Het
loslaten van de Communistische Identiteit leidde bij de PVDA tot een
"sociaal-democratische", niet-revolutionaire, BURGERLIJKE
visie op "socialisme" geformuleerd in marxistisch-KLINKENDE
frasen.
Logisch
dat de militanten en kaders van de PVDA, het uiteindelijk herstel van
kapitalisme in China (dat niet anders dan in "zijn hoogste
imperialistisch stadium" kan zijn), ingezet door Deng Xiaoping
in 1978, als een "door marxisme gedreven analyse",
versterking van "het socialisme" in China zien.
De
kaders en militanten, ook zij die vanaf het begin in AMADA zaten en
mee de PVDA oprichten, op het eerste congres in 1979, hebben geen
inzicht in wat socialisme is, en hoe strijd-strategie ontwikkeld moet
worden naar revolutie toe. Logisch dat zij iets wat ze zelf niet
(meer) zien kunnen overbrengen op de werkende klasse.
24-10-11 Arcelor-Mittalen de strijd voor het socialisme, volgens de PVDA
Het
marxisme is voor hen hoogstens een opeenstapeling van citaten van
Marx waarmee ze ´ bewijzen” wat ze maar willen “bewijzen” ( of
zichzelf van overtuigen).
25-10-11 Zonder studie van Marx, géén concrete inzichten, in nog geen Honderd Dagen Van Het Socialisme!
Kaders,
zoals Kris Merckx (maar dat geldt ook voor een Boudewijn Deckers),
die in delegaties hebben gezeten nààr China, maar nooit zich de
geschiedenis van de revolutie in China en de opbouw van het
socialisme hebben bestudeerd (hetgeen een houding was bij het
grootste deel van de kaders, een politieke apathie waar Ludo Martens
hen van beschuldigde, in 1989, waardoor er totaal geen correcte
communistische inzicht was bij hen toen, om als een communistische
partij naar buiten een consequent communistisch standpunt in te
nemen) Kris Merkx kan dus geen analyse maken van de laatste
ontwikkelingen in China, alleen een beschrijving en een opsomming van
feiten. (Verderop zegt Boudewijn Deckers;”Wij (en hij
bedoeld zichzelf!) kunnen onmogelijk alle aspecten van deze
kwestie beoordelen.” … had Ludo Martens eenzelfde houding
aangenomen tegenover de historische revolutionaire ontwikkelingen in
Congo, dan had hij nooit het boek over Pierre Mulele geschreven, of
dat over Laurent Kabila ...)
13-12-12 PVDA-kaderKris Merckx: “is China NOG socialistisch?”... maar weet niet wat socialisme is!
Degene
die deze burgerlijke ideologie kon invoeren in de PVDA - geholpen door de totale dogmatische blindheid bij PVDA-militanten en -kaders
... en het wegvallen van Ludo martens - is Boudewijn Deckers.
Marxistische
Studies no. 64, november 2003, ‘“Vragen over de ontwikkeling van
het socialisme in de Chinese Volksrepubliek”, door Boudewijn
Deckers.
Een
delegatie van het Centraal Comité van de Partij van de Arbeid van
België (PVDA) was van 16 tot 25 februari 2003 in China, op
uitnodiging van de Communistische Partij van China (CPC). Boudewijn
Deckers, verantwoordelijk voor de Internationale Betrekkingen van de
PVDA, leidde de delegatie. Hij antwoordt op een enkele vaak gestelde
vragen over China.: “...(…) …. Begin
jaren ’80 vond de Chinese Communistische Partij dat een versnelde
ontwikkeling van de economie, die ze absoluut noodzakelijk achtte,
onmogelijk te rijmen viel met de strikte principes van de
collectivisering die tot dan toe heersten, ook al hadden die China
stevige fundamenten gegeven. (,,,)
Wij kunnen onmogelijk
alle aspecten van deze kwestie beoordelen. (…)
Volgens
Deng Xiaoping en andere belangrijke Chinese leiders had de CPC
etappes willen overslaan, met een snelle, grootschalige
collectivisering die niet overeenstemde met de achterlijke situatie
van de productiekrachten. De socialistische collectivisering vereist
een materiële basis, namelijk een omvangrijke industriële productie
en een gemechaniseerde landbouw.
(Er ging) (….) overdreven veel aandacht en energie naar de klassenstrijd terwijl de prioriteit onder het socialisme globaal genomen moet gaan naar de ontwikkeling van de economie. Je kunt de klassen immers niet uitschakelen binnen het kader van een achterlijke economie. Het doel van het socialisme is de mensen een steeds beter levensniveau te bezorgen. (...)
(Er ging) (….) overdreven veel aandacht en energie naar de klassenstrijd terwijl de prioriteit onder het socialisme globaal genomen moet gaan naar de ontwikkeling van de economie. Je kunt de klassen immers niet uitschakelen binnen het kader van een achterlijke economie. Het doel van het socialisme is de mensen een steeds beter levensniveau te bezorgen. (...)
Eerst
moedigde China een decollectivisering aan op het platteland. De grond
bleef wel eigendom van de staat of van de gemeenschap. De
privé-productie ontwikkelde zich snel. (...)
In 1983 besloot de CPC1 dat de hoofdtegenstelling in China lag tussen de groeiende noden van het volk en de achterstand van de productiekrachten. In 1989 lanceerde de CPC2 een politiek van hervormingen en opening op de buitenwereld. (…)
In 1983 besloot de CPC1 dat de hoofdtegenstelling in China lag tussen de groeiende noden van het volk en de achterstand van de productiekrachten. In 1989 lanceerde de CPC2 een politiek van hervormingen en opening op de buitenwereld. (…)
De
CPC lijkt ons echt wel verenigd rond de huidige hervormingspolitiek.
De verrassende resultaten zouden de meeste twijfelaars over de brug
hebben gehaald. De hervorming blijft alle aandacht krijgen, men acht
ze lang niet voltooid. (...)
Volgens de analyse van de CPC zit China vandaag in de beginfase van het socialisme en dat zal zo nog tientallen jaren duren, misschien wel tot het eind van deze eeuw. In heel deze periode moet de nadruk liggen op de ontwikkeling van de productiekrachten, want die zijn compleet achterop. (...)
Volgens de analyse van de CPC zit China vandaag in de beginfase van het socialisme en dat zal zo nog tientallen jaren duren, misschien wel tot het eind van deze eeuw. In heel deze periode moet de nadruk liggen op de ontwikkeling van de productiekrachten, want die zijn compleet achterop. (...)
De
decollectivisering van het platteland en de ontwikkeling van
privé-bedrijven ging gepaard met de oproep “Verrijk jezelf”.
Beide moesten de zin voor initiatief bevorderen en dus ook de
productie. (…)
China
heeft zich ook opengesteld voor de kapitalistische wereld. De Chinese
staat beschikt niet over het nodige kapitaal om overal een moderne
industrie te ontwikkelen. Dank zij de buitenlandse investeringen
(meestal in de vorm van joint ventures, soms volledig in buitenlandse
handen) trekt China enorm veel kapitaal aan maar ook
spitstechnologie, knowhow, enz. Zo kan het land zelf snel tal van
Chinese technici en managers opleiden. De arbeidersklasse groeit aan
en leert de meest geavanceerde technieken beheersen. Veel boeren
kunnen naar de steden verhuizen wat een goede zaak is want op het
platteland is er een enorm overschot aan arbeidskrachten. Anderzijds
openen de buitenlandse investeerders ook de buitenlandse markt voor
Chinese producten. (...)
We moeten niet vergeten hoe de kapitaalaccumulatie in de huidige hoogontwikkelde landen verlopen is. Enerzijds kende de arbeidersklasse een ongehoorde uitbuiting in de 19e eeuw (met kinderarbeid, werkdagen van 12, 16 of meer uren, soms zeven dagen op zeven). Anderzijds onderwierp de kolonisatie de volkeren van de derde wereld aan een nog wredere uitbuiting terwijl de westerse mogendheden al hun grondstoffen wegsleepten. Dat zijn de grondslagen van onze welvaart (die voor een groot deel van onze bevolking dan nog erg relatief blijft) en dat beleid houdt vandaag nog aan, zij het onder een meer geciviliseerde vorm (hoewel...). Dat is een weg die het socialistisch China natuurlijk weigert!
We moeten niet vergeten hoe de kapitaalaccumulatie in de huidige hoogontwikkelde landen verlopen is. Enerzijds kende de arbeidersklasse een ongehoorde uitbuiting in de 19e eeuw (met kinderarbeid, werkdagen van 12, 16 of meer uren, soms zeven dagen op zeven). Anderzijds onderwierp de kolonisatie de volkeren van de derde wereld aan een nog wredere uitbuiting terwijl de westerse mogendheden al hun grondstoffen wegsleepten. Dat zijn de grondslagen van onze welvaart (die voor een groot deel van onze bevolking dan nog erg relatief blijft) en dat beleid houdt vandaag nog aan, zij het onder een meer geciviliseerde vorm (hoewel...). Dat is een weg die het socialistisch China natuurlijk weigert!
China
stapte ook af van de planeconomie zoals die de eerste decennia was
toegepast. Die was zo detaillistisch dat ze juist niét tegemoet kon
komen aan de reële noden.(...) Het invoeren van een regulerende
markt en van de concurrentie om aan te sporen tot een betere en
efficiëntere productie: ook dat gebeurt volgens de idee dat er een
kapitalistische markt is en een socialistische markt.”
Boudewijn
Deckers volgt Deng kritiekloos en bevestigt zo het zogenaamd
“marxistisch” karakter van Deng’s verantwoording van zijn
beleid:
Voordat
de productieverhoudingen “mogen”/kunnen (beginnen te) veranderen,
van kapitalistisch naar communistisch, ….dus VOORDAT er een
“socialistische
collectivisering” kan/mag zijn) moet er EERST een
“omvangrijke productie en een gemechaniseerde landbouw”
zijn. …
Eerst
moet de “economie ontwikkelen” voordat de “klassen
uitgeschakeld” worden …. dus GÉÉN klassenstrijd.
Want er is een “achterlijke situatie van de productiekrachten”.
(.. en hier heeft Deng … en dus ook Boudewijn het over de
BELANGRIJKSTE “productiekrachten” … de arbeidersklasse)
De
ESSENTIE, de BASIS van de “ongehoorde uitbuiting in de 19e
eeuw” en het herstellen van kapitalistische
productieverhoudingen in China, na 1978 is hetzelfde: de
KAPITALISTISCHE uitbuiting, de toeëigening van de meerwaarde
afkomstig uit de geleverde arbeid. En onder het imperialisme (dit
geldt nu ook voor China) is het “oude” kolonialisme vervangen
door “kapitaal-export”.
De
essentie van de socialistische revolutie bestaat er uit, de
burgerlijke staat breken, de onteigenaars onteigenen en de eerste
fase van het communisme (het socialisme) vestigen. Dus het breken
van de kapitalistische productieverhoudingen … door de
arbeidersklasse (in alliantie met de – grootste deel van de –
boeren, die uiteindelijk inzien dat zij belang hebben met het
opruimen van de kapitalistische productieverhoudingen BEWIJS de
enthousiaste COLLECTIVISERING in de jaren ‘50) – die de
BELANGRIJKSTE “productiekrachten” zijn, is de essentie
van de socialistische revolutie.
Als
Deng Xiaoping ( in navolging van Liu Shaochi in de jaren ‘50 die
zich keerde tegen de collectivisering en de ideologische en politieke
strijd tegen “de rijke boeren” zoals Mao dit stimuleerde) en in
zijn voetsporen Boudewijn Deckers, stellen dat “de
productiekrachten nog te achterlijk zijn om de productieverhoudingen
te wijzigen”, BEDOELEN ze in feite dat de socialistische
revolutie (nog) niet gevoerd mag worden VOORDAT het kapitalisme zich
volledig heeft kunnen ontwikkelen: “de economie
ontwikkelen”, de concurrentie met de “ontwikkelde
kapitalistische landen” voeren, en een wareneconomie
volledig uitbouwen (de “binnenlandse markt”) en geen
“onteigening van onteigenaars”
Hiervoor
moet de arbeidskrachten zichzelf blijven verkopen … en voor hun
arbeidsloon de geproduceerde waren KOPEN. (de zogenaamde
“socialistische MARKT-economie”)
Ooit
in 2004 probeerde ik een discussie in de kolommen van Solidair te
krijgen nav een artikel van Boudewijn Deckers over hetgeen hij
schreef in Marxistische Studies. Ik schreef een lezersbrief (via
email) naar Solidair. Maar uiteindelijk antwoordde Boudewijn mij in
een “persoonlijke” mail, ver weg van mogelijke discussie in
Solidair of/en Marxistische Studies zie Voorbeeld van revisionistische (pseudo-marxistische) analyse - De analyse van het socialisme in China door nationaal kader van de PVDA, Boudewijn Deckers
Na
mijn gedongen ontslag in 2005, uit de PVDA kwam ik terug op die mails
van 2004, op mijn weblog in 2008….
NIEMAND
in de PVDA (ik was blijkbaar de enige ....) heeft zich verder ooit vragen gesteld bij die “analyse”
van Boudewijn Deckers ...:De PVDA verdedigt nog altijd dit “socialisme van China” Zie hun programma van de marxistische zomeruniversiteit. Ze laat niet meer Boudewijn of/en Peter Franssen de vorming geven, ze laten dit over aan een NIET-communist, die toevallig een hele tijd in China aan een universiteit heeft gewerkt, Frank Willems ….
Op
een 1 mei feest van de PVDA (ergens tussen 2000 en 2004) kocht ik aan
een stand van de Groep Marxisten-Leninisten het boek …..
In
dit boek maakt in feite – reeds in 1992 (!!) – de GML een zelfkritiek
op hun slaafs-dogmatisch “verdedigen” van het (ZOGENAAMD) “marxistisch”
karakter van het beleid van Deng Xiaoping en analyseerde het
REVISIONISME van Deng Xiaoping .. en zijn opvolgers….
Werden
zij toen (nog) geholpen door de “inzichten” die er TOEN (zoals blijkbaar tot in 1997...) in de PVDA bestonden over
de pro-kapitalistische wereldopvatting van Deng Xiaoping?
Ik
maakte in 2007 volgende bespreking, dat ik nog niet op één van mijn
blogs plaatste …
De
Rode Morgen (Rotterdam) in "Socialisme en herstel van het
kapitalisme. Een analyse aan de hand van China 1949-1991"; een
duidelijk ANDERE analyse dan die van de PVDA.
Zonder
helemaal akkoord te gaan met de besluiten en zelfs delen van analyse
van de auteur Nico Scheerder lid van “De Rode Morgen” is het aan
te bevelen het boek te bestellen en te lezen. Het is namelijk een
analyse van het bestaand socialisme in China (of het huidig
“onbestaan” ervan) op basis van de methode van het
wetenschappelijk socialisme, vanuit het standpunt van de NOODZAAK van
het socialisme en tegelijk een analyse van de algemene ontwikkeling
van het revisionisme met als concreet voorbeeld de ontwikkeling van
het revisionisme binnen de Communistische Partij van China.
Ik
vindt zelf, bepaalde punten van analyse onvolledig en enkele
besluiten niet correct getrokken vanuit de analyse, maar eerder
ingegeven vanuit een eigen IDEE.
Maar
uiteindelijk vind men in het boek veel materiaal en analyse die een
goed inzicht verschaffen in de ontwikkelingen in China onder invloed
van de (revisionistische) ontwikkeling in de CCP.
Ik
wil hieronder een aantal stukken weergeven, letterlijk overgenomen
uit het betreffende boek.
Natuurlijk
maak ik hierbij, subjectief een keuze, namelijk die stukken waarin ik
indirect een kritiek vind op de analyse die bijvoorbeeld Peter
Franssen, of ook Boudewijn Deckers, beide kaders van de Partij van de
Arbeid van België. Tenslotte stellen de mensen van de Rode Morgen
dat ze OOK een marxistische analyse maken, vanuit een bezorgdheid
voor een versterking van en een verdere uitbouw van het socialisme in
China.
"Het
Amerikaanse ondernemersblad Businessweek deed begin 1985 uitgebreid
verslag van de ontwikkelingen in China. Onder de veelzeggende kop
“Kapitalisme in China” werden de heldendaden van Deng breed
uitgemeten. “Politieke leuzen over gelijkheid en voortzetting van
de revolutie zijn van tafel verdwenen. China’s topleider Deng
Xiaoping verkondigde luid en helder één boodschap: het is in orde
om rijk te worden…. Bevrijd van de maoïstische ideologie zijn
honderdduizend Chinezen hun eigen bedrijf begonnen. Fabrieksmanagers
die vroeger eindeloze politieke meetings leidden, zijn nu weer op
jacht naar winsten… China schudt het communistisch keurslijf af en
wordt een economische dynamo. De magische grondstof van China’s
wedergeboorte is kapitalisme.”3…"
"Lenin
stelde aan de hand van de ervaringen in de Sovjet-Unie vast dat de
macht van de oude kapitalistenklasse “niet alleen gelegen is in de
kracht van het internationale kapitaal, in de kracht en de
duurzaamheid van haar internationale betrekkingen, maar ook in de
macht der gewoonte, in de kracht van het kleinbedrijf. Want er zijn
helaas overal nog veel, zeer veel kleinbedrijven overgebleven; het
kleinbedrijf doet evenwel onophoudelijk, iedere dag, ieder uur,
elementair, op massaschaal, kapitalisme en bourgeoisie ontstaan. Om
al deze redenen is de dictatuur van het proletariaat noodzakelijk…”4
In
de Chinese industrie werd na 1949 80% van het particulier kapitaal
onteigend; 20% bleef in handen van kleine kapitalisten. De
socialistische staat streefde er naar deze bedrijfjes geleidelijk in
te passen in de socialistische economische planning: ze werden
gestimuleerd om zich aaneen te sluiten in coöperaties, die voor hun
grondstoffen – inkoop en voor de afzet van de productie afhankelijk
gemaakt werden van de staat.
Daarnaast
werd de overgang naar de socialistische sector bevorderd door
deelname van de staat in het bedrijfskapitaal en het uitkopen van de
oorspronkelijke eigenaren.
In
de landbouw werd de weg ingeslagen van de privégrond in
gemeenschappelijk, collectief bezit en de overgang van individuele
bewerking van de grond door families naar collectieve bewerking. Deze
politiek leidde, via verscheidene tussenstappen, tot de vorming van
landbouwcommunes in 1958.
De
stappen in de collectivisering bestonden uit:
-
teams van wederzijdse hulp: de grond in particulier eigendom, maar gezamenlijke bewerking in bijvoorbeeld zaai- en oogstseizoen;
-
landbouwproducenten coöperaties van lager niveau: de grond in particulier eigendom, maar permanente collectieve bewerking en gezamenlijke inkoop van gereedschappen en machines; circa 50 gezinnen per coöperatie;
-
landbouwproducentencoöperaties van hoger niveau: de grond in gezamenlijke eigendom van de coöperatie ( op kleine privé-stukjes na) en collectieve bewerking ; circa 150 gezinnen per coöperatie;
-
Landbouwcommunes.
De
communistische partij paste in deze collectivisering de volgenden
principes toe. Allereerst: steunen op de initiatieven en het
enthousiasme voor het socialisme onder vooral de kleine boeren, die
nooit grond bezeten hebben en daardoor als eersten bereid zijn om
stappen in de richting van collectivisering te doen.
En
verder: iedere stap vooruit in de collectivisering moet op basis van
overtuiging en vrijwilligheid plaatsvinden. Voor de arme boeren was
het makkelijk in te zien dat collectieve bewerking en grotere
landbouwgronden de toepassing van moderne landbouwtechnieken mogelijk
maakt., waardoor de opbrengst verhoogd kan worden. De rijke boeren
echter, die al vóór de revolutie over eigen grond beschikten en
meestal de beste gereedschappen in huis hadden, waren sceptischer.
Zij werden niet gedwongen aan de collectivisering deel te nemen, maar
kregen de gelegenheid om eerst de kat uit de boom te kijken.5…
De
socialistische revolutie betekent dat voor het eerst in de
geschiedenis de onderdrukte en uitgebuite meerderheid van de
bevolking tot heersers over hun eigen lot en organisatoren van een
nieuwe maatschappij worden. De kapitalistische en feodale heersers
hebben de massa’s echter eeuwenlang ingepompt dat zij daartoe niet
in staat zijn. Het leiden van de bedrijven en van de staat zou een
taak zijn die alleen vervuld kan worden door een smalle laag van
getalenteerde en geleerde individuen, afkomstig van de heersende
klasse.
Dit
idee, of liever dit vooroordeel, is na de revolutie niet in één
klap verdwenen. Lenin constateerde kort na de Russische revolutie:
“De arbeiders en boeren geloven nog niet genoeg aan hun eigen
kracht, ze zijn als gevolg van de eeuwenlange tradities al te zeer
gewend op aanwijzingen van boven te wachten. Ze hebben zich nog niet
volledig eigen gemaakt dat het proletariaat de heersende klasse is;
onder hen zijn er nog mensen die angstig en geïntimideerd zijn”6
Het
gebrek aan zelfvertrouwen hang niet alleen samen met de
indoctrinatie door de vroegere heersers, maar ook met gebrek aan
ervaring en kundigheid in het leiden van de staat en de economie. Dat
gold zeker in een land als China waar de overgrote meerderheid van
het volk iedere vorm van onderwijs en scholing was onthouden: 80 tot
90% was analfabeet….
In
een toespraak over de taken van de nieuwe vakbonden in het
socialisme, zei Lenin: “We weten nu dat het proletariaat enige
duizenden, misschien tienduizenden arbeiders de leiding van de
staatsaangelegenheden heeft toevertrouwd… We willen nu jullie
gehele aandacht op de volgende praktische opgave richten. De deelname
van de werkenden aan de leiding van de economie en aan de opbouw van
de nieuwe productie moet steeds meer en meer uitgebreid worden. Als
we deze opgave niet vervullen, als we de vakbonden niet tot organen
maken die tienvoudig bredere massa’s dan tot nu tot voor de
onmiddellijke deelname aan de leiding van de staat opvoeden, dan
zullen we de communistische opbouw niet voltooien...
We
zullen zien dat we deze opgave kunnen vervullen, dat we ontelbaar
grote massa’s werkenden kunnen leren, de staat te regeren en de
industrie te leiden… en dat we in decennia en eeuwen het in de
arbeidersmassa verankerde, schadelijk vooroordeel kunnen vernietigen,
dat her regeren van de staat een zaak van bevoorrechten, een
bijzondere kunst is”7
Rond
1953 bestond de leiding van de Chinese fabrieken voor 80% uit
managers en technici met een burgerlijke achtergrond en voor 20% uit
voornamelijk communistische arbeiders. Weliswaar werd het management
gecontroleerd door fabriekscomités van de partij en
arbeidersvergaderingen, maar van echte proletarische leiding was nog
geen sprake.
In
zo’n situatie zullen onvermijdelijk verschijnselen van bureaucratie
optreden: leiders die de neiging vertonen zich los te maken van de
massa, zich verheven wanen boven de arbeiders en arme boeren, hun
eigen positie en aanzien belangrijker vinden dan het werken in dienst
van het socialisme…
Mao
Zedong in het begin van de zestiger jaren..: “De socialistische
maatschappij omvat een tamelijk lange historische periode. Gedurende
deze historische periode van het socialisme blijven klassen,
klassentegenstellingen en klassenstrijd nog steeds bestaan; de strijd
tussen twee wegen, die van het socialisme en die van het kapitalisme,
gaat door, en het gevaar van het herstel van het kapitalisme
blijft bestaan.”8…"
"Over
de productieverhoudingen schreef Mao in 1960: “De
productieverhoudingen omvatten de volgende drie aspecten: het
eigendom van de productiemiddelen, de betrekkingen tussen de mensen
onderling in het arbeidsproces en het verdelingssysteem.”9
Op
de eerste plaats is een snelle en omvattende ontwikkeling van de
productiekrachten alleen mogelijk indien de versnipperde en
individuele kleinbedrijven vervangen worden door het collectief
grootbedrijf. In China gold dat in bijzondere mate: het land was
door het feodalisme en door de overheersing van het imperialisme
blijven steken op een zeer laag niveau van ontwikkeling van
productiekrachten. Van een ontwikkelde industrie was geen sprake; in
1949 bedroeg de bijdrage van de industriële productie aan de totale
productie slechts 7%. De arbeidersklasse omvatte niet meer dan enkele
procenten van de totale bevolking; het merendeel van de 540 miljoen
inwoners was actief in de landbouw en werkte daar met
productietechnieken die voor onze huidige begrippen zeer
onderontwikkeld waren.
Opheffing
van de versnippering van de grond was na de landbouwhervorming dan
ook dringend nodig om de productiviteit te verhogen middels
mechanisering en toepassing van moderne landbouwmethoden. Evenzo gold
dat grote projecten als irrigatiewerken, aanleg van dijken en kanalen
ter beheersing van de rivieren en uitbreiding van de bebouwbare grond
alleen te verwezenlijken waren door gezamenlijke inzet van de boeren
die hiertoe alleen via grote collectieven gemobiliseerd konden
worden.
De
tweede reden voor een voortvarende collectivisering was gelegen in
het gevaar van de spontane kapitalistische tendenties die het
privé-bezit van de grond met zich meebrengt. Hoe langer men wacht,
hoe sterker de positie van de rijke boeren zal worden, en hoe
moeilijk het dus wordt om de massa’s van de boeren voor de
collectivisering te winnen.
Mao
analyseerde in 1960 dat de problemen in de landbouw in vele van de
toen nog Oost-Europese landen terug te voeren waren op dit punt. Er
was daar na de landhervorming te lang gewacht met collectivisering
waardoor de positie van de rijke boeren zich versterkte en het
enthousiasme van de arme boeren verslapte. Met als gevolg dat
collectivisering of onmogelijk werd of van bovenaf moest worden
opgelegd. Die fout werd in China niet gemaakt….
Vanaf
het moment dat met de collectivisering van de grond een start werd
gemaakt, begonnen de revisionisten binnen de communistische partij
zich te roeren. Zij tekenden protest aan tegen het tempo ven de
collectivisering. Ze waarschuwden dat een snelle collectivisering de
communistische partij zou vervreemden van de middelgrote en rijke
boeren, en het bondgenootschap van de arbeiders en boeren in gevaar
zou brengen. Ze verklaarden zich voorstander van een lange periode
van stabilisatie ( dat wil zeggen: geen hervorming), waarin het
privébezit van de grond gegarandeerd moest zijn om de middelgrote en
rijke boeren gerust te stellen.
Allerlei
argumenten …. werden van stal gehaald om deze politiek te
onderbouwen. De rijke boeren zouden nu eenmaal meer ervaring en
capaciteiten hebben om de productie te verhogen, de arme zouden niet
in staat zijn grotere collectieven te leiden en organiseren, enz.…
enz.…
Ogenschijnlijk
gaat het om een ondergeschikte, tactische kwestie – hoe snel moet
de collectivisering doorgevoerd worden. In werkelijkheid echter
gaat het om een vraagstuk van strategie en van klassenstandpunt:
steunen we op de massa van de arme boeren en de onderste lagen van de
middelgrote boeren om de socialistische weg in te slaan, of
verdedigen we de positie van de rijke boeren ( en van de kleine
kapitalisten in de steden) die spontaan geneigd zijn de
kapitalistische weg in te slaan, te ijveren voor vergroting van het
privébezit van de productiemiddelen, enz.?
Mao
Zedong antwoordde de revisionisten met de volgende argumenten:
-
Het is een waanidee dat het bondgenootschap met de boeren behouden kan worden door de collectivisering uit te stellen. Het tegendeel is het geval. Het bondgenootschap van de arbeiders met de arme en middelgrote boeren, die 60 tot 70% van de boerenbevolking uitmaken, zal juist volledig uiteenvallen als de collectivisering op de lange baan wordt geschoven. In 1955, toen het land nog privé-eigendom was van de boeren schreef Mao: “Het zal voor iedereen duidelijk zijn dat in de afgelopen jaren op het platteland de spontane kapitalistische krachten stelselmatig gegroeid zijn: de nieuwe rijke boeren komen op en vele welvarende middelgrote boeren streven ernaar om rijke boeren te worden. Aan de andere kant leven veel arme boeren nog in armoede door gebrek aan productiemiddelen; sommigen raken in de schulden, anderen verkopen of verpachten hun grond. Als deze ontwikkeling zich ongecontroleerd voortzet, dan is het onvermijdelijk dat de polarisatie op het platteland iedere dag erger wordt. De boeren die hun land verliezen en de boeren die arm blijven zullen zich erover beklagen dat wij niets doen om hen te redden van de ondergang of hen helpen de moeilijkheden te overwinnen. Evenmin zullen de welvarende middelgrote boeren, die koers zetten in kapitalistische richting, met ons tevreden zijn, want we zullen nooit aan hun wensen kunnen voldoen tenzij we de kapitalistische weg opgaan. Kan het bondgenootschap van de arbeiders met de boeren in deze omstandigheden stevig blijven? Blijkbaar niet. Dit probleem kan slechts op een nieuwe basis opgelost worden. En dat betekent, stapsgewijs, de socialistische omvorming van de gehele landbouw ter hand nemen…, zodat alle boeren er gezamenlijk beter van worden. We blijven van mening dat dit de enige mogelijkheid is om het bondgenootschap van arbeiders en boeren in stand te houden. Anders bestaat er een reëel gevaar dat het bondgenootschap uiteenvalt”.10
-
Het ijzer smeden als het heet is.
Een lange periode van stabilisatie een handhaving van het privé-eigendom van de grond kan ertoe leiden, aldus Mao, dat de boeren zich bij de bestaande situatie gaan neerleggen, dat het “de mensen onmogelijk gemaakt word hun denken aan nieuwe verhoudingen aan te passen.”11
De landbouwhervorming van 1949-1952 bracht onder de overgrote meerderheid van de boeren een laaiend enthousiasme teweeg en vergrootte hun vertrouwen in de communistische partij en het socialisme. Vooral de arme boeren in het merendeel van de middelgrote boeren, die vóór de revolutie geen of weinig land in bezit hadden, waren in die situatie voor verdergaande stappen dan alleen herverdeling van het land. “De arme boeren en de onderste lagen van de middelgrote boeren kan men als halfbezitters typeren, hun opstelling tegenover de eigendom kan relatief makkelijk veranderd worden.”12
Als men echter een lange tijd laat verstrijken, dan zullen vooral de middelgrote boeren zich gaan hechten aan hun grond, het privé-bezit als eeuwig gaan beschouwen en de rijke boeren gaan ondersteunen in het verzet tegen de collectivisering. Het enthousiasme voor de socialistische weg zal wegebben. Daarom moeten we, aldus Mao, zien te voorkomen dat we “het juiste moment laten voorbijgaan en het initiatief verliezen.”13
Dat betekent: “het ijzer smeden als het heet is.” -
Leren in de praktijk.
Uiteraard kunnen de verschillende stappen in de collectivisering niet willekeurig gezet worden. De snelheid van de stappen is afhankelijk van factoren als het bewustzijn en de bereidheid van de meerderheid van de boeren, de mogelijkheden van de socialistische staat om een nieuwe stap te ondersteunen met financiële middelen, materialen, cursussen, enz.… Zelfs de weersverwachting speelde in de collectivisering een rol : gunstige weersvooruitzichten vergemakkelijken de collectivisering, omdat eventuele startproblemen van die collectivisering dan niet direct leiden tot een tegenvallende oogst….
Mao
beantwoordde de klaagzang van de revisionisten over het gebrek aan
ervaring en kennis van de arme boeren als volgt: “Hoe moet zulke
ervaring verkregen worden? Door achterover te gaan zitten en af te
wachten? Of door ons in de strijd van de socialistische revolutie te
storten en in dat proces te leren? … Als we de boeren niet leiden
op het pad van de organisatie van één of meer
plattelandscoöperaties in iedere stad en in ieder dorp, waar moet
dan ‘het niveau van ervaring van de kaders’ vandaan komen en hoe
moet dit dan verhoogd worden.”14…"
Zoals
Bredero reeds zei: “Het kan verkeren.”
1
Derde Plenum van het 11e Centraal Comité van de Communistische
Partij van China.
2
Vierde Plenum van het 13e Centraal Comité van de Communistische
Partij van China.
3
Businessweek, 14-1-1985.
4
W.I. Lenin, “De ‘linkse stroming’, een kinderziekte van het
communisme” (Gent: Boekenfonds Marnix, 1966, p. 8-9.
5
Voor het precieze verschil tussen arme en rijke boeren, zie de
verklarenden woordenlijst in het boek op p. 345.
6
W.I. Lenin, “Bericht über die Tätigkeit des Rats des
Volkskommisars”, in Werke, Bnd 28 ( Berlin: Dietz Verlag, 1970) p.
469..
7
W.I. Lenin, “Referat auf dem II Gesamtrussischen
Gewerkschaftkongres”, in Werke, Band 28 ( Berlin, Dietz Verlag,
1970),p. 436-439.
8
Mao Tsetung, “Report to the Second Plenary Session of the Seventh
Central Committee of the CPC”, in Selected Works, Volume IV (
Peking, FLP, 1967) p. 374/
9
Mao Tsetung, “Das machen wir anders als Moskau”, uitgegeven door
H. Martin ( Rowolt, 1975) p. 42-43.
10
Mao Tsetung, “On the co-operative transformation of agriculture”,
in Selected Works, Vol V, p.201-202.
11
Mao Tsetung, “Das machen wir anders als Moskau”, uitgegeven door
H. Martin ( Rowolt, 1975) p. 45.
12
Mao Tsetung, “Das machen wir anders als Moskau”, uitgegeven door
H. Martin ( Rowolt, 1975) p.24.
13
Mao Tsetung, Selected Works, Vol V, p.25.
14
Mao Tsetung, “On the co-operative transformation of agriculture”,
in Selected Works, Vol V, p.195..