fundamenteel programma” moest uitwerken, te ONTBINDEN!
En zo werd ook NIET een partijopvatting (zijnde de 'organisatie-principes'), op basis van zo'n fundamenteeel revolutionaire strategie/programma, ontwikkeld, waardoor de partij-ORGANISATIE (zoals statuten e.d.) in OVEREENSTEMMING mét dat fundamenteel revolutionair programma zou worden uitgebouwd.
INTEGENDEEL wordt “statutair” (op de tweede zitting) “afstand gedaan” van de “leninistische principes” van voorhoede-organisatie en de overeenkomstige lidmaatschapvoorwaarden. ( Lees hierover het hoofdstuk “1.2.18.3.7. Partijopvatting” -zie in “OVERZICHT”) in de tekst Revisionismein Eur Comm Bew deel 2b
Het Zevende Congres zegt “De historische taak van de opbouw van een socialistisch Europa zal zich uitstrekken over een lange periode. Ze zal noodzakelijkerwijze de vorm aannemen van een opeenvolging van verschillende revolutionaire bewegingen, die meer of minder belangrijke delen, of het geheel van Europa zullen treffen, al naargelang de aard en de ernst van de tegenstellingen.” Deze algemene vage opstelling van het Zevende Congres maakt de oriëntatie mogelijjk zoals die in de Resolutie van 10 augustus 2002 gesteld wordt die “beslist de revolutie in Europa uit te stellen tot na de oorlog(en)”

Een analogie die niet op punt staat
Het gevaar bestaat dat geredeneerd wordt naar analogie. Wij hebben in feite geprobeerd een éénheidsfrontstrategie te formuleren zoals Dimitriv dat heeft gedaan voor de Derde Internationale in 1935: éénheidsfront tegen het fascisme toen, éénheidsfront tegen het Amerikaans imperialisme vandaag. Maar het tijdperk is niet hetzelfde: Bush = Hitler, OK, maar het Europa van 2003 is niet het Europa van 1935. Wij kunnen voorzien dat er ooit een oorlog zal komen in Europa maar zover is het nog niet. Terwijl Hitler aan de macht was, in het hart van Europa, tussenkwam in Spanje, bondgenoot was van Italië, de vijfde colonne in alle landen, de wens had uitgedrukt om Oostenrijk en Polen aan te hechten, de aanval tegen de Sovjet-Unie voorbereidde en zijn buurlanden bedreigde. Dat is niet te vergelijken met de huidige situatie in Europa.
Verder, zelfs als wij in een analoge periode zouden zitten, moeten wij besluiten dat de politieke lijn vastgelegd in de resolutie van 2002, ingaat tegen wat Dimitrov verdedigt. Zijn rapport gaat over het verzet van de arbeidersklasse tegen de hele bourgeoisie: éénheidsfront tegen het fascisme en de monopolies. Dat blijkt ook duidelijk in de film van Jean Renoir over de verkiezingsstrategie van de PCF die in 1936 de stellingen van Dimitrov toepast. Men spreekt er over oorlog, fascisme en verdediging van het socialisme (als systeem). Maar tegelijkertijd schuift men naar voor: Doe de rijken betalen, de 200 families.

Hier kritiseert Kris Hertogen TERECHT de “bewijsvoering naar analogie” (die dan nog zelfs mank loopt zoals hij OOK terrecht constateert. Maar hij ziet niet in door wie dit eigenlijk gelanceerd wordt, waardoor later de schuld op Nadine Rosa-Rosso kan worden gelegd (en waar Kris Hertogen DAN – in ..Het verdriet en de pech van een nochtans veelbelovende resolutie, van 16 maart 2004 - in zal meegaan)
Het gevaar bestaat dat geredeneerd wordt naar analogie. Wij hebben in feite geprobeerd een éénheidsfrontstrategie te formuleren zoals Dimitrov dat heeft gedaan voor de Derde Internationale in 1935: éénheidsfront tegen het fascisme toen, éénheidsfront tegen het Amerikaans imperialisme vandaag. Maar het tijdperk is niet hetzelfde: Bush = Hitler, OK, maar het Europa van 2003 is niet het Europa van 1935.” Deze “analogie” is opgeworpen (een dogmatische praktijk)door .....BOUDEWIJN DECKERS. Daar dat dit niet opgemerkt en gezien wordt door Kris Hertogen maakt het mogelijk dat later Nadine Rosa-Rosso deze beschuldiging over zich heen krijgt.
Verder....
Een resolutie die tot gauchisme leidt
Fundamenteel gezien is de strategische heroriëntatie rechts maar zij leidt ons ook naar gauchisme in onze kritiek op de Belgische burgerij. Door te beslissen de bourgeoisie bijna uitsluitend aan te vallen op haar capitulatie ten opzichte van de Amerikanen (net het punt waarop zij het minst slecht is), werden wij verplicht aan opbod te doen in het kader van de verkiezingscampagne. Wij hadden “meer marge” gehad indien wij de burgerij hadden aangepakt in verband met haar fundamentele kenmerken: een bourgeoisie die de werkers van haar continent steeds erger uitbuit en onderdrukt.

Een te beperkte opvatting over het front
Ik zie niet in hoe wij tot een correct programma kunnen komen indien wij de strategie vastgelegd op 10 augustus 2002 niet scherp bekritiseren. De Griekse Communistische Partij stelt: “ de economie en de staat in handen van het volk”. Dat betekent haar niet om – waarschijnlijk beter dan wij – haar internationalistische plichten toe te passen in de campagne tegen de oorlog. We moeten ook zeggen dat de bredere opvatting die de Grieken hebben over het front (deelfronten) natuurlijk bepaald wordt door hun strategische keuzen, die meer dan de onze rekening houden met de complexiteit van de huidige wereld. Met Stop-USA hebben wij vorm gegeven aan onze opvatting over het strategisch front. Wat betekent dat, volgens ons, alle strijdfronten daarin dus hun plaats moesten vinden. Dat is verkeerd en in ieder geval bij voorbaat een verloren zaak. Wij moeten de opvatting hernemen die wij over deelfronten en hun onderlinge verhouding hadden in de brochure Partij en Front, hoofdstuk 3. Verkiezingsfronten, als we er nog oprichten, zullen deze diversiteit en “deze autonomie” van de verschillende assen veel beter moeten weergeven. Stop-USA heeft zijn plaats in verband met een belangrijke taak maar is niet “het” front.

Ik zie niet in hoe wij tot een correct programma kunnen komen”...Hier is niet duidelijk of Kris Hertogen het heeft over de vernieuwing van het fundamenteel programma van 1979 .... of van een VERKIEZINGS-programma....maar ik vrees -ben in feite vrij zeker – dat het gaat over het tweede....en dan sluit Kris Hertogen in feite aan bij de ideologische en politieke opvattingen van... de Resolutie van 1999.

Over de tweede tekst van Kris Hertogen (in de voor ieder lid beschikbaar gestelde partij-brochure van 2004 HIER bijna geheel beschikbaar)
De lijst Resist en het werk in de arbeidersklasse (Amendement bij de (ontwerp)tekst Verkiezingsbalans Resist) - 17 december 2003 – Kris Hertogen
  1. Het zou verkeerd zijn de zwakte van ons werk in de bedrijven aan te voeren als rechtvaardiging voor het Resist debacle. De feiten waren al volledig gekend vóór de beslissing. En de beslissing moest geëvalueerd worden in functie van de impact ervan buiten de bedrijven. Het was te voorzien dat wij onze problemen gingen vergroten in plaats van ze op te lossen. En dat is gebeurd.
  2. De terugval van onze inplanting en van de kwaliteit van ons werk in deze “bastions” is geen typisch Antwerps verschijnsel. Het is algemeen zoals ik persoonlijk heb kunne vaststellen tijdens de twee grote strijdbewegingen van het jaar 2003 (Arcelor en Ford), waarin ik de eindverantwoordelijkheid droeg voor het partijwerk.
  3. Het probleem is niet recent. Maar sinds enkele jaren hebben wij, in plaats van het probleem onder ogen te zien en op te lossen, op verschillende manieren een beweging gelanceerd die we kunnen bestempelen als een “Vaarwel aan het proletariaat”. Er moet dringend een zelfkritiek worden gemaakt op al deze stellingen en teruggekomen worden op eenvoudige waarheden en praktijken van het marxisme-leninisme terzake.
  4. Wij hebben in onze teksten opvattingen gelanceerd die de voorhoede van de maatschappij elders situeren dan bij de arbeidersklasse in de grote ondernemingen. Ten eerste hebben wij in Impact de rol van de jongeren in het algemeen verheerlijkt. In verband met de arbeiders schuiven we enkel de jonge werkers naar voor (interim ....), die slechts een deel van de arbeidersklasse vormen. Vervolgens hebben wij in de Resolutie van 10 augustus 2002 (punten 18 tot 21) de rol van de voorhoede toegekend aan de migranten, het meest onderdrukte en uitgebuite deel van het proletariaat. De tekst zaait verwarring tussen de voorhoederol in de anti-imperialistische strijd en de antikapitalistische strijd en springt van het ene op het andere. In werkelijkheid gaat het over twee verschillende zaken. De resolutie legt nergens de verhouding vast tussen dit deel en het geheel van de arbeidersklasse in onze prioriteiten. Wat het verschijnsel Resist heeft aangemoedigd.
Dit is allereerst een zelfkritiek en géén aanval op Nadine Rosa-Rosso. Maar doordat er verwezen wordt naar de Resolutie van 10 augustus 2002, moet later “alleen maar” gesteld worden dat Nadine de auteur is van die Resolutie (zoals niet duidelijk gezegd maar wel “geînsinueerd” door Boudewijn Deckers), opdat de schuld van bovenstaande “afwiijkingen” zogezegd bij haar kwam te liggen....En zo bleef Boudewijn Deckers zélf buiten schot. Meer nog, HIJ, BOUDEWIJN DECKERS, is vooral verantwoordelijk (zijn analyse werd het standpunt - in Marxistische Studies no 60 (2002), “Irak: een oorlog om olie en controle over het hele Midden-Oosten - Bush in het spoor van Hitler”, door Boudewijn Deckers1 - van het Politiek Bureau) én voor de lijn in Resolutie van 10 augustus 2002 én voor de aanval op Nadine Rosa-Rosso.

  1. Er is ook het standpunt dat men zich moet voorbereiden op het verdwijnen van volledig sectoren zoals de staalnijverheid en zelfs de automobielsector,dat “heel de industrie van West-Europa gaat delocaliseren” om te besluiten dat men de toekomst moet voorbereiden door voorrang te geven aan toekomstsectoren zoals de luchthaven. Deze stelling heeft een deel waarheid in zich (noodzaak om te investeren in de sectoren van de toekomst) maar, op die manier geformuleerd, leidt zij naar capitulatie voor het moeilijke werk in de grote bedrijven. Wij hebben het probleem niet genoeg bestudeerd. Het is mogelijk dit proces te stoppen of ten minste overwinningen te behalen.
  2. De Resolutie van 30 juni 2003 houdt het gevaar van electoralisme in door voorrang te geven aan een verkiezingsoverwinning ten nadele van de verovering van de grote industriële bastions. Dit is de onderliggende idee achter bepaalde reorganisaties in de provincies. In Ford heb ik de eerste weken voorrang verleend aan de verovering van de gemeente Genk ten nadele van de verovering van het bedrijf zelf. In de feiten is er een tegenstelling (bijvoorbeeld: waarop zal de beste organisator werken? Moeten we werken met alle werknemers of enkel met degenen die in Genk wonen?)
  3. Terwijl wij positieve tendenzen lanceren om het werk in de grote ondernemingen te laten vallen, lanceren wij stellingen die het werk in deze grote ondernemingen nog moeilijker maken, zonder concrete perspectieven: “Gelet op de pro-imperialistische oriëntatie van de meeste topverantwoordelijken van de vakbond, gelet op de hardnekkigheid waarmee zij de opbouw van een imperialistisch Europa verdedigen, als zogenaamde dam tegen de Amerikaanse overheersing, moeten wij ons voorbereiden om vakbondsorganisaties op te bouwen die breken met de traditionele en pro-imperialistische organisaties.” Uit het verraad van de reformistische syndicale leiders alleen besluiten (zonder rekening te houden met de reële krachtsverhouding) dat men rode vakbonden moet oprichten is een gauchistische stelling die Lenin in zijn boel “De 'linkse stroming', een kinderziekte van het communisme” en Jo Cottenier en ikzelf in ons boek “De tijd staat aan onze kant” bekritiseren. Het is onbegrijpelijk dat wij twee in het bijzonder dergelijke stellingen hebben goedgekeurd. We moeten ook de conclusie herzien van het syndicaal congres van 1997. Volgens mij onderschatten die de kracht van de refomisten en overschatten zij de onze. Het fenomeen van de Beweging voor Syndicale Vernieuwing en de evolutie ervn zouden ook vanuit deze hoek moeten worden geanalyseerd.

Voila! Hier neemt Kris Hertogen de volle verantwoordelijkheid (samen met die van Jo Cottenier) voor het electoralisme én het “gauchisme tav de vakbonden”. Later reageerden hij niet toen de schuld hiervoor gelegd werd (door haar zogenaamde “auteurschap van Resolutie van 10 augustus 2002) bij .....Nadine Rosa-Rosso.
  1. Onze inplanting in de grote bedrijven vermindert ook omwille van het feit dat meer en meer van onze intellectuele kaders die in de fabriek zijn gaan werken, ontslagen zijn of de leeftijd van het brugpensioen hebben bereikt. Deze kameraden zijn niet vervangen door een nieuwe golf jonge intellectuelen. Dat wordt ook niet aangemoedigd in het kader van de Polca.2 Ik ben verschillend ex-polcisten tegengekomen die dat soort werk “degraderend” vinden. Zij beschouwen dat niet als een carrièreplan voor een kader. Voor hen betekent kader zijn: vrijgestelde worden, sectoren en projecten leiden. We moeten absoluut de taak herwaarderen om in een fabriek te gaan werken om daar een communistische afdeling op te bouwen en een delegatie te veroveren, als een kadertaak van zeer hoog niveau.
Boudewijn Deckers heeft het ook altijd afgewezen VOOR HEMZELF : het gaan werken als communist IN de groter bedrijven, als manier om “de bastions te veroveren”.... Of zoals Peter Mertens het in HUMO ooit zei: ".... Dat is me altijd bijgebleven, dat je nooit minnetjes mag doen over (...) intellectueel zijn. (..) Je studie opgeven om naast de arbeider aan de band te gaan staan: (...)Het was mijn ideaal toch niet."3
  1. Heel dat proces vergemakkelijkt door het feit dat de omkadering van onze bedrijfscellen weggevallen is. Het verdwijnen van de nationale afdeling voor het werk in de bedrijven, in 2000 werd niet door een andere vorm van leiding opgevangen. De reorganisatie van 2002 heeft in de meeste provincies de verantwoordelijke voor het werk in de bedrijven afgeschaft. Er zijn minder en minder kaders die nog verantwoordelijk gemaakt worden voor dit soort werk.enom de eindverantwoordelijkheid op te nemen in geval van strijd. De oprichting van bureaus heet veel mensen naar nationaal overgeplaatst, die lek voor hun “specialisatie” werken, maar vanuit een specialisatie kan men niets rectificeren aan de basis. De zaken moeten omgekeerd worden. Er moeten meer kaders zijn die op het terrein leiding geven en aan een opbouw doen en die verantwoordelijk zijn voor het geheel van de opbouw van een bedrijfsafdeling. In de mijnen was er en adagio: een eindleider, een plan en drie pijlers (vakbond, organisatie en agitatie).
    Ik ben ook voor het oprichten, op nationaal niveau, van een departement 'Werk in de grote ondernemingen'. Dit departement zou verantwoordelijk moeten zijn voor de organisatie van drie seminaries voor celleiders van grote ondernemingen. Het zal de problemen moeten opsporen en analyseren, de antwoorden die reeds gevonden zijn ontdekken en de uitwisseling van ervaringen organiserren. Dit departement zal het Politiek Bureau voorstellen moeten doen voor de planning en de bureaus aan het werk moeten zetten in functie van de bedriijfscellen.
Hier wordt een kritiek gemaakt op het feit dat de ORGANISATIE van de partij niet meer gericht is op het organiseren van de “voorhoede van de arbeidersklasse”.
OPM: daar waar Peter Mertens en Boudewijn Deckers zo op hamerden (en de schuld ervan bij Nadine Rosa-Rosso schoven: “het wegvallen van de provinciale leidingen”... dààr zegt Kris Hertogen niets over! Logisch: die provinciale leidingen zijn een organisatie vorm, helemaal gericht om de PVDA te kunnen focussen op VERKIEZINGS-campagnes en staat totaal los van het inrichten ven organisatieniveaus naargelang de inplanting in bedrijven en vakbonden.

Over de tekst van Jo Cottenier (in de voor ieder lid beschikbaar gestelde partij-brochure van 2004 HIER bijna geheel beschikbaar)
De resolutie van 10 augustus 2002 en het strategisch front4 – 25 februari 2004 – Jo Cottenier

De Resolutie van 10 augustus 2002 heeft de partij op een rechtse politiek spoor gezet waarin de strategische partijtaken werden beperkt tot de strijd tegen de oorlog. Daaruit volgt een foutieve, rechtse opvatting van het strategisch front. Deze opvatting die al onze huidige taken kadert in de strijd tegen de oorlog, snijdt ons tegelijkertijd af van de bekommernissen van de massa's en leidt ons naar een gauchistische en sektair spoor. De lijst Resist werd aangevoeld als een gauchistische ervaring maar stoelt in de feiten op een rechtse politieke lijn.

Wel wordt hier de vinger op de zere wonde maar niet scherp genoeg: in feite wordt de antiimperialistische/antikapitalistische strijd “beperkt” tot strijd tegen de “imperialistische” oorlog. De strijd richten “op de bekommernissen van de massa's” is de strijd richten op HERVORMINGEN die zogezegd “de bekommernissen” moeten lenigen...... Het is maar een stap naar “populisme” in een “verkiezingscampagne”, waar de Resolutie van 1999 op aanstuurt.

1. Het vraagstuk van de strategische etappe

In de tekst Partij en Front van 1983 en in de Resolutie van 10 augustus 2002 behandelen we de noodzaak te werken aan een strategisch front. Dat front omvat op redelijk stabiele basis de bondgenoten om de strategische etappe te realiseren.(....)
Het probleem dat in de feiten gesteld wordt door de Resolutie van 10 augustus 2002, is het volgende: Zal de revolutionaire ontwikkeling verschillende etappes kennen? (...)
De formulering van het “strategisch front” in de Resolutie van 10 augustus 2002 houdt in dat we een programma aanhangen voor de revolutie in twee etappes, een etappe van nationale en democratische revolutie en een etappe van socialistische revolutie: “De PVDA stelt zich tot taak om een ééngemaakte revolutionaire beweging te ontwikkelen, op het niveau van het Europese continent, tegen de oorlog en voor de verdediging van het socialisme. Dat is de gemeenschappelijke en centrale doelstelling die het Centraal Comité alle partijeenheden voor de komende vijf jaar toewijst.”
Het eerste hoofdstuk vat “onze strategische heroriëntate” samen. De idee van een strategische heroriëntatie werd op het Zevende Congres binnengebracht: “De aangenomen stellingen houden een strategisch heroriëntatie in van het geheel van onze opvattingen en activiteiten.”5 het klopt dat het Zevende Congres in deze termen spreekt over een herziening van strategie. “De contrarevolutie van 1989 heeft de krachtsverhoudingen op wereldvlak fundamenteel gewijzigd. Deze uitzonderlijke politieke gebeurtenis verplicht alle krachten – zowel die van de reactie als die van de revolutie -hun strategie the herzien.” (Punt 61 in Thesissen over de globalisering)
Maar in de stellingen van het hele Zevende Congres wordt nergens gezegd dat we in een tussenliggende revolutionaire etappe zijn beland. Bevinden we ons in een etappe of fase van antifascistische weerstand? Neen. Zijn we in een fase voor verzet en strijd voor de nationale onafhankelijkheid tegen bezetting? Neen. We bevinden ons in de fase van de socialistische revolutie. De thesissen over Europa zijn hierover heel duidelijk: zij schetsen het perspectief van een socialistische revolutie op continentaal niveau. In dat kader – en niet in een ander – strijden we tegen de fascisering en het oorlogsgevaar. Punt 2 van de Resolutie van 10 augustus 2002 licht de sluier op inzake de verandering van strategie: “Dit betekent dat de strijd voor de socialistische revolutie en voor de nationale democratische revolutie in de wereld onvermijdelijk zal verlopen via de strijd tegen de imperialistische oorlog, tegen elke imperialistische oorlog.” Zonder te preciseren wat dat betekent “onvermijdelijk verlopen via”, dient de hele inhoud van de resolutie om de strategische etappe te beperken tot de strijd tegen de oorlog.

Maar het blijft een formele intentieverklaring als daar niet uit volgt: Het ontwikkelen van een (te vernieuwen sinds 1979) revolutionaire PROGRAMMA en een daaruit volgende uitbouw van ORGANISATIE (voorhoede-organisatie van de werkende klasse). Over het eerste is NIET gesproken en het artikel/ de stelling ter zake (dat de opmaak van het programma “on hold” zet) in Resolutie van 1999 is NIET herroepen/gecorrigeerd/geschrapt....en in het programma van 1979 (oftewel het document van het Eerste Partijcongres) staat nog dat de “strijd voor revolutie zal verlopen doorheen de strijd tegen bezetting door de “imperialistische (geworden) Soviet-Unie” (dus “revolutie doorheen strijd tegen imperialistische oorlog”) Deze “onduidelijkheid” van het Zevende congres maakt de formulering in Resolutie van 10 augustus “aannemelijk”.

Sommige rapporten kritiseren de lijn van het Zevend Congres: “De verkiezingen waren de toepassing van het Zevende Congres. Nu moeten we ons de vraag stellen: zat er in het Zevende Congres geen eenzijdigheid?”6
De thesissen van het Zevende Congres stellen terecht dat de huidige fase wordt gekenmerkt door een diepe crisis van het kapitalistisch systeem (Hoofdstuk VII).De val van de socialistische landen heeft een harde slag toegebracht aan de krachten van de revolutie. De Verenigde Staten, de enige supermacht, buiten hun superioriteit uit door het lanceren van een militair offensief om hun overheersing veilig te stellen. (Hoofdstuk VIII) Dat haalt meer dan ooit de strijd voor de vrede naar voor als een belangrijk aspect van de revolutionaire strategie. Voor ons communisten moet deze strijd voor de vrede vooral de band beklemtonen tussen het kapitalisme en het imperialisme. Dat is de eerste waarborg opdat deze strijd voor de vrede ons zal vooruitbrengen in de strijd voor de socialistische revolutie.
De besluiten van het Zevende Congres over de taken van de communisten die voortvloeien uit de imperialistische globalisering zijn correct:
  1. Onze fundamentele thesis luidt dat alleen het socialisme de mensheid kan redden en sociale rechtvaardigheid, democratie, nationale bevrijding en vrede kan garanderen.” (Punt 115) “Onze deelname aan de volkstrijd moet het bewustzijn ontwikkelen over de noodzaak het imperialisme te vernietigen tot in zijn grondvesten, en het socialisme in te stellen, en de massa praktisch in die richting te oriënteren.” (Punt 116)
  2. Men moet een globale strategie ontwikkelen tegen de imperialistische oorlog. Men moet brede fronten mobiliseren tegen de militarisering en de fascisering en een bijzondere aandacht besteden aan de leiding van de arbeidersklasse en de jongeren.

Hier wordt in feite imperialisme “herleidt” tot “slechts” zijn oorlogzucht en tot een “bijkomende eigenschap” van het (hedendaags) kapialisme. Maar het imperialisme is het hoogste stadium van het kapitalisme, dus imperialisme = kapitalisme en strijd tegen imperialisme/kapitalisme is strijd voor socialisme!

2. Het strategisch front

Dat zou ons logischerwijze tot het besluit moeten brengen dat ons strategisch front een antimonopolistisch en anti-imperialistisch front zal zijn. Dat dit front in de eerste plaats zal moeten vechten tegen de Europese monopolieburgerij voor wat betreft de sociale en democratische as, en tegen de Amerikaanse monopolieburgerij voor wat betreft de as van de vrede. Deze opvatting van het strategische front wordt door de Griekse Communistische Partij (KKE) gevolgd. We hebben deze opvatting over het “strategische front” bestudeerd op een seminarie in juli 2002. Maar de inhoud ervan werk volledig gewijzigd en verengd door de Resolutie van 10 augustus 2002.

Costas Alisandrakis van de Griekse Communistische Partij verwoordde deze visie op het strategische front als volgt op het Internationale seminarie in Montevideo, 27-29 januari 2002.
“De strategie van allianties van de partij vond haar hoogtepunt in het voorstel om een sociaal-politiek alliantie te vormen, dat wil zeggen een anti-monopolistisch front, dat democratisch is en tegen de monopolieburgerij. Dit Volksfront gaat sociale en politieke middelen en krachten bundelen die erover eens zijn dat de strijd gevoerd moet worden in de richting van het verzet tegen de belangen van het monopoliekapitaal en de imperialistische allianties.”
“Voor de vorming van het Front is het volgens ons niet voldoende samen op te treden op bais van gemeenschappelijke of gelijkwaardige opinies over grote actuele thema's, om ons te verdedigen tegen de aanvallen waar ons volk aan onderworpen is. Er moet ook een zeker niveau van akkoord zijn over hoe de problemen in het algemeen opgelost moeten worden, wat zal uitgedrukt worden in een programmatisch kader over de volkseconomie en de volksmacht. Een voorafgaande eis voor de ontwikkeling van de volkseconomie is dat de essentiële productiemiddelen bezit moeten worden van de maatschappij, en daarvoor moeten de financiële heerschappij van de monopolies en het eigendom van het grootkapitaal geëlimineerd worden.”
Het Volksfront moet onder de onderdrukte krachten van het volk de idee promoten dat het noodzakelijk en tegelijkertijd voor hun eigen belang realistisch is om zich te doen gelden op het niveau van de macht. Het i een doel dat rechtstreeks verband houdt met de drastische veranderende krachtsverhoudingen. Het Front plant een concreet voorstel oer welk type macht nodig is. Deze macht moet volledig tegengesteld zijn aan de monopolies en moet de belangen van het volk dienen.”
“Onze partij is van mening dat er vandaag nog geen andere politieke kracht bestaat die zou kunnen bijdragen tot de oprichting van het Front. Daarom is het in deze fase onze prioriteit de oprichting van het Front te steunen door de sociale krachten te verstevigen. Daarvoor stellen we een aantal algemene voorwaarden vast, zoals de ontwikkeling van een klassenbewuste syndicale beweging en de versterking van andere basisbewegingen. Dat zal de bestaande krachten helpen om deel te nemen aan de strijd.”
“We dragen bij tot de rijping van de voorwaarden voor het Front, door het oprichten van specifieke strijdfronten over antimonopolistische en anti-imperialistische objectieven. Dit geeft ons de mogelijkheid om in contact te komen met sociale en politieke krachten, mensen uit de sociopolitieke wereld en in de realiteit vast te stellen of we over algemene doelstellingen overeen kunnen komen. Doorheen deze specifieke strijdfronten en doorheen de samenwerking rond anti-imperialistische en antimonopolistische thema's verbonden aan acute maatschappelijke problemen, zullen we de oprichting van het Front versnellen, zonder passief af te wachten tot wanneer de voorwaarden in hun geheel rijp zijn.”
“In de verkiezingsstrijd van 2000, was één derde van de mensen die op onze verkiezingslijsten stonden geen lid van onze partij. We werken bovendien samen met een nieuwe politieke groepering die de “Communistische Vernieuwing” heet. Uiteraard vormen al deze samenwerkingsverbanden en specifieke fronten niet het eigenlijke Front, maar ze versnellen het proces om dit Front op te richten.”

Het belangrijkste – en dat staat niet zo in de Resolutie van 10 augustus 2002, MAAR OOK NIET IN DE DOCUMENTEN VAN HET 7e CONGRES, en ook niet zo duidelijjk in het aangehaalde CITAAT uit een tekst van de KKE – is de uitbouw van een communistische partij (als voorhoede organisatie van de arbeidersklasse) met een concrete revolutionaire strategie/programma. Uiteindelijk had DAT het onderwerp moeten zijn van het 7e congres. Dit blijkt (indirect) uit de INLEIDING van het 7e congres:
Volgens alle afgevaardigden die ook hebben deelgenomen aan het Eerste Congres van de Partij van de Arbeid van België, reikt de betekenis van dit Congres even diep als het Stichtingscongres. In 1979 ging het erom een communistische organisatie, die tien jaar eerder was van start gegaan en in heel België een inplanting had veroverd, om te vormen tot een echte partij met programma en statuten, en geleid door een verkozen centraal comité. Het Zevende Congres stelde zich tot doel de verworvenheden van deze dertig jaren aan ervaring te consolideren en er er uit te putten voor de realisatie van onze taken in de nieuwe internationale context.
Het document van het Eerste Congres WAS het PROGRAMMA (en de statuten).....Het 7e congres had dus (er waren wél vernieuwde statuten...) een vernieuwd fundamenteel revolutionair programma moeten opleveren. Het 7e congres is blijven steken in “intentieverklaringen”.
De verantwoording met het citaat uit een KKE-tekst is door haar dogmatisme (de verantwoording van Jo Cottenier, niet de tekst van de KKE!) misleidend.
Ten eerste wordt in de tekst van de KKE (en zwijgt Jo Cottenier wat betreft het “strategisch front” voor de PVDA) de verbinding gemaakt met het “strategisch front” en de strategie van de partij voor een revolutionaire “machtsovername”.
Ten tweede wordt niet gerealiseerd dat de KKE zélf onderheving was aan ideologische en politieke strijd waardoor de tekst uit 2000 wellicht al “achterhaald” was.....
Ten derde is het niet correct om de Resolutie van 10 augustus te stellen tegenover een tekst van de KKE. Ze moet gesteld worden tegenover de teksten van de PVDA zélf en met name de teksten van het 7e congres...
Het enige wat er wordt gezegd is dat de Resolutie van 10 augustus een VERSCHIL zou maken met de teksten van het 7e congres.

Sinds het Zevende congres hebben we de neiging gehad slechts oog te hebben voor de tweede taak die het Congres bepaalde, namelijk de strijd tegen de oorlog. De oorlog tegen Irak, die op uitbreken stond, heeft zeker in die richting geduwd; We citeren uit het Activiteitenrapport van het Centraal Comité voorgelegd op de zitting van het Centraal Comité van 11 december 2002: “het oude Politiek Bureau heeft beslist zich twee keer terug te trekken in conclaaf gedurende meerdere dagen in april en mei, op opnieuw alle thesissen van het Zevende Congres te bestuderen en er alle praktische conclusies uit te trekken. Tegelijkertijd besliste het Politiek Bureau om zijn werkzaamheden te revolutionariseren en te internationaliseren. Daarom besliste het een van zijn leden mee te sturen naar Irak met de missie van de vredesinspecteurs in april 2002. Het doel bestond erin een strategische oriëntatie voor te leggen aan het nieuwe Centraal Comité.” (Deze laatste zin was in de tekst in vetjes gezet.)
Niemand betwist dat men een grootscheepse campagne moest voeren tegen deze oorlog en daarbij het imperialistische en fascistische karakter van de Amerikaanse politiek diende aan te tonen.
Maar de stellingen van het Zevende Congres zijn vervormd geworden om af te glijden naar een concept “van één enkele en centrale campagne tegen de oorlog”, en later naar een “strategisch front tegen de oorlog”. De Resolutie van 10 augustus 2002 is daar het eindresultaat van.
Vooraleer daarop uit te lopen, spitste de strijd zich toe op de vraag “Welke campagne” men diende te voeren? Die discussie leidde tot het besluit dat er één enkele en centrale, langdurige campagne moest komen tegen de imperialistische oorlog.
We citeren uit rapporten. “Ik ben sinds de oorlog tegen Joegoslavië blijven aandringen ons te inspireren op, en de lijn van de KKE, over het anti-imperialistische, antimonopolistische front, in de praktijk te zetten. Omdat ik ervan overtuigd was dat ze juist was een een goede methode was om de praktische eenheid tussen de partijen in Europa te verzekeren. Wanneer we de brede vergadering gehad hebben om te debatteren over de kwestie van één enkele campagne tegen de oorlog, ben ik teruggekomen op mijn voorstel van het anti-imperialistisch, antimonopolistische front om rekening te houden met de noden van de werkers die worden vernietigd door de monopolies. De argumentatie werd met een handgebaar afgevoerd.”7
Over de tekst “Eén enkele campagne tegen de oorlog” schrijft een kameraad:”Ik kan deze tekst niet onderschrijven. Het gaat om een eenzijdige obsessie die vertrekt van een punt dat op zichzelf correct is (het toenemend oorlogsgevaar en de taken die er voor ons uit voortvloeien). We zouden er goed aan doen de zelfkritieken te herlezen die we gemaakt hebben op de sectaire wijze waarop we 'het gevaar van en Russische agressie en van een Derde Wereldoorlog' meenden te moeten voorstellen in de jaren 1976-80.”8

De kritiek op “één enkele en centrale campagne tegen de oorlog” is correct en is zeker een terechte kritiek op de verkiezingscampagne Resist. Maar de analyse dat de afwijking er was omdat “de stellingen van het Zevende Congres vervormd zijn geworden” in de Resolutie van 10 augustus 2002 klopt niet! De “stellingen van het Zevende Congres” zijn géén strategie-bepaling van een communistische partij maar een lijst van “intentieverklaringen”.
OPM. Mijn stelling, gemaakt in een rapport, “Ik vind in het 7e Congres geen programma van een communistische patij” werd mij zwaar aangerekend door de Streek- en Provincie-kaders (Wout Lootens, Jos Hennes, War Claes, Miek Van Overveldt, Nicole Jublou, Bea Knaepen) in de uiteindelijke “beoordeling” tot uitdrijving...Lees hierover in 05-09-16 Dogmatische blindheid bij communistische kaders voor ontwikkeling van revionisme bij“verburgerlijkte” kaders maakte “de coup van 2004” in PVDA mogelijk

Hoewel Jo Cottenier citeert uit rapporten moeten we aannemen dat die overeenkomen met zijn eigen standpunten (anders zou hij die niet gebruiken als argumenten)
Het eerste standpunt “Ik ben sinds de oorlog tegen Joegoslavië blijven aandringen ons te inspireren op, en de lijn van de KKE, over het anti-imperialistische, antimonopolistische front, in de praktijk te zetten. Omdat ik ervan overtuigd was dat ze juist was een een goede methode was om de praktische eenheid tussen de partijen in Europa te verzekeren. Wanneer we de brede vergadering gehad hebben om te debatteren over de kwestie van één enkele campagne tegen de oorlog, ben ik teruggekomen op mijn voorstel van het anti-imperialistisch, antimonopolistische front om rekening te houden met de noden van de werkers die worden vernietigd door de monopolies. De argumentatie werd met een handgebaar afgevoerd.”... dat met een dogmatische verwijzing naar de “lijn van de KKE” zeker géén bestrijding vorm van het opkomend revisionisme, zal ik in een apart artikel behandelen.
Het tweede standpunt schermt met TWEE dogmatische argumenten het opkomend revisionisme af. “Het gaat om een eenzijdige obsessie die vertrekt van een punt dat op zichzelf correct is (het toenemend oorlogsgevaar en de taken die er voor ons uit voortvloeien)..” Hieruit blijkt een BLINDHEID voor het subtiel binnenbrengen (door Boudewijn Deckers) van revisionistische lijn van het OPGEVEN van de strijd tegen het imperialisme/kapitalisme door ze te VERVANGEN voor de “taak van de communisten om te strijden tegen de imperialistische oorlog En de verwijzing naar “de sectaire wijze waarop we 'het gevaar van en Russische agressie en van een Derde Wereldoorlog' meenden te moeten voorstellen in de jaren 1976-80” is een FOUTIEVE “bewijsvoering naar historische analogie” Het ging in “de jaren 1976-80” om een verkeerd inzicht: er was een verval in de Soviet-Unie sinds de dood van Stalin en er was sinds het 20e congres een ontwikkeling die zou leiden tot het herstel van het kapitalisme en het imperialistisch worden van Rusland (na het uiteenvallen van de Soviet-Unie) onder Jeltsin (in 1991) Maar de (foute) lijn van AMADA en de PVDA “in de jaren 1976-80” was, dat op dat ogenblik de Soviet-Unie “de meest gevaarlijke imperialistische grootmacht was die klaar stond een imperialistische oorlog te ontketenen met ondermee een bezetting van West-Europa”. In feite gaf dit de aanleiding van een revolutie in stadia: “Eerst de strijd tegen de imperialistische bezetting, voor nationale onafhankelijkheid (of eigenlijk een EUROPEES anti-imperialistische strijd) om dan over te gaan naar de strijd voor het socialisme” (nationaal of Europees, dat was dan niet zo duidelijk...) De kiemen van de later ontwikkeling van revisionisme lagen in het niet correct bestrijden van deze foute lijn. En de formulering “de sectaire wijze waarop we 'het gevaar van en Russische agressie en van een Derde Wereldoorlog' meenden te moeten voorstellen in de jaren 1976-80” blijkt dat men BLIND is voor deze revisionistische ontwikkeling.(Een studie van het document van het Vierde Congres, “URSS, de fluwelen contrarevolutie”, kan ik in verband hiermee, voor de met dogmatische blindheid geslagen kaders ten zéérste aanbevelen....)
Verder..

In het “Activiteitenrapport van het Centraal Comité” dat werd voorgelegd aan de Tweede Zitting van het Congres op 21 maart 2003, vraagt men een zelfkritiek aan de kaders die zich hebben verzet tegen de opvatting van “één enkele campagne tegen de oorlog”: “Het is niet waar dat het bewustzijn van de oorlog en de taken die er voor ons uit voortkomen, enkel het probleem zijn aan de basis van de partij en niet onder de kaders. Integendeel. Sommige kaders moeten niet alleen de teksten van het Congres en de Resolutie van het CC studeren, maar, op deze basis, een zelfkritische balans maken van hun eigen opvattingen die, vorig jaar een andere richting, zoniet een tegengestelde richting uitgingen. Over welke opvattingen gaat het? De objectieve onderschatting van de ernst van de oorlog en zijn gevolgen op alle vlakken (fascisme, democratie, de rol van de immigratie, enz.) Over het verzet tegen het voeren van één enkele en centrale campagne tegen de oorlog. Het gaat om opvattingen die vooral getuigen van een tendens achter de veranderende situatie in de wereld aan te lopen, in de naam van de strijd tegen het sektarisme en het dogmatisme (“het gevaar van het sektarisme zoals in de jaren 1976-80”, “het gevaar van een antioorlogssekte te worden”...) De “politieke en ideologische achterstand” waarvan de opvattingen van de kaders getuigen, werd reeds gekritiseerd op het Vijfde Congres en ook op het Zesde Congres. Een congresdocument is geen literatuur die men in één keer leest en die men raadpleegt: het houdt de opdracht in effectief zijn opvattingen te veranderen en effectief bij te dragen aan de omzetting van een oriëntatie in de praktijk.”
De Resolutie van 10 augustus 2002 maakte een nieuwe sprong in eenzijdigheid en metafysica: van één enkele etappe tegen de oorlog gingen we over tot de bepaling van een strategische etappe en van een strategisch front tegen de oorlog.
Het “Activiteitenrapport van het Centraal Comité van 11 december 2002” bevat een hoofdstuk “Op poten zetten van een nieuw type front”. Men legt er het uitzonderlijke karakter uit van de taak een strategisch front te vormen, ingezet door de Resolutie van 10 augustus 2002: “Dit standpunt is het resultaat van de strijd die in het oude Politieke Bureau en in de Eerste Zitting van het Centraal Comité is begonnen tegen alle weerstanden om de partij vastberaden te richten naar de organisatie en de mobilisatie van de massa's in de strijd tegen de oorlog. Sommige pleiten voor de voortzetting van het frontinitiatief D14, voorgekomen uit de strijd tegen de Europese top in Brussel in december 2001. Anderen zijn voor de opbouw van Europese fronten tegen de privatiseringen en voor de verdediging van de sociale verworvenheden. Of nog voor fronten ter verdediging van de werkgelegenheid.”
De duidelijke materialisering van dit concept is het embryo van het strategisch front tegen de oorlog dat van start ging met de oprichting van de Coördinatie Stop-USA. De Resolutie van 10 augustus 2002 kon niet anders dan daarop uitlopen.

De kiemen van “één enkele etappe tegen de oorlog” liggen NIET in de eerste plaats in de Resolutie van 10 augustus 2002, maar in de analyses van Boudewijn Deckers .... en in de door hem binnengebrachte “tesissen over globalisering” in het Zevende Congres. De Resolutie van 10 augustus 2002 (ook als ze zou opgesteld zin door Nadine Rosa-Rosso zoals Boudewijn Deckers en Peter Mertens insinueren) is hier (evenals Resist) gewoon een gevolg van!

3. Andere aspecten van de Resolutie van 10 augustus 2002

Vele rapporten duiden als bron van de gauchistische fouten tijdens de kiescampagne de foute strategische oriëntaties aan die door de Resolutie van 10 augustus 2002 werden binnengebracht:
“De oorlog tijdens de verkiezingen was een toepassing van deze resolutie. Moeten we ons geen vragen stellen bij deze resolutie?” 9
“We hebben de campagne op eenzijdige wijze gericht op het thema van de oorlog. Ik zie niet in hoe we kunnen komen tot een programma dat de massa's raakt; indien we geen strenge kritiek maken op de strategie en de politieke lijn van 10 augustus.” 10
Naast de bepaling van de strategische taken, moet men in de Resolutie van 10 augustus 2002 ook volgende punten in vraag stellen.

Vele rapporten duiden als bron van de gauchistische fouten tijdens de kiescampagne de foute strategische oriëntaties aan die door de Resolutie van 10 augustus 2002 werden binnengebracht”...dit wijst erop dat de algemene blindheid nogal heerste in de partij waar blijkbaar NIEMAND inzag dat het hier niet gaat om “gauchistische fouten” maar om een revisionistische ontwikkeling, en NIET binnengebracht door de Resolutie van 10 augustus 2002, maar door Boudewijn Deckers in zijn voorafgaande analyses. (waar de Resolutie van 10 augustus 2002 gewoon OOK een gevolg was)

3.1. De notie van het politiek bewustzijn

De resolutie geeft een nieuwe bepaling van “revolutionair bewustzijn”. Gezien de strijd voor de socialistische revolutie onvermijdelijk zal verlopen via de strijd tegen de imperialistische oorlog, wordt de strijd tegen de oorlog een etappe op zich. “Dat betekent dat het onmogelijk is om de massa's een revolutionair bewustzijn bij te brengen zonder de noodzaak van de strijd tegen de imperialistische oorlog te doen binnendringen.” (Punt 3 van de Resolutie van 10 augustus 2002)
Het concept zelf van het strategische front was verkeerd. De wegen van de revolutie blijven niet alleen te voorspellen, maar zelfs indien de oorlog de revolutie voorafgaat, smeedt men in de strijd tegen het kapitalistische systeem een politiek bewustzijn om de oorlog te bevechten en om een antikapitalistische uitweg te geven als de oorlog komt. Zelfs indien alle vroegere revoluties zich hebben voorgedaan na een wereldoorlog, dan bepaalt dat helemaal niet de strategie die men dient te volgen om de revolutie voor te bereiden.
We hebben deze rechtse opvatting van het strategische front reeds gevolgd in het verleden toen we de sociale en democratische dimensie ondergeschikt hebben aan de strijd tegen de “dreigende Derde Wereldoorlog”. Dat was in de jaren 1976-80 toen we de Sovjet-Unie hebben bestempeld als de belangrijkste vijand en de twee supermachten als de voornaamste bedreiging voor de wereldvrede. De frontopvatting die eruit voortvloeide heeft ons ertoe gebracht om de Europese eenheid te verdedigen in een geest van onafhankelijkheid tegenover de twee supermogendheden en leidde sommigen ertoe eenheid te zoeken met de Europese burgerij. Op strategisch niveau gaat het dus duidelijk om een rechtse fout. Maar we zijn nooit zover gegaan te verklaren dat het strategische front enkel tegen de oorlog was. Vandaag hebben we een correcte analyse, maar we trekken er nog rechtsere besluiten uit.
De tekst Partij en Front (Tweede congres van de Partijin 1983) maakt in dat verband volgend bilan dat volledig op de huidige situatie kan worden toegepast: “Vroeger hebben we de volgende opvatting verdedigd: 'Van de vier assen van het eenheidsfront moet de nationale onafhankelijkheid, de belangrijkste zijn. Dat is het belangrijkste punt omdat we moeten leren denken op lange termijn: de strijd tussen de twee supermachten zal vroeg of laat tot een oorlog leiden, ook in Europa.' De voornaamste assen van het front zijn die van sociale vooruitgang en democratie waarvoor de arbeiders strijden tegen de monopolieburgerij. In die strijd doen de arbeiders nu het meest revolutionaire ervaringen en kennis op. Op dit revolutionair potentieel zullen we ons later moeten steunen in een eventuele oorlogssituatie. We moeten nu het vertrouwen van de massa's winnen in de strijd die zij vandaag voeren, omdat zijn de belangrijkste kracht zijn in een revolutionaire beweging en zij zullen dat ook zijn in de beweging voor de onafhankelijkheid tijdens de bezetting.”
Het is verkeerd het politieke bewustzijn te reduceren tot een kwestie van bewustzijn over het oorlogsgevaar. “De vrede is op zich geen beslissende element van het bewustzijn. Maar wel het bewustzijn dat de oorlog samen gaat met het kapitalisme en imperialisme en dat de oorlog bestrijden betekent dat men het imperialisme en kapitalisme moet bestrijden. Wij zijn geen pacifisten, dat wil zeggen dat ons doel in de omverwerping van het kapitalisme bestaat. De krampachtige poging om alle sociale aanvallen, de privatiseringen, de repressie, uit te leggen vanuit de oorlogsvoorbereidingen brengt op zich geen politiek bewustzijn in de economische strijd.”
Zelfs in volle wereldoorlog maakt Lenin een front op basis van de ordewoorden brood, land en vrede. Niet alleen op basis van vrede. Het gaat niet alleen om een kwestie van tactiek of een kwestie van massalijn. Het is in de eerste plaats een kwestie van politiek programma. Dat geeft aan de strijd tegen de oorlog een antikapitalistische inhoud (en ook een antifeodale inhoud in het geval van Lenin).”
Zelfs aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog vervalt het front dat Dimitrov en de Derde Internationale voorstaan, niet in de eenzijdigheid alleen maar de strijd tegen de oorlog te zien.
Uit een rapport:”Wat me nog getroffen heeft in de studie, is dat het frontprogramma van de communistische partijen, tegen de oorlog en het fascisme, zich steeds baseert op de verdediging van de economische, politieke en culturele belangen van de arbeidersklasse en de werkers. In een situatie waarin het oorlogsgevaar en het fascisme dus veel duidelijker en dreigender was voor de massa's dan vandaag (het fascisme had reeds de macht veroverd in Duitsland), was het vertrekpunt van de communisten anders dan het onze in de kwestie van het front tegen de oorlog en het verkiezingsfront.”11

Hier wordt wellicht de meeste correcte kritieken geformuleerd op “de éne centrale campagne tegen de oorlog” waaruit dan Resist is voortgekomen. Alleen beseft Jo Cottenier niet (of ziet hij niet in, - en volgens mij dus door een zekere “dogmatische blindheid” - dat die “verkeerde” (hij noemt het “sectaire”) opvattingen van vroeger, die hij vandaag de dag op een gelijkaardigd wijze herhaald ziet, voortkomen uit een verkeerde inzicht van het karakter van het revisionisme in de internationale communistische beweging dat zich toen ontwikkelde. Zo ziet hij niet hoe de door hem correct bekritiseerde verkeerde opvatting van “één centrale campagne tegen de (imperialistische) oorlog” een bewuste revisionistische ontwikkeling is van een lijn die revolutie, slechts “schijnbaar”, UIT-stelt (“na de strijd tegen de oorlog”) maar in feite AF-stelt.

De analyse die ik maak en die ik hierboven in een sterk samengevatte formulering geef kunt u meer uitgebreid lezen (en eventueel op zijn juistheid evalueren en desnoods kritiseren...) in “Revisionisme in de Eur. Comm. Beweging deel 4” 
OPM. Deze “brochure” was de DIRECTE aanleiding voor “ontslag op staande voet” uit de PVDA. Lees hierover in 19-03-16 18 MAART, in 1871 .... de oprichting van de Parijse Commune; in 2005 .... mijn uitsluiting uit de Partij van de Arbeid van België 

3.2. Onze benadering van de klassenstrijd

De Resolutie maakt de sociale strijd ondergeschikt aan de strijd tegen de oorlog en beperkt hem ertoe: “We moeten duidelijk de weg van de revolutionaire strijd tegen de imperialistische oorlog en voor de verdediging van het socialisme aangeven. Alleen zo kan men een éénmakende revolutionaire en internationale strategie voor de strijd van de werkers en de jongeren scheppen tegen de privatiseringen, de werkloosheid, de afbraak van de democratische rechten die wordt opgelegd door de imperialistische Europese eenmaking.” (Punt 11)
Er is geen strijd voor de socialistische revolutie meer als basis voor de strijd van de werkers, maar de strijd tegen de oorlog. Het politiek bewustzijn wordt dus niet meer bepaald door de noodzaak van de revolutie maar “voor de komende decennia (!) zal de scheidingslijn tussen burgerij en proletariaat worden getekend door de houding tegenover de imperialistische oorlogen.” (Punt 12)
De beperkende tendens om de hele kapitalistische uitbuiting te beschouwen als een gevolg van de oorlog wordt uitgedrukt in de stelling: “Dat betekent dat de strijd voor de dagelijkse noden van de massa's met nog meer vastberadenheid moet worden in handen genomen. Het is nog dringender de geest en het hart van de massa's te winnen. We moeten voortdurend inspanningen doen om de band aan te tonen die werkelijk bestaat tussen hun toegenomen uitbuiting en onderdrukking en de algemene oriëntatie naar oorlog van hun vijand: het imperialisme.” (Punt 13)

Het concept van het “strategisch front tegen de oorlog” heeft ons gedwongen tot eenzijdige redeneringen die elk sociaal probleem terugbrengen tot een “gevolg van de oorlog”.
Firegym en hun slogan “Geen geld voor oorlog, meer geld voor onderwijs” werden terecht gepropageerd. Die oriëntatie marcheerde op twee benen en niet op één: de strijd voor de sociale noden en de strijd tegen de oorlog.
Het was ook juist om de idee van “100 bloemen” te lanceren om rond het oorlogsthema initiatieven in de arbeidersklasse te stimuleren. Zo werden verschillende erg belangrijke en vruchtbare pogingen ondernomen om de arbeiders en de syndicalisten bewust te maken van het oorlogsgevaar (Pauwels, Caterpillar, reis van syndicalisten naar Irak, VIVO, ....)
Alle sociale inleveringen, veroorzaakt door de concurrentie en de jacht op winst van de kapitalisten, reduceren tot gevolgen van de oorlogspolitiek, was daarentegen fout.
De tekst Partij en front van 1983 zegt hierover: “Het is waarschijnlijk dat de strijd tussen de twee supermachten zal leiden naar oorlog. We moeten de toekomst voorbereiden door bijzondere aandacht te besteden aan de propaganda en de agitatie tegen de twee supermachten bij elke gunstige gelegenheid en bij de interne theoretische vorming. Maar we hebben in het verleden fouten begaan door op kunstmatige wijze de strijd tegen de oorlogsdreiging te propageren in de fabrieken bij acties die er geen verband mee hadden.”
Het kapitalisme en het imperialisme voeren oorlog op verschillende fronten: zij voeren een economische en sociale oorlog tegen de werkers en zij voeren een militaire oorlog tegen wie hun wereldoverheersing hindert. Het ene gaat samen met het andere, het ene versterkt het ander, maar het ene kan niet tot het andere worden teruggebracht. Toch werd de bewering van een lid van het Centraal Comité, “in de fabrieken is het ook oorlog” maximaal opgeblazen om alles terug te brengen tot het bewustzijn “dat de wereldoorlog reeds begonnen is”. Dit is eerder een argument om de oorlog tegen de werkers en de neokoloniale oorlog te onderscheiden; ze zijn beide onlosmakelijk verbonden met de verrotting en de crisis van het kapitalistische en imperialistische systeem. Bij het dodelijke ongeval in Arcelor in Luik, zijn we tussen gekomen met het ordewoord “oorlog tegen de arbeiders, oorlog tegen het Iraakse volk”. Nadien heeft men geprobeerd om de uitbuiting bij Arcelor te verbinden met de oorlog in Irak...
Het concept van “één enkele campagne gedurende vijf jaar”, “van een strategisch front tegen de oorlog” verplicht alle gebeurtenissen te reduceren tot hun “band”, met de oorlog en de voorbereiding van oorlogen. Dat is verkeerd, maar eveneens in tegenstelling met de massalijn.

Eén enkele centrale campagne tegen de oorlog”- 7 juni 2002: “Voor de komende vijf jaar bestaat ons doel erin de massa's te winnen tegen de oorlog. Gedurende vijf jaar wil de PVDA zich profileren tegen de oorlog, in al haar campagnes, in alle strijdbewegingen en in alle eenheden. We willen leren een langdurige politieke campagne te voeren die de partij oriënteert.” “De campagne levert het cement waarmee alle strijdbewegingen op het continent kunnen worden verbonden, of het nu gaat om acties bij de spoorwegen, in de staalnijverheid, in de klinieken, de universiteiten, voor Clabecq, voor Palestina of tegen de Europese toppen en de G8.”
Deze eenzijdige benadering heeft het “intellectuele” kader geschapen om de massalijn niet toe te passen in de bepaling van de thema's voor de kiescampagne in 2003. Men kan deze vraag omzeilen door te stellen dat de oorlog in elk geval centraal stond in de actualiteit en dat mensen niets anders hoorden en zagen van 's morgens tot 's avonds. Zelfs indien dit het geval is, zou een aandachtig luisteren naar de basis gemakkelijk hebben aangetoond dat dit niet volstaat om de dagelijkse beslommeringen van de mensen weg te moffelen. De andere partijen hebben zo goed als geen campagne gevoerd rond de oorlog (behalve misschien Louis Michel als minister van Buitenlandse Zaken).
Ziehier wat de raporten erover zeggen.
Over de eenzijdigheid inzake oorlog. Men moet belangstelling hebben voor de problemen van de mensen. “De voorbije maanden heeft de PVDA zeer eenzijdig de nadruk gelegd op de strijd voor de vrede; alsof het feit dat zovele mensen tegen de oorlog waren, reeds zo diep verankerd was onder het publiek, verworven was.”12
“Tijdens een kiescampagne denken de mensen 'niet aan oorlog'.” 13
Er is een verband met het al dan niet toepassen van de massalijn. “Men moet onderzoeken hoe deze resolutie heeft bijgedragen tot het verslappen van de krachtige aanpak van alle dingen die de massa's echt beroeren. Deze resolutie overschatte het echte niveau van de massa's.”14
“De mensen bekommeren zich niet om de oorlog. Ik heb het duidelijk gezegd op de ledenvergadering. Waarmee zijn mijn schoonmoeder en de buren bezig? Soms denk ik dat de partij niet met beide voeten op de grond staat, zij verkopen mooie principes, maar wat verkopen we daarvoor.”15
“Is het niet mogelijk dat we goede contacten hebben met vele mensen, maar dat wanneer het om politieke verkiezingen gaat, we slechts horen wat we graag horen en niet wat de mensen echt zeggen.”16
“In het beste geval beperkt de massalijn er zich toe 'te kijken hoe men de lijn kan doen passeren'. Maar de massalijn is een onmisbaar instrument om een juiste lijn uit te werken.”17 “We verpletteren de mensen met de juiste lijn.”18
Dit is ook direct verbonden met een andere vraag: wat is er gebeurd met de Resolutie van 1999, met het bilan van Zelzate en Herstal (Synthese van de rapporten, punt 1 van de Resolutie van 1999)
Dit houdt ook verband met de kritiek dat men datgene wat intellectueel juist leek, opgelegd heeft aan de basis die voelde dat dit “praktisch fout” was. Men heeft de meningen, de verwittigingen, de tegenstand van de basis niet ernstig genomen. (Synthese van de rapporten, Punt 8 over het democratisch centralisme)

Een “aanvoelen” van een symptoom, het correct “beschrijven” van “een” gevolg, maar niet een analyse die gaat tot de essentie....

Verderop wordt dan – voor mij toch – duidelijk waarom er blijkbaar zo véél leden, militanten en kaders in de PVDA geslagen zijn door eenzelfde dogmatische blindheid Er is een (dogmatisch) “inzicht” dat de PVDA moest blijven gericht zijn op “het ontwikkelen van de klassenstrijd en het ontwikkelen van het bewustzijn van de werkers gewikkeld in klassenstrijd in revolutionaire richting” (als ik het zo even mag formuleren), maar er is NIET het besef (door dit dogmatisme in feite) dat er GEEN CONCRETE revolutionaire strategie/programma (meer) is.
-blijkt uit documenen van 5e congres-document (“Partij van de revolutie”)
-blijkt uit her feit dat de rectificatie die erop gericht was om het programma te vernieuwen, dode letter is gebleven
-blijkt uit het niet herroepen of verbeteren van Resolutie van 1999  waar staat “244. Het fundamenteel programma uitstellen naar later (...) (het) is niet het gebrek aan een samenhangende visie op het kapitalisme en het imperialisme vandaag of een revolutionair strijdprogramma voor de komende tien jaar ,dat ons het meest blokkeert.....“, INTEGENDEEL wordt opgeroepen “die resolutie te hernemen!”
Verder wordt er verwezen naar het Tweede Congres (1983) (waaraan het Programma van 1979 aan beantwoordt!) zonder dat er het inzicht is dat OF het programma van 1979 hernieuwd moet worden OF dat er een volledig nieuw concreet revolutionair programma moet komen.

(...)

3.4. Onze taken tegenover de vakbonden

Met betrekking tot het syndicale werk bestaat er een tweevoudig gauchisme.
Vooreerst, door van de oorlog de sleutelkwestie te maken voor het syndicale werk. De tekst “Eén enkele centrale campagne tegen de oorlog” (7 juni 2002) leidt tot voor de syndicale oppositie tot avonturistische en éénzijdige organisatorische besluiten: “We waren van plan om tijdens de campagne een intersyndicale vakbondsoppositie op poten te zetten tegen de oorlog en/of voor Palestina.” De tekst sloot zich aan bij volgende analyse van een “goed ingeplante” syndicalist: “Mia De Vits schat heel goed in van waar het gevaar komt. Een meer revolutionair en meer rebels syndicalisme zal haar vakbond besmetten, niet zozeer op basis van een radicalisering van het bedrijfssyndicalisme. Daar heeft men alles onder controle. Heel het apparaat werkt aan van alles, behalve de uitbouw van een tegenmacht tegen het patronaat... Maar het gevaar komt vooral van de samensmelting van de syndicale beweging met de internationale beweging tegen het kapitalisme en het imperialisme.” Het besluit: “Het antioorlogsthema als centraal thema nemen voor de vakbondsoppositie. De vakbond moet zich bezighouden met de strijd tegen de oorlog.”
Ten tweede door het lanceren van syndicale organisaties die breken met de vakbond. “Gezien de pro-imperialistische oriëntatie van het merendeel van de hoge vakbondsverantwoordelijken, gezienhun koppige verdediging van de Europese imperialistische eenmaking als een dam tegen de Amerikaanse overheersing, meten we ons voorbereiden op de oprichting van anti-imperialistische syndicale organisaties die breken met de chauvinistische organisaties.” (Punt 31)
De enquête die e hebben gedaan bij tientallen partijsyndicalisten geeft een realistischer en voorzichtiger idee over de mogelijkheden om dit soort syndicale organisaties “en rupture” op te richten. Men kan zich natuurlijk altijd wegstoppen achter het woord “voorbereiden”. Dat neemt niet weg dat deze oriëntatie, uirgewerkt in een tekst van het Frontbureau (“Het front tegen de oorlog en de vakbondsoppositie”. 12 oktober 2002) vele avonturistische aspecten bevat en duwt naar gauchistische praktijken (eenheid-strijd-eenheid verandert in strijd-eenheid-strijd). Een strategie van de “breuk” werd geplaatst tegenover de strategie van “verovering”, dat is het omgekeerde van wat men moet doen, als men ooit aan een breuk wil toekomen.
(...)

4. Stop-USA, het strategische front?

De bepaling van het strategische front vloeit voort uit de analyse van de situatie en de vastgelegde strategie. De Resolutie van 10 augustus 2002 spitst heel duidelijk alles toe op en reduceert alles tot de strijd tegen de oorlog: “We kunnen niet weten hoe en wanneer deze kwestie zich zal oplossen, maar we weten dat het de enige is die zich stelt en dat het aan ons is om vanaf vandaag te werken aan de voorbereiding van de toekomst.” (Punt 17)
We hebben dat gedaan door de oprichting van Stop-USA dat in die optiek de kern vormde van het strategische front. “De agressiviteit van de Amerikaanse regering schept gunstige omstandigheden om een breed volksfront tegen het imperialisme te ontwikkelen. Door zich aan het hoofd van dit front te plaatsen, er te werken aan de eenheid en er hun marxistische analyse van de wereld te verdedigen, zullen de communisten de massa's van de Europese Unie zullen kunnen losrukken van het chauvinisme.” (Punt 27)

In de kritiek van Jo Cottenier op de visie van “het strategisch front die alles reduceert tot de strijd tegen de oorlog” en die daarom de kritiek is op Stop-USA en Resist ziet hij NIET, hoe de uitbouw van het “front tegen de oorlog” en daarna “het VERKIEZINGS-front tegen de oorlog” eigenlijk past in een toepassen van Hoofdstuk 3 deel 3 van “Partij van de revolutie” en dus van Resolutie 1999 (maar wellicht niet op een zo consequent mogelijke manier, daarom de “slechte VERKIEZINGS-resultaten”....:) Voor wie dit onduidelijk is, voor wie denkt:”Wat slaat Nico nu uit z'n botten” die leze de analyse mét ingesloten artikels vol met CONCRETE argumenten op 'PVDA na het Negende Congres: “....van het bolsjewistische type?” (5econgres, 1995) '
(Ik “vat die analyses samen” hieronder aan het eind van dit artikel)
Hoe een “uiterst links KLINKEND” dogmatisme (zijn “maoistische” vorm - waarbij mijn stelling is dat het “maoisme” met de communistische leider Mao Zedong slechts drie letters gemeenschappelijk heeft - maar daarop zal ik later nog wel ingaan) door Boudewijn Deckers op het vijfde congres in 1995 heeft doen aanvaarden, leest men in Partij van de revolutie:

3.1.5. Zich bezighouden met de dagelijkse problemen van de massa's
Mao heeft gezegd: “Wij moeten nauwkeurig aandacht schenken aan het welzijn van de massa's, te beginnen met de problemen van land en arbeid tot aan die van brandstoffen, rijst keukenolie en zout. (...) We moeten de massa's helpen inzien dat we hun belangen vertegenwoordigen en dat ons leven nauw met het hunne verbonden is. We moeten hen helpen, uitgaande van deze dingen, begrip te krijgen voor de hogere taken die we ons gesteld hebben, zodat ze de revolutie gaan steunen.”19
Met het huidige niveau van de massa's is het onmogelijk om ons te doen erkennen als “hun”partij, als we hun concrete problemen en hun dagelijkse noden niet ernstig aanpakken. Wij moeten de beste verdedigers zijn van die belangen, maar we moeten er ook beter in slagen om die belangen te verbinden met de grote lijnen van ons nationaal en internationaal programma.
De partij moet zich profileren en haar revolutionaire eigenheid aan de brede massa's doen begrijpen doorheen campagnes voor de verdediging van hun belangen, door de strijd rond sociaal-economische thema's die de mensen beroeren. De partij moet haar invloed uitbreiden door agitatie, door campagne te voeren en eventueel kleine, maar tastbare resultaten en overwinningen te behalen.
Door actie en agitatie moet de partij zich doen erkennen als de enige partij die werkelijk de belangen en waarden verdedigt waar de massa's het meest aan gehecht zijn: een waardige en menselijke job, gratis geneeskunde, democratische sociale verkiezingen, bescherming van delegees, een alternatief om de rijken de crisis te doen betalen, enz.
Zich niet bekommeren om “het zout en de olie”, zoals Mao het zegde, is gauchisme en misprijzen voor de massa's. Iemand die zich bekommert voor de echte problemen die de massa's bezighouden, mag niet als een economist of een humanist afgeschilderd worden. Het komt er vooral op aan op welke manier men die problemen aanpakt. Gebruikt men ze om een reformistische en humanitaire ideologie te verspreiden of om de massa's op te voeden in een revolutionaire geest en lijn?

3.1.6. De massa's leiden, de massa's winnen
Een echte communistische partij bezit de vastberaden wil om de massa's en de massaorganisaties te winnen. Onze analyses, aanklachten, ordewoorden, eisen en initiatieven moeten er voor alles op gericht zijn om de massa's en de massaorganisaties voor de partij te winnen. Wanneer we onze lijn uitwerken, moeten we er vooral aandacht aan besteden om resultaten te behalen in de concrete agitatie, in onze practijk, acties en organisatie. Mem moet zin hebben voor de klassenstrijd en zin voor praktijk.
De partij moet de wil hebben om in alle belangrijke bewegingen tussen te komen en ze te leiden. Het rechts opportunisme en het sektarisme leggen er zich bij neer dat de partij altijd gemarginaliseerd wordt door de burgerij. Zij voeren geen strijd om de leiding over de massabewegingen te krijgen.
Wij zijn een politieke partij die erop gericht is de massa's aan te voeren en die hiertoe de voorhoede organiseert.
De partij moet initiatieven nemen, mobiliserende actievormen uitwerken en voorstellen, op een politieke manier mobiliseren, dit wil zeggen op een aangepaste manier de reformistische opvattingen te bekritiseren.
Om de massabewegingen te winnen en te leiden, moet men vertrouwen hebben in diegenen die ze leiden. Men moet een onderscheid maken tussen de linkervleugel, het centrum en de rechtervleugel. Men moet met iedereen goede contacten onderhouden, de linkervleugel winnen en opvoeden, het centrum doen vooruitgaan en de rechtervleugel neutraliseren.
De partijleden moeten leren de massa's te leiden, te vechten om aan het hoofd te staan van massabewegingen, de praktische en politieke leiders te zijn die door de massa's worden erkend. Wij zijn geen sekte die de Waarheid in pacht heeft, een Waarheid die ontoegankelijk is voor de gewone sterveling.
(....).

3.1.7. De massa's organiseren
De communisten moeten de meest dringende noden en problemen van de massa's kennen , die stevig in handen nemen om de massa's te organiseren en massa-organisaties oprichten. (....)
Kortom wij moeten de concrete noden van de mensen aanpakken, acties en activiteiten organiseren waarvan men de noodzaak inziet en die toelaten een groot aantal mensen te bereiken en te organiseren.

In de conclusie van Jo Cottenier kritikeert hij de manier waarop een foute lijn opgelegd werd aan de kaders en leden van de partij. De kritiek is terecht, de argumentatie “onvolledig”.
OPM. Een vergelijking dringt zich op in de manier waarop de Strrek- en Provinciale leiding (Wout Lootens, Jos Hennes, Mieke Van Overveldt, Bea Knaepen, Nicole Jublou) hun AANKLACHT tegen mij formuleerde – in feite verzette ik mij, maar dan reeds VOOR de verkiezingen van 2003, tegen die “foute lijn” die Jo Cottenier hier aanklaagt, hetgeen mij door hen VERWETEN werd - die o.a. uiteindelijk (mede-)leidde tot mijn “ontslag op staande voet” uit de partij .....

5. De lijst Resist

Het is overduidelijk dat de lijst Resist volledig kadert in het zelfde concept van strategische front.
Het “Activiteitenrapport van het CC”, voorgelegd aan de Tweede Zitting van het Zevende Congres op 21 maart 2003, laat hieroer geen enkele twijfel bestaan. Onder het hoofdstuk “over de strijd tegen de oorlog” zegt men: “Alvorens te spreken over de meningsverschillen inzake het front Resist, of de opportuniteit van een dergelijk front, of toegevingen die we zouden hebben gedaan, terecht of onterecht, enz., blijft de eerste en echte discussie diegene die gaat over de thesissen van het Zevende Congres en de Resolutie van het CC van 10 augustus 2002 over het revolutionaire front tegen de oorlog en voor het socialisme. Heel wat tactische of principiële meningsverschillen over het front komen voort uit een gebrekkige kennis of een niet akkoord gaan met de partijstellingen over de oorlog. Een kameraad schrijft: 'Ons doel is: de fabrieken in handen van de arbeiders. Nu, met het front Resist, wordt deze tegenstelling volledig naar de achtergrond verschoven.' Hoe en via welke eg zullen we ons doel, de macht van de arbeiders, realiseren? Die vraag moet het vertrekpunt zijn om punt voor punt de teksten van het Congres en de Resolutie van 10 augustus 2002 te hernemen. (...) We willen tegenover de massa's niet het debat voeren en 90% van onze tijd doorbrengen met het verdedigen en doen aanvaarden van AEL, het uitleggen van hun opvatting over homo's, enz. We willen al onze inspanningen concentreren op 'het doen begrijpen van de noodzaak van de strijd tegen de imperialistische oorlog' (onderlijnd in de tekst) en, op deze basis, onze frontpolitiek argumenteren.
Het hoofdstuk eindigt met het vragen van een zelfkritiek aan de kaders die deze opvatting van het “strategische front tegen de oorlog” niet deelden: “Als men zijn opvattingen niet bewust corrigeert, kan men ook geen correcte opvattingen hebben van het verkiezingsfront. Dat komt tot uiting in: 'Ik geef het u op een blaadje papier: formules als – het verkiezingsfront is een politiek verlengstuk van ons front tegen de oorlog – zullen niet marcheren.' Nochtans, is dit precies de essentie van ons verkiezingsfront.”

De beoordeling was dat het regime van Sadam Hoessein in staat zou zijn om een soort anti-imperialistisch eenheidsfront te realiseren (over de religieuse, sociale en enthnische verschillen en tegenstellingen heen) en van “de slag om Bagdad” voor de Amerikanen te maken wat Stalingrad voor de nazi-legers was geweest. Door in een “strijd tegen de imperialistische oorlog”-verkiezingskartel RESIST te stappen meende de leiding (en blijkbaar een “meerderheid” op het 7e congres) van de PVDA dat de roem van die “anti-imperialistische strijd” in de verkiezingsresultaten zou weerspiegeld worden. Het front met de AEL in Resist moest die “steun aan de anti-imperialistische strijd van Irak” in de vorm van stemmen uit de kiesgerechtigden van “allochtone afkomst” doen binnenbrengen. Het “radikaal antiracisme” van de AEL werd er dan maar bijgenomen.....(het verzet TEGEN het verkiezingskartel Resist uit, ...ja vooral Antwerpen..., was wellicht geïnpsreerd door dit radicaal antiracisme van de AEL)
Door het IMAGO van de PVDA helemaal te richten op “striijd tegen de imperialistische oorlog” zou “Stalingrad-Bagdad” én door hoog op de kieslijst van Resist, PVDA-mensen te zetten (in Wallonië werd de PVDA – in Vlaanderen dus in de vorm van Resist - zélf helemaal “op de strijd tegen de imperialistische oorlog” ingesteld) zou een enorme toename van stemmen (doordat het “Stalingrand-Bagdad-scenario” juist op het moment van de VERKIEZINGEN zo plaats hebben).... voor VERKOZENEN zorgen.
Dus de PVDA had zich trouw aan Hoofdstuk III, deel 3 uit “Partij van de revolutie” (oorspronkelijke voorstel-tekst voor 5e congres in 1995 door BOUDEWIJN DECKERS opgesteld) én trouw aan Resolutie van 1999 (originele voorstel ingediend op CC had als auteur Boudewijn Deckers) en trouw aan de “strijd tegen de imperialistische oorlog” (IN PLAATS VAN strijd tegen imperialisme)-tesissen van het 7e congres, ook opgesteld en als voorstel ingediend op het 7e congres door Boudewijn Deckers) ELECTORALISTISCH opgesteld, zowel als PVDA in Wallonië als in Resist in Vlaanderen....Het populisme (het verkiezingprogramma afstemmen op de bestaande “bekommernissen en verzuchtingen” van de kiesgerechtigden) had zich gewoon misrekend......Er was geen anti-imperialistisch eenheidsfront (over de grenzen van nationaliteiten, ethniën, klassen en religies) in Irak, er was geen Stalingrad in Bagdad. (Sadam Hoesein en zijn Baathpartij was niet de Communistische Partij van de Soviet-Unie geleid door Stalin).....
Jo Cottenier bekritiseerd hier terecht de opstelling van de PVDA, “één centrale campagne tegen de oorlog” , maar richt al zijn pijlen op de Resolutie van 10 augustus van 2002. Dit geeft later de gelegenheid aan Boudewijn Deckers en Peter Mertens om te stellen dat Nadine Rosa-Rosso verantwoordelijk was voor die resolutie en dus ook vernatwoordelijk was voor het “verkiezingsdebacle” Resist....
Maar Nadine Rosa-Rosso kan, volgens mij, alleen verweten worden (maar dat kan men IEDEREEN in de PVDA verwijten, OOK Kris Hertogen en Jo Cottenier) dat zij die foute politieke opstelling - ingebracht door BOUDEWIJN DECKERS - niet had opgmerkt en bestreden).

Een lijstje van links naar bladzijden op mijn google-site waarop series artikels in een bepaald verband worden weergegeven:

Over Communistische Identiteit (“About Communist Identity” )
PVDAna Negende Congres: “...van het bolsjewistische type” (5econgres, 1995)  met onderandere de weergave van bepaalde partij-documenten (resoluties en congresdocumenten)

 2004: revisionistische “coup” in de PVDA : Een concreet voorbeeld: hoe de bewuste introductie van revisionisme, gebruikt wordt om "rekeningen te vereffenen" Een concreet voorbeeld, in de vorm van een raam-analyse, hoe door het bewust STIMULEREN (door kaders als Boudewijn Deckers) van een “zeker dogmatisme” (in plaats van dit te BESTRIJDEN zoals Ludo Martens die heeft geprobeerd te doen en waarom hij het Vijfde Congres had gelanceerd) ontstond er een héél “suivistisch activistischblok van kaders en midden-kaders die slechts door een voortdurend “herkauwenvan “politieke richtlijnen, die van boven kwamen, elke poging van “politieke discussieof “strijd tussen twee lijnende kop konden indrukken en een (zonder in vraag te stellen) “gewoon opvolgen van de campagne-richtlijnenkonden afdwingen..: (Lees de voorgeschiedenis van deze "Coup in 2004" in het kader met de titel '1999, ideologische aanval op revolutionair karakter van PVDA door verburgerlijjkte kaders, geholpen door "dogmatische verblinding" bij veel leden. op deze pagina.)
Coupvan 2004”, een afrekening, géén rectificatie. is hiervan een “subpagina”.

1 http://marx.be/nl/content/archief?action=get_doc&id=56&doc_id=247 Nummer 60, publicatiedatum: 2002-11-15 Copyright © EPO, Marxistische Studies en auteurs — Overname, publicatie en vertaling zijn toegestaan voor strikt niet-winstgevende doeleinden, “Irak: een oorlog om olie en controle over het hele Midden-Oosten - Bush in het spoor van Hitler”, Boudewijn Deckers.
2 Kaderpolitiek.Versnelde opleiding, jaarlijks door de partij gegeven aan een aantal jongeren.
3 http://pvda.be/artikels/humo-sprak-met-pvda-voorzitter-peter-mertens?utm_source=pvda2016-02-26&utm_medium=email&utm_content=html&utm_campaign=portalnewsletter,”HUMO sprak met PVDA-voorzitter Peter Mertens”. 25 februari 2016. auteur: Yves Desmet
4 Een eerste ontwerp van deze tekst werd gerealiseerd op 9 augustus 2003 en voorgesteld op het Frontbureau op 14 augustus 2003, dus precies één jaar na de Resolutie van 10 augustus 2002. De fundamentele kritiek op de Resolutie van 10 augustus 2002 werd het kader van de discussie over de balans van Resist door de verantwoordelijke voor het Frontbureau ingebracht op het Politiek Bureau van 20 augustus 2003. De stelling luidde dat er een duidelijke band was tussen het unilateralisme van de Resolutie van 10 augustus 2002 en het initiatief tot het verkiezingsfront Resist. De kritiek werd categoriek verworpen door Nadine Rosa-Rosso, de vroegere algemeen secretaris. De tekst werd verschillende keren herwerkt en aangevuld door uittreksels uit rapporten ingediend bij het opmaken van de balans van de verkiezingen. De tekst werd voor het eerst besproken op het Politiek Bureau van 25 februari2004.
5 Resolutie van 10 augustus 2002, punt 1.
6 Synthese van de celleidersvergaderingen en celrapporten, augustus en september 2003.
7 J., Rapport van 24 november 2003.
8 K., Rapport van 10 juni 2002.
9 Systematisering van de celleidersvergaderingen, augustus 2003.
10 K., 28 augustus 2003.
11 J., Rapport, niet gedateerd.
12 D., Rapport van 20 mei 2003.
13 R., Rapport van 18 juni 2003.
14 J., Rapport van 28 augustus 2003.
15 Gesprek met een arbeider van Volvo, PVA, 9 juni 2003.
16 J., Rapport van 17 juni 2003.
17 K., Rapport van 28 augustus 2003.
18 J., Rapport van 16 juni 2003.

19 Citaten van voorzitter Mao Tsetoeng, (het rode boekje), uitgeverij Vereniging België-China, 1971, p. 141.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten