Zoals nu de Grieken, in
afwachting van andere delen van de Europese arbeidersklasse wellicht
geen andere weg zullen zien dan een revolutionaire omwenteling, zag
het Parijse proletariaat zich geen andere uitweg dan de Commune van
Parijs. Terecht of onterecht? Onmogelijk en hopeloos?
Als men de woorden leest
van Karl Marx over de Commune van Parijs, lijkt het mij duidelijk wat
zijn mening zou zijn over wat de Grieken wellicht zullen doen
(waarbij de Portugezen, Spanjaarden en ook de Fransen, Duitsers,
Belgen, Nederlanders, Britten, Ieren, Hongaren, Roemenen,.... zich
best in zullen verenigen....)
Karl Marx in “Burgeroorlog
in Frankrijk”:
“Het is een bijzonder
kenmerkend feit: trots al het gepraat en de onmetelijke literatuur
van de laatste zestig jaren over de emancipatie van de arbeiders,
nauwelijks nemen de arbeiders ergens de zaak in eigen handen, of
terstond weerklinken weer de apologetische praatjes van de
pleitbezorgers van de huidige maatschappij met haar beide polen:
kapitaal en loonslavernij (de grondbezitter is thans nog maar de
stille vennoot van de kapitalist), als leefde de kapitalistische
maatschappij nog in de staat van de reinste maagdelijke onschuld, —
al haar beginselen nog onontwikkeld, al haar zelfmisleidingen nog
niet ontsluierd, al haar geprostitueerde werkelijkheid nog niet bloot
gelegd! De Commune, roepen zij uit, wil de eigendom, de grondslag van
alle beschaving, afschaffen. Jawel, mijne heren, de Commune wilde
die klasseneigendom afschaffen, die de arbeid van velen in de rijkdom
van de weinigen verandert. Ze stelde zich het onteigenen van de
onteigenaars ten doel. Zij wilde de individuele eigendom tot een
waarheid maken, door de productiemiddelen, de grond en het kapitaal,
thans vóór alles de middelen tot knechting en
uitbuiting van de arbeid, tot louter werktuigen van de vrije en
geassocieerde arbeid te maken. Maar dit is het communisme, het
“onmogelijke” communisme! Nu, de lieden uit de heersende
klassen, die verstandig genoeg zijn om de onmogelijkheid van het
voortduren van het huidige systeem in te zien, en zulke zijn er
velen, hebben zich tot opdringerige en rumoerige apostels van de
coöperatieve productie opgeworpen. Maar wanneer de coöperatieve
productie niet slechts schijn en zwendel zal blijven, wanneer zij het
kapitalistische stelsel moet verdringen, wanneer alle coöperaties
samen de nationale productie volgens een gemeenschappelijk plan
moeten regelen, ze aldus onder haar eigen leiding nemen en een einde
maken aan de bestendige anarchie en de periodiek terugkerende
convulsies, die het onvermijdelijke lot van de kapitalistische
productie zijn, wat zou dit dan anders zijn, mijne heren, dan het
communisme, het “mogelijke” communisme?
De arbeidersklasse eiste
geen wonderen van de Commune. Zij behoeft geen kant-en-klare utopieën
bij volksbesluit in te voeren. Zij weet, dat zij, om haar eigen
bevrijding en daarmee die hogere levensvorm, die de huidige
maatschappij door haar eigen economische ontwikkeling onweerstaanbaar
tegemoet gaat, te voorschijn te brengen, — dat zij, de
arbeidersklasse, een langdurige strijd, een ganse reeks van
historische processen moet doormaken, waardoor de mensen evenals de
toestanden volkomen anders zullen worden gemaakt. Zij behoeft geen
idealen te verwezenlijken; zij moet slechts de elementen van de
nieuwe maatschappij vrij maken, die zich reeds in de schoot van de
ineenstortende bourgeoismaatschappij hebben ontwikkeld. In het volle
bewustzijn van haar historische zending en van het heldhaftige
besluit, haar waardig te handelen, kan de arbeidersklasse zich
bepalen tot een glimlach over het plompe schelden van de lakeien van
de pers, zowel als over de schoolmeesterachtige protectie van
welmenende bourgeoisdoctrinairen, die hun onwetende gemeenplaatsen en
sektarische grillen in de orakeltoon van de wetenschappelijke
onfeilbaarheid voorpreken.
Toen de Parijse Commune de
leiding van de revolutie in haar eigen hand nam, toen eenvoudige
arbeiders voor de eerste maal waagden het regeringsprivilegie van hun
“natuurlijke overheid”, de bezitters, aan te tasten en, onder
omstandigheden van weergaloze moeilijkheden, hun werk bescheiden,
nauwgezet en ijverig te verrichten, — te verrichten tegen
salarissen, waarvan het hoogste nauwelijks een vijfde gedeelte was
van wat, volgens een hooggeplaatst wetenschappelijke zegsman
(Professor Huxley), het laagste is voor een secretaris van de
Londense schoolraad, toen kromde zich de oude wereld in krampachtige
woede bij het aanschouwen van de rode vaan, die, als het symbool van
de republiek van de arbeid, boven het stadhuis wapperde.
En toch was dit de eerste
revolutie, waarin de arbeidersklasse openlijk werd erkend als de
enige klasse, die nog tot maatschappelijk initiatief in staat was;
erkend zelfs door de grote massa van de Parijse middenklasse,
kleinhandelaren, handwerkers, kooplieden, alleen met uitzondering van
de rijke kapitalisten. De Commune had hen gered door een wijze
afdoening van die steeds terugkerende oorzaak van twist in de
middenklasse zelf, van de kwestie tussen schuldenaars en
schuldeisers. Hetzelfde deel van de middenklasse had in 1848 aan het
onderdrukken van de arbeidersopstand in juni deelgenomen; en terstond
daarop was het door de Constituerende Vergadering zonder enige omslag
aan zijn schuldeisers ten offer gebracht. Maar dit was niet de enige
reden, waarom het zich thans bij de arbeiders aansloot. Het voelde
dat er nog maar één keus was: de Commune of het
keizerrijk, onverschillig onder welke naam. Het keizerrijk had deze
middenklasse economisch te gronde gericht door zijn verkwisting van
de openbare rijkdom, door de financierszwendel, die het had
opgekweekt, door zijn hulpverlening bij de kunstmatig verhaaste
centralisatie van het kapitaal en de daardoor bepaalde onteigening
van een groot gedeelte van deze middenklasse. Het had haar politiek
onderdrukt, haar zedelijke verontwaardiging gewekt door zijn orgiën;
het had haar Voltairianisme beledigd door de opvoeding van haar
kinderen aan de “onwetende broedertjes” uit te leveren; het had
haar nationaal gevoel als Fransen in opstand gebracht, door haar hals
over kop in een oorlog te storten, welke voor al de verwoesting, die
hij aanrichtte, slechts één vergoeding liet: de
vernietiging van het keizerrijk. Inderdaad: na de verhuizing van de
hoge bonapartistische en kapitalistische zigeunerbende uit Parijs
trad de ware ordepartij van de middenklasse naar voren als de “Union
Républicaine”, schaarde zich onder de vanen van de Commune
en verdedigde haar tegen de opzettelijke vervalsingen van Thiers. Of
de dankbaarheid van deze grote massa van de middenklasse de huidige
zware beproevingen zal bestaan, moet nog worden afgewacht.1”
1http://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1871/1871burgeroorlog.htm,
Karl Marx, “De burgeroorlog in Frankrijk”, Geschreven: 1871,
Bron: Uitgeverij Pegasus Amsterdam, 1936, Vertaling: onbekend, Deze
versie: Spelling, punctuatie, soms zinsbouw, Transcriptie/HTML:
Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, januari 2007
Geen opmerkingen:
Een reactie posten