10-09-2024

Het boekje “Over Dialectisch en Historisch Materialisme” van Stalin geeft een opportunistische opvatting inzake het “toepassen van het historisch materialisme”

Talrijk zijn de leden van communistische partijen die hun vorming in het toepassen van het marxisme gebaseerd op “Over Dialectisch en Historisch Materialisme” van Stalin. Zelfs als er stelling werd genomen TEGEN Stalin was de INHOUD van de vorming, uitleg of de ideologische basis, die van dit werk. Vaak wist men niet dat het een werkje van Stalin was. Zo staat het geheel in de door het CC van de CPSU erkende boek “De geschiedenis van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (bolsjewiki)” als een deel van een hoofdstuk over de ideologie van de bolsjewiki….
Daar waar “
Wat te doen?” meestal als basis genomen werd om het partijconcept op te baseren, bleef de inhoud van het boekje van Stalin gebruikt om de leden te “scholen in het marxisme”.
De ideologische en politieke lijn in het werkje van Stalin, was (en is) onderhevig aan opportunisme. Voor velen, die hun vorming in marxisme alleen op dit werkje baseerde was dat niet “zichtbaar”, als men zich niet zèlf de moeite nam om “
Over de ontwikkeling van het Socialisme, van Utopie of Wetenschap“ (van Engels) te bestuderen. Omdat het voor veel leden niet “zichtbaar” was, kon dit opportunisme (dat zich dan reeds goed verspreid had) gebruikt worden om een (uiteindelijk) burgerlijke lijn in de partij binnen te brengen (gevat in marxistisch-klinkende frasen, die gewoon overgenomen werden uit het boekje van Stalin. Hierbij werd vooral het citaat van Marx gebruikt komende uit “Inleiding van Bijdragen tot Kritiek op de Politieke Economie”, maar waar Stalin zelf “Over Dialectisch en Historisch Materialisme” mee besloot, uitgepuurd en geparafraseerd …. of werd uit dit citaat zelf dan weer slechts enkele zinnen geciteerd.
Hoewel het later nog uitgebreid kan geanalyseerd worden, wil ik nu in het licht van de noodzaak van oprichting van een communistische partij en van het belang van het bepalen van politieke lijn, toch al enkele punten uitwerken, omdat het voor het partijwerk van direct belang is.

Volgen mij ontwikkelt het revisionisme zich in de communistische partij op basis van een niet waargenomen, niet als zodanig onderkend en dus niet bestreden opportunisme in de partij. Opportunisme kan zich ontwikkelen door een gebrekkige kennis van het toepassen van het marxisme, ofwel door het niet bewust vertrekken vanuit een proletarisch klassen-standpunt (inzake haar historisch revolutionaire rol). Niet een bewuste keuze maken te vertrekken van een proletarisch klassenstandpunt bijvoorbeeld door kleinburgerlijke « geestelijke luiheid » om grondig en concreet te studeren en te analyseren, kan ook de oorzaak ziijn van het ontwikkelen van opportunisme.
Men neemt op voorhand een standpunt in of maakt men op voorhand reeds het besluit. Vervolgens zoekt men naar citaten of stukken tekst die ( zeker als zijn uit hun context worden gehaald) dit standpunt of besluit lijken te bevestigen.
Het is geen opportunisme meer, maar REVISIONISME als dit een BEWUSTE praktijk is.
Men heeft een vooringenomen (burgerlijk) standpunt, dat men wil opleggen aan de communistische partij. Men maakt gebruik van een encyclopedische kennis van marxistische werken, om ergens een citaat of een stuk tekst te vinden dat (getrokken uit zijn context) dit vooringenomen standpunt bevestigd. Revisionisten zullen zeker gebruik maken van reeds ontwikkelde opportunistische standpunten.
Daar waar Stalin altijd het voortduren van de klassenstrijd onder het socialisme heeft verdedigd ( en dus het – nog – voortbestaan van de klassen onder het socialisme … dus ook nog van de burgerij erkende), evenals het erkennen van het socialisme als « overgang » van het kapitalisme naar communisme en dus de noodzaak van de dictatuur van het proletariaat, leidt de formulering van wat historisch materialisme is in “Over dialectisch en historisch materialisme” tot vaagheid in die kwesties.
Een concreet voorbeeld is de PVDA, waarvan ik de ontwikkeling van revisionisme op basis van een algemeen verspreid opportunisme analyseerde in 6-8-2020 De PVDA spreekt (in “Socialisme 2.0”) van “PARADIGMA-WISSEL”, ik noem het eerder “REVISIONISME”  

Het is deze opportunistische opvatting van « toepassen van het marxisme » zoals dat in “Over Dialectisch en historisch materialisme” dat leidde tot het opportunisme in de analyse in « Economische Problemen van socialisme in de USSR »
We zullen later aantonen hoe het revisionisme zich daarna kon ontwikkelen op basis van dit opportunisme, zowel in de CPSU als de CCP.
Want het revisionisme (leidend uiteindelijk tot standpunten die zich keren TEGEN de oorspronkelijk juiste, revolutionaire en proletarische opstelling van Stalin) maakte gebruik maakt van opportunistische fouten van Stalin, om uiteindelijk een burgerlijke lijn te ontwikkelen die uiteindelijk de burgerlijke dictatuur en het kapitalisme HERSTELDE (zowel in de Sovjet-Unie als in de Chinese Volksrepubliek).
Het kan een apart onderwerp zijn van studie, om te analyseren hoe het kwam dat Stalin dit opportunisme ontwikkelde.

De opportunistische opstelling in “Over Dialectisch en historisch materialisme” blijkt vooral als we “Over Dialectisch en Historisch Materialisme” leggen naast “Over de ontwikkeling het Socialisme, van Utopie tot Wetenschap” van Engels


Stalin over het historisch materialisme: “Historisch materialisme is de uitbreiding van de principes van het dialectisch materialisme naar de studie van het maatschappelijk leven, het is een toepassing van de principes van dialectisch materialisme tot het fenomeen van het bestaan van maatschappelijk leven, tot de studie van de maatschappij en haar geschiedenis. »
Hij zal in zijn boekje eerst bepalen wat dialectiek is, dan wat materialisme is, om vervolgens het te hebben, op een heel algemene manier, over wat het historisch materialisme inhoudt.

Engels in de inleiding van de editie van “Over de Ontwikkeling van het Socialisme, van Utopie tot Wetenschap” in 1882 heeft het over: “De materialistische geschiedbeschouwing en haar speciale toepassing op de moderne klassenstrijd tussen proletariaat en bourgeoisie was slechts mogelijk door middel van de dialectiek.
In de inleiding van de editie van 1892 stelt hij dan ook: “Dit geschrift bepleit wat wij het ‘historische materialisme’ noemen, …” M.a.w. Hij heeft het over het historisch materialisme, als “wapen” voor het proletariaat om de burgerlijke maatschappij te kennen, om haar klassenstrijd er tegen te kunnen ontwikkelen. Dit historisch materialisme, zo legt hij uit heeft een dialectisch aspect en een materialistisch aspect.
In dezelfde inleiding stelt hij dat wat betreft de analyse van de economie/productiewijze die de basis vormt van de burgerlijke maatschappij duidelijk en concreet:

De in dit boek gebruikte economische uitdrukkingen komen, voor zover ze nieuw zijn, overeen met die welke in de Engelse uitgave van Marx’ ‘Kapitaal’ zijn gebruikt. ‘Warenproductie’ noemen we die economische fase waarin de voorwerpen niet slechts voor het gebruik van de producenten, maar ook voor ruildoeleinden worden voortgebracht, d.w.z. als waren, niet als gebruikswaarden. Deze fase strekt zich uit van het eerste begin van productie voor de ruil tot in onze tegenwoordige tijd; ze bereikt haar volle ontwikkeling pas onder de kapitalistische productie, d.w.z. onder voorwaarden, waarbij de kapitalist, de eigenaar van de productiemiddelen arbeiders tegen loon tewerkstelt, mensen die van alle productiemiddelen, met uitzondering van hun eigen arbeidskracht, beroofd zijn, en wat de verkoopprijs van de producten meer oplevert dan wat hij erin gestoken heeft in eigen zak steekt. Wij verdelen de geschiedenis van de industriële productie sinds de middeleeuwen in drie perioden: 1) handwerk, kleine ambachtslieden met een paar gezellen en leerlingen, waarbij iedere arbeider het volledige artikel vervaardigt; 2) manufactuur, waarbij een groter aantal arbeiders, in een grote werkplaats samengebracht, het volledige artikel voortbrengt naar het beginsel van de arbeidsverdeling, zodat iedere arbeider slechts een deelhandeling verricht en het product pas voltooid is, als het achtereenvolgens door de handen van allen is gegaan; 3) moderne industrie, waarbij het product wordt voortgebracht door machines, die door mechanische kracht in beweging worden gebracht, en het werk van de arbeider beperkt is tot het uitoefenen van toezicht op en het corrigeren van de verrichtingen van het mechanisme.

Stalin heeft het niet over de waren-economie en de warenproductie, omdat hij het niet specifiek over de burgerlijke maatschappij heeft. Hij heeft het in het algemeen over de verschillende maatschappijvormen. Daarom kan hij over de economie ook alleen maar algemeen zijn: ”Bijgevolg omvat de productie — de productiewijze — zowel de productiekrachten van de maatschappij als de productieverhoudingen van de mensen; zij zijn dus de belichaming van hun eenheid in het productieproces van de materiële goederen.

Engels stelt dan nog eens heel concreet in diezelfde inleiding van 1892: “…. de uitdrukking ‘historisch materialisme’ gebruik ...(ik)…. om die opvatting over de loop van de wereldgeschiedenis aan te duiden, die de uiteindelijke oorzaak en de beslissende drijfkracht van alle belangrijke historische gebeurtenissen in de economische ontwikkeling van de maatschappij gelegen ziet, de veranderingen van de ruil- en productiewijze, in de splitsing van de maatschappij in verschillende klassen die daaruit ontstaat, en in de onderlinge strijd van deze klassen tegen elkaar…
Het is dit historisch materialisme dat Engels uiteindelijk “
wetenschappelijk socialisme” noemt.

Engels begint het eerste hoofdstuk (“Utopisch socialisme”) met :

Het moderne socialisme is wat zijn inhoud betreft eerst het product van waarneming, enerzijds van de in de huidige maatschappij heersende klassentegenstellingen bezitters en bezitlozen, kapitalisten en loonarbeiders, anderzijds van de in de productie heersende anarchie.

En stelt aan het einde van het eerste hoofdstuk:

De beschouwingswijze van de utopisten heeft de socialistische opvattingen van de 18de eeuw lang beheerst en beheerst ze ten dele nog. Ze werd nog tot voor zeer kort door alle Franse en Engelse socialisten gehuldigd; daartoe behoort ook het vroegere Duitse communisme, Weitling inbegrepen. Het socialisme is voor hen allen de uitdrukking van de absolute waarheid, rede en gerechtigheid; het behoeft slechts ontdekt te worden om door eigen kracht de wereld te veroveren; aangezien de absolute waarheid onafhankelijk is van tijd, ruimte en menselijke historische ontwikkeling, is het zuiver toeval wanneer en waar zij wordt ontdekt. Daarbij is dan de absolute waarheid, rede en gerechtigheid bij iedere stichter van een school verschillend; en aangezien hij elk van hen de bijzondere soort van absolute waarheid, rede en gerechtigheid weer afhangt van zijn subjectieve verstand, van zijn levensomstandigheden, zijn mate van kennis en geschooldheid in het denken, is voor dit conflict van absolute waarheden geen andere oplossing mogelijk dan dat zij elkaar over en weer afslijpen.

Dat kon dan weer niets anders opleveren dan een soort eclectisch doorsnee socialisme, zoals het inderdaad tot op heden in de hoofden van de meeste socialistische arbeiders in Frankrijk en Engeland heerst; een uiterst veelsoortige schakeringen toelatend mengelmoes van de minder aanstoot verwekkende kritische uitspraken, economische leerstellingen en maatschappelijke toekomstbeelden van de verschillende sektestichters, een mengelmoes dat des te gemakkelijker tot stand komt, naarmate in de stroom van de debatten van de afzonderlijke bestanddelen de scherpe kanten van de concreetheid zijn afgeslepen, zoals bij ronde kiezelstenen in een beek. Om van het socialisme een wetenschap te maken, daarvoor moest het eerst op een reële grondslag geplaatst worden.

Stalin verwijst op één plaats met een kort citaat naar Over de ontwikkeling van het Socialisme van Utopie tot Wetenschap:

Het vraagstuk van de materie en het denken aanroerend, zegt Marx:
Men kan het denken niet scheiden van de materie die denkt. De materie is het subject van alle veranderingen.”
(F. Engels, De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap. Voorrede tot de Engelse uitgave, Marxistische Bibliotheek, nr. 7, Pegasus, 1933, blz. 14).

Nu lijkt dit citaat van Marx een beetje cryptisch als men de context niet erbij geeft. Marx reageert op een bepaalde misvatting over materialisme. Zo staat er vòòr dit citaat van Marx in “ Over de ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap”:

En toch is het gehele moderne materialisme, van de zeventiende eeuw af, nergens anders oorspronkelijk thuis dan in Engeland.
Het materialisme is de eigen zoon van Groot-Brittannië. Reeds zijn scholasticus Duns Scotus vroeg zich af “of de materie niet zou kunnen denken”.

En Stalin besluit “Over Dialectisch en historisch materialisme” met :

Ziehier de geniale formulering van het wezen van het historisch materialisme, door Marx in het jaar 1859 gegeven in het historische “Voorwoord” bij zijn beroemde boek Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie:
In de maatschappelijke productie van hun leven begeven de mensen zich in bepaalde, noodzakelijke, van hun wil onafhankelijke verhoudingen, productieverhoudingen, die aan een bepaalde trap van ontwikkeling van hun materiële productiekrachten beantwoorden. Het geheel van deze productieverhoudingen vormt de economische structuur van de maatschappij, de reële grondslag, waarop zich een juridische en politieke bovenbouw verheft en waaraan bepaalde maatschappelijke bewustzijnsvormen beantwoorden. De productie van het materiële leven bepaalt het sociale, politieke en geestelijke levensproces in het algemeen.
Het is niet het bewustzijn van de mensen, dat hun zijn, maar omgekeerd hun maatschappelijk zijn, dat hun bewustzijn bepaalt. Op een bepaalde trap van hun ontwikkeling geraken de materiële productiekrachten van de maatschappij in tegenspraak tot de aanwezige productieverhoudingen, of wat slechts een juridische uitdrukking daarvoor is, tot de eigendomsverhoudingen, binnen de grenzen waarvan zij zich tot nu toe hadden bewogen. Van ontwikkelingsvormen van de productiekrachten slaan deze verhoudingen om in kluisters daarvan. Dan begint er een tijdperk van sociale revolutie. Met de verandering van de economische grondslag wentelt zich de gehele reusachtige bovenbouw meer of minder snel om.
Bij het beschouwen van zulke omwentelingen moet men altijd onderscheid maken tussen de materiële, natuurwetenschappelijk nauwkeurig te constateren omwenteling in de economische productievoorwaarden en de juridische, politieke, religieuze, artistieke of filosofische, in een woord de ideologische vormen, waarin de mensen zich van dit conflict bewust worden en het uitvechten. Evenmin als men datgene, wat een persoon is, beoordeelt naar datgene, wat hij van zich zelf denkt, evenmin kan men zulk een omwentelingstijdperk naar zijn bewustzijn beoordelen; men moet veeleer dit bewustzijn verklaren uit de tegenstrijdigheden van het materiële leven, uit het bestaande conflict tussen de maatschappelijke productiekrachten en de productieverhoudingen.
Een maatschappijformatie gaat nooit ten onder voordat alle productiekrachten ontwikkeld zijn, voor welke zij ruim genoeg in en nieuwe hogere productieverhoudingen verschijnen nooit voordat de materiële bestaansvoorwaarden daarvan in de schoot van de oude maatschappij zelf zijn uitgebroed. Daardoor stelt de mensheid zich altijd slechts taken, die zij kan volbrengen, want nauwkeuriger beschouwd zal steeds blijken, dat de taak zelf alleen daar ontstaat, waar de materiële voorwaarden om haar te vervullen reeds voorhanden zijn, of zich ten minst in hun wordingsproces bevinden.

Hier wordt de context van het citaat door Stalin “vergeten”. Hier heeft Marx geengeniale formulering” willen geven van wat het historisch materialisme is! Marx formuleerde in de Inleiding van het boek dat hij zo juist schreef wat de inzichten waren, waartoe hij was gekomen, om nu het kapitalisme te analyseren (omdat dàt de productiewijze was waarop de burgerlijke maatschappij zich baseert}.

Stalin had beter een citaat gepakt uit “Over de ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap”, want tenslotte is het daar waar het in “Over dialectisch en historisch materialisme” tenslotte over gaat.
Een voorbeeld van zo’n gepaster citaat:

De nieuwe feiten dwongen ertoe de hele tot dusver bestaande geschiedenis aan een nieuw onderzoek te onderwerpen, en daaruit bleek dat alle geschiedenis tot nu toe, met uitzondering van de oertoestand, de geschiedenis van klassenstrijd was geweest, dat deze elkaar bestrijdende maatschappelijke klassen telkens voortspruiten uit de productie- en ruilverhoudingen, kortom uit de economische verhoudingen van hun tijd; dat dus steeds de economische structuur van de maatschappij de werkelijke grondslag vormt, waaruit de gehele bovenbouw van de juridische en politieke instellingen, evenals van de religieuze, filosofische en andere voorstellingswijzen van elk historisch tijdperk in laatste instantie verklaard moeten worden. Hegel had de geschiedkundige opvattingen bevrijd van de metafysica, hij had deze dialectisch gemaakt — maar zijn opvatting van de geschiedenis was in wezen idealistisch. Nu was het idealisme uit zijn laatste toevluchtsoord, uit de geschiedkunde, verdreven, was er een materialistische opvatting van de geschiedenis gegeven en was de weg gevonden om het bewustzijn van de mensen te verklaren ruit hun zijn, in plaats van zoals tot dusver hun zijn uit hun bewustzijn.
Voortaan verscheen het socialisme niet meer als de toevallige ontdekking van deze of gene geniale kop, maar als het noodzakelijke product van de strijd tussen twee historisch ontstane klassen, het proletariaat en de bourgeoisie. Het was niet meer zijn taak een zo volmaakt mogelijk maatschappijsysteem te scheppen, maar het historische economische verloop, waaruit deze klassen en hun strijd noodzakelijk waren voortgekomen, te onderzoeken en in de daardoor ontstane economische situatie de middelen tot oplossing van het conflict te ontdekken. Met deze materialistische beschouwing was echter het tot dusver bestaande socialisme even onverenigbaar als de natuurbeschouwing van het Franse materialisme met de dialectiek en de nieuwere natuurwetenschap. Het tot nu toe bestaande socialisme bekritiseerde weliswaar de bestaande kapitalistische productiewijze met haar gevolgen, maar het kon ze niet verklaren en er dus ook niet mee klaar komen; het kon ze alleen als slecht verwerpen. Hoe heftiger het tegen de van deze productiewijze onafscheidelijke uitbuiting van de arbeidersklasse ijverde, des te minder was het in staat duidelijk aan te geven waarin deze uitbuiting bestaat en hoe ze ontstaat. Het ging er echter om de kapitalistische productiewijze enerzijds in haar historische verband en haar noodzakelijkheid voor een bepaald tijdperk van de geschiedenis, dus ook de noodzakelijkheid van haar ondergang, te verklaren; anderzijds echter ook haar innerlijke aard bloot te leggen, die nog steeds verborgen was. Dit geschiedde door het onthullen van de 
meerwaarde.
Bewezen werd dat het toe-eigenen van onbetaalde arbeid de grondvorm van de kapitalistische productiewijze en van de door haar tot stand gebrachte uitbuiting van de arbeider is; dat de kapitalist, zelfs wanneer hij de arbeidskracht van zijn arbeider koopt tegen de volle waarde, die zij als waar op de warenmarkt heeft, daaruit toch meer waarde haalt dan hij ervoor betaald heeft; en dat deze meerwaarde in laatste instantie de waardesom vormt waaruit de steeds toenemende kapitaalmassa zich in de handen van de bezittende klassen ophoopt. De toedracht zowel van de kapitalistische productie als van de productie van kapitaal was verklaard.
Deze beide grote ontdekkingen: de materialistische geschiedbeschouwing en de onthulling van het geheim van de kapitalistische productie door middel van de meerwaarde hebben wij aan Marx te danken. Met deze ontdekkingen werd het socialisme een wetenschap die, en daar gaat het nu allereerst om, in al haar onderdelen en samenhangen verder uitgewerkt moet worden.

Nee, Stalin gaat op een oppervlakkige “neutrale” manier bepalen wat historisch materialisme is: Historisch materialisme is de uitbreiding van de principes van het dialectisch materialisme naar de studie van het maatschappelijk leven, het is een toepassing van de principes van dialectisch materialisme tot het fenomeen van het bestaan van maatschappelijk leven, tot de studie van de maatschappij en haar geschiedenis. »

Zo staat de beschrijvende en « neutrale » formulering van Stalin in tegenstelling met « Over de ontwikkeling van het socialisme, van utopie tot wetenschap » waar als reden voor het schrijven ervan, de reeds aan de gang zijnde klassenstrijd van het proletariaat tegen de burgerij als reden wordt gegeven.

Stalin schrijft verder:

Het is niet moeilijk te begrijpen welk een ontzaglijk grote betekenis de uitbreiding van de stellingen van de dialectische methode op de studie van het maatschappelijke leven en van de geschiedenis der maatschappij heeft, van welk een ontzaglijk groot belang de toepassing van deze stellingen op de geschiedenis van de maatschappij, op de praktische werkzaamheid van de partij van het proletariaat is. Als er op de wereld geen geïsoleerde verschijnselen bestaan, als alle verschijnselen met elkaar verbonden zijn en elkaar vooronderstellen, dan is het duidelijk dat men ieder maatschappelijk stelsel en iedere maatschappelijke beweging in de geschiedenis moet beoordelen, niet uit het gezichtspunt van de “eeuwige gerechtigheid” of van een andere willekeurige vooropgezette idee, zoals de historici dit niet zelden doen, maar uit het gezichtspunt van de omstandigheden, die dit stelsel en deze maatschappelijke beweging hebben doen ontstaan en waarmede zij verbonden zijn. Het slavenhoudersstelsel is onder de moderne verhoudingen een zinneloosheid, een tegennatuurlijke ongerijmdheid.
Het slavenhoudersstelsel onder de verhoudingen van het in ontbinding verkerende stelsel van de primitieve dorpsgemeenschap is een volkomen begrijpelijk en wetmatig verschijnsel, daar het een stap vooruit betekent, vergeleken met het stelsel van de primitieve dorpsgemeenschap. De eis van de burgerlijk democratische republiek was onder de verhoudingen van het tsarisme en van de burgerlijke maatschappij, laat ons zeggen in 1905 in Rusland, een volkomen begrijpelijke, juiste en revolutionaire eis, want de burgerlijke republiek betekende toen een stap vooruit. De eis van de burgerlijk democratische republiek onder onze tegenwoordige omstandigheden in de USSR is een onzinnige en contrarevolutionaire eis, want vergeleken met de Sovjetrepubliek is de burgerlijke republiek een stap achteruit.
Alles hangt af van de omstandigheden, van de plaats en de tijd. Het is te begrijpen, dat zonder zulk een historische behandeling van de maatschappelijke verschijnselen, het bestaan en de ontwikkeling van een wetenschap van de geschiedenis niet mogelijk is, want alleen zulk een behandeling behoedt deze wetenschap ervoor, tot een chaos van toevalligheden en een opeenstapeling van de meest dwaze fouten te worden. Verder. Als de wereld in onafgebroken beweging en ontwikkeling verkeert, als het afsterven van het oude en het aangroeien van het nieuwe een wet van de ontwikkeling is, dan is het duidelijk, dat er geen “onwrikbare” maatschappelijke toestanden, geen “eeuwige beginselen” van de particuliere eigendom en de uitbuiting, geen “eeuwige ideeën” van de onderwerping van de boeren aan de landheren, van de arbeiders aan de kapitalisten meer bestaan.
Het kapitalistische stelsel kan dus door het socialistische stelsel worden vervangen, evenals het kapitalistische stelsel in zijn tijd het feodale heeft vervangen.

In zijn vaagheid wordt deze formulering onjuist. Hierover verder meer ….

Daar waar Stalin het continue heeft over “productiekrachten” en niet duidelijk is wanneer hij wel of niet hierbij “klassen” bedoelt, kan hij niet anders ( vergelijk verderop wat “Over de ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap hierover zegt) dan vaag zijn over de rol van het proletariaat:

Men moet zich dus niet oriënteren op die lagen van de maatschappij, die zich niet verder ontwikkelen, al zijn zij ook op het huidige ogenblik een overheersende kracht, maar op de lagen die zich ontwikkelen, die een toekomst hebben, al zijn zij ook op het huidige ogenblik geen overheersende kracht. In de jaren tachtig van de vorige eeuw, in het tijdvak van de strijd van de marxisten tegen de narodniki, was het proletariaat in Rusland een onbetekenende minderheid vergeleken met de individuele boeren, die de overweldigende meerderheid van de bevolking uitmaakten. Maar het proletariaat ontwikkelde zich als klasse, terwijl het boerendom als klasse uiteenviel.
En juist omdat het proletariaat zich als klasse ontwikkelde, oriënteerden de marxisten zich op het proletariaat. En zij hebben zich niet vergist, want het is bekend dat het proletariaat later van een onbetekenende kracht tot een historische en politieke kracht van de eerste rang is uitgegroeid. Men moet dus, om zich in de politiek niet te vergissen, vooruitzien en niet achteruit. Verder. Als de overgang van de langzame kwantitatieve veranderingen tot snelle en plotselinge kwalitatieve veranderingen een wet van de ontwikkeling is dan is het duidelijk, dat de revolutionaire omwentelingen, die door de onderdrukte klassen worden voltrokken, een volkomen natuurlijk en onvermijdelijk verschijnsel zijn.
De overgang van het kapitalisme naar het socialisme en de bevrijding van de arbeidersklasse van de kapitalistische onderdrukking kan dus niet worden verwezenlijkt langs de weg van de langzame veranderingen, niet langs de weg van hervormingen, maar alleen door kwalitatieve verandering van het kapitalistische stelsel, langs de weg van de revolutie.

Dit is ook onzorgvuldig geformuleerd. Het communisme is de nieuwe maatschappij, niet het socialisme. Het socialisme is de overgang van het kapitalisme naar het communisme.
Waar Stalin stelt “
de arbeidersklasse “wordt bevrijdt” …, stelt Engels “het proletariaat bevrijdt zichzelf … en daarmee de hele mensheid”:

Doordat de kapitalistische productiewijze de grote meerderheid van de bevolking meer en meer in proletariërs verandert, schept zij de macht die gedwongen is deze omwenteling, op straffe van ondergang, te voltrekken. Door steeds meer aandrang uit te oefenen in de richting van het veranderen van de grote vermaatschappelijkte productiemiddelen in staatseigendom, wijst zij zelf de weg naar de voltrekking van die omwenteling. Het proletariaat maakt zich meester van de staatsmacht en maakt de productiemiddelen allereerst tot staatseigendom. Maar daarmee heft het zichzelf als proletariaat op, en ook alle klassenverschillen en klassentegenstellingen, en daarmee ook de staat als staat.

Engels heeft het hier over de rol van het proletariaat in de omwenteling van de burgerlijke maatschappij (en van het kapitalisme waarop die gebaseerd is) naar de nieuwe maatschappij, het communisme, waar de klassen en klassenverschillen niet meer zullen bestaan. Hierbij zegt Engels NIETS over “een overgangsperiode’, niets over het socialisme. Dat is ook logisch want het socialisme is op zich geen maatschappijvorm ….
Stalin heeft het ALLEEN maar over het socialisme, als nieuwe maatschappijvorm en spreekt niet over het communisme als die nieuwe maatschappijvorm. Zo wordt onzorgvuldigheid uiteindelijk onjuistheid, zoals ik hierboven reeds stelde.

Stalin: Over het belang van het historisch materialisme op de werkzaamheid van de “partij van het proletariaat”:

Het is gemakkelijk te begrijpen, welk een ontzaglijk grote betekenis de verbreiding van de stellingen van het filosofische materialisme op de studie van het maatschappelijk leven, de studie van de geschiedenis der maatschappij heeft — welk een ontzaglijk grote betekenis de toepassing van deze stellingen op de geschiedenis van de maatschappij, op de praktische werkzaamheid van de partij van het proletariaat heeft. Als de samenhang van de natuurverschijnselen en hun wederzijdse afhankelijkheid een wetmatigheid van de ontwikkeling der natuur zijn, dan vloeit hieruit voort dat de samenhang en de wederzijdse afhankelijkheid van de verschijnselen van het maatschappelijk leven eveneens geen toevalligheid, maar een wetmatigheid van de ontwikkeling der maatschappij zijn. Het maatschappelijk leven, de geschiedenis van de maatschappij is dus niet meer een opeenhoping van “toevalligheden”, want de geschiedenis van de maatschappij wordt tot een wetmatige ontwikkeling van de maatschappij en het onderzoek van de geschiedenis der maatschappij wordt tot een wetenschap. De praktische werkzaamheid van de partij van het proletariaat moet dus berusten niet op de vrome wensen van “uitblinkende persoonlijkheden”, niet op de eisen van “het verstand”, de “algemene moraal” etc., maar op de wetmatigheden van de ontwikkeling der maatschappij, op het bestuderen van deze wetmatigheden. Verder, als wij de wereld kunnen kennen en onze kennis van de wetten der ontwikkeling van de natuur betrouwbare kennis is, die de betekenis van objectieve waarheid heeft, dan volgt hieruit, dat het maatschappelijke leven, de ontwikkeling van de maatschappij, eveneens kunnen worden gekend en dat de gegevens van de wetenschap over de wetten van de ontwikkeling van de maatschappij betrouwbare gegevens zijn, die de betekenis van objectieve waarheid hebben.
De wetenschap van de geschiedenis van de maatschappij kan dus, ondanks heel de ingewikkeldheid van de verschijnselen van het maatschappelijk leven, eenzelfde exacte wetenschap worden als, laat ons zeggen, de biologie, een wetenschap, die in staat is om de wetten van de ontwikkeling der maatschappij voor praktische toepassing te gebruiken. De partij van het proletariaat moet zich in haar praktische werkzaamheid dus niet door deze of gene toevallige beweegredenen laten leiden, maar door de wetten van de ontwikkeling van de maatschappij, door de praktische gevolgtrekkingen uit deze wetten. Het socialisme wordt dus van een droom over een betere toekomst van de mensheid tot een wetenschap. De verbinding van de wetenschap en de praktische werkzaamheid, de verbinding van de theorie en de praktijk en hun eenheid moeten dus de leidster van de partij van het proletariaat worden.

Je kunt natuurlijk schijnbaar “objectief” en dus “wetenschappelijk” blijven met de “beschrijving”: “… als wij de wereld kunnen kennen en onze kennis van de wetten der ontwikkeling van de natuur betrouwbare kennis is, die de betekenis van objectieve waarheid heeft, dan volgt hieruit, dat het maatschappelijke leven, de ontwikkeling van de maatschappij, eveneens kunnen worden gekend en dat de gegevens van de wetenschap over de wetten van de ontwikkeling van de maatschappij betrouwbare gegevens zijn, die de betekenis van objectieve waarheid hebben…”, om dan, zoals Stalin doet stellig te beweren wat “….een ontzaglijk grote betekenis de toepassing van deze stellingen op de geschiedenis van de maatschappij, op de praktische werkzaamheid van de partij van het proletariaat heeft”.
Engels beklemtoont vooral dat het gaat over hoe de arbeidersklasse inzicht krijgt in haar historisch revolutionaire rol.
Maar voor Engels in “
Ontwikkeling van het socialisme, van utopie tot wetenschap” is historisch materialisme niet alleen “objectief” wetenschappelijk, maar is het ook “subjectief” gesteld vanuit het klassenstandpunt van het proletariaat. En zo heeft Stalin het wel over de taak van “de partij van het proletariaat” maar zegt niets over haar voorhoedekarakter (waar in het Communistische Manifest dàt als verschil wordt gesteld tussen de communistische partij en “andere arbeiderspartijen”….)

In “Ontwikkeling van het socialisme, van utopie tot wetenschap” wordt over “economische wetten” heel concreet geschreven. De economische/maatschappelijke wetten zijn die van de warenproductie en wareneconomie. En dan wordt de reden gegeven waarom die onafhankelijk werken boven de wil van mensen:

Bij de warenproductie, zoals die zich in de middeleeuwen had ontwikkeld, kon de vraag in het geheel niet opkomen aan wie het voortbrengsel van de arbeid moest toebehoren. De afzonderlijke producent had het in de regel uit de hem toebehorende, vaak zelf gewonnen grondstoffen, met eigen arbeidsmiddelen en niet de arbeid van zijn eigen handen of die van zijn gezin vervaardigd. Het behoefde in het geheel niet eerst door hem toegeëigend te worden, het behoorde hem geheel vanzelf toe. De eigendom van de producten berustte dus op eigen arbeid. Zelfs waar vreemde hulp gebruikt werd, bleef deze in de regel bijzaak en werd meestal behalve door loon, nog op andere wijze vergoed: de gildenleerling en -gezel werkten minder ter wille van kost en loon, dan wel ter wille van hun eigen opleiding tot meester. Daarna kwam de concentratie van de productiemiddelen in grote werkplaatsen en manufactuurbedrijven, hun verandering in feitelijk maatschappelijke productiemiddelen. Maar met de maatschappelijke productiemiddelen en producten ging men te werk alsof ze, evenals vroeger, de productiemiddelen en producten van enkelingen waren. Terwijl de bezitter van de arbeidsmiddelen zich tot dusver het product toegeëigend had omdat het in de regel zijn eigen product en vreemde arbeidshulp daarbij uitzondering was, nu ging de bezitter van de arbeidsmiddelen voort zich het product toe te eigenen, hoewel het niet meer zijn product was, maar uitsluitend het product van vreemde arbeid. Zo werden dus de thans maatschappelijk vervaardigde producten niet toegeëigend door hen, die de productiemiddelen werkelijk in beweging gebracht en de producten werkelijk voortgebracht hadden, maar door de kapitalist.
Productiemiddel en productie zijn in wezen maatschappelijk geworden. Maar zij worden aan een toeëigeningsvorm onderworpen, die de particuliere productie van de enkeling tot voorwaarde heeft, waarbij dus ieder zijn eigen product bezit en op de markt brengt. De productiewijze wordt aan deze toeëigeningsvorm onderworpen, hoewel zij de voorwaarde daartoe opheft.
1
In deze tegenstrijdigheid, die aan de nieuwe productiewijze haar kapitalistische karakter verleent, ligt het gehele conflict van de tegenwoordige tijd reeds in de kiem opgesloten. Hoe meer de nieuwe productiewijze op alle beslissende gebieden van de productie en in alle economisch beslissende landen de heersende werd en daarmee de individuele productie, op onbeduidende resten na, verdrong, des te scherper moest ook de onverenigbaarheid van maatschappelijke productie en kapitalistische toeëigening aan de dag treden.
(…)
Wij zagen dat de kapitalistische productiewijze binnendrong in een maatschappij van warenproducenten, van individuele producenten, die met elkaar in maatschappelijk verband stonden door middel van de ruil van hun producten.
Maar iedere op warenproductie berustende maatschappij heeft het eigenaardige dat daarin de producenten de heerschappij over hun eigen maatschappelijke betrekkingen hebben verloren. Ieder produceert voor zichzelf met zijn toevallige productiemiddelen en voor zijn speciale ruilbehoefte. Geen van hen weet hoeveel er van zijn artikel op de markt komt, hoeveel er in het algemeen van nodig is; geen van hen weet of er aan zijn individueel product werkelijk behoefte bestaat, of hij er zijn kosten zal uithalen, ja zelfs of het te verkopen zal zijn. Er heerst anarchie in de maatschappelijke productie. Maar de warenproductie heeft, zoals iedere andere productievorm, de haar eigen, inherente, van haar onafscheidelijke wetten; en deze wetten zetten zich door ondanks de anarchie, in en via die anarchie. Zij komen te voorschijn in de enige vorm van maatschappelijke samenhang die blijft bestaan, in de ruil, en zij doen zich aan de afzonderlijke producenten voor als de dwingende wetten van de concurrentie. Zij zijn aan deze producenten zelf aanvankelijk dus onbekend en zij moeten pas door lange ervaring langzamerhand door hen ontdekt worden. Zij zetten zich dus zonder de producenten en tegen de producenten door, als de blind werkende natuurwetten van hun productievorm. Het product beheerst de producenten. (..)
Met de uitbreiding van de warenproductie echter en vooral met het optreden van de kapitalistische productiewijze traden ook de tot dusver sluimerende wetten van de warenproductie openlijker en krachtiger in werking. De oude bindingen werden losser, de oude afscheidingen werden doorbroken, de producenten veranderden meer en meer in onafhankelijke, op zichzelf staande warenproducenten. De anarchie van de maatschappelijke productie trad aan de dag en werd steeds meer op de spits gedreven. Maar het voornaamste werktuig, waarmee de kapitalistische productiewijze deze anarchie in de maatschappelijke productie deed toenemen, was juist het tegenovergestelde van anarchie: de toenemende organisatie van de productie, als een maatschappelijke, in elk afzonderlijk productiebedrijf. Met deze hefboom maakte zij een einde aan de oude vreedzame stabiliteit. Waar zij in een tak van industrie werd ingevoerd, duldde zij geen oudere bedrijfsmethode naast zich. Waar zij zich van het handwerk meester maakte, vernietigde zij het oude handwerk. Het gebied van de arbeid werd een gebied van strijd.
(….)
Het is de drijvende kracht van de maatschappelijke anarchie van de productie, die de grote meerderheid van de mensen meer en meer tot proletariërs maakt en het zijn op hun beurt de massa’s van de proletariërs, die tenslotte aan de anarchie van de productie een einde zullen maken. Het is de drijvende kracht van de anarchie van de maatschappelijke productie, die de oneindige mogelijkheid tot vervolmaking van de machines van de grote industrie voor iedere individuele industriële kapitalist verandert in het dwingende gebod om zijn machines, op straffe van ondergang, meer en meer te vervolmaken. Maar vervolmaking van de machinerie betekent het overtollig maken van de menselijke arbeid.

De uitleg van Stalin over het historisch materialisme is eigenlijk een uitgebreide parafrase van het citaat van Marx uit “Inleiding van Bijdrage tot kritiek op de politieke economie¨. Stalin is, zoals het citaat zelf ook is, algemeen over de ontwikkeling van de maatschappijen en van de productiewijze waarop die zich baseren. Het citaat van Marx is op zichzelf en geïsoleerd, eigenlijke onduidelijk over welke maatschappijen het gaat, of het alleen gaat over historische, of ook over de nieuwe “moderne” of burgerlijke maatschappij, en of het ook over toekomstige maatschappijen NA de burgerlijke maatschappij gaat. Doordat Stalin (in tegenstelling tot Marx in het bewuste citaat) het heeft over het socialisme als resultaat van de revolutie en daarbij niets zegt over het socialisme als overgang van het kapitalisme naar het communisme, stelt Stalin eigenlijk socialisme voor als nieuwe maatschappijvorm na de burgerlijke maatschappij.
Engels heeft het over de nieuw maatschappij die ontstaat op de brokstukken van de oude maatschappij. Hij bedoelt daarmee, het communisme. Hij heeft het
niet over “de overgang” (als een periode) ZELF, tussen het kapitalisme en het communisme.

Nog een verschil tussen Engels en Stalin.
Stalin heeft het – in navolging van het citaat van Marx – het op een algemene over “
productiekrachten”.
Engels heeft het
concreet over de burgerlijke maatschappij, gebaseerd op het kapitalisme en heeft het over KLASSEN, en over het ontstaan van het proletariaat als belangrijkste, meest revolutionaire “productiekracht” in de burgerlijke maatschappij:

Het in bezit nemen van alle productiemiddelen door de maatschappij heeft, sedert de kapitalistische productiewijze in de geschiedenis is opgetreden, zowel enkelingen als gehele sekten vaak meer of minder vaag als toekomstideaal voor ogen gezweefd. Maar mogelijk, historische noodzakelijkheid kon dit eerst worden toen de feitelijke voorwaarden voor de verwezenlijking ervan aanwezig waren. Evenals iedere andere maatschappelijke vooruitgang wordt dit uitvoerbaar niet doordat men tot het inzicht komt dat het bestaan van de klassen in strijd is met de gerechtigheid, de gelijkheid enz., niet enkel door de wil om deze klassen af te schaffen, maar door bepaalde nieuwe economische voorwaarden. De splitsing van de maatschappij in een uitbuitende en een uitgebuite, een heersende en een onderdrukte klasse was een noodzakelijk gevolg van de vroegere geringe ontwikkeling van de productie. Zolang de totale maatschappelijke arbeid slechts weinig meer oplevert dan voor het nooddruftig bestaan van allen noodzakelijk is, zolang dus de arbeid de gehele of bijna de gehele tijd van de grote meerderheid van de leden van de maatschappij in beslag neemt, zo lang is deze maatschappij noodzakelijkerwijs in klassen verdeeld. Naast de uitsluitend door de arbeid in beslag genomen meerderheid vormt zich een klasse die van rechtstreeks productieve arbeid bevrijd is en die voor de gemeenschappelijke aangelegenheden van de maatschappij zorg draagt: leiding van de arbeid, staatszaken, justitie, wetenschap, kunst enz. Het is derhalve de wet van de arbeidsverdeling, die aan de klassenindeling ten grondslag ligt. Maar dit belet niet dat deze indeling in klassen met geweld en roof, met list en bedrog is doorgezet en dat de heersende klasse, eenmaal in het zadel, nooit in gebreke is gebleven om haar heerschappij op kosten van de arbeidende klasse te consolideren en de leiding over de maatschappij om te zetten in verhoogde uitbuiting van de massa’s.
Maar wanneer hierdoor de indeling in klassen een zekere historische rechtvaardiging heeft, dan heeft zij die toch slechts voor een bepaalde tijdsduur, voor bepaalde maatschappelijke verhoudingen. Zij was gebaseerd op de ontoereikendheid van de productie; zij zal worden weggevaagd door de volle ontplooiing van de moderne productiekrachten. En inderdaad heeft de afschaffing van de maatschappelijke klassen een historische ontwikkelingsgraad tot voorwaarde, waarop het bestaan niet slechts van deze of gene bepaalde heersende klasse, maar van een heersende klasse in het algemeen, dus van het klassenonderscheid zelf, een anachronisme geworden, verouderd is. Zij heeft dus een graad van ontwikkeling van de productie tot voorwaarde, waarbij de toeëigening van productiemiddelen en producten en daarmede van de politieke heerschappij, van het onderwijsmonopolie en van geestelijke leiding door een bijzondere maatschappelijke klasse niet alleen overbodig, maar ook economisch. politiek en intellectueel een hinderpaal voor de ontwikkeling is geworden. Dit punt is thans bereikt. Is het politieke en intellectuele bankroet van de bourgeoisie voor haarzelf nauwelijks meer een geheim, haar economische bankroet herhaalt zich regelmatig elke tien jaren. In iedere crisis verstikt de maatschappij onder de drukkende last van haar eigen productiekrachten en producten, die zij niet gebruiken kan, en staat zij hulpeloos tegenover de onzinnige tegenstrijdigheid dat de producenten niets te consumeren hebben om dat er gebrek aan consumenten is. De uitzettingskracht van de productiemiddelen verbreekt de banden, die de kapitalistische productiewijze haar heeft aangelegd. Haar bevrijding uit deze banden is de enige voorwaarde voor een ononderbroken, steeds sneller voortschrijdende ontwikkeling van de productiekrachten en daarmee van een praktisch onbegrensde verhoging van de productie zelf. Maar dat is niet alles. De maatschappelijke toeëigening van de productiemiddelen doet niet alleen de thans bestaande kunstmatige belemmering van de productie verdwijnen, maar ook de stellige verspilling en verwoesting van productiekrachten en producten, die tegenwoordig de onvermijdelijke begeleiders zijn van de productie en in de crises hun hoogtepunt bereiken.
Voorts maakt zij een grote hoeveelheid productiemiddelen en producten voor de gemeenschap vrij door een einde te maken aan de onzinnige weeldeverkwisting van de tegenwoordig heersende klasse en hun politieke vertegenwoordigers. De mogelijkheid om aan alle leden van de maatschappij door de maatschappelijke productie een bestaan te verzekeren, dat niet alleen materieel volkomen toereikend is en van dag tot dag rijker wordt, maar dat hun ook de volledige vrije ontwikkeling en werkzaamheid van hun lichamelijke en geestelijke aanleg waarborgt — deze mogelijkheid bestaat nu voor de eerste maal, maar zij bestaat.
2
Met het in bezit nemen van de productiemiddelen door de maatschappij is de warenproductie afgeschaft en daarmee de heerschappij van het product over de producenten. De anarchie in de maatschappelijke productie wordt vervangen door planmatige, bewuste organisatie.

In de laatste zin wordt gesproken over “overgang” van kapitalisme naar communisme. Het is duidelijk dat het afschaffen van de warenproductie (en dus de waren-economie) hoort bij het “opruimen van de erfenissen van een vorige maatschappijvorm” Dus de warenproductie en de wareneconomie moet onder het socialisme verdwijnen, zodat het niet meer bestaat onder het communisme.

Stalin is heel vaag over wat er in “Over de Ontwikkeling van het Socialisme, van Utopie tot Wetenschap” heel duidelijk, concreet en scherp geformuleerd wordt. Over verdwijnen van warenproductie en wareneconomie zeg hij niets:

Ontstaan op de grondslag van de nieuwe taken, die door de ontwikkeling van het materiële leven van de maatschappij gesteld zijn, banen de nieuwe maatschappelijke ideeën en theorieën zich een weg, worden zij het bezit van de volksmassa’s, mobiliseren zij hen, organiseren zij hen tegen de aflevende krachten in de maatschappij en vergemakkelijken zij zo het ten val brengen van de aflevende krachten in de maatschappij, die de ontwikkeling van het materiële leven van de maatschappij remmen. Zo werken de maatschappelijke ideeën, theorieën, politieke instellingen, die op de grondslag van de rijp geworden taak van de ontwikkeling van het materiële leven der maatschappij, van de ontwikkeling van het maatschappelijke zijn, zijn ontstaan, daarna zelf op het maatschappelijke zijn, op het materiële leven van de maatschappij in en scheppen zij de noodzakelijke voorwaarden om de rijp geworden taak van het materiële leven van de maatschappij volledig te vervullen en haar verdere ontwikkeling mogelijk te maken. In verband hiermee zegt Marx:
De theorie wordt tot materiële macht, zodra zij zich van de massa’s meester maakt.”
(
Verzamelde Werken, Eerste Afdeling, Ter kritiek op de rechtsfilosofie van Hegel, blz. 614, Duits).
Teneinde dus de mogelijkheid te hebben om op de verhoudingen van het materiële leven van de maatschappij in te werken en hun ontwikkeling en verbetering te verhaasten, moet de partij van het proletariaat steunen op een maatschappelijke theorie, op een maatschappelijke idee, die de ontwikkelingenbehoeften van het materiële leven van de maatschappij op de juiste wijze weerspiegelt en die derhalve in staat is, de brede massa’s van het volk in beweging te brengen, hen te mobiliseren en uit hun midden het grote leger van de proletarische partij te organiseren, dat bereid is om de reactionaire krachten te verslaan en de weg te banen voor de vooruitstrevende krachten van de maatschappij. (..)
Zo lost het historische materialisme het vraagstuk van de verhouding tussen het maatschappelijke zijn en het maatschappelijke bewustzijn, tussen de ontwikkelingsvoorwaarden van het materiële leven en die van het geestelijke leven van de maatschappij op. Er blijft slechts een vraag ter verklaring over: wat moet men uit het gezichtspunt van het historische materialisme verstaan onder de “voorwaarden van het materiële leven van de maatschappij”, die in de laatste instantie de gedaante van de maatschappij, haar ideeën, opvattingen, politieke instellingen enz. bepalen?

Over het klassenkarakter van elke maatschappij is Stalin vaag en algemeen:

De geschiedenis van de maatschappelijke ontwikkeling is dus tevens de geschiedenis van de voortbrengen, van de materiële goederen zelf, de geschiedenis van de werkende massa’s, die de fundamentele krachten van het productieproces zijn en die de productie van de materiële goederen, die voor het bestaan van de maatschappij noodzakelijk zijn, verwezenlijken. De historische wetenschap kan dus, indien zij werkelijk een wetenschap wil zijn, de geschiedenis van de maatschappelijke ontwikkeling niet langer terugbrengen tot de handelingen van koningen en veldheren, tot de daden van “veroveraars” en “onderwerpers” van staten, maar moet zich in de eerste plaats bezighouden met de geschiedenis van de voortbrengers der materiële goederen, met de geschiedenis van de werkende massa’s, met de geschiedenis van de volken.
De sleutel tot het onderzoek van de wetten der geschiedenis voor de maatschappij moet men dus niet zoeken in de hoofden van de mensen, niet in de opvattingen en ideeën van de maatschappij, maar in de productiewijze, die in iedere gegeven historische periode door de maatschappij in praktijk wordt gebracht, — in de economie van de maatschappij. De eerste taak van de historische wetenschap is dus het onderzoeken en blootleggen van de wetten der productie, van de wetten der productiekrachten en van de productieverhoudingen, van de wetten der economische ontwikkeling van de maatschappij. De partij van het proletariaat moet dus, indien zij een werkelijke partij wil zijn, in de eerste plaats de kennis van de ontwikkelingswetten der productie beheersen, de kennis van de wetten der economische ontwikkeling van de maatschappij. Om zich niet te vergissen in de politiek, moet dus de partij van het proletariaat, zowel in de opbouw van haar programma als ook in haar praktische werkzaamheid, in de eerste plaats uitgaan van de ontwikkelingswetten der productie, van de wetten van de economische ontwikkeling der maatschappij.
De tweede bijzonderheid van de productie bestaat hierin, dat haar veranderingen en ontwikkeling steeds beginnen met de veranderingen en de ontwikkeling van de productiekrachten, in de eerste plaats met de veranderingen en de ontwikkeling van de productiewerktuigen. De productiekrachten zijn dus het beweeglijkste en revolutionairste element van de productie. Eerst wijzigen en ontwikkelen zich de productiekrachten van de maatschappij en daarna, afhankelijk van deze wijzigingen en in overeenstemming hiermee, wijzigen zich de productieverhoudingen van de mensen, de economische verhoudingen van de mensen.

Daar Stalin, in navolging van het citaat van Marx, vooral in algemene formuleringen spreekt over maatschappijen en hun ontwikkeling, spreekt hij niet over de voor-burgerlijke maatschappij (de feodale maatschappij) en de daaruit ontstane burgerlijke maatschappij. En dus zegt hij niets over het ontstaan van WAREN-productie en van WAREN-economie. Daar in de waren-productie en de wareneconomie ( door de wijze waar zij historisch op ontwikkeld zijn, - zie Engels hierover) wetmatigheden bestaan, onafhankelijk van de menselijke wil, is … “ De partij van het proletariaat moet dus, indien zij een werkelijke partij wil zijn, in de eerste plaats de kennis van de ontwikkelingswetten der productie beheersen, de kennis van de wetten der economische ontwikkeling van de maatschappij. Om zich niet te vergissen in de politiek, moet dus de partij van het proletariaat, zowel in de opbouw van haar programma als ook in haar praktische werkzaamheid, in de eerste plaats uitgaan van de ontwikkelingswetten der productie, van de wetten van de economische ontwikkeling der maatschappij”, … een vage intentieverklaring waarvan niet duidelijk of die alleen betrekking heeft op de opdracht voor de “partij van het proletariaat” in de burgerlijke maatschappij, of ook voor in de daaropvolgende maatschappij (waar Stalin het dan heeft over het socialisme) en in hoeverre dat daar dan (nog) warenproductie en wareneconomie zou bestaan ….
We zullen later zien, hoe deze “onduidelijke” (opportunistische) formulering, gebruikt wordt voor de ontwikkeling van …. revisionisme.
In zijn hele uitleg heeft hij het niet over klassen of over klassenstrijd, waardoor hij komt tot een concept van “partij” die niet, IN DE EERSTE PLAATS, de werkende klasse mobiliseert en de voorhoede van de arbeidersklasse organiseert.

Engels heeft het in “Over de Ontwikkeling van het Socialisme, van Utopie tot Wetenschap” heel duidelijk over de historische rol van het proletariaat (en daarmee dus ook over de taak van de partij van het proletariaat – zoals dat trouwens wordt geformuleerd in Het Communistisch Manifest):

Proletarische revolutie: oplossing van de tegenstrijdigheden: Het proletariaat maakt zich meester van de openbare macht en verandert met behulp van die macht de maatschappelijke productiemiddelen, die aan de handen van de bourgeoisie ontglippen, in openbare eigendom. Door deze daad bevrijdt het de productiemiddelen van de eigenschap als kapitaal, die zij tot dusverre hadden, en geeft het aan hun maatschappelijke karakter de volle vrijheid om zich te ontplooien. Een maatschappelijke productie naar een vooraf vastgesteld plan wordt nu mogelijk. De ontwikkeling van de productie maakt het voortbestaan van verschillende maatschappelijke klassen tot een anachronisme. Naarmate de anarchie van de maatschappelijke productie verdwijnt, slaapt ook de politieke autoriteit van de staat in. De mensen, eindelijk meesters van hun eigen wijze van vermaatschappelijking, worden daarmee tegelijk meesters van de natuur, meesters van zichzelf — vrij.
Deze wereldbevrijdende daad te volbrengen is de historische roeping van het moderne proletariaat. Haar historische voorwaarden en daarmee haar natuur zelf te doorgronden en zo aan de tot actie geroepen, thans onderdrukte klasse de voorwaarden en de aard van haar eigen actie tot bewustzijn te brengen, dat is de taak van de theoretische uitdrukking van de proletarische beweging, van het wetenschappelijke socialisme.

Over het opportunisme zoals dat hier in “Dialectisch en Historisch Materialisme” geformuleerd staat

Stalin besluit zijn boekje met:

Ziehier de geniale formulering van het wezen van het historisch materialisme, door Marx in het jaar 1859 gegeven in het historische “Voorwoord” bij zijn beroemde boek Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie:
In de maatschappelijke productie van hun leven begeven de mensen zich in bepaalde, noodzakelijke, van hun wil onafhankelijke verhoudingen, productieverhoudingen, die aan een bepaalde trap van ontwikkeling van hun materiële productiekrachten beantwoorden. Het geheel van deze productieverhoudingen vormt de economische structuur van de maatschappij, de reële grondslag, waarop zich een juridische en politieke bovenbouw verheft en waaraan bepaalde maatschappelijke bewustzijnsvormen beantwoorden. De productie van het materiële leven bepaalt het sociale, politieke en geestelijke levensproces in het algemeen.
Het is niet het bewustzijn van de mensen, dat hun zijn, maar omgekeerd hun maatschappelijk zijn, dat hun bewustzijn bepaalt. Op een bepaalde trap van hun ontwikkeling geraken de materiële productiekrachten van de maatschappij in tegenspraak tot de aanwezige productieverhoudingen, of wat slechts een juridische uitdrukking daarvoor is, tot de eigendomsverhoudingen, binnen de grenzen waarvan zij zich tot nu toe hadden bewogen. Van ontwikkelingsvormen van de productiekrachten slaan deze verhoudingen om in kluisters daarvan. Dan begint er een tijdperk van sociale revolutie. Met de verandering van de economische grondslag wentelt zich de gehele reusachtige bovenbouw meer of minder snel om.
Bij het beschouwen van zulke omwentelingen moet men altijd onderscheid maken tussen de materiële, natuurwetenschappelijk nauwkeurig te constateren omwenteling in de economische productievoorwaarden en de juridische, politieke, religieuze, artistieke of filosofische, in een woord de ideologische vormen, waarin de mensen zich van dit conflict bewust worden en het uitvechten. Evenmin als men datgene, wat een persoon is, beoordeelt naar datgene, wat hij van zich zelf denkt, evenmin kan men zulk een omwentelingstijdperk naar zijn bewustzijn beoordelen; men moet veeleer dit bewustzijn verklaren uit de tegenstrijdigheden van het materiële leven, uit het bestaande conflict tussen de maatschappelijke productiekrachten en de productieverhoudingen.
Een maatschappijformatie gaat nooit ten onder voordat alle productiekrachten ontwikkeld zijn, voor welke zij ruim genoeg in en nieuwe hogere productieverhoudingen verschijnen nooit voordat de materiële bestaansvoorwaarden daarvan in de schoot van de oude maatschappij zelf zijn uitgebroed. Daardoor stelt de mensheid zich altijd slechts taken, die zij kan volbrengen, want nauwkeuriger beschouwd zal steeds blijken, dat de taak zelf alleen daar ontstaat, waar de materiële voorwaarden om haar te vervullen reeds voorhanden zijn, of zich ten minst in hun wordingsproces bevinden.”

Waarbij in “Over Dialectisch en Historisch Materialisme” Stalins uitleg over het historisch materialisme, gewoon een uitwerking, een uitgebreide parafrase is van dit citaat.

Wat valt op aan dit citaat van Marx als je dit vergelijkt met Het Communistisch Manifest en de uitleg van het historisch materialisme in “Over de Ontwikkeling van het Socialisme, van Utopie tot Wetenschap”?

De “geniale formulering” ( zoals Stalin die noem) van Marx is algemeen en staat er nergens iets over klassenmaatschappij en klassen en klassenstrijd.
In feite gaat het (heel algemeen) over de geschiedenis van opeenvolgend maatschappijen …. die loop tot op het moment dat Marx dit citaat schrijft.
Hij zegt niets over een TOEKOMSTIGE maatschappij, niets over het communisme.
Doordat Marx het heel algemeen heeft over maatschappijen heeft, die elkaar opvolgen, betekent de term “
productiekrachten” gewoon hetgeen in een bepaalde maatschappij hoort bij de productie- en distributiewijze binnen die respectievelijke maatschappij.
De INHOUD van wat “
productiekrachten” is, is dus in iedere maatschappij anders. Marx heeft het dus héél algemeen over “productiekrachten”, meer niet.
Uiteindelijk zegt Marx, in het bewuste citaat, niets concreet over de burgerlijke maatschappij zoals dat wèl gebeurt in “
Over de Ontwikkeling van Socialisme, van Utopie tot Wetenschap”...

Daar waar Engels in “Over de Ontwikkeling van het Socialisme, van Utopie tot Wetenschap” duidelijk aan geeft dat in de burgerlijke maatschappij, die gebaseerd is op het kapitalisme, de belangrijkste productiekracht de werkende klasse is.
In het ontwikkelde burgerlijke maatschappij met zijn ontwikkelde kapitalistische productieverhoudingen, komen de productiekrachten (… inderdaad de wetenschap en de technologie maar
allereerst de arbeidersklasse) tot een punt dat ze geremd worden in hun verdere ontwikkeling. Dit wordt heel concreet uitgelegd in zowel “Over de Ontwikkeling van het Socialisme, van Utopie tot Wetenschap” als in Het Communistisch Manifest.
In andere teksten van Marx en Engels (en Lenin) wordt duidelijk gemaakt wat “het socialisme” is: het is NA het breken, door de meest revolutionaire productiekrachten in de burgerlijke maatschappij, namelijk de arbeidersklasse, van de kapitalistische productieverhoudingen,
de “overgang (periode) ” naar het communisme, waar de mensen niet meer in een bepaalde productieverhouding tegenover elkaar zullen staan, want er zullen geen klassen meer zijn, … dus ook geen “productieverhoudingen”.
Maar in het bewuste citaat uit de
Inleiding van de Bijdrage tot Kritiek van de Politieke Economie, zegt Marx In feite NIETS over hoe het in het socialisme of daarna het communisme is.

MAAR: was Marx dan zelf “opportunistisch” in dit citaat van hem?

Maar is Marx dat zelf opportunistisch, door niet te spreken over klassen en niet CONCREET over de burgerlijke maatschappij….?
Nee, het zijn de “analisten” die hun”analyse” baseren op dit citaat, die opportunistisch zijn!
Zij zijn opportunistisch omdat zij dit citaat uit zijn context halen en dan ZWIJGEN over die context, omdat het hun bedoeling is ZONDER zijn context een
andere betekenis eraan te geven. Dit is een vorm van dogmatisme!

WAT is de context van dit citaat?

Dit citaat komt uit de “Inleiding van ‘Bijdrage tot de Kritiek op de Politieke Economie’3 waarin Marx schrijft over wat het boek “Bijdrage tot de Kritiek op de Politieke Economie” gaat:

Ik onderzoek het systeem van de burgerlijke economie in deze volgorde: kapitaal, grondeigendom, loonarbeid; staat, buitenlandse handel, wereldmarkt. Onder de eerste drie rubrieken onderzoek ik de economische levensvoorwaarden van de drie grote klassen, waarin de moderne burgerlijke maatschappij uiteenvalt; de samenhang tussen de drie andere rubrieken springt in het oog. Het eerste deel van het eerste boek, dat over het kapitaal handelt, bestaat uit de volgende hoofdstukken: 1. de waar; 2. het geld of de eenvoudige circulatie; 3. het kapitaal in het algemeen. De eerste twee hoofdstukken vormen de inhoud van het onderhavige deel. Het totale materiaal ligt voor mij in de vorm van monografieën, die ik met grote tussenpozen ter verheldering van eigen inzicht en niet met het oog op publicatie op papier gezet heb, en waarvan de systematische uitwerking volgens het aangegeven schema zal afhangen van uiterlijke omstandigheden.

Een algemene inleiding, die ik op papier gezet had, laat ik echter achterwege omdat mij bij nadere overweging elk vooruitlopen op resultaten die nog bewezen moeten worden storend lijkt, en de lezer die mij wil volgen de bereidheid moet hebben van het afzonderlijke naar het algemene op te stijgen. Enkele aanduidingen daarentegen over het verloop van mijn eigen politiek-economische studies lijken mij hier op hun plaats.

De algemene inleiding die een overzicht zou geven van het boek, is later gewoon toegevoegd als extra-hoofdstuk aan het boek ….
In plaats daarvan wil Marx gewoon aangeven hoe hij gekomen was tot het schrijven van dat boek …. ( en niet alleen van “
bijdragen tot de kritiek op de politieke economie” maar uiteindelijk van de drie delen van “Het kapitaal”)
En zo legt hij uit:

Het eerste werk dat ik ondernam, om de twijfels op te lossen die mij bestormden, was een kritische herziening van Hegels Rechtsfilosofie; de Inleiding daartoe verscheen in de in 1844 in Parijs gepubliceerde ‘Deutsch-Französische Jahrbücher’4. Mijn onderzoek leidde tot de conclusie, dat rechtsverhoudingen evenals staatsvormen noch uit zichzelf begrepen kunnen worden noch uit de zogenaamde universele ontwikkeling van de menselijke geest, maar dat zij veeleer wortelen in de materiële levensverhoudingen, die Hegel in navolging van de Engelsen en Fransen uit de achttiende eeuw, in hun geheel samenvat onder de term ‘burgerlijke maatschappij’; dat de anatomie van de burgerlijke maatschappij echter gezocht dient te worden in de politieke economie. De studie van deze wetenschap, die ik in Parijs begon, zette ik voort te Brussel, waarheen ik uitgeweken was tengevolge van een uitwijzingsbevel van de heer Guizot. Het algemene resultaat waartoe ik kwam en dat mij, nadat het eenmaal was verkregen, tot leidraad diende bij mijn studies, kan kort worden geformuleerd als volgt: …..

EN DAN VOLGT DE TEKST DIE ALTIJD GEBRUIKT WORDT OM TE CITEREN (OF WAARUIT SOMS ALLEEN ENKELE ZINNEN CITEERT) … of gebruikt wordt om te PARAFRAZEREN…..

Maar Marx schetst dus gewoon zijn inzichten tot waar bij gekomen was, en die voor hem de leidraad waren voor zijn “politiek-economische studies
Daar waar Stalin het heeft over “geniale formulering” van Marx , spreekt Lenin in “
Wat zijn de “volksvrienden”en hoe strijden zij tegen de Sociaaldemocraten” (1894) van de HYPOTHESE van Marx die de grondslag vormde van Het Kapitaal.
Maar NA het stuk tekst dat altijd geciteerd wordt, gaan Marx in zijn “inleiding” nog verder ( en daar heeft hij het WEL specifiek over de burgerlijke maatschappij):

De burgerlijke productieverhoudingen zijn de laatste antagonistische vorm van het maatschappelijke productieproces; antagonistisch niet in de zin van individueel antagonisme, maar van een antagonisme dat voortkomt uit de maatschappelijke levensvoorwaarden van de individuen. Maar de productiekrachten die in de schoot van de burgerlijke maatschappij tot ontwikkeling komen, scheppen tegelijk de materiële voorwaarden om dit antagonisme op te lossen. Met deze maatschappijformatie eindigt daarom de voorgeschiedenis van de menselijke maatschappij.
Friedrich Engels, met wie ik (...) een voortdurende uitwisseling van ideeën onderhield, was langs andere weg (vergelijk zijn Toestand van de arbeidende klasse in Engeland) tot hetzelfde resultaat gekomen als ik, en toen hij zich, voorjaar 1845, eveneens in Brussel vestigde besloten wij de tegenstelling die er tussen onze zienswijze en de ideologische denkwijze van de Duitse filosofie bestond, gemeenschappelijk uit te werken, (….) Dit voornemen werd in de vorm van een kritiek van de nahegeliaanse filosofie verwezenlijkt. (...) veranderde omstandigheden de publicatie verhinderden. (...) omdat wij ons hoofddoel, verheldering van eigen inzicht, hadden bereikt. Van de verspreide werken, waarin wij in die tijd onze opvattingen over verschillende kwesties aan het publiek voorlegden, noem ik slechts het door Engels en mij gezamenlijk geschreven Communistisch Manifest en een door mij gepubliceerd Discours sur le libre échange. De beslissende punten van onze denkwijze werden voor het eerst wetenschappelijk, zij het ook slechts in polemische vorm, aangegeven in mijn in 1847 gepubliceerde en tegen Proudhon gerichte geschrift, Armoede van de filosofie.(…) ….mijn economische studies, die ik pas in 1850 in Londen kon hervatten. De ontzaglijke hoeveelheid materiaal met betrekking tot de geschiedenis van de politieke economie die in het British Museum ligt opgeslagen, het gunstige standpunt dat Londen biedt voor de observatie van de burgerlijke maatschappij, en, tenslotte, het nieuwe ontwikkelingsstadium, waarin deze laatste met de ontdekking van het Californische en Australische goud leek in te treden, deden mij besluiten weer geheel van voren af aan te beginnen en het nieuwe materiaal kritisch door te werken. (…)
Deze schets van het verloop van mijn studies op het gebied van de politieke economie wil slechts aantonen, dat mijn opvattingen, hoe men daarover ook oordelen mag en hoe weinig zij ook stroken met de hen door belangen ingegeven vooroordelen van de heersende klassen, het resultaat zijn van gewetensvol en langdurig onderzoek.

Dit “resultaat van gewetensvol en langdurig onderzoek” zou uiteindelijk (NA de voorstudie in “Bijdrage tot Kritiek op de Politieke Economie”) … Het Kapitaal deel 1, 2 en 3 zijn.
Zijn studie die hij deed, dus op basis van de inzichten verwoord in de INLEIDING van “
Bijdrage tot Kritiek op de Politieke Economie”, leidden tot de formulering van wat dit CONCREET betekende voor de burgerlijke maatschappij. Het is opvallend dat DEZE tekst (zie hieronder) uit Het Kapitaal deel 1 niet gebruikt wordt om “uit te citeren” in plaats van de INLEIDING van “Bijdrage tot Kritiek op de Politieke Economie
In het citaat uit “Inleiding….” (waarin Marx het zoals gezegd slechts had over een ALGEMEEN INZICHT waartoe hij was gekomen)
maakt Marx een ALGEMENE formulering van “productiekrachten en productieverhoudingen
Door juist dit citaat van Marx (en dan nog uit een INLEIDING!), te gebruiken, LIJKT het alsof “
productiekrachten” iets zijn dat ALTIJD hetzelfde is, ongeacht in welke maatschappijvorm, en door het citaat duidelijk te begrenzen (en alle context te verzwijgen) LIJKT het erop, of SCHIJNT het zo, dat Marx dit bevestigd.
Maar door
die HELE “Inleiding” te lezen, komt men te weten dat Marx slechts een ALGEMENE SAMENVATTING formuleerde om duidelijk te maken tot welk inzicht hij was gekomen, een inzicht dat hem uiteindelijk het BOEK “Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie” deed schrijven.

In het BOEK “Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie” en later in Het Kapitaal leidde dit INZICHT dan tot het maken van de analyse van de BURGERLIJKE maatschappij, door het productiesysteem te analyseren WAAROP die burgerlijke maatschappij was gebaseerd: het kapitalisme.
Deze analyse bracht hem nu tot een
CONCRETE formulering van “productiekrachten” en “productieverhoudingen” en hoe de “productiekrachten”, de “productieverhoudingen” moeten BREKEN, omdat die hun ontwikkeling remt en tegenhoudt, hier in Het Kapitaal5:

Waarop komt de oorspronkelijke accumulatie van het kapitaal, dat wil zeggen de historische oorsprong van het kapitaal, neer? Voor zover de accumulatie niet de directe verandering van slaven en lijfeigenen in loonarbeiders, dus een zuivere vormverandering is, betekent zij slechts de onteigening van de rechtstreekse producent, dat wil zeggen de opheffing van het op eigen arbeid berustende particuliere eigendom.

Het particuliere bezit, als tegenstelling tot maatschappelijk, collectief bezit, bestaat slechts daar, waar de arbeidsmiddelen en de uiterlijke voorwaarden van de arbeid aan particulieren toebehoren. Naar gelang echter deze particulieren arbeiders of niet-arbeiders zijn, heeft ook het particuliere bezit een ander karakter. Het oneindig aantal schakeringen, die zich op het eerste gezicht aan ons voordoen, weerspiegelt slechts de overgangssituaties tussen deze beide uitersten.

Het particuliere bezit van de arbeider van zijn productiemiddelen vormt de basis van het kleinbedrijf en het kleinbedrijf is een noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikkeling van de maatschappelijke productie en voor de ontplooiing van de vrije persoonlijkheid van de arbeider zelf.

Zeker bestaat deze productiewijze ook binnen het kader van de slavernij, lijfeigenschap en andere verhoudingen van afhankelijkheid, maar zij komt slechts tot bloei, ontvouwt alleen maar haar totale energie, verovert pas de bij haar passende klassieke vorm, indien de arbeiders de particuliere bezitters zijn van de door hen zelf gehandhaafde arbeidsvoorwaarden, wanneer de boer de eigenaar is van de akker die hij bewerkt en de ambachtsman de eigenaar is van het instrument dat hij als een virtuoos bespeelt.

Deze productiewijze veronderstelt versnippering van de grond en van de andere productiemiddelen. Zoals de concentratie van de productiemiddelen, sluit zij ook de coöperatie, de arbeidsverdeling binnen hetzelfde productieproces, de maatschappelijke beheersing en regeling van de natuur en de vrije ontwikkeling van de maatschappelijke productiekrachten uit. Zij is slechts verenigbaar met de nauwe, van nature gegeven grenzen van de productie en van de gemeenschap. Haar te willen vereeuwigen komt, zoals Pecqueur terecht zegt, neer op ‘het voorschrijven van de algemene middelmatigheid’. In een bepaalde fase van de ontwikkeling brengt deze productiewijze zelf de materiële middelen voor haar eigen vernietiging voort. Vanaf dit moment komen krachten en hartstochten in de schoot der gemeenschap in beweging, die zich door haar geketend voelen. Zij moet vernietigd worden en zij wordt vernietigd. Haar vernietiging, de omzetting van individuele en versnipperde productiemiddelen in maatschappelijk geconcentreerde productiemiddelen, dus van het dwergachtige bezit van velen in het reusachtige bezit van weinigen, dus de onteigening van de grote volksmassa van hun grond, van hun bestaansmiddelen en hun arbeidsinstrumenten, deze vreselijke en moeilijke onteigening van de volksmassa vormt de voorgeschiedenis van het kapitaal. Deze onteigening omvat een reeks gewelddadige methoden, waarvan wij slechts de meest belangrijke als methoden der oorspronkelijke accumulatie van het kapitaal de revue lieten passeren. Deze onteigening van de directe producenten wordt met een niets ontziend vandalisme en onder druk van de schandelijkste, smerigste, kleinste en gemeenste hartstochten voltooid. Het door eigen arbeid verworven, om zo te zeggen op vergroeiing van de afzonderlijke, onafhankelijke arbeider met zijn arbeidsvoorwaarden gebaseerd persoonlijk eigendom, wordt verdrongen door het kapitalistische persoonlijke eigendom, dat berust op uitbuiting van vreemde, maar formeel vrije arbeid.6

Zodra dit omwentelingsproces de oude maatschappij naar diepte en omvang voldoende heeft ontwricht, zodra de arbeider proletariër is geworden en zijn arbeidsvoorwaarden zijn omgezet in kapitaal, zodra de kapitalistische productiewijze op eigen benen staat, krijgt de verdere vermaatschappelijking van de arbeid en de verdere omzetting van de grond en van de andere productie-middelen in maatschappelijk uitgebuite, dus gemeenschappelijke productiemiddelen en derhalve de verdere onteigening van de particuliere bezitters een nieuwe vorm. Wat nu nog moet worden onteigend is niet meer de arbeider die voor zichzelf werkt, maar de kapitalist die vele arbeiders uitbuit.

Deze onteigening voltrekt zich door het spel van de immanente wetten van de kapitalistische productie zelf, door de centralisatie van de kapitalen. Een enkele kapitalist vernietigt vele andere kapitalisten. Tegelijk met deze centralisatie of onteigening van vele kapitalisten door enkele kapitalisten komt de coöperatieve vorm van het arbeidsproces op steeds grotere schaal tot ontwikkeling, de bewust technische toepassing van de wetenschap, de systematische bebouwing van de grond, de verandering van de arbeidsmiddelen in arbeidsmiddelen die alleen gemeenschappelijk kunnen worden gebruikt, de besparing op alle productiemiddelen door hun gebruik als productiemiddelen van gecombineerde, maatschappelijke arbeid, het verstrikt raken van alle volkeren in het net van de wereldmarkt en daarmee het internationale karakter van het kapitalistische regime. Met het gestadig afnemend aantal kapitaalmagnaten, dat zich alle voordelen van dit omwentelingsproces toeeigent en deze monopoliseert, neemt de omvang van de ellende, de druk, de knechting, de ontaarding, de uitbuiting, maar ook de woede van de steeds groeiende en door het mechanisme van het kapitalistische proces zelf geschoolde, verenigde en georganiseerde arbeidersklasse toe. Het kapitaalmonopolie wordt een kluister van de productiewijze, die door en mét haar tot bloei is gekomen. De centralisatie van de productiemiddelen en de vermaatschappelijking van de arbeid bereiken een punt, waarop zij onverenigbaar worden met hun kapitalistisch omhulsel. Dit omhulsel wordt verbrijzeld. Het laatste uur van het kapitalistische privaatbezit heeft geslagen. De onteigenaars worden onteigend.
De uit de kapitalistische productiewijze voortvloeiende kapitalistische methode van toe-eigening, dus het kapitalistische particuliere bezit, is de eerste negatie van het individuele, op eigen arbeid gebaseerde persoonlijke eigendom. Maar de kapitalistische productie brengt met de onontkoombaarheid van een natuurproces haar eigen negatie voort. Het is de negatie van de negatie. Deze herstelt niet weer het particuliere eigendom, maar wel het individuele eigendom op basis van de verworvenheden van het kapitalistische tijdperk: de coöperatie en het gemeenschappelijk bezit van de grond en van de door de arbeid zelf geproduceerde productiemiddelen.
De verandering van het op eigen arbeid der individuen berustende, versnipperde persoonlijke eigendom in kapitalistische eigendom is natuurlijk een proces, dat veel langduriger, harder en moeilijker is dan de verandering van het in feite reeds op maatschappelijke productie gebaseerde kapitalistische eigendom in maatschappelijke eigendom. In het eerste geval ging het om de onteigening van de volksmassa door enkele usurpatoren, in het tweede geval gaat het om de onteigening van enkele usurpatoren door de volksmassa.7

In een volgende analyse zal ik het hebben over, hoe het opportunisme in "Over dialectisch en historisch materialisme” leidde tot het opportunisme in “Economisch problemen van het socialisme in de Sovjet-Unie” van Stalin.
Daarna zal ik analyseren hoe dit opportunisme is “gebruikt” door burgerlijke elementen in de CPSU en ook in de CCP om hun revisionistische lijn (=burgerlijke lijn geformuleerd in marxistisch-klinkende frasen) te ontwikkelen, en hoe dit leidde tot herstel van de burgerlijke dictatuur en het kapitalisme in de Sovjet-Unie en in de Chinese Volksrepubliek.

1 Er behoeft hier niet uiteengezet te worden dat, ook al blijft de vorm van toeëigening dezelfde, het karakter van de toeëigening door het hierboven geschilderde proces in niet geringere mate wordt gerevolutioneerd dan de productie. Of ik me mijn eigen product toeëigen of het product van anderen, dat zijn natuurlijk twee zeer verschillende soorten van toeëigening. Bovendien is de loonarbeid, waarin de hele kapitalistische productiewijze reeds in de kiem aanwezig is, heel oud; hij kwam eeuwenlang nu eens hier, dan weer daar afzonderlijk naast de slavernij voor. Maar de kiem kon zich pas tot kapitalistische productiewijze ontplooien, toen de historische voorwaarden ertoe tot stand waren gebracht.

2 Een paar cijfers mogen bij benadering een voorstelling geven van de enorme uitzettingskracht van de moderne productiemiddelen, zelfs onder de druk van het kapitalisme, Volgens de berekening van Giften[76b]beliep de totale rijkdom van Groot-Brittannië en Ierland in ronde cijfers:


1814: 2200 miljoen pond sterling = 44 miljard mark
1865: 6100 miljoen pond sterling = 122 miljard mark
1875: 8500 miljoen pond sterling = 170 miljard mark


Wat de vernietiging van productiemiddelen en producten tijdens crises betreft, werd op het tweede congres van Duitse industriëlen (Berlijn, op 21 februari 1878) het totale verlies alleen al van de Duitse ijzerindustrie bij de laatste krach op 455 miljoen mark becijferd. [76b] De hier gepubliceerde cijfers over de totale som van alle rijkdom binnen Groot-Brittannië en Ierland zijn ontnomen aan de voordracht van Robert Giffen over de accumulatie van het kapitaal in het Verenigde Koninkrijk (‘Recent accumulations of capital in the United Kingdom’), die op 15 januari 1878 werd gehouden voor de Statistical Society en in maart 1878 werd afgedrukt in het in Londen verschijnende ‘Journal of the Statistical Society’.

3https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1859/1859voorwoordbijdrage.htm, Karl Marx, Voorwoord tot de Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie - Geschreven: augustus 1858 - januari 1859. Eerste publicatie: 1859, Franz Duncker, Berlijn. Copyright/Bron: Te elfder ure nr. 17, marxisme 3, het marxistisch wetenschapsbegrip, 1974, 21ste jaargang. Vertaling: Hugues C. Boekraad. Deze versie: De Griekse woorden zijn omgezet in ons alfabet. Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, december 2004

4De ‘Deutsch-Französische Jahrbücher’ werden onder redactie van Karl Marx en Arnold Ruge in Parijs in het Duits uitgegeven. Er is maar één dubbelnummer van verschenen (februari 1844), het bevatte Karl Marx’ ‘Zur Judenfrage’ en ‘Zur kritik der Hegelschen Rechtsphilosophie. Einleitung’ (zie ‘Over godsdienst, staat en het joodse vraagstuk’, Uitgeverij Pegagus, Amsterdam 1979), voorts van Friedrich Engels ‘Umrisse zu einer Kritik der Nationalökonomie’ en ‘Die Lage Englands. “Past and Present” by Thomas Carlisle. Londen 1843’. Deze artikelen markeren de overgang van Marx en Engels naar het materialisme en communisme. Dat het tijdschrift zijn verschijning staakte, kwam vooral door principiële meningsverschillen tussen Marx en de burgerlijke radikaal Ruge.

5Karl Marx in Het Kapitaal – Een kritische beschouwing van de economische politiek. Deel I. Het productieproces van het kapitaal Hoofdstuk 24. De zogenaamde oorspronkelijke accumulatie. In punt 7. Historische strekking van de kapitalistische accumulatie

6 ‘Wij bevinden ons in een situatie, die voor de samenleving geheel nieuw is. . . wij streven ernaar ieder soort eigendom te scheiden van iedere soort arbeid.’ Sismondi, Nouveaux principes de l’économie politique, Paris, 1827, deel II, p. 434.

7 ‘De vooruitgang van de industrie, waarvan de bourgeoisie de willoze en weerloze draagster is, brengt in plaats van de isolering van de arbeiders door de concurrentie hun revolutionaire vereniging door de associatie. Met de ontwikkeling van de grootindustrie wordt dus de basis, waarop de bourgeoisie produceert en zich de producten toeeigent, onder haar voeten weggetrokken. Vóór alles produceert zij dus haar eigen doodgravers. Haar ondergang en de overwinning van het proletariaat zijn dus even onvermijdelijk. . . Van alle klassen, die vandaag tegenover de bourgeoisie staan, is alleen het proletariaat een werkelijk revolutionaire klasse. De overige klassen teren weg en gaan met de grootindustrie ten onder, het proletariaat is haar meest kenmerkende product. . .

De middenstanden, de kleine industrieel, de kleine koopman, de handwerksman, de boer — zij allen bestrijden de bourgeoisie om hun bestaan als middenstand te vrijwaren voor ondergang. . . zij zijn reactionair, zij trachten het rad van de geschiedenis terug te draaien.’ Karl Marx en F. Engels, Manifest der kommunistischen Partei, London, 1847, pp. 9, 11.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten