02-05-2012

PVDA-leden vss Voorzitter Peter Mertens: personencultus of onvermogen tot marxistische analyse? (6)



Peter Mertens in zijn 1 mei boodschap1:“Sluit je aan bij dat concrete, radicale verzet. Verwerp het “Niks aan te doen”. Sluit aan bij strijdpunten die billijk zijn, maar ook concreet en becijferd. Ze geven ademruimte aan de werkende klasse. De miljonairstaks is alleen maar een terugbetaaltaks. (...) De bankensector publiek maken is alleen maar het veiligstellen van het spaar- en pensioengeld.(...) Sluit aan bij de nieuwe socialistische radicaliteit die opnieuw durft te dromen van een samenleving die mens en natuur respecteert en beschermt. (...) Het sociale, de democratie en de ecologie zouden het vertrekpunt van een economie moeten zijn. Een socialisme 2.0 waar de onzichtbaren zichtbaar worden, waar de mens de regulator en de norm is.”
De Morgen haalt Peter nog verder aan2: 'Niks aan te doen'", hekelde Mertens. Maar ook aan kinderarbeid was ooit "niks te doen". "Door sociale strijd werd toen een verbod afgedwongen. En later ook het stemrecht, de werkloosheidsuitkeringen, het betaald verlof en de hele sociale zekerheid."
Aan al die mensen die mij die link bezorgen en die allemaal als “vriend van de PVDA” op hun website staan en dus neem ik aan in hun hart “voor socialisme voor revolutie” zijn:
Dit heeft NIETS met socialisme te maken, met revolutie, met omverwerpen van kapitalisme, of met marxistische analyse. UITEINDELIJK wordt hier voorgehouden dat als je op de maat, die Peter Mertens wel zal aangeven, voor opeenvolgende hervormingen strijdt (dus je van het doel waarvoor je in strijd gaat een concrete hervorming maakt bv “miljonairstaks”, “een volksspaarbank”, ....), je uiteindelijk in het socialisme 2,0 kan komen, waarbij NIEMAND (en zeker Peter Mertens niet) kan aangeven wat die alternatieve maatschappij dan wel zal zijn. Hij VERVALST de geschiedenis als of de hervormingen die er ooit zijn gekomen louter het resultaat waren van de strijd vóór die concrete hervormingen. Dit is een leugen! (de "analyses" over "socialisme" van de PVDA-kaders ontmaskerde ik in dit rijtje artikels)

Het is niet omdat je verklaart “voor het socialisme te zijn”, “voor onteigenen van kapitalisten te zijn”, “voor revolutie te zijn”, “voor leiding verwerven van de arbeiderstrijd te zijn”, of dat je verklaar(of je “fans” voor jou verklaren) dat je “marxist”, “revolutionair” of al dan niet “socialist” of “communist” ben. ....dat je niet kunt in je hart eigenlijk een kleinburger of een reformist zijn.
Interne marxistische vorming o.a. Aan de hand van de analyses die PVDA-kaders of -militanten zèlf al konden publiceren in het èigen studie-blad van de PVDA: Marxistische Studies wààrschuwen voor zulke mensen zoals Peter Mertens! Moesten de leden en -kaders van de PVDA die analyses écht lezen en studeren, dan zouden de leden van de PVDA, die denken in een communistische partij te zitten, geleid door een “échte” communist, niet meer in een suivistische “personencultus” alle schrijfsels, interviews en andere interventies van “hun” voorzitter Peter Mertens zo aanbevelen. Ze zouden dit echter als argumentatie “intern” naar voren brengen......om Peter Mertens AF TE ZETTEN als voorzitter en hem als ANTI-communist UIT DE PARTIJ TE ZETTEN.
Enkele stukken uit een analyse uit Marxistische Studies, “Staat en Revolutie, herzien en gecorrigeerd door Vandervelde”3:
Deze analyse van de opvattingen van Emile Vandervelde over de staat en de overgang naar het socialisme, toont duidelijk de doctrinaire basis aan waarop de werking van de BWP (vanaf 1945 de BSP, waar zowel SP als PS uit voortkomen) van bij haar ontstaan steunde. (....)
Als we de geschiedenis van de Belgische Werkliedenpartij (BWP) moeten samenvatten in één enkele naam, dan is het die van Emile Vandervelde. (....)
Het is dan ook onmogelijk om de basis te vatten van de lijn die de BWP volgde, zonder de ideeën van Vandervelde te analyseren. Hij stond aan het hoofd van de IIe Internationale, was partijvoorzitter en minister: het ene sloot bij hem het andere niet uit.
4
Vandervelde zet zijn ideeën in talrijke werken uiteen, dikwijls geïllustreerd met talrijke praktische overwegingen. Behalve zijn belangrijkste theoretische werken5 (en zelfs die zijn volgestopt met talrijke alledaagse uiteenzettingen, zonder echt inhoudelijk belang), zijn de meeste van zijn werken een opeenstapeling van concrete gegevens en informatie. Zijn theoretisch denken ligt daaronder bedolven. Het is dat theoretisch denken, dat we hier willen weergeven. Daarvoor duiken we onder in zijn teksten en vergelijken we ze met het marxisme, waar Vandervelde, niet zonder nuance, zich steeds op beriep en dat hij steeds beweerde te verdedigen.
Hij liet inderdaad nooit na om één of ander citaat van Marx of Engels aan te halen, om zijn opvattingen te ondersteunen.(...)

Het probleem van de staat heeft altijd de speciale aandacht van Vandervelde gehad. Het is interessant om even stil te blijven staan bij de manier waarop hij de staat definieert. Die definitie ligt aan de basis van de manier waarop hij de overgang naar de socialistische staat opvat.
Voor Marx en Engels is de staat het product en het bewijs van het bestaan van klassen met onverzoenbare belangen. Het is het repressieapparaat waar de heersende klasse gebruik van maakt om de onderdrukte klasse te onderwerpen en onderworpen te houden.
6 Men kan zich moeilijk marxist noemen, als men daar niet mee akkoord gaat. Vandervelde geeft dan ook welwillend toe dat "de huidige staat, hoe democratisch ook, het onderdrukkingsorgaan van de burgerlijke klasse is". Maar hij legt er in Faut-il changer notre programme? dadelijk de nadruk op dat het hier een "restrictieve" definitie betreft, namelijk "de staats-macht, de staat die regeert over personen, tegenover de staat die de zaken beheert."7 Dat onderscheid komt in al zijn theoretische werken terug. Dat onderscheid zal hem ook goed van pas komen wanneer hij zijn opvatting over de geleidelijke overgang naar het socialisme verdedigt.
(....) Vandervelde (...): "De staat creëert bijvoorbeeld de arbeidsinspectie, hij organiseert de strijd tegen tuberculose en tegen syfilis, hij bevordert de bouw van goedkope woningen, hij baat, rechtstreeks of via de gemeenten, spoorwegen van lokaal belang uit" (Idem, p.107).
De strijd tegen ziektes, goedkope woningen en de uitbating van spoorwegen, met de invoering vanaf 1869 van de arbeidersabonnementen,
8 dat alles draagt bij tot de verbetering van het levensniveau van de werkende bevolking. Niemand spreekt dat tegen. Maar het zijn eveneens een aantal verwezenlijkingen die bijdragen tot de reproductie van zo goedkoop mogelijke arbeidskracht, en die de lonen helpen drukken. Men kan dit allemaal beschouwen als zuivere liefdadigheid van de burgerij, die met plezier een aantal sociale hervormingen toestaat, zonder daarbij aan haar eigen belangen te denken, of zonder daartoe gedwongen te zijn door de arbeidersstrijd. In het andere geval is het moeilijk om akkoord te gaan met de visie die Vandervelde heeft over "het beheer van zaken" door de staat, als hij beweert dat die staat niet handelt - of zelfs dat hij niet "uitsluitend" handelt - "om beter de overheersing van de kapitalisten over de werkers te verzekeren" (Idem, p.107). (....)
Als Marx het heeft over de staatsorganen, spreek hij in de eerste plaats over het leger en de politie. Vandervelde zet die pas op de vijfde plaats. In zijn opsomming komt - ere wie ere toekomt in onze constitutionele monarchie - de erfelijke monarchie op de eerste plaats. Dat is veelbetekenend. Van de definitie die Marx van de staat geeft, herziet zijn "leerling" de lijst van de essentiële elementen van de "staatsmacht". In die lijst wordt de openlijke en brutale macht van de apparaat van de klasseoverheersing, het leger en de rijkswacht, weggemoffeld tussen andere elementen zoals het onderwijs of de diplomatie. Die gaan er trouwens aan vooraf. Op die manier "bevestigt" Vandervelde de marxistische opvatting over de staat, maar moffelt hij tegelijk de essentie zelf van het karakter van de staat weg, namelijk de repressieve functies en de klasseoverheersing.
De verduidelijkingen die Vandervelde geeft bij zijn opsomming, kenschetsen al zijn punten als onvolkomenheden, die kunnen weggewerkt worden. Dat wordt nog duidelijker, wanneer hij "een aantal maatregelen" uitwerkt, "die, ook al zijn ze onvoldoende om de verovering van de macht te verwezenlijken, toch onontbeerlijk zijn om die verovering voor te bereiden". Voor Vandervelde volstaat het inderdaad om het staatsapparaat te hervormen, de onvolkomenheden te elimineren, door de toepassing van het volgende programma:
  1. De politieke hervorming door de uitschakeling van de laatste overblijfselen van de vroegere regimes.
  2. De scheiding tussen kerk en staat doorvoeren.
  3. Het onderwijs organiseren als openbare dienst, onder controle van de gezinnen.
  4. De kazernelegers omvormen tot louter defensieve milities.
  5. De 'democratisering' van de magistratuur" (Idem, p.109-110).
Dat zijn de "noodzakelijke maatregelen" om de verovering van de macht voor te bereiden. Geen woord over de politie of over de rijkswacht. Voor het leger volstaat het dat het omgevormd wordt tot "louter defensieve milities". In de praktijk beschouwde Vandervelde dat blijkbaar reeds als verwezenlijkt. In augustus 1914 wordt hij Minister van Staat in een regering voor de verdediging van het vaderland! Voor Vandervelde zal "de overgang naar het socialisme verlopen door de directe actie van de werkers en hun vrije organisaties." Maar hij voegt er eveneens aan toe dat "hun inspanning" er alleen uit bestaat "dat ze de elementen van de nieuwe maatschappij losmaken uit de schoot van de oude burgerlijke maatschappij" (Idem, p.112). Met andere woorden, de democratische hervormingen tot de uiterste consequentie ontwikkelen. De "gedeeltelijke verwezenlijking" daarvan, beschouwt Vandervelde als de onmiddellijke taak (Idem, p.110).9
Als dat gebeurt, komt het socialisme er wel. Op die manier gaat Vandervelde de centrale kwestie van de marxistische staatsopvatting uit de weg, namelijk de vernietiging van dat apparaat van klasseoverheersing door de revolutie.(...)
Vandervelde heeft een heel eigen manier om de kwestie van de revolutie weg te moffelen. In het nawoord van het boek waarin Lenin het revisionisme van Kautsky bekritiseert, wijdt hij een aantal bladzijden aan Vandervelde. Lenin zegt Vandervelde veel gerafineerder is dan zijn Duitse tegenhanger, die zijn stellingen met een Duitse zwaarwichtigheid ontwikkelt.10 Die fijnzinnigheid van Vandervelde zit vooral in het "subtiele" onderscheid dat hij maakt wanneer hij het heeft over de staat, en dat in al zijn werken terugkomt, namelijk het onderscheid tussen "de staat die regeert" en "de staat die beheert". Die subtiliteit is meer dan een stijleffect. Zij vormt inderdaad de basis van zijn opvatting over de staat bij de praktische overgang van het kapitalisme naar het socialisme.
Vandervelde refereert niet alleen naar Marx. Hij verwijst ook regelmatig naar Saint-Simon, de Franse utopische socialist uit het begin van de XIXe eeuw. Meer bepaald wanneer hij het heeft over "de staat die regeert over personen" en "de staat die de zaken beheert"11.De grondleggers van het marxisme hadden die formule overgenomen. De eerste formulering stond op beeldende wijze voor de klassenmaatschappij, met inbegrip van de dictatuur van het proletariaat onder het socialisme; de tweede uitdrukking gebruikten ze voor de klassenloze maatschappij onder het communisme, dat ontstaat na het afsterven van de staat.12 De overgang naar "het beheer van zaken" betekende voor hen het afsterven van de proletarische staat, nadat die zijn repressieve functie tegen de burgerij had volbracht, en op die manier de weg opende naar een klassenloze maatschappij.
Vandervelde gebruikt die formule over het afsterven van de staat veelvuldig, maar hij ontdoet die formule wel van de zin die Marx en Engels eraan gaven. Voor hem betekent "de regering over personen" het geheel van de klassenmaatschappijen, met uitsluiting van het socialisme - of van zijn opvatting over het socialisme -, terwijl "het beheer over zaken" juist voor dat socialisme staat. Vandervelde laat zo het onderscheid tussen socialisme en communisme weg. Hij verwart die twee, en noemt ze in één en dezelfde term: "de collectivistische maatschappij". Die verschuiving, die verwarring, is niet zomaar onschuldig. Op die manier kan Vandervelde eenvoudigweg zowel de noodzaak van de revolutie als van de dictatuur van het proletariaat, die bij Marx en Engels op de eerste plaats stonden, wegmoffelen. De overgang naar het socialisme kan dan op een serene manier bekeken worden. Dat is de kern van zijn werk Le socialisme contre l'Etat. Hij vat dat samen als "de vervanging het etatisme, gebaseerd op het gezag, op de regering over personen door het socialisme, gebaseerd op het beheer over zaken."13
Onder "etatisme" verstaat Vandervelde de specifieke situatie in het begin van de XXe eeuw: een kapitalisme dat openbare diensten en bedrijven geïntegreerd heeft. Van het etatisme overgaan naar het socialisme, betekent voor hem dan ook dat men "het socialisme tegenover de staat moet stellen". Maar dat, en dat is het subtiele in zijn uiteenzetting, kan alleen maar gebeuren door voortdurend de ontwikkeling van de openbare sector te versterken, ten koste van de privé-sector. Met andere woorden, door de rol van de staat als beheerder van de economie te versterken. Vandervelde ontwijkt die tegenstelling handig. Hij schrijft: "Er kan niet genoeg de nadruk gelegd worden op het feit dat het een grote vergissing zou zijn als men het collectivisme louter als een uitbreiding zou zien van het huidige openbare domein. Inderdaad, zolang de maatschappelijke overheersing van de burgerij stand houdt, blijven de openbare bedrijven noodzakelijk kapitalistische ondernemingen die uitgebaat worden door de staat, ofwel uitsluitend in het belang van de heersende klassen, ofwel door zoveel mogelijk rekening te houden met dat belang."14
Vanuit een klassestandpunt, heeft hij over die kwestie op het eerste zicht gelijk. Maar het probleem is wat hij bedoelt met de voorwaarde die hij zelf stelt: "zolang de maatschappelijke overheersing van de burgerij stand houdt". Voor hem gaat het over een geleidelijke, progressieve, evolutieve overgang naar het collectivisme, zonder veel problemen. Het kan dan ook moeilijk anders - en in zijn theoretische werken worden we er niet wijzer van - of de overheersing van de burgerij kan alleen maar een einde nemen door de uitbreiding van het openbare domein!
Om dat gebrek aan samenhang in zijn redenering te verbergen, stelt Vandervelde dat het niet "louter over een uitbreiding" kan gaan. Wat hij voor ogen houdt, is niets anders dan een uitbreiding van de openbare diensten, maar dan wel een minder zuivere, complexere uitbreiding (we zullen het hier maar niet hebben over het proudhonistisch15 reukje van "zijn" marxisme), met inbegrip van de decentralisatie van het beheer van die openbare diensten. "De uiterste centralisatie", die hij betreurt, "moet vervangen worden door een systeem van decentralisatie, een systeem gebaseerd op zelfstandigheid en verantwoordelijkheid."16 (...)
Het is één van de kenmerken van het werk van Vandervelde, dat het volgestopt is met verwijzingen naar de een of andere grondlegger van het marxisme, zonder dat hij er zich veel om bekommert om die citaten in hun juiste context te situeren. Hier neemt hij de woorden van Engels over om het afsterven van de staat te beschrijven. Hij vergelijkt, niet zonder ironie, de staat met "het spinnewiel en de bronzen bijl", weldra zal men ze samen vinden "in het museum van oudheden".
27 Maar een tiental regels eerder, schrijft Engels een hele paragraaf felle kritiek op het algemeen stemrecht. Engels beschouwt dat als het middel waardoor "de heersende klasse rechtstreeks heerst". Vandervelde daarentegen, beschouwt de landen waar het algemeen stemrecht geldt, als democratieën waar de arbeidersklasse inspraak heeft, "de slechte staat" maakt langzaam plaats voor "de goede staat".17
Engels heeft het over het afsterven van de staat van de dictatuur van het proletariaat, zelf opgebouwd op de revolutionaire vernietiging van de burgerlijke staat, of die nu al dan niet gebaseerd is op het algemeen stemrecht. Dat heeft helemaal niets te maken met "de staat die regeert, die langzaam de plaats ruimt voor de staat die beheert" van Vandervelde.18 Met dit uit de context gerukte citaat van Engels, heeft de theoreticus van het Belgische socialisme, zich zonder veel moeite kunnen ontdoen van het vraagstuk van de revolutie en de opbouw van een arbeidersstaat. En om zijn woorden nog meer kracht bij te zetten, doet hij een beroep op "alle grote theoretici van het socialisme, vanaf de anarchist Proudhon tot zijn vijandige broeders van de marxistische school, vanaf de volgelingen van Saint-Simon tot de discipelen van Fourrier,"19 die allen eensgezind akkoord gaan met "de gemeenschappelijke opvatting". Zo wordt de revolutie eenvoudig omzeild en vervangen door de zachte en idyllische overgang van Vandervelde.(....)
Vandervelde doet dikwijls beroep op de autoriteit van Marx en Engels om zijn reformisme te staven. Hij heeft het voordeel op veel Belgische socialisten en op de werkers tot wie hij zich richt, dat hij de belangrijkste werken van Marx en Engels gelezen heeft. Dat geeft hem veel vrijheid om te goochelen met de teksten die hij uitkiest en uit hun context haalt, naargelang het hem uitkomt. Op die manier kan hij naar hartelust bedriegen. Maar Marx en Engels hebben het hem echter niet gemakkelijk gemaakt. De vergelijking tussen de citaten en verwijzingen met de originele teksten, tonen voldoende aan dat hij bijna gelijk heeft wanneer hij, in verband met de werken van Marx stelt: "Niets is eenvoudiger dan 'beroep te doen' op een aantal teksten, om ze min of meer te laten zeggen wat men ze wil laten zeggen."20 Vandervelde heeft dat bijna goed gezien. Want het is niet "min of meer", maar net het tegendeel dat hij ze dikwijls laat zeggen. (.....)
In Le collectivisme et l'évolution industrielle, wijdt Vandervelde ook een heel hoofdstuk (het vijfde hoofdstuk van het tweede deel) aan de economische "verwezenlijkingsmiddelen" van het socialisme. Trouw aan de marxistische frase, spreekt hij zich dadelijk uit voor "de onteigening van de onteigenaars". Trouw aan zichzelf, vervalst hij vervolgens de kern ervan: hij "vergeet" opnieuw de marxistische vraag naar de noodzaak van de revolutie en van de proletarische dictatuur te stellen. Hij wijdt zich wel volledig aan het probleem van de schadeloosstelling van de kapitalisten. Want van een "regelrechte" onteigening wil hij niet weten. Hij stelt zich trouwens de vraag of "dat wel wettelijk zou zijn (sic)". Hij schuift "die hypothese" dan ook op de lange baan, naar een onbestemde toekomst, waar de kapitalistische concentratie "op haar eindpunt beland is".21 Alsof het mogelijk zou zijn om dat "eindpunt" vast te stellen! Hij doet daarbij nogmaals beroep op Marx en Engels (p.211), alsof de schadeloosstelling die zij volgens hem eventueel voor ogen hadden, bestond uit de volledige terugbetaling van de waarde van de gesocialiseerde produktiemiddelen, in plaats van uit een eenvoudige en geringe vergoeding!
Nadat hij die goocheltoer uitgehaald heeft, verwerpt Vandervelde zelf de volledige schadeloosstelling van de onteigeningen. De volledige kostprijs van het productieapparaat en de rente die de staat aan de aandeelhouders zou moeten uitkeren als schadevergoeding voor hun verloren dividenden, zouden de openbare schuld buitensporig doen stijgen (p.211-213). Zo komt hij dan tot de oplossing die zijn voorkeur wegdraagt: "de onteigening via lijfrente" (p.214-230). Maar ook hier relativeert hij. Hij weigert de kwestie van de afschaffing van de erfenissen in overweging te nemen. In plaats van die radicale maatregel, is hij voorstander van "systemen die tot doel hebben om het erfenisrecht te beperken" en die de staat voldoende middelen geven "om de geleidelijke socialisatie van de produktiemiddelen te verwezenlijken" (p.215-217).22
Die geleidelijke socialisatie ziet Vandervelde op drie manieren. De staat zou eerst zelf ondernemingen kunnen oprichten. Maar dat is volgens hem alleen mogelijk in die produktiesectoren waar het kapitalisme nog weinig ontwikkeld is, zoals bijvoorbeeld in de landbouw, want dergelijke ondernemingen zouden niet in staat zijn om met de grote privé-ondernemingen te concurreren (p.218-222). Daarna zou men "een aantal industrieën kunnen socialiseren door de betaling van een afkoopvergoeding". Vandervelde vergeet hierbij wel dat hij zich een aantal pagina's eerder uitgesproken heeft tegen de onteigening met volledige schadeloosstelling. Hij heeft het hier trouwens alleen over die monopolies waarvoor "de voordelen die kunnen voortspruiten uit de concurrentie" niet meer bestaan (p.228-230). Tenslotte zou de staat kunnen deelnemen in ondernemingen, eerder dan nieuwe ondernemingen op te richten of oude over te kopen. De theoreticus van de BWP is vooral voorstander van dat laatste systeem. "Dat zou op hetzelfde neerkomen als de volledige socialisatie van de grote industrieën, hetgeen in alle socialistische programma's staat" (p.227-228).

Een dergelijk systeem is nochtans niet de verdienste van een socialist, maar wel van een industrieel, een "sociale patroon" zoals we hem vandaag zouden noemen: Ernest Solvay.(....)
Het Charter van Quaregnon, een marxistisch charter?
De "Principeverklaring" van het programma werd in 1894 op het Congres van Quaregnon aangenomen. Het werd dan ook bekend onder de naam Charter van Quaregnon. Het Charter wordt beschouwd als de theoretische basis van het Belgische socialisme en dient vandaag nog steeds als referentie voor diegenen die, links van de SP en de PS, blijven geloven dat het mogelijk is om die partijen van binnenuit te hervormen. Zij willen terug naar de veronderstelde radicaliteit van de socialistische beginperiode. 23Veel linkse socialisten beschouwen het nog dikwijls als een "theoretisch charter" dat echt marxistisch is, ook al relativeert men de zuiverheid ervan wel een beetje.24 Wat is daarvan aan?
Vandervelde, die er zelf de auteur25 van is, noteert fier dat het programma van Quaregnon "rechtstreeks gebaseerd is op het programma van Erfurt, en dus ook op Het communistisch manifest van Marx en Engels" (...)
Een verdere analyse bevestigt dit eclectisme van de auteur nog. Aan de basis van het Charter ligt geen aanklacht tegen een maatschappij die verscheurd wordt door de eigen tegenstellingen, en die men dus moet revolutionariseren, maar wel grote morele principes, waaruit de noodzaak van de ontvoogding van het proletariaat voortspruit.

Voor Vandervelde is het niet de verdeling van de maatschappij in klassen met onverzoenbare belangen, zoals zij in het kapitalisme bestaan, die noodzaakt is te vechten voor het socialisme. Voor Vandervelde is het kapitalisme in tegenspraak met een ideaal van rechtvaardigheid. Een dergelijke opvatting kan inderdaad een hefboom zijn tot de strijd. Maar ze is nergens gebaseerd op een materialistische wereldopvatting. Op die manier hangt de realiteit af van een ideaal, in plaats dat het ideaal ondergeschikt wordt aan de potentiële mogelijkheden die de reële tegenstellingen bieden (§ 3). Voor het Charter van 1894 lijkt het alsof "de arbeiders dit ideaal van volkomen vrijmaking maar kunnen verwachten van de afschaffing der klassen" en dat het daarom oproept tot "een grondige hervorming van de maatschappij" (§ 4).
De "verklaring" baseert zich eveneens op een aantal princiepsverklaringen, die op een idealistische manier geformuleerd zijn, en haar moralisme versterkt met een aantal zeer concrete ethische plichten. Omdat de sociale rijkdommen, naast de natuurlijke, "de vrucht zijn van arbeid, moeten zij bijgevolg beschouwd worden als gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid" (§ 1). Noteer dat het hier gaat over "het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid", en niet over de collectieve eigendom van de werkers. En niet alleen het erfgoed moet, maar ook "het recht om te beschikken over dat erfgoed" moet (of "kan slechts") een reden en een doel hebben, op straffe van niet te zijn.
Op die manier wordt het socialisme niet opgevat als het product van de zegevierende strijd van het proletariaat tegen de burgerij in een bepaalde fase van de kapitalistische productiewijze, noch als resultaat van die strijd en van het niveau van de geproduceerde rijkdom die haar vergezelt. Dat is nochtans de enige materialistische manier om die kwestie te bekijken. Het is integendeel de min of meer rijpe vrucht van verplichtingen zich te baseren op "het maatschappelijk nut" en te streven naar "zoveel mogelijk vrijheid en welzijn" (§ 2). Het abstracte idee van vrijheid komt hier ook voor het welzijn. Het ene is nochtans de onontbeerlijke voorwaarde voor de verwezenlijking van het andere, behalve natuurlijk als men redeneert vanuit het blinde geloof dat de burgerlijke ideologen hebben in de vrijheid.
Het marxisme beschouwt de klassenstrijd als de motor van de maatschappelijke omvorming. Het Charter vervangt dat door passiviteit: de werkers worden niet opgeroepen om te vechten voor hun ontvoogding, zij moeten er eerder "op wachten". Dat is hun opdracht: zij moeten (of "kunnen maar") hun vrijmaking verwachten van "de afschaffing der klassen" en van "een grondige hervorming van de maatschappij" (§ 4). Verder geen woord over die afschaffing of over die hervorming! Het enige dat we te weten komen is dat de hervorming ten voordele van het proletariaat zal zijn (en bovendien "van de gehele mensheid") en dat ze "strijdig is met de onmiddellijke belangen van de bezittende stand". Aan die serene verwachting - want wat is het anders, dan een verwachting? - wordt dan het idee toegevoegd, op een marxistische manier geformuleerd, "dat de ontvoogding der arbeiders hoofdzakelijk het werk moet zijn van de arbeiders zelf". Dat is een formele toevoeging, zonder concrete praktische inhoud. Marxistische woorden, waarbij men wel vergeet te zeggen hoe die ontvoogding moet gebeuren; woordenkramerij dus.(...)
Maar de mengelmoes zegt nog meer over de verkeerde interpretatie van het marxisme. Voor het marxisme bepaalt de economie in laatste instantie alle andere domeinen van de menselijke activiteit waarbinnen de verhoudingen van de politieke overheersing zich afspelen. Dat weet iedereen. Marx zegt: "In de maatschappelijke productie van hun bestaan, gaan de mensen welbepaalde, noodzakelijke verhoudingen aan, onafhankelijk van hun wil. Het gaat hier over productieverhoudingen die overeenkomen met een bepaalde ontwikkelingsgraad van de materiële productiekrachten. Het geheel van die productiekrachten vormt de economische structuur van de maatschappij, de concrete basis waarop een juridische en politieke bovenbouw ontstaat, en waarmee bepaalde maatschappelijke bewustzijnsvormen overeenkomen. De productiewijze van het materiële leven bepaalt geheel het maatschappelijk, politiek en intellectueel levensproces."26 Maar dat betekent helemaal niet dat de politieke actie (want dat is hetgeen Vandervelde bedoelt met de uitdrukking "de politieke ontvoogding betrachten") slechts van secundair belang is. Als in het algemeen kader van een bepaalde productiewijze de productieverhoudingen de politieke overheersingsverhoudingen bepalen ("het staatkundig gebied" van Vandervelde), dan betekent dat nog niet dat, voor een politieke partij die actief is op dat vlak (dus op politiek vlak!), de politieke actie niet essentieel zou zijn.
Een proletarische partij die vecht voor het socialisme, richt al haar actie op de organisatie van de werkers, met het oog op de omverwerping van de politieke overheersingsstructuur, met name de staat. Dat is haar voornaamste opdracht. En die opdracht moet in de eerste plaats aan de basis liggen van de principes die de partij leiden, in dit geval dus ook van het Charter. Maar het gaat er niet alleen om dat de ideoloog van de BWP de dingen niet begreep. Alle leiders van die partij, tot welke tendens ze ook behoorden, weigerden bewust ieder revolutionair perspectief. Vandervelde maakte tenslotte alleen maar de synthese van die verschillende tendensen.
De politieke actie wordt nochtans overwogen in het besluit van het Charter, "voor de verwezenlijking dier beginselen", naast andere "middelen" zoals "de ontwikkeling der vrije verenigingen en de onophoudelijke verspreiding der socialistische grondbeginselen" (slotparagraaf, punt c). Maar we moeten ons ook geen illusies maken over die vermelding. Sinds de stichting van de partij in 1885, richtte de enige politieke actie van de partij zich uitsluitend op gelijkheid bij verkiezingen. Dat zal zo blijven tot aan de Eerste Wereldoorlog. Dan wordt het algemeen enkelvoudig stemrecht veroverd.27 Maar dan wel alleen voor de mannen. De BWP verzette er zich tegen dat het zou uitgebreid worden tot de vrouwelijke kiesgerechtigden, uit vrees dat de vrouwen, die meer dan de mannen onder de invloed stonden van de propaganda van de pastoors, voor de katholieken zouden stemmen.28(...)
In zijn biografie over Vandervelde, stelt J. Polasky dat "zijn democratisch socialisme zijn oorsprong niet vindt in de kritiek op de marxistische theorie, maar wel in de bevestiging van zijn socialistische geloof in een marxistische revolutie.29 Wij hebben aangetoond dat een dergelijk geloof van dezelfde orde is als de redenering waarin hij zijn kritiek op de fundamentele stellingen van het marxisme over de staat en de overgang naar het socialisme, camoufleert. Het steunt allemaal op de "vergetelheid", eigen aan de reformisten die zich beroepen op het marxisme, om de staat te beschouwen als een repressieapparaat in handen van de heersende klasse, als een product en het bewijs van het bestaan van klassen met onverzoenbare belangen.
De politieke actie die voortvloeit uit die "vergetelheid" wordt bepaald door de koppige weigering om eender welk revolutionair perspectief te overwegen, aangezien het er vanaf nu alleen nog om gaat de staat te hervormen, te verbeteren.”
 
Peter Mertens “ontwikkelt” het marxisme zoals Vandervelde; de PVDA wordt inderdaad zoals de oorspronkelijke BWP: een partij van de 2e Internationale
Door de PVDA op haar 8e congres te doen aansluiten bij de BWP (“vanaf haar oprichting toen zij nog socialistische principes had”), en “principieel marxistisch naar binnen maar soepel naar buiten”, wordt de PVDA, in nabootsing van het “marxisme” van Vandervelde, door Peter Mertens, tot een volwaardige partij.....van de 2e Internationale gemaakt......en de meerderheid van de leden volgen Peter Mertens (en blijkbaar de vele sympathisanten die menen dat hij de “weg uit het kapitalisme naar het socialisme”) in zijn “Vandervelde-marxisme”.

1http://www.pvda.be/weekblad/artikel/meer-dan-ooit-de-mens-centraal-zegt-pvda-voorzitter-peter-mertens-in-1-meiboodschap.html
2http://www.demorgen.be/dm/nl/5036/Wetstraat/article/detail/1431780/2012/05/01/Het-kapitalisme-is-failliet.dhtml?utm_source=facebook&utm_medium=web
3http://marx.be/nl/content/archief?action=get_doc&id=25&doc_id=235, Nummer 29, publicatiedatum: 1996-03-01 Copyright © EPO, Marxistische Studies en auteurs — Overname, publicatie en vertaling zijn toegestaan voor strikt niet-winstgevende doeleinden: “Staat en Revolutie, herzien en gecorrigeerd door Vandervelde”, Serge Deruette
4 Hij schrijft zelf: "Ik ben republikein, socialist, voorzitter van het Internationaal Socialistisch Bureau. Ik ben "minister van de koning" geworden in de meest democratische parlementaire democratie, met een koning die een ideale president zou zijn voor een linkse regering. Maar ook al ben ik "minister van de koning" geworden, toch blijf ik nog altijd republikein, socialist, en tot 1919, voorzitter van de Internationale." (Le marxisme a-t-il fait faillite?, Brussel, L'Eglantine, 1928, p.159).
5 Zoals Le collectivisme et l'évolution industrielle (Parijs, Rieder, 1921 (1e editie 1900), 285p.) of Le socialisme contre l'Etat (Brussel, IEV, opnieuw uitgegeven in 1949 (geschreven voor en gepubliceerd vanaf het einde van de Eerste Wereldoorlog), LXXVIII + 174p.)
6 Zie onder andere de "inleiding" van Engels in 1891 bij De burgeroorlog in Frankrijk van Marx (Amsterdam, Pegasus, 1978, p.21) en in hetzelfde werk van Marx (ibid., p.75).
7 Faut-il changer notre programme?, Brussel, L'Eglantine, 1923, p.89 (de verwijzingen in de tekst slaan op de pagina's in dat werk).
8 Vandervelde had dat probleem al behandeld in een boek (L'exode rural et le retour aux champs, Parijs, Alcan, 2e editie, 1910). Voor hem waren de "arbeiderstreinen" een mogelijkheid om de socialistische ideeën te verspreiden, door de propaganda die erop kon gebeuren onder de duizenden arbeiders die er gebruik van maakten. Maar hij erkende ook dat het voor de burgerij zeer voordelig was. Het pendelsysteem bood de mogelijkheid om de arbeiders iedere dag naar hun plekje op het platteland terug te sturen, en verhinderde zo hun groepering in arbeidersgemeenten en -wijken, waar het klassebewustzijn - meer dan in landelijke gebieden - gevormd werd (p.221 en 223).
9 In dezelfde zin had hij al voor de oorlog geschreven: "De arbeiders moeten zich organiseren voor het algemeen stemrecht. Door de ontwikkeling van de arbeidersorganisatie onder alle mogelijke vormen, moeten zij een staat in de staat creëren, waarvan de groeiende macht ernaar streeft om de kapitalistische overheersing te vervangen door het coöperatieve beheer." (Le socialisme contre l'Etat, op.cit., p.56).
10 Lenin, La révolution prolétarienne et le renégat Kautsky, Parijs, Ed. Sociales, 1971, p.150-160.
11 Zie bijvoorbeeld Le collectivisme..., op.cit., p.173, of Faut-il..., op.cit., p.89 en 129-130.
12 Bijvoorbeeld in L’Anti-Dühring van Engels (Moskou, Progres, 1988, p.321).
13. Op.cit., p.XXXV ("Voorwoord").
14 Le collectivisme..., op.cit., p.166-167.
15 Pierre Joseph Proudhon is een Frans theoreticus van het kleinburgerlijk socialisme uit het midden van de XIXe eeuw. Hij verdedigt een artisanale opvatting van het socialisme, dat gericht is op een verzoening tussen de burgerij en het proletariaat, waarbij iedereen tegelijk eigenaar en werker zou zijn. Hij is voorstander van onderlinge hulpkassen en van een decentraliserend federalisme.
16 Ibid., p.180 en 182.
17 Le socialisme contre l'Etat, op.cit., p.156.
18 Le collectivisme..., op.cit., p.185.
19 Saint-Simon en Fourier zijn twee van de belangrijkste Franse utopische socialisten uit het begin van de XIXe eeuw. Zij ontwikkelden hun ideeën aan het begin van de industrialisatie. Aangezien het moderne proletariaat toen nog niet bestond, baseerden zij hun kritiek op het privébezit in de hoop op een harmonieus georganiseerde maatschappij. Voor Saint-Simon zou dat gebeuren door de verzoening tussen de belangen van de ondernemers en de werkers. Voor Fourier door de ontwikkeling van kleine gemeenschappen op coöperatieve basis (de leef- en werkgemeenschappen).
20 Essais socialistes - L'alcoolisme - La religion - L'art, Parijs, Alcan, 1906, p.5.
21 Le collectivisme..., op.cit., p.207-211 (citaten p.209 en 210) (de referenties die volgen, verwijzen naar dat werk).
22Hij neemt hier afstand van de saint-simonisten, die hij "te revolutionair" vindt op dat vlak. Hij houdt het bij de gematigder theorie van Colins, die geleidelijker is en meer bekommerd is om "geen enkele onrechtvaardigheid" te bedrijven. Colins is een Belgisch utopisch socialist; hij is één van de ideologische referenties van Vandervelde.
23Zie de "Principeverklaring" in bijlage. (terug te vinden op de site zelf, NICO)
24J. Polasky bevestigt in zijn recente biografie over Vandervelde nogmaals het idee dat het Charter "duidelijk marxistisch geïnspireerd is". (Emile Vandervelde, le Patron, Brussel, Labor, 1995, p.31)
25R. Abs zegt in zijn Emile Vandervelde (Brussel, Labor, 1973, p.52-53) dat hij daarvan overtuigd is. E. Witte schrijft hem de opstelling ervan toe (E. Witte, J. Craeybeckx, Politieke geschiedenis van België sinds 1830, Antwerpen, Standaard wetenschappelijke uitgeverij, 1985, p.117).
26 "Voorwoord" tot Contribution à la critique de l'économie politique, Parijs, Ed. Sociales, 1977, p.2-3.
27 Het algemeen meervoudig stemrecht, dat één of twee bijkomende stemmen toekende aan bezitters, werd in 1893 afgedwongen. Het volgende jaar, het jaar waarin het Charter aangenomen werd, deed het Belgische socialisme zijn intrede in het parlement.
28Om dat directe nadeel te vermijden, opteerde de BWP ervoor om het enorme voordeel dat het socialisme op lange termijn zou kunnen halen uit de politisering van de vrouwen, te negeren. Zij kozen ervoor om hun deelname aan dat geprivilegieerde politiek moment, dat de nationale verkiezingen zijn, te vrijwaren.
29Op.cit., p.15. In de originele Engelse versie heeft het boek de veelbetekenende titel Between reform and revolution, the democratic socialism of Vandervelde (Oxford, Berg, 1995).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten