Dit artikel maakt deel uit van de (raam-)analyse: PVDA na het Negende Congres: "...van het bolsjewistische type"?(5e Congres, 1995)
In
het vorig artikel stelde ik dat “Dossier Klassenstrijd”
(Marxistische Studies no. 26, november 1995) een
“rectificatie” beoogde in de lijn van de oorspronkelijke
doelstellingen van het vijfde congres. De verantwoordelijke (en
wellicht auteur van de als voorstel ingediende analyse bij het
Centraal Comité) was Kris Hertogen, tot dan nationaal
verantwoordelijke van de PVDA voor de werking van de partijeenheden
in de bedrijven en de partijwerking in de vakbonden. Ideologisch
stond Kris Hertogen op een revolutionair proletarisch
klassenstandpunt. Maar ik stelde ook dat hij, zoals vele kaders en
militanten een “zekere” neiging tot dogmatisme had, wat hem blind
maakte voor het opkomend revisionisme bij bepaalde kaders in de PVDA.
Waar ik in het vorig artikel de correcte punten van analyse van
bepaalde foute ontwikkelingen in de PVDA en de nodige voorgestelde
punten van rectificatie beschreef, wil ik hier het waargenomen
“dogmatisme” behandelen.
Het
hoofdpunt in de beweging tegen het globaal plan was spontaneïsme
en economisme. Tegelijk moet er gewaarschuwd worden tegen het
intellectualisme, het niet gericht zijn op de klassenstrijd, het
leveren van commentaar op de klassenstrijd. Met andere woorden, de
strijd tegen economisme en spontaneïsme moet gevoerd worden op
basis van een overwinning op het intellectualisme. De partij moet de
ambitie hebben om de klassenstrijd te leiden. Zoniet dreigt een
rectificatie tegen het economisme, andere afwijkingen te dekken en te
versterken, zoals het kweken van een "commentaarpartij".
Om een algemene, evenwichtige leidraad te geven voor het optreden
in stakingen, voor de relatie partijopbouw en klassenstrijd, moet
zowel het economisme als het intellectualisme gekritiseerd worden.
Dit om te vermijden dat er een eenzijdige kritiek gemaakt wordt op
het "activisme" die ons regelrecht zou leiden naar een
breuk met de massa's. (...)
Achteraf is de terechte kritiek
gemaakt dat vrij snel het gehele partijwerk is overheerst door een
doorbraakobsessie. Dat de kaders zich alleen nog met de tactische
problemen bezighielden. Vandaar de hoofdkritiek van spontaneïsme
(opgaan in de spontane beweging, in de taken die onmiddellijk voor u
liggen) en economisme (de beweging is alles, het einddoel is niets).
(...)
Het
is/was voor mij duidelijk (ik zat toen ook nog in de PVDA en werkte
al lang als arbeider in een middelgrote vestiging van een Amerikaans
multinational én ik was sectorverantwoordelijke voor de
scheikundesector en brak dus dagelijks mijn kop over “politiek,
tactiek en hoe agitatie/discussie e.d” ....maar hierover later
nog uitgebreid) dat dit rapport (vanuit een ingediend rapport van
Kris Hertogen) probeerde een “strijd tussen twee lijnen” te
“detecteren”. Maar de analyse maakt een onderschatting en geeft
het hoofdprobleem volgens mij “te oppervlakkig” aan. Plus, denk
ik dat via een soort “amendering”, “herwerking” voorafgaand
aan de goedkeuring door het Centraal Comité, er een
fundamentele wijziging is gebeurt aan het origineel, door Kris
ingediend voorstel, waardoor het de partijleden op een verkeerd been
zet.
Mijn
vermoeden van een “grondige herwerking” wordt volgens mij
bevestigd doordat er nu een “interne tegenstelling” in het
rapport zit, waarbij de ene politieke (deel-) analyse de andere
tegenspreekt.
Allereerst
ONDERSCHAT Kris Hertogen het HOOFDPROBLEEM (hoofd-”punt”) en niet
allen “in de beweging tegen het Globaal Plan” maar in de hele
partij-werking (en vooral bij de kaders). Het is niet “spontaneïsme
en economisme” maar REFORMISME (en dan geformuleerd in
marxistisch-klinkende frasen, “dogmas”, meestal eclecticistisch
uitgezochte citaten van Marx,Lenin, Mao, Stalin,.....) dat in de
partij bij kaders de kop op steekt.
Op
het vijfde congres wordt het ook als één van de
belangrijkstee problemen, al dan niet hét hoofdprobleem
gekenmerkt, .....maar ook niet zo scherp geformuleerd (....wellicht
is Kris Hertogen ook de auteur van de voorstel-text voor het Vijfde
Congres): “spontaneïsme” ipv REFORMISME.
Wellicht
ligt ook een zeker terughoudendheid aan de basis: Kris Hertogeen wil
niet direct andere kaders het etiket “reformist” opplakken.....
Vervolgens
nog het “intellectualisme” als (weliswaar secundair) probleem
stellen is oppervlakkig, vaag en apolitiek gesteld.
In
dat “intellectualisme” zoals het beschreven wordt in de tekst
wordt eigenlijk een deel reformisme getypeerd (en hoeft daarom niet
apart behandeld te worden), maar in het als “intellectualisme”
getypeerde houding zit blijkbaar ook een stuk (en dit is CORRECT!)
“de politiek op de commandopost zetten”. Dit maakt dat die
AANVAL op “het intellectualisme”, in feite objectief het
“economisme” (of beter het revisionistisch geformuleerd
reformisme) voor een deel BESCHERMD.
Door
die aanval op “het intellectualisme” als (serieus) probleem wordt
het hoofdprobleem gerelativeerd. In de structuur van de tekst komt
dit tot uiting doordat in de analyse van de afwijkingen het
intellectualisme als EERSTE punt wordt behandeld.
In
“De Partij van de revolutie” (zijnde de teksten van
het Vijfde Congres) worden het “spontaneïsme, het economisme
en het intellectualisme” als volgt behandeld:
2.
De politiek op de commandopost stellen
(...)
2.2.
Vechten tegen het spontaneïsme
(...)
Het
spontaneïsme duikt vooral op onder de vorm van reformistische
stromingen, die zich soms hevig kanten tegen de kwalen van de
kapitalistische maatschappij, zonder de economische en politieke
fundamenten in vraag te stellen.
Een
spontaneïst kan relatief passief blijven en suivistisch de
stellingen binnen de vakbond volgen.
Een
spontaneïst kan ook een activist zijn, die van de hak op de tak
springt, zonder een samenhangende communistische lijn uit te werken
of zonder de partij op te bouwen.
Het
spontaneïsme kan men ook terugvinden in een terroristische
stroming. Wanneer ernstige crisissen de maatschappij dooreenschudden,
dan stort een deel van de wanhopige kleinburgerij zich in de
“spontane weg” van individuele aonturistischee acties.
Wij
verzetten ons tegen alle spontaneïstische stromingen. Een
communistisch standpunt vereist een hoge graad van bewustzijn bij de
uitwerking van theoretische, politieke en organisatorische
stellingen.
De
hele werking van een communistische partij moet geïnspireerd
zijn door de plicht alle vormen van klassenstrijd te leiden, om ze
verder te ontwikkelen tot de socialistische revolutie en de
omverwerping van de dictatuur van de burgerij en tot de instelling
van het socialisme, dankzij de dictatuur van het proletariaat.
In
Wat te doen? Heeft Lenin duidelijk de verhouding bepaald
tussen de spontane anti-kapitalistische strijd en de rol van de
communistische partij.
“Hoe
groter de spontane geestdrift van de massa's (...) hoe sneller de
noodzaak zich voordoet van een hoge graad van bewustzijn in het
theoretische, politieke en organisatorische werk van de
sociaal-democratie”
“Ofwel gaat men door de knieën voor de spontaniteit van de
beweging, dat betekent dat men de rol van de sociaal-democratie
herleidt tot de rol van een gewone dienaar van de bestaande
arbeidersbeweging (...) ofwel aanvaardt men dat de massabeweging ons
nieuwe theoretische politieke en organisatorische taken oplegt, die
veel complexer zijn dan de taken waarmee men zich tot voor het
verschijnene van de massabeweging tevreden kon stellen.”
Talrijke
Russische sociaal-democraten missen initiatief en energie, hun
propaganda, agitatie en politieke organisatie reiken niet ver, zij
hebben geen 'plannen' om het revolutionaire werk breder aan te
pakken.”
“Om in de ogen van de publieke opinie een politieke kracht te
worden (...) moet men met taaie volharding werken om ons bewustzijn,
onze zin voor initiatief en onze energie te verhogen.”
(...)
2.3.
Vechten tegen het intellectualisme
(...)
Het
intellectualisme is de tegenhanger van het spontaneïsme
Het
marxisme staat voor de eenheid tussen theorie en practijk. Het
spontaneïsme is de praktijk zonder de marxistisch-leninistische
theorie. Het intellectualisme maakt de theorie los van de
praktijk.(...)
Het
intellectualisme haalt al zijn kennis uit de theorie. Het heeft
alleen maar misprijzen voor de praktijk en de strijd.(...)
Op
politieke vragen zegt het intellectualisme: ja in principe, maar neen
in de feiten.
In
de breuk tussen de theorie en de praktijk kunnen het meest
intellectualisme en het meest verwerpelijke reformisme elkaar vinden.
Om de geradicaliseerde massa's weg te houden van de socialistische
revolutie, zei Emile Vandervelde in 1923: “De dictatuur van het
proletariaat, ja, door het vuur en in het bloed als het moet, maar
...” En zijn “maar” drukt uit dat hij helemaal niet de
bedoeling heeft om naar de praktijk over te gaan.
Wij
doen vaak grote inspanningen om de schandalige plannen van de
burgerij te beschrijven, om aan te tonen hoe gewelddadig, onmenselijk
en verwerpelijk de vijand is, om te voorspellen met hoeveel kracht en
geweld hij het proletariaat zal aanvallen. Maar dat alles heeft nog
niet te maken met het marxisme-leninisme. Het proletariaat weet dat
allemaal, het maakt het dagelijks mee. De specifieke opdracht van de
communisten bestaat erin de tegenaanval voor te bereiden,
mobiliserende initiatieven te ontwikkelen, realistische strijdplannen
te ontwerpen, precieze ordewoorden naar voor te schuiven.
In
het “spontaneïsme” worden een aantal uitgezochte citaten
(= eclecticistisch dogmatisme) uit Wat te doen?
gegeven, waardoor het lijkt alsof dat boek het vooral over het
“spontaneïsme” heeft. Maar in Wat te Doen?
wordt het spontaneïsme (“het buigen voor de spontane
beweging”) als een KENMERK van “het economisme” gegeven
en worden spontaneïsme en economisme NIET naast elkaar, als TWEE
afzonderlijke “afwijkingen”, op dezelfde hoogte gezet. Het gaat
om het ECONOMISME, punt.
Nu
is “Wat te doen?” geschreven in de periode van de
BURGERLIJKE democratische revolutie tegen het tsarisme
(feodalisme) en IN FEITE is het economisme in dat stadium van de
strijd HETZELFDE als wat het REFORMISME is in de strijd voor de
socialistische revolutie tegen het imperialisme/kapitalisme.
Indertijd
moest ieder partijlid o.a. Het boek “Geschiedenis van de
Communistische Partij van de Soviet-Unie(bolsjeviki)”:
bestuderen. In dat boek wordt de essentie van het boek “Wat
te doen? gegeven.....Kris Hertogen zou dit toch moeten
weten....!
Uit
hoofdstuk II van het boek “Geschiedenis van de Communistische
Partij van de Soviet-Unie(bolsjeviki)”:
De
"economisten" durfden zich al niet meer formeel tegen de
noodzakelijkheid van de politieke partij voor de arbeidersklasse
uit te spreken. Maar zij meenden, dat de partij niet de leidende
kracht van de arbeidersbeweging moest zijn, dat zij zich niet moest
bemoeien met de spontane beweging van de arbeidersklasse en·
haar zeker niet moest leiden, maar die beweging moest volgen en
bestuderen en daaruit lessen trekken.
De
"economisten" beweerden verder, dat de rol van het bewuste
element in de arbeidersbeweging, de organiserende en richting gevende
rol van de socialistische bewustheid, van de socialistische theorie,
gelijk nul of bijna gelijk nul waren, zij beweerden dat de
sociaal-democratie de arbeiders niet tot het peil van het
socialistisch bewustzijn moest verheffen, maar omgekeerd, dat zij
zelf zich moest richten naar en afdalen tot het peil van de
gemiddelde of zelfs van de meer achterlijke lagen van de
arbeidersklasse; zij beweerden, dat de sociaal-democratie de
arbeidersklasse niet van socialistische bewustheid moest doordringén,
maar dat zij moest wachten tot de spontane beweging van de
arbeidersklasse zelf met haar eigen krachten de socialistische
bewustheid zou voortbrengen.
Wat
betreft Lenins organisatieplan voor de opbouw van de partij, zij
achtten dit een soort geweldpleging op de spontane beweging.
Lenin
viel in de kolommen van de "Iskra" en vooral in zijn
beroemd boek "Wat te doen?" deze opportunistische filosofie
van de "economisten" scherp aan en liet daarvan geen steen
op de andere.
1)
Lenin toonde aan, dat de arbeidersklasse van de algemeen-politieke
strijd tegen het tsarisme af te leiden en haar taak te beperken
tot de economische strijd tegen de ondernemers en de regering en
daardoor zowel de ondernemers als de regering onaangetast te laten -
dat dit betekent de arbeiders tot eeuwige slavernij te veroordelen.
De economische strijd van de arbeiders tegen de ondernemers en de
regering is een vakverenigingsstrijd voor betere voorwaarden bij de
verkoop van arbeidskracht aan de kapitalisten, maar de arbeiders
willen niet alleen strijden voor betere voorwaarden bij de verkoop
van hun arbeidskracht aan de kapitalisten, maar ook voor de
vernietiging van het kapitalistische stelsel zelf, dat hen er toe
veroordeelt hun arbeidskracht aan de kapitalisten te verkopen en zich
te laten uitbuiten. De arbeiders kunnen echter de strijd tegen
het kapitalisme, de strijd voor het socialisme niet ontplooien,
zolang het tsarisme, de waakhond van het kapitalisme, de
arbeidersbeweging in de weg staat. Derhalve bestaat de
naastbijliggende taak van de partij en van de arbeidersklasse hierin,
om het tsarisme uit de weg te ruimen en daardoor juist de weg voor
het socialisme te banen.
2)
Lenin toonde aan, dat het verheerlijken van het spontane proces
van de arbeidersbeweging, het ontkennen van de leidende rol van
de partij en daardoor haar
rol tot die van een registrator van de gebeurtenissen te herleiden,
- betekent "chwostisme"[staart-politiek, NICO] prediken; te
prediken, dat de partij tot het aanhangsel van het spontane proces
moet worden, tot een passieve kracht van de beweging, alleen in
staat, om het spontane proces te beschouwen en de dingen op hun
beloop te laten. Zulk een propaganda te voeren betekent het
op de vernietiging van de partij te doen uitlopen, d.w.z. de
arbeidersklasse zonder partij te laten, d.w.z. de
arbeidersklasse ongewapend te laten. Maar de arbeidersklasse
ongewapend te laten, terwijl de arbeidersklasse zich gesteld
ziet tegenover zulke vijanden als het met alle strijdmiddelen
uitgeruste tsarisme en de op moderne wijze georganiseerde
bourgeoisie, die haar eigen partij bezit, die haar strijd tegen de
arbeidersklasse leidt - betekent de arbeidersklasse verraden.
3)
Lenin toonde aan, dat het buigen voor het spontane in de
arbeidersbeweging, het omlaaghalen van de rol van de bewustheid, van
het socialistische bewustzijn, van de socialistische theorie -
dat dit betekent, ten eerste de arbeiders te bespotten, die naar de
bewustheid streven als naar het licht, ten tweede, de theorie in de
ogen van de partij haar waarde te ontnemen, d.w.z. de waarde ontnemen
aan het wapen, met behulp waarvan zij het tegenwoordige leert kennen
en het toekomstige voorziet - en ten derde, ten volle en
definitief naar het moeras van het opportunisme af te zakken.
"Zonder
revolutionaire theorie, zei Lenin, kan er ook geen revolutionaire
beweging bestaan ... Alleen zulk een partij kan in de strijd
voorgaan, die zelf door de verstontwikkelde theorie geleid
wordt." (Lenin, Verz. Werken, Deel II, blz. 55-56).
4)
Lenin toonde aan, dat de "economisten" de arbeidersklasse
bedrogen met hun bewering, dat de socialistische ideologie uit
de spontane beweging van de arbeidersklasse kan ontstaan, want
in werkelijkheid ontstaat de socialistische ideologie niet uit de
spontane beweging, maar uit de wetenschap. De "economisten",
die de noodzakelijkheid ontkenden om de socialistische bewustheid tot
de arbeidersklasse te brengen, baanden daardoor de weg voor de
burgerlijke ideologie, vergemakkelijkten het binnendragen,
het doordringen daarvan in de arbeidersklasse - begroeven
derhalve de idee van de vereniging van de arbeidersbeweging met het
socialisme en hielpen de bourgeoisie .
"
Iedere buiging voor het spontane in de arbeidersbeweging, zei
Lenin, ieder omlaaghalen van de rol van het "bewuste element",
van de rol der sociaal-democratie, betekent tegelijkertijd, geheel
onafhankelijk van het feit of hij, die dit doet, het al dan niet
wenst, de versterking van de invloed van de burgerlijke
ideologie op de arbeiders". (Verz. Werken, Deel II, blz.
68-69).
En
verder:
De
kwestie staat alleen zó: burgerlijke of socialistische
ideologie. Een tussenweg bestaat hier niet ... Daarom betekent
elk omlaaghalen van de socialistische ideologie, ieder zich daarvan
verwijderen, tevens een versterking van de burgerlijke ideologie"
(Verz. Werken, Deel II, blz. 70).
5)
Toen Lenin de slotsom trok uit al deze fouten van de "economisten",
kwam hij tot de gevolgtrekking, dat de "economisten"
geen partij van de sociale revolutie wilden hebben, die de
arbeidersklasse van het kapitalisme bevrijdt, maar een partij van
"sociale hervormingen", die het voortbestaan van de
heerschappij van het kapitalisme veronderstelt, dat de "economisten"
met het oog hierop reformisten waren, die de fundamentele belangen
van het proletariaat verrieden.
6)
Tenslotte toonde Lenin aan, dat het "economisme" geen
toevallig verschijnsel in Rusland was, dat de
"economisten" de geleiders waren van de burgerlijke invloed
op de arbeidersklasse dat zij bondgenoten hadden in de West-Europese
sociaal-democratische partijen in de personen van de revisionisten,
de aanhangers van de opportunist Bernstein. In het Westen begon
onder de sociaal-democratie de opportunistische stroming steeds
sterker te worden, die onder de vlag van de "vrijheid van
kritiek" op Marx, de "revisie" d.w.z. de herziening
van de leer van Marx eiste (vandaar de naam "revisionisme"),
die het prijs geven van de revolutie, van het socialisme, van de
dictatuur van het proletariaat eiste.
Lenin
toonde aan, dat de Russische "economisten" dezelfde lijn
van het prijsgeven van de revolutionaire strijd, van het socialisme,
van de dictatuur van het proletariaat volgden.
Dat
waren de fundamentele theoretische stellingen, door Lenin in zijn
boek "Wat te doen?" ontwikkeld.”
.
Ook
in het stuk over “het intellectualisme” wordt op eclecticistische
dogmatische manier een citaat gebruikt om een bepaalde gedachtengang
die erboven staat te “bewijzen”.Het citaat is van Emile
Vandervelde. Die was NIET een “communist” of “revolutionair”
met een “intellectualistische” afwijking. Nee Vandervelde was een
REVISIONIST bij uitstek (door Lenin op sommige vlakken nog
“gevaarlijker” geacht als Kautsky!)
Vandervelde
is een revisionist die met marxistisch-klinkende fraseologie
het reformisme op probeert te leggen aan de strijdende
arbeidersklasse. Het is vreemd dat dit inzicht er wel is in de tweede
tekst van “Dossier Klassenstrijd” :“De
relatie tussen het sociaal en economisch programma van de PVDA en de
strijd voor het socialisme” (Marxistische Studies no.
26, november 1995):
Een
duidelijk voorbeeld van iemand die in woorden over revolutie
spreekt, maar de
fasentheorie gebruikt om de revolutie te bekampen is Emile
Vandervelde. (...)
Vandervelde (maakt) onderscheid tussen een “algemeen
programma” en een
“minimumprogramma”.
Het algemeen programma voorziet in “de
verovering van de macht door de arbeiders die georganiseerd zijn in
een klassepartij”
opdat ze “de
socialisatie van kapitalistische eigendom doorvoeren: collectieve
toeëigening van de produktie- en de ruilmiddelen (...);
vervanging van het systeem van produktie voor de winst, door een
produktie met het oog op de directe bevrediging van de individuele en
sociale behoeften”.
Ook
al lijkt dit een konsekwent socialistisch programma, de visie van
Vandervelde op de “verovering van de macht” is puur
reformistisch. De BWP heeft vanaf haar ontstaan de
revolutionaire machtsverovering en het kapotbreken van de staat
bekampt. (...)
Het
minimumprogramma, dat Vandervelde ook “het onmiddellijk
programma” noemt, voorziet op economisch vlak in “een
voorheffing op het kapitaal om de schuld te delgen”, “de
verhoging van de taksen en progressieve belastingen op de inkomsten”,
“de nationalisering van handel en industrie die voldoende
geconcentreerd zijn” (transport, banken, mijnen), “de
reglementering van het arbeidscontract” en van “de sociale
verzekering” (wat we vandaag de sociale zekerheid noemen).
(...)
Als Vandervelde zegt dat zijn minimumprogramma een “onmiddellijk
programma” is, wil hij eenvoudig zeggen voor welke eisen de
partij op dat moment moet vechten. Maar waarom legt hij er de nadruk
op dat er vandaag voor het minimumprogramma moet gevochten worden...
als het niet is om duidelijk te maken dat er vandaag niet moet
gevochten worden voor “het algemeen programma”?
(....)
Vandervelde zegt dat het proletariaat nog niet klaar is voor de
revolutie. Maar gaat Vandervelde zich inspannen om het proletariaat
voor te bereiden op de revolutie? Neen. De voorbereiding en de
rijping zijn bij hem slechts een voorwendsel om “de plotselinge
overgang van het kapitalistische regime naar het socialistische
regime” nooit te maken.(...)
Het
volgende commentaar van Stalin is dan ook pertinent van toepassing op
de uiteenzetting van Emile Vandervelde en op al diegenen die dezelfde
weg volgen: “Voor de reformist betekent de hervorming alles; het
revolutionaire werk is voor hem bijzaak, iets om over te praten, om
de massa”s zand in de ogen te strooien. Daarom wordt de hervorming
bij de reformistische tactiek, onder de verhoudingen van de
burgerlijke heerschappij, onvermijdelijk tot een werktuig van de
versterking van deze heerschappij, tot een werktuig van de ontbinding
van de revolutie.”
Nu
terug over de tekst ““Een revolutionaire partij in
stakingen.- Lessen uit de campagne tegen het Globaal Plan '93”
(Marxistische Studies no. 26, november 1995 )
Hoewel
gesteld wordt dat het HOOFDPUNT het “spontaneïsme en
economisme” is (en wat dus eigenlijk moet geformuleerd worden
als “het hoofdprobleem is het REFORMISME”) is het EERSTE
“probleem” dat wordt behandeld.... het (apolitieke, onduidelijke,
zonder typering van KLASSEKARAKTER) “intellectualisme”! De
meeste stellingen die “tegen het intellectualisme” hier
worden geformuleerd, zullen in punt 2. “Tegen het economisme”
BESTREDEN worden. Ook worden bepaalde termen en omschrijvingen hier
verkeerd gebruikt, hetgeen misleidend is.
1.
Tegen het intellectualisme: het was correct om de hele partij te
mobiliseren voor een campagne "algemene staking".
De
hele partij is op "oorlogsvoet" gebracht om te werken aan
een algemene staking. (...)
De bestaansreden van de
partij is de massa's te winnen voor de revolutie. Het is doorheen de
deelname aan de klassenstrijd dat de partij zich versterkt, aan
invloed wint. De partij kan geen voorhoederol opnemen indien ze die
niet waar maakt doorheen de strijd van de massa's.
We verwerpen
de "fasentheorie" die zegt dat de partij in de beginfase
alleen politieke propaganda moet voeren en niet moet proberen haar
stempel te drukken op het verloop zélf van de strijd.(...)
De
partij zal nooit de leiding kunnen nemen van de revolutie indien ze
niet vecht om als leidende kracht op te treden in de strijd van de
massa's. De uitwerking van de lijn, de studie van de theorie moet in
dienst staan van de taken die men opneemt in de klassenstrijd. Dit is
waar voor elke fase van de partijopbouw. (...)
Geen
commentaarpartij maken, maar strijden voor de leiding van de
klassenstrijd
Strijden tegen het intellectualisme betekent dat de
partij strijdt voor haar autonome visie op de inhoud (de ordewoorden,
de eisen) en het verloop van de klassenstrijd (de actie-ordewoorden).
Deze visie verdedigt ze in de vakbonden en rechtstreeks naar de
massa's (door pamfletten, discussies...).
Begin 1993 werd
een seminarie gehouden over de toepassing van het boek Tweeërlei
Tactiek van Lenin op onze taken in de klassenstrijd. De
voorbereidingstekst stelt terecht:
"Wij staan voor de taak
van de socialistische revolutie. Deze revolutie is niet aan de orde
vandaag. Maar zij wordt voorbereid doorheen de veelvuldige
gedeeltelijke strijdbewegingen tegen bepaalde aspecten van de
kapitalistische uitbuiting. Wij kunnen naar analogie (en
rekening houdend met de verschillen over het soort revolutie) de
principes die Lenin in Tweeërlei Tactiek heeft gedefinieerd,
toepassen op hoe wij omgaan met stakingen. Inderdaad, voor elke
staking of voor elk sociaal probleem zijn er twee lijnen mogelijk:
een revolutionaire lijn en een reformistische lijn, verdedigd door de
reformistische partijen en hun agenten in de vakbeweging. Op deze
laatste kunnen we in het algemeen toepassen wat Lenin over de
liberale burgerij zegt. Hun benadering leidt tot compromissen met de
burgerij en leert de arbeiders zich eeuwig aan de kapitalistische
uitbuiting te onderwerpen. De benadering van de revolutionairen moet
zo zijn dat de arbeiders hun antikapitalistische strijd tot op het
bot voeren en dat zij door hun strijd en door de activiteit van de
partij leren zich van het kapitalistische juk te bevrijden.
Ten
tijde van de mijnsluitingen stelde dit zich als volgt: gingen wij een
echt revolutionaire staking hebben of gingen wij een heruitgave
meemaken van de manier waarop de reformistische leiders het verzet
tegen de herstructureringen in de staalsector hebben geleid
(arbeidsplaatsen laten verloren gaan in ruil voor beloften van
reconversie)?"
Het is intellectualisme de propaganda
voor het socialisme en 'de politieke taken van de partij' in te
roepen om zich niet echt te engageren in de klassenstrijd, om aan de
rand te blijven staan en 'politieke commentaar' te leveren. In de
voorbereiding van de mijnstaking in '86 kwam het hierop neer:
"Wij
hadden gedurende 5 jaar propaganda gemaakt tegen de sluitingen, de
geesten voorbereid, enz. Begin februari 1986 brak het uur van de
waarheid aan: ofwel zetten wij onze woorden in daden om, ofwel gingen
wij de strijd van de mijnwerkers en al onze mooie woorden verraden.
Dat was de inzet. Op dat moment krijgen we te maken met opportunisme
van intellectualistische aard. Plots ontdekt men de politieke
propagandataken voor het socialisme om zich van de concrete
verantwoordelijkheid af te maken.
De analogie tussen dit
opportunisme en dat van de neo-iskristen in 1905 is tamelijk
frappant. Lenin bekritiseert de 'suivisten', die, wanneer de
burgeroorlog uitbreekt, zoals altijd genoegen nemen met woorden,
zonder concrete ordewoorden te formuleren om over te gaan tot de
actie. Hij zegt 'dat de opportunisten niet begrijpen dat het uur van
de revolutie verschilt van de gewone dagelijkse uren... en dat de
geestesgesteldheid, de geestdrift en de overtuiging van de massa 's
moeten worden omgezet en veranderen in actie.'. Hij voegt er aan toe
'dat op dat moment de actie uit te weg gaan en daarvoor de
psychologische omstandigheden en de propaganda in het algemeen
inroepen, vervallen is in dode en steriele theorie, in de casuïstiek,
of de revolutie verraden. De opportunisten begrijpen niet dat er
ogenblikken zijn in de geschiedenis dat de kritiek van de wapens
volgt op het wapen van de kritiek' (Tweeërlei Tactiek, Hoofdstuk
8).
In Limburg was begin februari '86 de tijd van de 'kritiek van
de wapens' aangebroken. Dan afkomen met algemene opvoedingstaken om
de partij te verbieden het probleem van de actie op te lossen is
volledig vergelijkbaar met de houding van de neo-iskristen die
afkomen met de lessen uit Wat te doen? (die zij overigens hadden
geweigerd toe te passen) op een moment dat men zich niet meer kon
beperken tot de propaganda maar moest overgaan tot het leiden en
organiseren van de massabeweging.
Lenin zegt ook
dat 'het verschil tussen opportunisten en revolutionairen niet alleen
tot uiting komt in het feit dat deze laatsten de noodzaak van de
opstand propageren, maar dat zij zich ook met het praktische en
organisatorische aspect van deze opstand bezighouden.' Het algemene
principe is dat de partij verantwoordelijk is dat het cruciale
probleem correct wordt opgelost. In Limburg ging niemand anders dan
wij dat doen, en wij hadden er de mogelijkheid voor. Deze taak
weigeren in naam van welk marxistisch-leninistisch principe dan ook,
is het marxisme-leninisme misbruiken om verraad te rechtvaardigen.
Het is de breuk tussen theorie en praktijk organiseren. Het is een
teken van revisionisme." (...)
In stakingen stelt zich
uiteindelijk dezelfde vraag als voor de revolutie: (...)
De
partij heeft een visie op de ontwikkeling van de praktische strijd,
op de ordewoorden, op het soort acties die aangewezen zijn en die
visie wordt bepaald door onze revolutionaire opstelling. Die visie is
dus tegengesteld met die van het reformisme. In Tweeërlei
Tactiek ontleedt Lenin de programma's en de ordewoorden van de
revolutionaire en van de opportunistische sociaal-democratie met
betrekking tot de burgerlijk democratische revolutie.
"Juiste
tactische ordewoorden van de (revolutionaire) sociaal-democratie
hebben thans een bijzonder belangrijke betekenis voor de leiding van
de massa's. Niets is in een revolutionaire tijd gevaarlijker dan het
onderschatten van de betekenis van beginselvaste tactische
ordewoorden.... (Het opportunisme) spreekt geringschattend over de
betekenis van de ordewoorden en tactische besluiten, die vooruit zijn
op het gebeuren en de weg wijzen, die de beweging doorheen een reeks
van mislukkingen en dwalingen loodsen". (Tweeërlei Tactiek,
Voorwoord) (...)
De
partij bepaalt een autonome lijn, die de belangen van de massa's (en
niet de standpunten van de vakbondsleiders) als vertrekpunt neemt en
een alternatief uitwerkt tegenover de plannen van de burgerij. De
enige kracht die dit programma kan afdwingen zijn de massa's, terwijl
de vakbondsleiding erop rekent om enkele kleine toegevingen te
bekomen op het programma van de burgerij.
"Lenin zegt dat
achter alle mooipraterij van de opportunisten de schrik zit om verder
te gaan dan wat aanvaardbaar is voor de burgerij. Door dit te doen
maakten zij van het proletariaat en zijn partij een gevangene van de
burgerij. (Tweeërlei Tactiek) Op dezelfde wijze drukt het
opportunisme van intellectualistische aard de vrees en de angst uit
om verder te gaan dan wat aanvaardbaar was voor de rechtse
vakbondsleiders."
Hoe klaarder we ons profileren door een
revolutionaire opstelling in de staking, hoe beter we geplaatst zijn
om de politieke opvoeding van de massa's aan te pakken. Het
omgekeerde is ook waar: men kan het proletariaat niet 'opvoeden' in
de grote principes van de revolutie en het socialisme terwijl men
zich niks bekommert om het succes van de strijd die de werkers aan
het voeren zijn.
Tijdens de strijd tegen het globaal plan is drie
maal per week een dergelijke klassenanalyse gemaakt van de krachten
op het terrein. Daaruit zijn telkens politieke conclusies voor
propaganda en agitatie getrokken. De kritiek is niet dat dit gebeurd
is, de kritiek is dat de "politiek" overwegend hiertoe is
gereduceerd en dat de onmiddellijke noden van de klassenstrijd méér
aandacht en ruimte hebben gekregen dan de strategische taken van de
partijopbouw (zie verder).
Met
de punten die hier “bestreden” worden in de “strijd tegen het
intellectualisme” (“de fasentheorie” en “de partij
als commentaar-partij”) worden omschrijvingen gegeven die
AFWIJKEN van de beschrijving die normaal gebruikt wordt. Door Lenin
worden “de fasentheorie” en “het louter commentaar
geven op de klassenstrijd” als kenmerken van het economisme
(of het latere reformisme) beschouwd.
2.
Tegen het economisme: de partij
heeft één strategische taak, de revolutie voorbereiden
(...)
Er kan geen breuk gemaakt worden tussen deze strategische
opdracht, het werken aan de revolutie en de taken in de
klassenstrijd.
Er
is door de leiding een lijn aangegeven die in grote mate steunt op
een eenzijdige verwerking van de mijnstaking van 1986
Eén
van de belangrijkste basisteksten die in de feiten het optreden
hebben bepaald is de tekst van '86 over Partij, vakbond en
stakingscomités. Het is de tekst waarin het concept van "drie
pijlers" (veroveren van de massa door openlijke propaganda, werk
in de vakbond, werking van de vriendenkringen) is uitgewerkt.
Alhoewel hij hoofdzakelijk handelt over de verhouding tussen
werk in de vakbond en autonome partijwerking, verklaart hij in grote
mate de overheersende aandacht die besteed werd aan het loswerken van
de strijd. De nadruk ligt er op de strijd tegen het intellectualisme,
tegen het niet vechten voor de leiding van de klassenstrijd. Maar hij
duwt de partij in een richting van activisme en spontaneïsme.
Die
lijn is verder theoretisch gestaafd met een eenzijdige lezing van
teksten van Lenin. Ze is uitgewerkt in vroegere vormingsteksten over
de toepassing van Tweeërlei Tactiek en Nieuwe taken, nieuwe
krachten.
2.2.
Er is op basis van deze teksten een gangbaar standpunt ontstaan
over de "dubbele taak" van de partij: de politieke leiding
nemen en ook de economische strijd leidenDeze
opsplitsing houdt gevaren in omdat ze niet vertrekt vanuit de éne
strategische hoofdtaak, de revolutie voorbereiden.
In de praktijk stellen
we vast dat ze dikwijls leidt tot het verzinken in de directe taken
van de staking. Als de partij volle verantwoordelijkheid draagt voor
het lostrekken en ontwikkelen van de strijd wordt zeer snel de gehele
activiteit daarop afgestemd en verdwijnen de politieke taken op de
achtergrond. In de feiten leidt de "dubbele taak" tot de
stappentheorie: eerst de economische strijd, daarna het socialisme.
We moeten alle taken in de klassenstrijd bekijken
vanuit het winnen van de voorhoede en de massa's voor de revolutie.
We moeten in de taakstelling de grootste aandacht besteden aan de
politiek beslissende overwinningen die we willen halen. We moeten
onze kop breken over initiatieven en een aanpak die niet in de lijn
van de "spontane gang van zaken" liggen, om kwalitatieve
inzichten bij te brengen die politieke horizonten openen. Het belang
dat we hechten aan bepaalde initiatieven kan niet alléén
vanuit de directe strijd bepaald worden. Solidariteitsbezoeken
over de taalgrens kunnen veel efficiënter zijn om revolutionaire
inzichten bij te brengen dan acties rond het eigen bedrijf. De partij
moet initiatieven nemen die het gezichtsveld opentrekken, die
politieke discussies op gang brengen.
Elke
communist heeft één taak: de revolutie doen
vooruitgaan. Het ABC van het marxisme leert dat dit bewustzijn niet
"spontaan" opduikt in de klassenstrijd. Lenin:
"De
sociaal-democratie staat niet gewoon in dienst van de
arbeidersbeweging: zij is 'de samensmelting van het socialisme en de
arbeidersbeweging', haar taak is om in de spontane arbeidersbeweging
de duidelijk gedefinieerde socialistische idealen binnen te brengen,
ze te verbinden met de socialistische overtuiging die op het niveau
van de moderne wetenschap moet staan, ze verbinden met een
systematische politieke strijd voor democratie als middel om het
socialisme te verwezenlijken. Met andere woorden, deze spontane
beweging te laten samensmelten met de activiteit van de
revolutionaire partij tot een onlosmakelijk geheel." (Oeuvres,
Deel 4, Notre tâche immédiate, p.223)
2.3.
De formulering van de _"dubbele taak" werd geargumenteerd
met een eenzijdige lectuur van o.a. Tweeërlei tactiek en Nieuwe
taken, nieuwe krachten
Uit de studie van die teksten is op
eenzijdige manier alléén de strijd tegen het
intellectualisme naar voor gehaald: "Zijn we een partij van de
propaganda of een partij van de praktische klassenstrijd?"
Vanuit
een lineaire vergelijking tussen de taken van de partij tijdens de
opstand van 1905 en de economische strijd, komt eenzijdig de nadruk
te liggen op de volledige verantwoordelijkheid van de partij voor het
lostrekken en praktisch leiden van de strijd."Lenin
spreekt over democratische revolutie en zijn essentiële
boodschap is dat de revolutionaire partij deze revolutie moet leiden,
ze moet doordringen met haar programma voor deze revolutie. Dat is de
beste voorbereiding op de socialistische revolutie. Bij ons is de
democratische revolutie gebeurd. Wij staan voor de taak van de
socialistische revolutie. Deze revolutie is niet aan de orde van de
dag. Maar deze revolutie wordt voorbereid doorheen de veelvuldige
gedeeltelijke strijdbewegingen tegen bepaalde aspecten van de
kapitalistische uitbuiting. Wij kunnen naar analogie (rekening
houdend met de verschillen in het type revolutie) de principes die
Lenin in Tweeërlei Tactiek bepaalt, toepassen op de manier
waarop wij stakingen benaderen." (Vorming Tweeërlei
Tactiek)
Het op gelijke voet
zetten van de taken van de partij in de opstand en in de economische
strijd brengt een mentaliteit in het partijwerk van "het is nu
of nooit", van "het is onze verantwoordelijkheid als er
geen staking komt". De partij wordt opgezadeld met de volle
verantwoordelijkheid voor het doen lukken van de actie. Dit moet
onvermijdelijk leiden tot activisme en spontaneïsme.
Dit
wordt verder geargumenteerd met de stellingen waarin Lenin terecht de
tegenstelling aanduidt tussen de "agerende"
sociaal-democratie en de "redenerende" opportunisten. Het
is correct dat de partij zich mee verantwoordelijk moet voelen voor
het praktisch ontwikkelen van de klassenstrijd. Maar correcte
stellingen op zich kunnen eenzijdig worden als ze worden
verabsoluteerd of als enige het optreden gaan bepalen. In
dit geval heeft het geleid tot economistische afwijkingen. We bouwen
aan een politieke partij en niet aan een strijdcomité. Als het
opperste criterium wordt, het loskrijgen van de klassenstrijd, dan
wordt de partij meer en meer opgeslorpt door de directe problemen van
de strijd. In de praktijk hebben de problemen van loswerken van de
algemene staking en van "doorbreken", een groot deel van
het interne partijleven en het grootste deel van de discussies met
delegees beheerst.
Lenin
stelt in Nieuwe taken (Oeuvres, deel 8, pp.209-219) dat de nieuwe
situatie een toevloei van krachten meebrengt, dat het legale werk
verzekerd is zodat de partij zich kan concentreren op haar politieke
taken."In het begin van de beweging moest de
sociaal-democratie voornamelijk een bijna uitsluitend educatief werk
verrichten, bijna al haar krachten toespitsen op de economische
agitatie. Maar stilaan worden deze taken meer en meer en één
voor één overgenomen door nieuwe krachten, door bredere
lagen die in de beweging gekomen zijn. De revolutionaire organisaties
nemen meer en meer de echte politieke leiding in handen; hun
specifieke taak bestaat erin te wijzen op de sociaal-democratische
conclusies uit het arbeidersprotest en de uitingen van ontevredenheid
van het volk."
Tijdens de voorbereiding van de mijnstaking in
'86 is gesteld dat dit verschillend is van onze situatie, waarin de
vakbondsleiding de strijd saboteert. Daaruit volgde de "dubbele
taak" van de partij. De partij moet niet alleen de politieke
leiding nemen maar ook de klassenstrijd zélf organiseren want
als hij aan de vakbondsleiding wordt overgelaten, komt hij er niet.
Dit concept is uitgeschreven in de tekst Partij, vakbond en
stakingscomités (1986). De klemtoon ligt op de
verantwoordelijkheid van de partij voor het lostrekken van de strijd.
In dat concept kadert ook de idee van de "drie pijlers" van
de partij: het realiseren van de dubbele taak verloopt langs 1. de
rechtstreekse agitatie en propaganda van de partij (pamfletten); 2.
de werking van de vriendenkring; 3. de vakbondswerking.
De tekst
stelt terecht dat een algemene staking niet vanuit de vakbondstop zal
vertrekken en dus moet afgedwongen worden van onderuit, door zo breed
mogelijk georganiseerde doorbraken vanuit de basis, steunend op een
zo ruim mogelijke goedkeuring van het intermediair apparaat. Maar
deze tekst geeft een
scheefgetrokken beeld van de taken van de partij en van de
vriendenkringen in de staking. Het zwaartepunt ligt op het
"doorbreken" en de hoofdstrijd wordt gevoerd tegen de idee
van "druk op de vakbond" en het "uitsluitend werken
langs de vakbondsstructuren". In de praktijk oriënteert dat
de activiteit van de vriendenkringen voornamelijk op het zélf
organiseren van de strijd. (...)
III.
De politiek op de commandopost
(...)
Een
revolutionaire partij probeert, vertrekkend van de ervaringen van de
massa's, fundamentele inzichten bij te brengen over kapitalisme,
staat, revolutie en socialisme. Precies omdat de massa's veel
vatbaarder zijn voor politiek, moeten onze inspanningen erop gericht
zijn zo kwalitatief mogelijke vooruitgang af te dwingen en moeten we
de stappentheorie bekampen (eerst goed werken in de economische
strijd, daarna politiek). Vertrekkend van de concrete ervaringen van
de massa's moeten we onze fundamentele inzichten in het kapitalisme
binnenbrengen.
De weerstanden om
'aan politiek te doen' in stakingen situeren zich dikwijls alleen in
ons eigen hoofd en niet onder de massa's. (...)
De
partij verdedigt "directe" eisen die als doel hebben de
massa's te oriënteren in antikapitalistische en revolutionaire
richting, zonder dat ze op zich raken aan de grondvesten van het
systeem. Het zijn herverdelingseisen en geen eisen die de
eigendomsverhoudingen en het karakter van de staat veranderen. Er
bestaat zeker de opvatting dat de "politiek" in de
stakingsbeweging te herleiden is tot de agitatie voor het
6-puntenalternatief en de 32-urenweek. Dat politiek discuteren te
herleiden is tot het ingaan tegen alle opvattingen die deze eisen in
de weg staan, zoals "gelijke verdeling van de lasten",
"concurrentievermogen", "realisme". Zeker, dit
zijn aanknopingspunten voor het stellen van "welk
maatschappijconcept" maar dit is op
zich nog geen communistische politiek. We stellen vast dat vele
arbeiders en delegees die met ons meegaan op het vlak van het
"antikapitalistisch alternatief" afhaken op het
"socialistisch alternatief".
De
bedoeling van ons werk als communist moet zijn om de band te maken
tussen onze opstelling in de economische strijd en onze overtuiging
als communist. Daarop wordt uitvoerig ingegaan in het artikel: "Ons
sociaal-economisch eisenprogramma en de strijd voor de socialistische
revolutie".
1.3.
Er is onbetwistbaar de tendens om "de politiek" te
herleiden tot de inzichten die "de klassenstrijd
vooruitbrengen"
In de tekst over Tweeërlei
Tactiek wordt benadrukt dat we geen propagandapartij zijn die
"politiek" beperkt tot opvoeding in het marxisme-leninisme
en propaganda voor het socialisme. Er wordt vooral een
intellectualistische opvatting over politiek gekritiseerd: "Deze
minachting, deze onderschatting van de politieke taken in verhouding
tot de spontane beweging, weerspiegelt juist het opportunisme."
De
echte politieke taken bestaan erin om de beweging een juiste
politieke oriëntatie te geven. Dit betekent dan vooral, de
strijd winnen tegen gelijkmatige inlevering, voor de verwerping van
het hele plan, tegen competitiviteitslogica, voor ons
6-puntenalternatief.
"Zullen wij in staat zijn van de
juistheid van onze sociaal-democratische politiek en van onze
verbindingen met het proletariaat... gebruik te maken om op de
revolutie een proletarische stempel te drukken, om de revolutie niet
alleen in woorden, maar metterdaad tot de werkelijk beslissende
overwinning te drijven, om de onbestendigheid, de halfslachtigheid en
het verraad van de democratische burgerij te overwinnen?"
(Tweeërlei Tactiek, Voorwoord)
De analogie die gemaakt
wordt tussen de economische strijd en de democratische revolutie van
Lenin leidt tot economistische conclusies. Lenin toont aan
dat de burgerlijk democratische revolutie een noodzakelijke etappe is
en dat de revolutionairen die zo consequent mogelijk moeten voeren om
de leiding uit handen van de burgerij te halen en de socialistische
revolutie voor te bereiden. De stelling die eruit wordt afgeleid is:
als wij de meest consequente vechters zijn in de economische strijd
bakenen we ons 'politiek' af van de 'democratische burgerij', in dit
geval van het reformisme. De revolutionaire lijn staat in dienst van
de economische strijd.
Terwijl Lenin aantoont dat de
opportunisten die de leiding aan de burgerij willen laten in de
democratische revolutie, dezelfden zijn als de 'economisten' die
enkele jaren voordien de 'politiek' van het proletariaat willen
herleiden tot de economische strijd. Een
eenzijdige lectuur van Tweeërlei Tactiek leidt tot een
verwaarlozing van de politieke taken zoals die beschreven worden in
Wat te doen?: het optrekken tot politieke inzichten die niet spontaan
uit de klassenstrijd voortkomen. "Politiek" die niet
recht-streeks ingrijpt op de problemen van de klassenstrijd worden
eerder als intellectualisme beschouwd.
Het
is de taak van de partij haar algemene politieke visies te doen
doordringen: de noodzaak van het socialisme, het antiracisme, het
oorlogsgevaar, de rol van de Europese eenmaking,....
(...)
Het is niet juist dat de opbouw van onze krachten in
de vakbond moet wijken voor de onmiddellijke noden van de
klassenstrijd. In de vorming van Tweeërlei Tactiek wordt
volgende stelling van Lenin gebruikt:
"Wij hebben
ongetwijfeld nog veel te doen om de arbeidersklasse op te voeden en
te organiseren, maar het komt er nu vooral op aan te weten waar het
politieke zwaartepunt van deze opvoeding en deze organisatie moet
liggen. In de vakbonden en de legale verenigingen of in de
opstand?".
Dit is correct voor een periode van
revolutie maar niet voor een algemene staking. De stelling van het
"zwaartepunt op de opstand" kan gemakkelijk de taken van
werking in de vakbond onder tafel vegen. In elke staking moet men een
plan hebben voor inplanting in de vakbond. De ervaringen van
de beweging tonen voor de honderdste keer dat de invloed op de
massa's voor een belangrijk stuk verloopt langs de invloed op de
delegees, dat het winnen van invloed op de lagere vakbondsniveaus een
absolute prioriteit is voor de versterking van de partij.
Het
is duidelijk dat het OORSPRONKELIJKE analyse-rapport, als voorstel
ingediend bij het Centraal Comité in de EERSTE plaats ging
over een “rectificatie tegen het spontaneïsme en economisme”
(in na volging van het Vijfde Congres) Daar waar het probleem van
“intellectualisme” op het Vijfde Congres werd gesteld, was dit op
TWEEDE (ondergeschikte) plaats. EIGENLIJK is door een zeker
dogmatisme van het EIGENLIJK probleem “REFORMISME” twee minder
duidelijke problemen gemaakt (1. het hoofdprobleem “spontaneïsme”
en 2. het “secundair” probleem “intellectualisme”) Aan het
rapport, ingediend door Kris Hertogen, is (wellicht verwijzend naar
het Vijfde Congres) het “intellectualisme” als probleem
toegevoegd, EN HET GELIJK ALS EERSTE PROBLEEM GESTELD. Dit kan niet
anders dan een BEWUSTE revisionistische manipulatie zijn!