Om te begrijpen hoe het uiteindelijk concept van Communistische Partij is ontwikkeld is het aangeraden op het boek “De geschiedenis van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (bolchewiki)” te lezen. (Hier een pdf van een franstalige versie van dit boek)
Ik geef hier een aantal elementen van weer:
Het tsaristische Rusland heeft later dan de andere landen de weg van de kapitalistische ontwikkeling betreden. Voor de jaren ‘60 van de 19e eeuw waren er in Rusland zeer weinig fabrieken en bedrijven. Het op de lijfeigenschap berustende bedrijf van de adellijke landheren overheerste. Onder het stelsel van de lijfeigenschap kon de industrie niet echt tot ontwikkeling komen. De onvrije, horige arbeid ging gepaard met een lage productiviteit van de arbeid in de landbouw. De gehele loop van de economische ontwikkeling dreef naar de opheffing van de lijfeigenschap. De tsaristische regering, verzwakt door de militaire nederlaag tijdens de veldtocht in de Krim en verschrikt door de boeren-”oproeren” tegen de landheren, bleek genoodzaakt te zijn in 1861 de lijfeigenschap op te heffen. (...)Na de opheffing van de lijfeigenschap had in Rusland de ontwikkeling van het industriële kapitalisme, ondanks de overblijfselen van de lijfeigenschap, die deze ontwikkeling nog altijd tegenhielden, op vrij snelle wijze plaats. In 25 jaar, van 1865 tot 1890 steeg het aantal arbeiders, alleen reeds op de grote fabrieken en bedrijven en bij de spoorwegen, van 706.000 tot 1.433.000, het werd dus tweemaal zo groot. Nog sneller begon de kapitalistische grootindustrie zich in Rusland in de jaren ‘90 te ontwikkelen. Aan het einde van de jaren ‘90 was het aantal arbeiders op de grote fabrieken en bedrijven, in de mijnindustrie, bij de spoorwegen, alleen al in 50 gouvernementen van Europees Rusland, tot 2.207.000 en in geheel Rusland tot 2.792.000 gestegen. Dat was een modern industrie-proletariaat, dat radikaal verschilde van de arbeiders der fabrieken uit de periode van de lijfeigenschap en van de arbeiders van de kleine industrie, van de huisindustrie en van iedere andere nijverheid, zowel wat hun aaneengeslotenheid in grote kapitalistische ondernemingen als wat hun strijdvaardige, revolutionaire eigenschappen betrof. (...)
In diezelfde tijd begonnen op de grondslag van de groei van de arbeidersbeweging en onder de invloed van de West-Europese arbeidersbeweging de eerste Marxistische organisaties in Rusland te ontstaan. (…)
Voor het opkomen van de Marxistische groepen werd er revolutionair werk in Rusland verricht door de narondniki (“de Vrienden van het volk”), die tegenstanders van het Marxisme waren. (…)
Marx en Engels leerden, dat het industriële proletariaat de meest revolutionaire en derhalve de meest vooraanstaande klasse van de kapitalistische maatschappij is, dat allen een klasse als het proletariaat alle met het kapitalisme ontevreden krachten om zich heen kan scharen en hen naar de stormaanval op het kapitalisme voeren. Maar om de oude wereld te overwinnen en de nieuwe klassenloze maatschappij te scheppen, moet het proletariaat zijn eigen arbeiderspartij bezitten, die Marx en Engels communistische partij noemden. (…)
Met de ontwikkeling van het kapitalisme in Rusland was de arbeidersklasse een machtige voorhoede-kracht geworden, in staat tot georganiseerde revolutionaire strijd. Maar de narodniki begrepen de rol van de arbeidersklasse als voorhoede niet. De Russische narodniki meenden ten onrechte, dat niet de arbeidersklasse, maar de boeren de voornaamste revolutionaire kracht waren, dat men de macht van de tsaar en van de landheren alleen door middel van boeren-oproeren kon omverwerpen. De narodniki kenden de arbeidersklasse niet en begrepen niet dat de boeren alleen, zonder verbond met de arbeidersklasse en zonder haar leiding, het tsarisme en de landheren niet konden overwinnen. De narondniki begrepe niet dat de arbeidersklasse de meest revolutionaire en de meest vooraanstaande klasse van de maatschappij is. (…)
De narodniki belemmerden de arbeidersklasse bij het begrip van haar leidende rol in de revolutie en hielden de schepping van een zelfstandige partij van de arbeidersklasse tegen.
Hoewel de geheime organisatie van de narodniki door de tsaristische regering werd verpletterd, handhaafden zich de opvattingen der narodniki nog lange tijd onder het revolutionair gestemde intellect. De overblijfselen van de narodniki verzetten zich tegen de uitbreiding van het Marxisme in Rusland, zij stonden het organiseren van de arbeidersklasse in de weg. Daarom kon het Marxisme in Rusland alleen groeien en sterk worden in de strijd tegen het narodnikisme. (...)
In 1895 verenigde Lenin alle Marxistische arbeidersstudiekringen in Petersburg (het waren er ongeveer 20) in één “Strijdbond ter Bevrijding van de Arbeidersklasse”. Hiernee bereidde hij de oprichting van een revolutionaire Marxistische arbeiderspartij voor.
Het concept van “revolutionaire Marxistische arbeiderspartij” was voorbereid door Marx en Engels
De voorbereiding van een partij die communisten organiseert zoals Marx en Engels het formuleerde in het Manifest van de Communistische Partij:
Het naaste doel van de communisten is (..): de vorming van het proletariaat tot klasse, omverwerping van de heerschappij van de burgerij, verovering van de politieke macht door het proletariaat. De theoretische stellingen van de communisten berusten geenszins op ideeën, op principes die door een of andere wereldverbeteraar zijn uitgevonden of ontdekt. Zij zijn alleen maar de algemene uitdrukking van de feitelijke verhoudingen van een bestaande klassenstrijd, van een historische beweging die zich voor onze ogen afspeelt.
Die “voorbereiding” gaf ik weer in het artikel 26-12-2020 2 sept. 2021 PCB-CPB bestaat 100 jaar – Lenin (april 1917):”Naam van partij is Communistische Partij zoals in Manifest van Marx en Engels”.
Maar het 1e congres kon dit nog niet realiseren, één van de redenen was dat Lenin zelf niet aanwezig kon zijn …. hij was verbannen naar Siberië.
Het probleem: het marxisme als ideologische, theoretische en politiek-strategische basis van de partij, kwam onder druk te staan … doordat de ORGANISATORISCHE principes (nog) niet overeenkwamen MET een EENHEID in de partij over het marxisme als ideologische, theoretische en politiek-strategische basis
Zoals we verder in het boek “De geschiedenis van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (bolchewiki)” kunnen lezen:
Na de arrestatie van Lenin en zijn naaste medestrijders veranderde de samenstelling van de leiding van de Petersburgse “Strijdbond” aanmerkelijk. Er verschenen nieuwe mensen, die zichzelf de “jongen”en Lenin en zijn medestrijders de “ouden” noemden. Zij begonnen een verkeerde politieke lin te volgen. Zij verklaarden, dat men de arbeiders alleen tot de economische strijd tegen de ondernemers moest oproepen, wat evenwel de politieke strijd betreft – dit was de zaak van de liberale bourgeosie, aan wie de leiding van de politieke strijd moest toebehoren. Zulke mensen begon men “economisten” te noemen.
Dat was de eerste groep van het compromis, de eerste opportunistische groep in de ogen van de Marxistische organisaties in Rusland. (…)
In 1898 deden enige “Strijdbonden”, die van Petersburg, Moskou, Kiew en Jekaterinoslaw en de “Boend”de eerste poging om zich in een sociaal-democratische partij te verenigen. Met dit doel kwamen zij in Maart 1898 te Minsk op het 1ste Congres van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij van Rusland (RSDAP) bijeen. (….)
Ondanks het feit, dat het 1e Congres had plaats gehad, was de Marxistische sociaal-democratische partij in Rusland in werkelijkheid nog niet geschapen. Het Congres was er niet in geslaagd de afzonderlijke Marxistische studiekringen en organisaties te verenigen en organisatorisch met elkaar te verbinden. Er bestond nog niet één lijn in het werk van de plaatselijke organisaties, er was geen partijprogram, er waren geen partijstatuten, er bestond geen leiding van één centrale instantie uit. In verband hiermede en tengevolge van een reeks van andere oorzaken werd de ideologische verwarring in de plaatselijke organisaties groter en deze onstandigheid schiep gunstige voorwaarden voor het sterker worden van de opportunistische stroming van het “economisme” in de arbeidersbeweging. (…)
Lenin was op het 1e Congres van de RSDAP niet aanwezig geweest. Hij bevond zich in die tijd in Siberië, in ballingschap in het dorp Sjoesjensoje, waarheen de tsaristische regering hem had laten vervoeren, nadat hij lange tijd wegens de zaak van de “Strijdbond” in de Petersburgse gevangenis had gezeten. (….)
Hoewel Lenin losgescheurd was van het directe practische revolutionaire werk, wist hij toch nog enige verbindingen met de mannen van de practijk te bewaren, correspondeerde hij met hetn uit de verbanning, stelde hij vragen en gaf hij hun raad. Lenin hield zich in die tijd vooral met het vraagstuk van de “economisten” bezig. Hij begreep beter dan wie ook, dat het “economisme”de voornaamste cel was van de politiek van het compromis, van het opportunisme, dat de overwinning van het “economisme”in de arbeidersbeweging de revolutionaire beweging van het proletariaat afbreuk zou doen en een nederlaag van het Marxisme zou betekenen. (….)
De economisten beweerden, dat de arbeiders alleen de economische strijd moesten voeren, wat de politieke strijd betreft, deze moest maar door de liberale bourgeosie worden gevoerd, aan wie de arbeiders steun moesten verlenen. Lenin beschouwde zulk een propaganda van de “economisten”als afvalligheid van het Marxisme, als de ontkenning van de noodzakelijkheid van een zelfstandige politieke partij voor de arbeidersklasse, als een poging om de arbeidersklasse tot een politiek aanhangsel van de bourgeosie te maken. (,,,)
De Russische “economisten” propageerden dezelfde opvattingen as de tegenstanders van het Marxisme in de buitenlandse sociaal-democratische partijen, de zogenaamde Bernsteinianen, dwz de aanhangers van de opportunist Bernstein. Daarom was de strijd van Lenin tegen de “economisten” tegelijkertijd een strijd tegen het internationaal opportunisme. (…)
Waren de jaren 1884 tot 1894 de periode van de overwinning op het narodnikisme en van de ideologische voorbereiding van de sociaal-democratie en de jaren 1894 – 1898 de periode van de poging – die toen nog niet slaagde – om uit de afzonderlijke Marxistische organisaties een sociaal-democratische partij te vormen, – na het jaar 1898 begon een periode van toenemende ideologische en organisatorische chaos in de partij. De overwinning van het Marxisme op het naronikisme en de revolutionaire acties van de arbeidersklasse, die hadden aangetoond dat de Marxisten gelijk hadden, versterkten de sympathie voor het Marxisme. Het Marxisme kwam in de mode. Dit leidde er toe , dat er in de Marxistische organisaties gehele massa’s van de revolutionaire jeud uit de kringen van de intellectuelen stroomden, die zwak in de theorie en onervaren in organisatorisch-politiek opzicht waren en slechts een vage, meestal onjuiste voorstelling van het Marxisme hadden, die zij uit het opportunistische geschrijf van deze “legale Marxisten”, dat de pers vulde, hadden geput. Deze omstandigheden leidde er toe dat het theoretische en politiek peil van de Marxistische organisaties lager werd en dat daarin “legale-Marxistische¨, opportunistische stemmingen werden gebracht: dit leidde tot de vergroting van de ideologische verwarring, van de politieke weifelingen en de warboel op organisatorisch gebied. De toenemende opleving in de arbeidersbeweging en de klaarblijkelijke nabijheid van de revolutie eisten de vormingvan één gecentraliseerde partij van de arbeidersklasse, in staat om de revolutionaire beweging te leiden. (…)
Er bestond in de partij een tamelijke talrijke groep van mensen, die hun eigen persorganen bezaten, “De Arbeidersgedachte”in Rusland en “De Arbeiderszaak”in het buitenland, die theoretisch de organisatorische verbrokkeling en de ideologische verwarring in de partij rechtvaardigden, daarop zelfs niet zelden een lofzang aanhieven en van mening waren, dat de taak om één gecentraliseerde politieke partij van de arbeidersklasse te scheppen, een overbodige en uitgedachte taak was. Dat waren de “economisten”en hun volgelingen.
Om de politieke partij van het proletariaat als eenheid te scheppen, was het in de eerste plaats nodig om de “economisten” te verslaan. (…)
Met het oog hierop was Lenin van mening dat men de opbouw van een politieke partij van de arbeidersklasse moest beginnen net het organiseren van een strijdvaardige politieke krant voor geheel Rusland, die propaganda en agitatie zou voeren voor de opvattingen van de revolutionaire sociaal-democratie – dat het organiseren van zulk een krant de eerste stap moest zijn bij de opbouw van de partij. (….)
Lenin was van mening, dat zulk een krant niet alleen als middel kon dienen voor de ideologische aaneensluiting van de partij, maar ook als middel om de plaatselijke organisaties organisatorisch in een partij te verenigen. Het net van agenten en correspondenten van zulk een krant, dat door de vertegenwoordigers van de plaatselijke organisaties wordt gevormd, zou dienen als het geraamte, waaromheen de partij organisatorisch zou worden bijeengebracht, Want, zei Lenin, “de krant is niet alleen een collectieve propagandist en een collectieve agitator, maar ook een collectieve organisator”. (….) Zulk een krant moest de “Iskra” zijn. (….)
Wat betreft het karakter van de te stichten partij en haar rol met betrekking tot de arbeidersklasse en de taken van de partij, meende Lenin, dat de partij de voorhoede van de arbeidersklasse, dat zij de leidende kracht van de arbeidersklasse moet zijn, die de klassenstrijd van het proletariaat verenigt en daaraan richting geeft. Het einddoel van de partij is de omverwerping van het kapitalisme en het instellen van het socialisme. Het nabijliggende doel is de omverwerping van het tsarisme en het instellen van een democratische orde. En daar de omverwerping van het kapitalisme niet mogelijk is zonder de daaraan voorafgaande omverwerping van het tsarisme, ligt de voornaamste taak van de partij op het gegeven moment hierin, om de arbeidersklasse, het gehele volk te verheffen tot de strijd tegen het tsarisme, een revolutionaire volksbeweging tegen het tsarisme te ontplooien en het tsarisme als eerste en ernstige hinderpaal op de weg naar het socialisme ten val te brengen. (…)
De “economisten” beweerden, dat de algemeen-politieke striijd teen het tsarisme de zaak van alle klassen was en in de eerste plaats de zaak van de bourgeoisie, dat deze strijd met het oog hierop niet van groot belang was voor de arbeidersklasse, want het hoofdbelang van de arbeiders was gelegen in de economische strijd tegen de ondernemers voor de verhoging van het loon, voor de verbetering van de arbeidsvoorwaarden enz. Derhalve moesten de sociaal-democraten niet de politieke strijd tegen het tsarisme, niet de omverwerping van het tsarisme als voornaamste naastbijgelegen taak stellen, maar het organiseren van de “economische strijd van de arbeiders tegen de ondernemers en de regering”, waarbij zij onder economische strijd tegen de regering de strijd voor de verbetering van de fabriekswetgeving verstonden. De “economisten” beweerden, dat men op deze wijze “aan de economische strijd zelf een politiek karakter zou kunnen verlenen”.
De "economisten" durfden zich al niet meer formeel tegen de noodzakelijkheid van de politieke partij voor de arbeidersklasse uit te spreken. Maar zij meenden, dat de partij niet de leidende kracht van de arbeidersbeweging moest zijn, dat zij zich niet moest bemoeien met de spontane beweging van de arbeidersklasse en· haar zeker niet moest leiden, maar die beweging moest volgen en bestuderen en daaruit lessen trekken.
De "economisten" beweerden verder, dat de rol van het bewuste element in de arbeidersbeweging, de organiserende en richting gevende rol van de socialistische bewustheid, van de socialistische theorie, gelijk nul of bijna gelijk nul waren, zij beweerden dat de sociaal-democratie de arbeiders niet tot het peil van het socialistisch bewustzijn moest verheffen, maar omgekeerd, dat zij zelf zich moest richten naar en afdalen tot het peil van de gemiddelde of zelfs van de meer achterlijke lagen van de arbeidersklasse; zij beweerden, dat de sociaal-democratie de arbeidersklasse niet van socialistische bewustheid moest doordringén, maar dat zij moest wachten tot de spontane beweging van de arbeidersklasse zelf met haar eigen krachten de socialistische bewustheid zou voortbrengen. Wat betreft Lenins organisatieplan voor de opbouw van de partij, zij achtten dit een soort geweldpleging op de spontane beweging.
Uit “Wat te doen?” Een aantal krachtlijnen...
Wat te doen? 1902, Lenin
Voorwoord
(….) Haar voornaamste onderwerp moest uit drie vraagstukken bestaan, die in het artikel “Waarmee te beginnen?” waren gesteld. En wel: de vraagstukken van het karakter en de voornaamste inhoud van onze politieke agitatie, van onze organisatorische taak, van het plan om tegelijkertijd en van verschillende kanten een strijdvaardige algemeen-Russische organisatie op te bouwen. (…)
Maar het oorspronkelijke voornemen om zich in de brochure tot de analyse van slechts deze drie vraagstukken te beperken en zijn opvattingen naar mogelijkheid in positieve vorm uiteen te zetten, zonder, of bijna zonder, tot polemiek zijn toevlucht te nemen, bleek om tweeërlei redenen volkomen onuitvoerbaar te zijn. Enerzijds bleek het economisme veel levenskrachtiger dan wij hadden aangenomen (wij gebruiken het woord economisme in ruime zin, zoals het in Nr. 12 van de “Iskra” (December 1901) in het artikel “Een onderhoud met de verdedigers van het economisme” werd uitgelegd, (...)
Anderzijds heeft het gebrek aan begrip van de economisten voor de praktische toepassing van onze opvattingen in de “Iskra” met alle duidelijkheid getoond, dat wij dikwijls letterlijk verschillende talen spreken, dat wij het daarom niet met elkaar eens kunnen worden, indien we niet ab ovo1beginnen; dat het noodzakelijk is een poging te doen tot een zo populair mogelijke, door uiterst talrijke en concrete voorbeelden verduidelijkte, stelselmatige “opheldering” van alle kernpunten van onze meningsverschillen met alle economisten. (…)
1. Dogmatisme en “vrijheid van kritiek” – a. Wat betekent “Vrijheid van kritiek”?
(…) …. er zich in de huidige internationale sociaaldemocratie2 twee richtingen hebben gevormd, waartussen nu eens de strijd ontbrandt en in helle vlammen oplaait, dan weer uitdooft en onder de as van plechtige “wapenstilstand-resoluties” voortglimt. Waarin de “nieuwe” richting bestaat, die “kritisch” tegenover het “oude dogmatische” marxisme staat, is met voldoende duidelijkheid door Bernstein gezegd en door Millerand getoond.
De sociaaldemocratie moest van een partij van de sociale revolutie tot een democratische partij van de sociale hervormingen worden. Deze politieke eis heeft Bernstein met een gehele batterij van tamelijk nauw overeenstemmende “nieuwe” argumenten en beschouwingen omgeven. Geloochend werd de mogelijkheid, het socialisme wetenschappelijk te funderen en zijn noodzakelijkheid en onvermijdelijkheid van het standpunt der materialistische geschiedenisopvatting te bewijzen; geloochend werd het feit van de toenemende ellende, van de proletarisering en de verscherping van de kapitalistische tegenstellingen; het begrip zelf van het “einddoel” werd onhoudbaar verklaard en de idee van dictatuur van het proletariaat onvoorwaardelijk afgewezen; geloochend werd de principiële tegenstelling tussen het liberalisme en het socialisme; geloochend de theorie van de klassenstrijd. die op een streng democratische maatschappij die naar de wil van de meerderheid wordt geregeerd niet van toepassing zou zijn, enz. De eis van de besliste wending van de revolutionaire sociaaldemocratie naar het burgerlijke sociaal-reformisme werd derhalve begeleid door de niet minder besliste wending naar de burgerlijke kritiek op alle fundamentele ideeën van het marxisme. (…)
Wie niet opzettelijk de ogen sluit, die moet wel zien, dat de nieuwe “kritische” richting in het socialisme niets anders is dan een nieuwe variëteit van het opportunisme. En wanneer men de mensen niet naar de schitterende uniform, die ze zelf hebben aangetrokken niet naar de indrukwekkende naam, die zijzelf hebben aangenomen maar naar hun daden en naar hetgeen zij in werkelijkheid propageren beoordeelt, — dan wordt het duidelijk, dat de “vrijheid van kritiek” de vrijheid voor de opportunistische richting in de sociaaldemocratie is, de vrijheid om de sociaaldemocratie tot een democratische hervormingspartij te doen worden — de vrijheid het socialisme van burgerlijke ideeën en burgerlijke elementen te doordringen. (…)
b) De nieuwe verdedigers van de “vrijheid van kritiek”
(….) Dezelfde sociaal-politieke inhoud van het tegenwoordige, internationale opportunisme verschijnt in deze of gene variëteit, overeenkomstig de nationale eigenaardigheden. In het éne land trad de groep van opportunisten sedert lang onder een bijzondere vlag Op; in het andere verachtten de opportunisten de theorie en voerden zij praktisch de politiek van de radicaal-socialisten; in het derde zijn enige leden van de revolutionaire partij naar het kamp van het opportunisme overgelopen en trachten zij hun oogmerken niet in de openlijke strijd om de beginselen en een nieuwe tactiek, maar door een geleidelijke, onmerkbare en als men het zo mag uitdrukken: straffeloze demoralisatie van hun partij te bereiken; in het vierde — passen net zulke overlopers dezelfde methoden toe in de duisternis van de politieke onvrijheid en bij een uiterst originele verhouding tussen de “legale” en de “illegale” werkzaamheid, enz. Op zich te nemen, over de vrijheid van kritiek en van het Bernsteinianisme als de voorwaarde voor de vereniging van de Russische sociaaldemocraten te spreken en daarbij niet te ontleden, waarin juist het Russische Bernsteinianisme tot uitdrukking komt en welke bijzondere vruchten het heeft gedragen, — dat betekent op zich te nemen er over te spreken om er niets over te zeggen. Trachten wij dus zelf, zij het ook in weinige woorden, te zeggen, hetgeen de “Rabotsjeje Djelo” niet wenste te zeggen (of misschien niet eens vermocht te begrijpen).
c) De kritiek in Rusland
De voornaamste eigenaardigheid van Rusland in het te onderzoeken verband bestaat hierin, dat reeds het eerste begin van de elementaire arbeidersbeweging enerzijds, van de wending der vooruitstrevende openbare mening naar het marxisme anderzijds, gekenmerkt werd door de vereniging van compleet ongelijksoortige elementen onder een gemeenschappelijke vlag en voor de strijd tegen de gemeenschappelijke vijand (tegen de verouderde sociaal-politieke wereldbeschouwing3). Wij spreken over de wittebroodsweken van het “legale marxisme”. Dit was in het algemeen een buitengewoon origineel verschijnsel, aan welks mogelijkheid in de jaren ’80 en in het begin van de jaren ’90 zelfs niemand zou hebben geloofd. (….)
In de tegenwoordige tijd kan men over deze periode rustig spreken als over het verleden. Het is voor niemand een geheim, dat de kortstondige bloei van het marxisme aan de oppervlakte van onze literatuur door het bondgenootschap van de uiterste radicalen met zeer gematigde mensen werd te voorschijn geroepen. In het wezen van de zaak waren de laatstgenoemden burgerlijke democraten en deze gevolgtrekking (die door hun verdere “kritische” ontwikkeling volkomen werd bevestigd) drong zich reeds aan menigeen op in een tijd, toen het bondgenootschap nog onaangetast was.4 (…)
De vereniging met de legale marxisten nu, was in haar soort het eerste, werkelijk politieke bondgenootschap van de Russische sociaaldemocratie. Dank zij dit bondgenootschap werd er een verbazend snelle overwinning op de narodniki- richting en een geweldig sterke verbreiding van de ideeën van het marxisme (zij het dan ook in gevulgariseerde vorm) bereikt. Daarbij werd het bondgenootschap niet geheel zonder “voorwaarden” gesloten. Het bewijs: de in 1895 door de censuur verbrande marxistische opstellenbundel: “Materiaal tot het vraagstuk van de economische ontwikkeling van Rusland”. Zou men de literaire overeenkomst met de legale marxisten met een politiek bondgenootschap kunnen vergelijken, — dit boek kan men met een politiek verdrag vergelijken.
De breuk is natuurlijk niet ontstaan omdat de “bondgenoten” burgerlijke democraten bleken te zijn. Integendeel, de vertegenwoordigers van deze richting zijn natuurlijke en gewenste bondgenoten van de sociaal- democratie, voor zover het gaat om haar democratische taak, die door de huidige toestand van Rusland op de voorgrond wordt gedrongen. Maar de noodzakelijke voorwaarde voor zulk een bondgenootschap is de volledige mogelijkheid voor de socialisten, om voor de arbeiders- klasse de vijandige tegenstrijdigheid van haar belangen en die van de bourgeoisie bloot te legen. Het Bernsteinianisme echter en de kritische richting waartoe de meerderheid van de legale marxisten zich met één slag richtte, vernietigden deze mogelijkheid en demoraliseerden het socialistisch bewustzijn door het marxisme te vervlakken de theorie van het afstompen der sociale tegenstellingen te prediken, de idee van de sociale revolutie en de dictatuur van het proletariaat tot onzin te verklaren, de arbeidersbeweging en de klassenstrijd tot een eng “trade-unionisme” en tot de “realistische” strijd voor kleine, geleidelijke hervormingen te beperken. Dit was volkomen van dezelfde kracht als het ontkennen van het recht op zelfstandigheid en bijgevolg van het bestaansrecht van het socialisme van de kant der burgerlijke democratie; dit betekende in de praktijk het streven, om de opkomende arbeidersbeweging tot een aanhangsel van de liberalen te maken. Natuurlijk was onder zulke omstandigheden de breuk noodzakelijk. Maar de “originele” bijzonderheid van Rusland kwam hierin tot uiting, dat deze breuk eenvoudig bestond in het verwijderen van de sociaaldemocraten uit de voor allen toegankelijke en wijd verspreide “legale” literatuur. Daarin verschansten zich de “gewezen marxisten”, die zich ,”in het teken der kritiek” plaatsten en bijna zoiets als een monopolie kregen om het marxisme “af te maken”. De wachtwoorden: “tegen de orthodoxie” en “leve de vrijheid van kritiek” (die thans door de “Rabotsjeje Djelo” worden herhaald) werden plotseling tot modewoorden en dat zelfs de censoren en de gendarmes deze mode niet konden weerstaan, — dat is te zien uit zulke feiten als het verschijnen van drie Russische uitgaven van het boek van de beroemde (herostratisch beroemde) Bernstein, of het aanbevelen van de boeken van Bernstein, van de heer Prokopovitsj e.a., door Zoebatov. (“Iskra”, nr. 10). Op de sociaaldemocraten rustte nu de op zichzelf zware en door zuiver uiterlijke beletselen nog ongelooflijk bemoeilijkte taak de nieuwe stroming te bestrijden. Deze stroming beperkte zich echter niet tot het gebied van de literatuur. De wending naar de “kritiek” werd begeleid en bevorderd door het feit, dat de practici sociaaldemocraten tot het “economisme” werden aangetrokken. (…)
d) Engels over de betekenis van de theoretische strijd
(…) Het voorbeeld van de Russische sociaaldemocraten illustreert bijzonder aanschouwelijk het algemeen-Europese verschijnsel (dat ook door de Duitse marxisten reeds lang geleden is vastgesteld), dat de beruchte “vrijheid van kritiek” niet het vervangen van de ene theorie door de andere betekent, maar het vrij zijn van elke afgeronde en doordachte theorie, dat ze eclecticisme en beginselloosheid betekent. Wie enigermate met de feitelijke toestand van onze beweging bekend is moet wel zien, dat de ruime verbreiding van het marxisme door een zekere verlaging van het theoretische peil begeleid werd. Er sloten zich bij de beweging, ter wille van haar praktische betekenis en haar praktische successen, niet weinige mensen aan, die zeer weinig, of zelfs helemaal niet theoretisch waren voorbereid. Naar aanleiding hiervan kan men oordelen, welk een gebrek aan tact de “Rabotsjeje Djelo” aan de dag legt, als zij met een triomfantelijk gezicht de uitspraak van Marx aanhaalt: “elke stap van de werkelijke beweging is belangrijker dan een dozijn programma’s”. Deze woorden te herhalen in een tijdperk van theoretische verwarring -, dat is precies hetzelfde als schreeuwen: “kalm aan dan breekt het lijntje niet”, bij het zien van een begrafenisstoet. Bovendien zijn deze woorden van Marx ontleend aan zijn brief over het programma van Gotha, waarin hij het dulden van eclecticisme bij het formuleren van principes scherp veroordeelt: — indien ge u al moet verenigen, — schreef Marx aan de leiders van de partij, — sluit dan een overeenkomst ter wille van het bevredigen van de praktische doeleinden van de beweging, maar laat geen gesjacher met principes toe, — doet geen theoretische “concessies”. Ziehier wat de gedachte van Marx was; maar bij ons vindt men mensen, die in zijn naam de betekenis van de theorie trachten te verzwakken!
Zonder revolutionaire theorie kan er geen revolutionaire beweging bestaan. Men kan op deze gedachte in een tijd, waarin de mode van het preken van opportunisme hand in hand gaat met de geestdrift voor de engste vormen van de praktische actie, niet genoeg de nadruk leggen. (…)
2. Elementaire beweging van de massa’s en doelbewustheid van de sociaaldemocratie – a. Het begin van de elementaire opgang
In het voorgaande hoofdstuk wezen wij reeds op de algemene geestdrift voor de theorie van het marxisme bij de Russische beschaafde jeugd in het midden der jaren ‘90. Een even algemeen karakter namen omstreeks diezelfde tijd de arbeidersstakingen aan, na de beroemde Petersburgse industrieoorlog van het jaar 1896. Hun uitbreiding over geheel Rusland getuigde klaarblijkelijk van de diepte der zich opnieuw verheffende volksbeweging en, wanneer men al over het “elementaire in de beweging” spreekt, dan moet men natuurlijk juist deze stakingsbeweging in de eerste plaats als elementair erkennen. Maar nu zijn er verschillende soorten van elementaire beweging. Stakingen kwamen in Rusland ook in de jaren ‘70 en ‘60 voor (en zelfs in de eerste helft van de 19e eeuw), zij werden door een “elementaire” vernietiging van machines, enz. begeleid, Vergeleken hij deze “oproeren” kan men de stakingen van de jaren ‘90 zelfs “doelbewust” noemen, — van zo grote betekenis was — de stap vooruit, die de arbeidersbeweging in deze tijd had gedaan. Dit toont ons, dat het “elementaire” eigenlijk niets anders is dan de kiemvorm van de doelbewustheid. Ook de primitieve oproeren brachten een zeker ontwaken van het bewustzijn tot uitdrukking: de arbeiders verloren het uit het verleden overgeleverde geloof in de onwankelbaarheid van de hen onderdrukkende orde; zij begonnen de noodzakelijkheid van collectief verzet — zo niet te begrijpen, dan toch te gevoelen en braken op besliste wijze met de slaafse onderworpenheid jegens de overheid. Maar dit was toch veeleer een uitbarsting van wanhoop en wraak dan van strijd. De stakingen van de jaren ‘90 tonen ons veel meer tekenen van ontwakend bewustzijn: — er werden bepaalde eisen gesteld, er werd van te voren over1egd, welk ogenblik het gunstigst was, — bekende gevallen en voorbeelden in andere plaatsen werden besproken, enz. Waren de oproeren eenvoudig een verzet van onderdrukte mensen, — de stelselmatige stakingen brachten reeds de kiemen van de klassenstrijd tot uitdrukking, maar toch slechts de kiemen. Op zich zelf beschouwd waren deze stakingen een trade-unionistische, maar nog geen sociaaldemocratische strijd; zij kenmerkten het ontwaken van het antagonisme tussen arbeiders en ondernemers, maar de arbeiders hadden nog niet — en konden nog niet het bewustzijn hebben van de onverzoenlijke tegengesteldheid van hun belangen aan de gehele huidige politieke en sociale structuur, d.w.z. het sociaaldemocratische bewustzijn. In deze zin bleven de stakingen van de jaren 90, ondanks de geweldige vooruitgang vergeleken bij de “oproeren”, een zuiver elementaire beweging.
Wij zeiden, dat het sociaaldemocratische bewustzijn bij de arbeiders ook nog niet kon bestaan. Dit kon hun slechts van buitenaf worden bijgebracht. De geschiedenis van alle landen getuigt, dat de arbeidersklasse uit eigen krachten uitsluitend een trade-unionistisch bewustzijn kan uitwerken, d.w.z. de overtuiging van de noodzakelijkheid zich in bonden te verenigen, strijd tegen de ondernemers te voeren, van de regering het afkondigen van deze of gene voor de arbeiders noodzakelijke wetten verkrijgen, enz.5 De leer van het socialisme echter ontstond uit de filosofische, historische en economische theorieën, die door de beschaafde vertegenwoordigers van de bezittende klassen, het intellect, waren tot stand gebracht. Ook de stichters van het moderne, wetenschappelijke socialisme, Marx en Engels, behoorden zelf naar hun maatschappelijke positie tot het burgerlijk intellect.
(…) … het buitengewoon belangrijk vast te stellen, dat een deel (misschien zelfs de meerderheid) van de in de jaren 1895-1898 werkende sociaaldemocraten het toen reeds, bij het eerste begin van de “elementaire” beweging, volkomen terecht mogelijk achtte met een zeer omvangrijk programma en een brede strijdtactiek op te treden6 Het niet voorbereid zijn van de meeste revolutionairen kon, daar dit een volkomen natuurlijk verschijnsel was, generlei bijzondere vrees verwekken. Werd eenmaal de taak juist gesteld, was eenmaal de energie voor een herhaald pogen om deze taak te vervullen aanwezig, dan konden tijdelijke mislukkingen maar ten halve een euvel zijn. Revolutionaire ervaring en organisatorische handigheid zijn aan te leren. Wanneer slechts de wens er is om zich de vereiste hoedanigheden eigen te maken! Wanneer slechts het bewustzijn van de tekortkomingen aanwezig is, heeft dat voor de revolutionaire zaak reeds meer betekenis dan halve beterschap!
Maar het halve euvel werd tot een ware ramp, toen dit bewustzijn (en het was bij de mannen van de bovengenoemde groepen zeer sterk) begon te verdwijnen, — toen er mensen verschenen, — en zelfs sociaaldemocratische organen, die bereid waren om uit dit gebrek een deugd te maken, — die hun blinde verafgoding en aanbidding van de elementaire beweging zelfs theoretisch proberen te motiveren. Thans is de tijd gekomen om een oordeel uit te spreken over deze gehele richting, welker inhoud zeer onnauwkeurig door het daarvoor te enge begrip “economisme” wordt gekarakteriseerd.
b) HET BUIGEN VOOR DE ELEMENTAIRE BEWEGING DE “RABOTSJAJA MYSL”
(…) Het ontstaan van de “Rabotsjaja Mysl’ bracht het economisme aan het daglicht (….) als wij thans naar het hoofdartikel van het eerste nummer kunnen verwijzen, ( En het loont de moeite, bij dit hoofdartikel stil te staan, — zo plastisch is daarin de gehele geest “Rabotsjaja Mysi” en het economisme in het algemeen tot uitdrukking gebracht. (….)
Woordjes van het slag, dat men niet de “room” van de arbeiders op de voorgrond moest plaatsen, maar de “gemiddelde” arbeider, de tot de massa behorende arbeider, dat “de politiek steeds gehoorzaam de economie volgt”7 enz. enz., kwamen in de mode en verkregen een onweerstaanbare invloed op de massa van de tot de beweging aangetrokken jeugd, die in de meeste gevallen slechts met brokstukken van het marxisme in zijn legale uitlegging bekend was.
Dit betekende de volledige onderdrukking van de doelbewustheid door de onderwerping aan de elementaire beweging — van de zijde van die “sociaaldemocraten”, die de “ideeën” van de heer W.W. herhaalden en van die arbeiders, die vatbaar waren voor het argument, dat een kopeke per roebel loonsverhoging meer nabij ligt en meer waard is dan ieder socialisme en iedere politiek, dat zij “de strijd moeten voeren in het weten, dat zij niet voor een-of-ander toekomstig geslacht, maar voor zichzelf en hun kinderen strijden (Hoofdartikel in nr. 1 van de Rabotsjaja Mysl). Zulke frasen waren steeds een geliefd wapen van die West-Europese bourgeois, die in hun haat tegen het socialisme zich bezig hielden (zoals bv. de Duitse “sociaal-politicus” Hirsch) met het overplanten van het Engelse trade-unionisme op de vaderlandse grond, zeggende tot de arbeiders, dat juist de “enkel-vakverenigingsstrijd”8 de strijd is voor henzelf en hun kinderen en niet voor enigerlei toekomstige geslachten of een of ander toekomstig socialisme; — en thans zijn “de W. W.’s van de Russische sociaaldemocratie” begonnen, deze burgerlijke frasen te herhalen. Het is van belang, hier op drie omstandigheden te wijzen, die ons bij de verdere analyse van de huidige meningsverschillen ten zeerste van nut zullen zijn.9
Ten eerste geschiedde de door ons aangeduide onderdrukking van de bewustheid door de onderwerping aan de elementaire beweging eveneens langs elementaire weg. Dat schijnt een woordenspel; het is evenwel — helaas! — de bittere waarheid. Het geschiedde niet in openlijke strijd tussen twee volkomen tegenover elkaar staande inzichten en de overwinning van het ene op het andere, maar doordat de gendarmes een steeds groter aantal “oude” revolutionairen wegrukten en doordat de “jonge” “W.W.’s van de Russische sociaaldemocratie” steeds sterker op de voorgrond traden. Ieder, die aan de huidige Russische beweging — ik zal niet zeggen: heeft deel genomen, maar die ook maar haar lucht heeft ingeademd, weet uitstekend, dat de zaak precies zo staat. En wanneer wij er niettemin bijzonder op aandringen, dat de lezer zich dit algemeen bekende feit volkomen duidelijk voorstelt, — wanneer wij, als het ware ter willde van de duidelijkheid, de “Rabotsjeje Djelo” in haar oudste vorm en de meningsverschillen tussen de “ouden” en de “jongen” in het begin van 1897 aanhalen, — dan doen wij dit omdat mensen, die op hun “democratisme” pochen, er op speculeren, dat het grote publiek (of de heel jonge jeugd) dit feit niet kent. Wij komen daar hieronder nog op terug. Ten tweede kunnen wij reeds bij het eerste literaire optreden van het economisme het in de hoogste mate eigenaardige en voor het begrijpen van alle meningsverschillen in de rijen van de moderne sociaaldemocratie uiterst karakteristieke verschijnsel opmerken, dat de aanhangers van de “zuiver proletarische beweging”, de pleitbezorgers voor de nauwste en “meest organische” (uitdrukking van de “Rabotsjeje Djelo”) verbinding met de proletarische strijd, — de tegenstanders van ieder niet-arbeiders-intellect (zelfs al ware het ook socialistisch intellect), gedwongen zijn ter verdediging van hun standpunt tot de argumenten van de burgerlijke “enkel-trade- unionisten” hun toevlucht te nemen. Dit toont ons, dat de “Rabotsjaja Mysl” sedert het eerste begin van haar bestaan, — zonder zichzelf daarvan bewust te zijn het program van het “Credo” verwezenlijkt. Dit bewijst (hetgeen de “Rabotsjeje Djelo” absoluut niet kan begrijpen), dat iedere buiging voor de elementaire beweging van de arbeiders, ieder omlaaghalen van de rol van het “bewuste element”; van de rol der sociaaldemocratie, tegelijkertijd — geheel onafhankelijk van het feit of hij, die dit doet, het al dan niet wenst, — de versterking van de invloed van de burgerlijke ideologie op de arbeiders betekent. Ieder, die over het “overschatten van de ideologie”10 , over het overdrijven van de rol van het bewuste element11, enz. praat, verbeeldt zich, dat de zuiver proletarische beweging uit eigen krachten een zelfstandige ideologie zal kunnen en willen uitwerken, zodra het de arbeiders gelukt, “hun lot uit de handen van hun leiders te rukken”. Maar dit is een diepgaande dwaling. Ter aanvulling van het hierboven gezegde zullen wij nog de volgende, volkomen gerechtigde en gewichtige woorden van K. Kautsky aanhalen, door hem naar aanleiding van het ontwerp van het nieuwe program der Oostenrijkse sociaaldemocratische partij gezegd:12
“Menigeen van onze revisionistische critici neemt aan, dat Marx zou hebben beweerd, dat de economische ontwikkeling en de klassenstrijd niet slechts de voorwaarden van de socialistische productie, maar ook rechtstreeks het inzicht “(door K. K. onderstreept) “in haar noodzakelijkheid zouden scheppen en dan staan de critici onmiddellijk gereed met de tegenwerping, dat het land van de hoogste kapitalistische ontwikkeling, Engeland, het meest van alle moderne landen van dit inzicht is gespeend.
Volgens de nieuwe lezing zou men kunnen aannemen, dat ook de Oostenrijkse programma-commissie het op deze wijze weerlegde, quasi-”orthodox-marxistische” standpunt deelt. Want daar wordt gezegd: “Hoe meer de ontwikke1ing van het kapitalisme het proletariaat doet aanzwellen, des te meer wordt het gedwongen en bekwaam om de strijd daartegen op te nemen. Het tot het bewustzijn van de mogelijkheid en de noodzakelijkheid van het socialisme”, enz.
In dit verband verschijnt het socialistische bewustzijn als het noodzakelijke, rechtstreekse resultaat van proletarische klassenstrijd. Dit is echter foutief. Het socialisme als leer wortelt weliswaar, evenals de klassenstrijd van het proletariaat in de huidige economische verhoudingen, ontspruit evenals deze uit de strijd tegen de massale armoede en de massale ellende die het kapitalisme voortbrengt; maar beide ontstaan naast elkaar, niet uit elkaar en onder verschillende voorwaarden, Het moderne socialistische bewustzijn kan slechts ontstaan op de grondslag van een diep wetenschappelijk inzicht. Inderdaad is de huidige economische wetenschap evenzeer een voorwaarde van de socialistische productie als bv. de huidige techniek; evenwel kan het proletariaat bij de beste wil evenmin de ene als de andere scheppen; ze ontstaan beide uit het huidige maatschappelijke proces.
De drager van de wetenschap is evenwel niet het proletariaat, maar het burgerlijke intellect” (door Kautsky onderstreept) “in enkele leden van deze laag is dan ook het socialisme ontstaan en door hen eerst aan geestelijk hoogstaande proletariërs meegedeeld die het dan in de klassenstrijd binnen dragen waar de verhoudingen het toelaten. Het socialistisch bewustzijn is dus iets, dat in de klassenstrijd is binnen gedragen, niet iets, dat oorspronkelijk daaruit is ontstaan Dienovereenkomstig zegt ook het oude Hainfelder programma13, zeer terecht, dat het tot taak van de sociaaldemocratie behoort, het proletariaat van het bewustzijn” (door K. Kautsky onderstreept) “van zijn toestand en zijn taak te vervullen. Dit ware niet noodzakelijk, indien dit bewustzijn vanzelf uit de klassenstrijd ontstond. De nieuwe lezing heeft deze zin van het oude programma overgenomen en de zoëven besproken zin er aan vastgekoppeld. Maar daardoor werd de gedachtengang volkomen uit elkaar gerukt...”
Kan er van een zelfstandige, door de arbeidersmassa’s zelf in de loop van de beweging uitgewerkte ideologie geen sprake zijn14, dan staat de kwestie slechts zo: burgerlijke of socialistische ideologie. Een tussenweg bestaat hier niet (want een “derde” ideologie heeft de mensheid niet uitgewerkt en in het algemeen kan er ook in een maatschappij, die door klassentegenstellingen uit elkaar wordt gescheurd, geen buiten of boven de klassen staande ideologie bestaan). Daarom betekent elk naar beneden halen van de socialistische ideologie, elk zich daarvan verwijderen, tevens een versterking van de burgerlijke ideologie. Men praat van elementaire beweging.
Maar de elementaire ontwikkeling van de arbeidersbeweging leidt juist tot haar onderwerping aan de burgerlijke ideologie, gaat juist volgens het programma van het “Credo”, want de elementaire arbeidersbeweging is trade-unionisme, is Nur Gewerkschaftlerei en het trade-unionisme betekent juist de ideologische knechting van arbeiders door de bourgeoisie. Daarom bestaat onze taak, de taak van de sociaaldemocratie in de strijd tegen de beperktheid van de elementaire beweging; ze bestaat daarin, de arbeidersbeweging af te brengen van dit elementaire streven van het trade-unionisme, zich onder de vleugels van de bourgeoisie te begeven, en in het aantrekken van de arbeidersbeweging tot de revolutionaire sociaaldemocratie.(…)
3. Trade-unionistische en sociaaldemocratische politiek(…)a. De politieke agitatie en de beperking daarvan door de economisten
(….)… de economische (fabrieks-) onthullingen waren en blijven ook thans een belangrijke hefboom van de economische strijd. En deze betekenis zullen zij behouden, zolang het kapitalisme bestaat, dat noodzakelijkerwijze de zelfverdediging van de arbeiders baart. In de meest vooraanstaande Europese landen kan men ook thans zien, hoe het onthullen van wantoestanden in één of ander vergeten “vak” of in een of ander godverlaten tak van de huisindustrie als uitgangspunt voor het wekken van het klassenbewustzijn, voor het begin van de vakverenigingsstrijd en de verbreiding van het socialisme dient15.
De overwegende meerderheid van de Russische sociaaldemocraten werd in de laatste tijd door dit werk, het organiseren van fabrieksonthullingen bijna geheel en al in beslag genomen. Het is voldoende, aan de “Rabotsjaja Mysl” te herinneren, om te zien in welk een mate men van dit werk was vervuld, — hoe men daarbij vergat, dat dit op zichzelf beschouwd in het wezen van de zaak nog geen sociaaldemocratische, maar slechts een trade-unionistische werkzaamheid is. De onthullingen omvatten in het wezen van de zaak slechts de betrekkingen van de arbeiders van een bepaald vak tot hun ondernemers en bereikten slechts, dat de verkopers van de arbeidskracht leerden, deze “waar” voordeliger te verkopen en de strijd tegen de kopers op de grondslag van een zuivere handelszaak te voeren. Deze onthullingen konden (indien de organisatie van de revolutionairen er een bepaald gebruik van maakte) tot het begin en tot een bestanddeel van de sociaaldemocratische actie worden; maar zij konden ook (en door het buigen voor de elementaire beweging moesten zij) tot een uitsluitende vakverenigingsstrijd en een niet sociaaldemocratische arbeidersbeweging leiden. De sociaaldemocratie leidt de strijd van de arbeidersklasse niet slechts voor gunstige voorwaarden bij de verkoop van hun arbeidskracht, maar ook voor het vernietigen van die maatschappelijke orde, die de bezitlozen dwingt zich aan de rijken te verkopen. De sociaaldemocratie vertegenwoordigt de arbeidersklasse niet slechts in haar verhouding tot een bepaalde ondernemersgroep, maar ook in haar verhouding tot alle klassen van de moderne maatschappij, tot de staat als de georganiseerde politieke macht. Hierdoor is begrijpelijk, dat de sociaaldemocraten zich niet alleen niet tot de economische strijd kunnen beperken, maar ook niet mogen toelaten, dat het organiseren van de economische onthullingen tot hun voornaamste bezigheid wordt. (….)
Welke concrete, reële zin heeft in de mond van Martynov de aan de sociaaldemocratie gestelde taak: “aan de economische strijd zelf een politiek karakter te verlenen? De economische strijd is de collectieve strijd van de arbeiders tegen de ondernemers voor gunstige voorwaarden bij de verkoop van de arbeidskracht, voor de verbetering van de arbeids- en levensvoorwaarden der arbeiders. Deze strijd is noodzakelijkerwijs een vakverenigingsstrijd, aangezien de arbeidsvoorwaarden in de verschillende vakken uiterst verschillend zijn en bijgevolg de strijd voor de verbetering van deze voorwaarden slechts volgens vakken (door de vakbonden in het Westen, door voorlopige vakverenigingen en door vlugschriften in Rusland, enz.) kan worden gevoerd. “Aan de economische strijd zelf een politiek karakter” te verlenen, dat betekent bijgevolg om dezelfde vakverenigingseisen, dezelfde door de vakverenigingen te verkrijgen verbeteringen van de arbeidsvoorwaarden door middel van “wettelijke en administratieve maatregelen” (zoals Martynov zich op blz. 43 van zijn artikel uitdrukt) te bereiken. Dit nu doen alle vakbonden van de arbeiders en hebben zij steeds gedaan. (….)
C) DE POLITIEKE ONTHULLINGEN EN DE “OPVOEDING TOT REVOLUTIONAIRE ACTIVITEIT”
(….)Een van de belangrijkste grondslagen voor de noodzakelijke uitbreiding van de politieke agitatie is evenwel het organiseren van alzijdige politieke onthullingen. Anders dan door deze onthullingen kunnen de massa’s niet tot politiek besef en revolutionaire activiteit worden opgevoed.(…)
Het bewustzijn van de arbeidersklasse kan geen waarachtig politiek bewustzijn zijn, indien de arbeiders niet hebben geleerd, op ieder en elk geval van willekeur en onderdrukking, gewelddadigheid en misbruik te reageren, onverschillig welke klassen deze gevallen ook mogen betreffen; — en daarbij moeten zij juist van sociaaldemocratisch, en niet vanuit enigerlei ander standpunt reageren. Het bewustzijn van de arbeidersmassa’s kan geen waarachtig klassenbewustzijn zijn, indien de arbeiders niet aan concrete en bovendien in ieder geval actuele politieke feiten en gebeurtenissen zullen leren, iedere van de andere klassen der maatschappij in alle verschijningsvormen van haar intellectueel, moreel en politiek leven gade te slaan, indien zij niet zullen leren, de materialistische analyse en materialistische beoordeling van alle zijden van de werkzaamheid en het leven van alle klassen, lagen en groepen van de bevolking in de praktijk toe te passen.(...)Deze alzijdige politieke onthullingen vormen de noodzakelijke en de voornaamste voorwaarden voor het opvoeden van de massa’s tot revolutionaire activiteit. (…)
E) DE ARBEIDERSKLASSE ALS VOORAANSTAAND STRIJDSTER VOOR DE DEMOCRATIE
(…)Politiek klassenbewustzijn kan de arbeider slechts van buitenaf worden bijgebracht, dat wil zeggen, buiten de economische strijd, buiten de sfeer van de betrekkingen tussen de arbeiders en de ondernemers. Het gebied, waaruit deze kennis alleen kan worden geput, is het gebied van de betrekkingen van alle klassen en lagen tot de staat en de regering, het gebied van de onderlinge betrekkingen tussen alle klassen. Daarom mag men op de vraag: — wat te doen om de arbeiders politieke kennis bij te brengen? — niet enkel en alleen het antwoord geven, waarmee zich de practici in de meeste gevallen tevreden stellen, om maar niet te spreken van de practici, die naar het economische overhellen, — namelijk het antwoord: — “tot de arbeiders gaan”. Om de arbeiders politieke kennis bij te brengen, moeten de sociaaldemocraten onder alle klassen van de bevolking gaan, moeten zij afdelingen van hun leger naar alle kanten uitzenden.
De essentie van de strijd tegen het economisme, samengevat uit “Wat te doen?” in het boek “De geschiedenis van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (bolchewiki)”
Lenin viel in de kolommen van de "Iskra" en vooral in zijn beroemd boek "Wat te doen?" deze opportunistische filosofie van de "economisten" scherp aan en liet daarvan geen steen op de andere.
1) Lenin toonde aan, dat de arbeidersklasse van de algemeen-politieke strijd tegen het tsarisme af te leiden en haar taak te beperken tot de economische strijd tegen de ondernemers en de regering en daardoor zowel de ondernemers als de regering onaangetast te laten - dat dit betekent de arbeiders tot eeuwige slavernij te veroordelen. De economische strijd van de arbeiders tegen de ondernemers en de regering is een vakverenigingsstrijd voor betere voorwaarden bij de verkoop van arbeidskracht aan de kapitalisten, maar de arbeiders willen niet alleen strijden voor betere voorwaarden bij de verkoop van hun arbeidskracht aan de kapitalisten, maar ook voor de vernietiging van het kapitalistische stelsel zelf, dat hen er toe veroordeelt hun arbeidskracht aan de kapitalisten te verkopen en zich te laten uitbuiten. De arbeiders kunnen echter de strijd tegen het kapitalisme, de strijd voor het socialisme niet ontplooien, zolang het tsarisme, de waakhond van het kapitalisme, de arbeidersbeweging in de weg staat. Derhalve bestaat de naastbijliggende taak van de partij en van de arbeidersklasse hierin, om het tsarisme uit de weg te ruimen en daardoor juist de weg voor het socialisme te banen.
2) Lenin toonde aan, dat het verheerlijken van het spontane proces van de arbeidersbeweging, het ontkennen van de leidende rol van de partij en daardoor haar rol tot die van een registrator van de gebeurtenissen te herleiden, - betekent "chwostisme"[staart-politiek, NICO] te prediken, te prediken, dat de partij tot het aanhangsel van het spontane proces moet worden, tot een passieve kracht van de beweging, alleen in staat, om het spontane proces te beschouwen en de dingen op hun beloop te laten. Zulk een propaganda te voeren betekent het op de vernietiging van de partij te doen uitlopen, d.w.z. de arbeidersklasse zonder partij te laten, d.w.z. de arbeidersklasse ongewapend te laten. Maar de arbeidersklasse ongewapend te laten, terwijl de arbeidersklasse zich gesteld ziet tegenover zulke vijanden als het met alle strijdmiddelen uitgeruste tsarisme en de op moderne wijze georganiseerde bourgeoisie, die haar eigen partij bezit, die haar strijd tegen de arbeidersklasse leidt - betekent de arbeidersklasse verraden.
3) Lenin toonde aan, dat het buigen voor het spontane in de arbeidersbeweging, het omlaaghalen van de rol van de bewustheid, van het socialistische bewustzijn, van de socialistische theorie - dat dit betekent, ten eerste de arbeiders te bespotten, die naar de bewustheid streven als naar het licht, ten tweede, de theorie in de ogen van de partij haar waarde te ontnemen, d.w.z. de waarde ontnemen aan het wapen, met behulp waarvan zij het tegenwoordige leert kennen en het toekomstige voorziet - en ten derde, ten volle en definitief naar het moeras van het opportunisme af te zakken.
"Zonder revolutionaire theorie, zei Lenin, kan er ook geen revolutionaire beweging bestaan ... Alleen zulk een partij kan in de strijd voorgaan, die zelf door de verstontwikkelde theorie geleid wordt." (Lenin, Verz. Werken, Deel II, blz. 55-56).
4) Lenin toonde aan, dat de "economisten" de arbeidersklasse bedrogen met hun bewering, dat de socialistische ideologie uit de spontane beweging van de arbeidersklasse kan ontstaan, want in werkelijkheid ontstaat de socialistische ideologie niet uit de spontane beweging, maar uit de wetenschap. De "economisten", die de noodzakelijkheid ontkenden om de socialistische bewustheid tot de arbeidersklasse te brengen, baanden daardoor de weg voor de burgerlijke ideologie, vergemakkelijkten het binnendragen, het doordringen daarvan in de arbeidersklasse - begroeven derhalve de idee van de vereniging van de arbeidersbeweging met het socialisme en hielpen de bourgeoisie .
" Iedere buiging voor het spontane in de arbeidersbeweging, zei Lenin, ieder omlaaghalen van de rol van het "bewuste element", van de rol der sociaal-democratie, betekent tegelijkertijd, geheel onafhankelijk van het feit of hij, die dit doet, het al dan niet wenst, de versterking van de invloed van de burgerlijke ideologie op de arbeiders". (Verz. Werken, Deel II, blz. 68-69).
En verder:
De kwestie staat alleen zó: burgerlijke of socialistische ideologie. Een tussenweg bestaat hier niet ... Daarom betekent elk omlaaghalen van de socialistische ideologie, ieder zich daarvan verwijderen, tevens een versterking van de burgerlijke ideologie" (Verz. Werken, Deel II, blz. 70).
5) Toen Lenin de slotsom trok uit al deze fouten van de "economisten", kwam hij tot de gevolgtrekking, dat de "economisten" geen partij van de sociale revolutie wilden hebben, die de arbeidersklasse van het kapitalisme bevrijdt, maar een partij van "sociale hervormingen", die het voortbestaan van de heerschappij van het kapitalisme veronderstelt, dat de "economisten" met het oog hierop reformisten waren, die de fundamentele belangen van het proletariaat verrieden.
6) Tenslotte toonde Lenin aan, dat het "economisme" geen toevallig verschijnsel in Rusland was, dat de "economisten" de geleiders waren van de burgerlijke invloed op de arbeidersklasse dat zij bondgenoten hadden in de West-Europese sociaal-democratische partijen in de personen van de revisionisten, de aanhangers van de opportunist Bernstein. In het Westen begon onder de sociaal-democratie de opportunistische stroming steeds sterker te worden, die onder de vlag van de "vrijheid van kritiek" op Marx, de "revisie" d.w.z. de herziening van de leer van Marx eiste (vandaar de naam "revisionisme"), die het prijs geven van de revolutie, van het socialisme, van de dictatuur van het proletariaat eiste.
Lenin toonde aan, dat de Russische "economisten" dezelfde lijn van het prijsgeven van de revolutionaire strijd, van het socialisme, van de dictatuur van het proletariaat volgden.
Dat waren de fundamentele theoretische stellingen, door Lenin in zijn boek "Wat te doen?" ontwikkeld.16”
En zo kon in 1903 het 2e Congres van de RSDAP gehouden worden. Over hoe NA dit congres er toch twee stromingen – die van het menchevisme en die van het bolchevisme – konden ontstaan, zal ik het hebben in het volgend artikel.
1Letterlijk: “van het ei af”, waarmee bedoeld wordt: van het begin af.
2A propos. In de geschiedenis van het nieuwste socialisme is het wel een op zich zelf staand en in zijn soort buitengemeen verheugend verschijnsel, dat de twist der verschillende richtingen, het socialisme voor de eerste keer buiten het nationale raam is getreden en tot een internationale strijd is geworden. In vroeger tijd bleven de twisten tussen de lassalleanen en de eisenachers, tussen de guesdisten en de possibilisten, tussen de fabiërs en de sociaaldemocraten, tussen de partij van de “Volkswil” en de sociaaldemocratie zuiver nationale twisten; zij weerspiegelden zuiver nationale bijzonderheden, speelden zich als-het-ware op verschillend vlak af. Tegenwoordig (thans is dit reeds duidelijk zichtbaar), vormen de Engelse fabiërs, de Franse ministerialisten, de Duitse bernsteinianen en de Russische critici allen één familie; zij allen prijzen elkaar, leren van elkaar en verbinden zich met elkaar tot de gemeenschappelijke strijd tegen het “dogmatische” marxisme. Misschien zal de internationale revolutionaire sociaaldemocratie in deze eerste, werkelijk internationale botsing met het socialistische opportunisme sterk genoeg worden om aan de sedert lange tijd in Europa heersende politieke reactie een einde te maken. — Noot van Lenin
3Bedoeld wordt de wereldbeschouwing van de narodniki. — Noot van de redactie
4Bedoeld is het artikel van K. Toelin [schuilnaam van Lenin] tegen Stroeve dat een samenvatting was van een referaat onder de titel: “De weerspiegeling van het marxisme in de burgerlijke literatuur”. — Noot van de redactie
5Het trade-unionisme sluit geenszins iedere soort van “politiek” uit, zoals men soms gelooft. De trade-unions hebben steeds een zekere (maar niet sociaaldemocratische) politieke agitatie en een politieke strijd gevoerd. Op het onderscheid tussen trade-unionistische en sociaaldemocratische politiek zullen wij in het volgende hoofdstuk ingaan. — Noot van Lenin
6 “De “Iskra” die afwijzend staat tegenover de actie van de sociaaldemocraten aan het einde van de jaren ’90, ziet over het hoofd, dat toenmaals de voorwaarden voor een ander werk buiten de strijd voor kleine eisen ontbraken”, — verklaren de economisten in hun “Brief aan de Russishe sociaaldemocratische organen” (“Iskra”, nr. 12). De in de tekst aangehaalde feiten bewijzen, dat deze bewering over het “ontbreken van de voorwaarden” in diametrale tegenstelling tot de waarheid staat. Niet slechts aan het einde, maar reeds in het midden van de jaren ’90 waren alle voorwaarden voor een andere actie dan de strijd voor kleine eisen aanwezig — alle voorwaarden, met uitzondering van de voldoende voorbereiding van de leiders. Maar in plaats van dit gebrek aan voorbereiding bij ons, de ideologen de leiders, openlijk te erkennen, zoeken de “economisten” alles op de “ontbrekende voorwaarden” af te wentelen, — op de invloed van de materiële verhoudingen die de weg bepalen, van welke geen ideoloog de beweging kan afleiden. Wat is dit anders dan kruipen voor de elementaire beweging, dan verliefdheid van de “ideologen” op hun eigen gebreken? — Noot van Lenin
7Uit hetzelfde hoofdartikel in het eerste nr. van de “Rabotsjaja Mysi”. Daarnaar kan men beoordelen hoe het was gesteld met de theoretische scholing van deze “W.W.’s van de Russische sociaaldemocratie”, die de grove vervlakking van het “economische materialisme” herhaalden, terwijl tegelijkertijd de marxisten in de literatuur een oorlog tegen de werkelijke heer W.W. voerden, die sedert lang wegens gelijksoortige opvattingen over de betrekking tussen politiek en economie een “specialiteit voor reactionaire zaken” werd genoemd! — Noot van Lenin
8 De Duitsers hebben zelfs een bijzondere uitdrukking: “Nur Gewerkschaftler”, waarmee de aanhangers van de “vakverenigingsstrijd zonder meer” worden gekenmerkt. — Noot van Lenin
9Wij onderstrepen het woord huidige met het oog op hen, die schijnheilig de schouders zullen ophalen en zeggen: thans kan men gemakkelijk op de “Rabotsjaja Mysi” schelden, maar dat is immers slechts een archaïsme! Mutato nomine de te fabula narratur (onder een andere naam, betreft de fabel u zelf) geven wij aan zulke moderne farizieërs ten antwoord, wier volkomen onderwerping aan de ideeën van de “Rabotsjaja Mysl” hieronder zal worden bewezen. — Noot van Lenin
10 Brief van de “economisten”, nr. 12 van de “Iskra”. — Noot van Lenin
11 “Rabotsjeje Djelo”, nr. 10 — Noot van Lenin
12 “Neue Zeit”, 1901/’02, XX, 1, nr. 3, blz. 79. Het ontwerp van de commissie waarover K. Kautsky spreekt, is door het partijcongres te Wenen (einde van het vorige jaar) in iets gewijzigde vorm aangenomen. — Noot van Lenin
13 Het eerste programma van de Oostenrijkse sociaaldemocratie, door het partijcongres te Hainfeld aangenomen. — Noot van de redactie
14 Dit betekent natuurlijk niet, dat de arbeiders niet aan het uitwerken daarvan deelnemen. Maar niet in de hoedanigheid van arbeiders nemen zij daaraan deel, maar in de hoedanigheid van theoretici van het socialisme, in de hoedanigheid van Proudhon’s en Weitling’s, m.a.w. alleen dan en in zoverre, als het hun in meerdere of mindere mate gelukt, zich het weten van hun eeuw eigen te maken en dit weten verder te ontwikkelen. Opdat dit evenwel de arbeiders veelvuldiger gelukke, moet alles worden gedaan om het peil van het bewustzijn van de arbeiders in het algemeen te verheffen; daartoe is het noodzakelijk, dat de arbeiders zich niet in een kunstmatig beperkt gebied van “literatuur voor arbeiders” opsluiten, maar dat zij in steeds hogere mate leren, de algemene literatuur te beheersen. Het zou zelfs juister zijn, in plaats van “zich niet opsluiten” te zeggen: niet opgesloten worden, omdat de arbeiders zelf alles lezen en willen lezen, wat ook voor het intellect wordt geschreven en slechts enkele intellectuelen (van de slechte soort) denken, dat het voor de arbeiders” voldoende is, hun over de fabrieksorde te vertellen en voor hen “reeds lang bekende dingen” te herkauwen. — Noot van Lenin
15 In dit hoofdstuk spreken wij slechts over de politieke strijd, over de bredere of engere opvatting daarvan. Derhalve wijzen wij slechts in het voorbijgaan, eenvoudig als op een curiositeit, op de beschuldiging van de “Rabotsjeje Djelo” aan het adres van de “Iskra”, van “overdreven terughoudendheid” ten aanzien van de economische strijd (“Twee Congressen”, blz. 27, herkauwd door Martynov in zijn brochure “Sociaaldemocratie en arbeidersklasse”.) Indien de heren aanklagers de rubriek van de economische strijd van de “Iskra” jaarlijks in Kilo’s of in vellen druks wilden afmeten (zoals zij zo gaarne doen), om ze met de overeenkomstige rubriek in de “Rabotsjeje Djelo” en in de “Rabotsjaja Mysl” te vergelijken, dan zouden zij gemakkelijk inzien, dat zij zelfs in dit opzicht ten achter blijven. Blijkbaar dwingt hen de erkenning van deze eenvoudige waarheid om hun toevlucht te nemen tot argumenten, die hun verlegenheid duidelijk laten zien. De “Iskra”, — zo schrijven zij, — “moet(!), of zij wil of niet(!) met de belangrijkste levenskwesties rekening houden, al was het ook maar(!!) door correspondenties over de arbeidersbeweging op te nemen” (“Twee Congressen”, blz. 27). Ziehier waarlijk een argument dat ons volkomen vernietigt! — Noot van Lenin
16http://marx.be/nl/content/geschiedenis-van-de-cp-bolsjewiki?doc=3_II_Mensjewiki.htm
Deze reactie is verwijderd door een blogbeheerder.
BeantwoordenVerwijderen