21-12-2014

Wordt de ideologie van AMADA (1970), op 9e PVDA-congres (2015) gewist uit collectief geheugen?(1)

In 1978 nam ik twee beslissingen:ik trad toe tot de PVDA (via een aanvraag om lid te mogen worden door het volgen van een kandidatencyclus) én ik besloot definitief als arbeider te gaan werken (en wilde de keuze van welk bedrijf laten afhangen van een gesprek hierover mét de PVDA).

Ik had ooit “Het Kapitaal” van Marx gelezen (in feite slechts deel 1, dus “Het Kapitaal (deel 1)”, het enige dat in het Nederlands was vertaald) en later enkele teksten van Lenin, in de drie delen van “Keuze uit zijn werken”, in ieder geval was daar bij “Staat en Revolutie”.....Eigenlijk had ik die drie delen staan en had ik, in het kader van een (door MLB - Marxistisch-Leninistische Beweging studentenorganisatie van AMASA- gegeven) vorming over “staat en revolutie” stukken gelezen van het boekje van Lenin “Staat en Revolutie ..... en die stukken waren dan eigenlijk de citaten van Marx uit “Burgeroorlog in Frankrijk” en die van Engels uit “Oorsprong van het gezin, eigendom en de staat”. Dit had ik gedaan in mijn “studententijd” in Leuven. (dus dat was voor 1978....)
In het programma van de PVDA (uit AMADA voortgekomen in 1979) vond ik analyses, conclusies en programma-punten die het meest overeenkwamen met hetgeen ik had gelezen bij Marx en Lenin. Dit in vergelijking met andere organisaties die zich op het marxisme en op noodzaak van revolutie beriepen.

“Het kapitalisme heeft in de loop van zijn ontwikkeling de krachten voortgebracht waarmee het socialisme kan worden opgebouwd: de hoogontwikkelde productiemiddelen en de arbeidersklasse. De moderne productietechnieken laten toe de goederen te produceren
die nodig zijn om de noden van de wereldbevolking te voldoen. Dit wordt echter verhinderd door het feit dat de productiemiddelen in de kapitalistische en staatskapitalistische landenhet bezit zijn van een kleine klasse die ze enkel aanwendt in de mate dat ze er winst mee kan verwezenlijken.
De productiemiddelen dienen collectief bezit te worden van de werkende gemeenschap. Het voltrekken van dit onvermijdelijk revolutionair proces is mogelijk geworden omdat het kapitalisme een arbeidersklasse heeft geschapen die door de uitbuiting tot verzet en opstand wordt gedwongen. Deze klasse is bekwaam om samen met de andere werkende klassen de kapitalistenklasse omver te werpen en de moderne productiemiddelen in dienst van de gemeenschap te besturen.
De overgang naar het socialisme is een historische noodzaak geworden.
De Partij van de Arbeid van België baseert zich op het marxisme. Zij staat een terugkeer voor naar de bronnen van het socialisme, naar de wetenschappelijke leer van Marx en Lenin. Zij hebben de onoplosbare tegenstellingen van de kapitalistische economie ontleed. Zij hebben een revolutionaire leer ontworpen voor het voeren van de klassestrijd en het doorvoeren van de bevrijding van de arbeid.
De Partij van de Arbeid van België baseert zich eveneens op de werken van Mao Zedong. Het is zijn verdienste geweest de lessen te trekken uit het totale verval van de Sovjetunie en uit het herstel van het kapitalisme in dit land.
Het socialisme is een onstuitbare wereldomvattende beweging geworden.
Een aantal burgerlijke politieke stromingen, die ernaar streven het kapitalisme in stand te houden maar het 'om te vormen' en te 'verbeteren', misbruiken de naam van het socialisme.(...)
Het socialisme zal nooit bovenuit cadeau worden gedaan aan het volk. Het socialisme zal het resultaat zijn van de strijd en de inspanningen van de arbeiders en werkers.
Om het kapitalisme doeltreffend te kunnen bekampen, moeten wij het grondig kennen.
Om het echte socialisme te kunnen verwezenlijken, moeten wij goed weten welke de wezenlijke wetten en instellingen zijn van het kapitalisme, die moeten worden afgeschaft.
Marx leerde aan de arbeiders dat zij maar een socialistisch bewustzijn kunnen verwerven, wanneer zij een klaar inzicht hebben in de economische wetten van het uitbuitingssysteem.
Marx leerde eveneens de lessen te trekken uit de praktische ervaring van het verleden. Hij zei dat de bevrijding van de werkende klassen maar mogelijk is wanneer zij het kapitalistische staatsapparaat ontmantelen en een totaal nieuwe staat van arbeiders en werkers uitbouwen.(....)
De productiemiddelen worden kapitaal – het ontstaan van twee onverzoenlijke tegengestelde klassen
Onder het kapitalisme legt een beperkte klasse, de kapitalisten, beslag op een steeds groter deel van de productiemiddelen. Terzelfdertijd scheppen de kapitalisten een klasse van loonarbeiders die geen productiemiddelen bezitten en alleen kunnen overleven door hun arbeidskracht te verkopen. Onder het kapitalisme wordt de arbeidskracht zelf een koopwaar.
De arbeid is de enige bron van waarde (bedoeld wordt RUIL-waarde, in tegenstelling tot GEBRUIKS-waarde) voor alle waren. De waarde van elke waar wordt bepaald door de hoeveelheid arbeidstijd die zij bevat.
De koopwaar 'arbeidskracht” heeft een welbepaalde waarde en deze wordt uitgemaakt door de waarde van de bestaansmiddelen, nodig voor het onderhoud van de arbeider en zijn gezin (levensonderhoud, huisvesting, scholing, ontspanning, culturele behoeften, opvoeding en algemene ontwikkeling).
De kapitalist betaalt deze waarde van de arbeidskracht onder de vorm van loon.
Wanneer de arbeider zijn arbeidskracht heeft verkocht, dan kan de patroon erover beschikken naar eigen goeddunken. Tijdens de werkdag schept de arbeider eerst de waarde die overeenstemt met zijn loon. Daarna schept hij een meerwaarde die gratis wordt toegeëigend door de bezitter van de productiemiddelen.
Deze meerwaarde is de enige oorsprong van alle kapitalistische winsten. (...)
De klassenstrijd laat de arbeider toe om in het beste geval de waarde van zijn arbeidskracht te bekomen. De arbeider blijft nochtans een loonslaaf die zijn arbeidskracht moet verkopen. Zelfs de best betaalde arbeider wordt tot werkloosheid gedoemd wanneer de patroons er niet langer in slagen voldoende winst uit hem te persen. Daarom dient de strijd gericht te worden op de afschaffing van de loonslavernij.
Alle nieuwe waarde, tijdens het productieproces geschapen, is afkomstig van de arbeid. Slechts een klein deel van de voortgebrachte waarde komt naar de arbeiders terug in de vorm van loon; de rest wordt toegeëigend door de patroon.
De kapitalist investeert een deel van de meerwaarde en hij benut een deel voor zijn persoonlijk gebruik. Na een tijd heeft hij een bedrag verbruikt gelijk aan zijn oorspronkelijk kapitaal. Het gehele kapitaal waarover de patroon dan beschikt, is afkomstig van de meerwaarde, geschapen door de arbeiders.
Het zijn niet de kapitalisten die de arbeiders onderhouden, maar wel de arbeiders die de kapitalisten onderhouden. (....)
De accumulatie van kapitaal in grotere en meer ontwikkelde bedrijven brengt mee dat een deel van de werkende bevolking tot werkloosheid wordt gedoemd. In het geheel van de kapitalistische wereld groeit het leger werklozen aan, naarmate de kapitaalsaccumulatie toeneemt. Tot dit 'reserveleger', dat tot werkloosheid gedoemd is omdat de patroons niet voldoende meerwaarde uit hen kunnen halen, behoren ook de gehandicapten, de invaliden en verminkten, de zieken en de zwakken, de arbeiders die 'te oud' zijn, enz....
Het kapitalisme heeft de werkloosheid nodig: het bestaan van een reserveleger laat de patroons toe om de uitbuiting binnen de bedrijven te verhogen, om lagere lonen te betalen en de onderdrukking te versterken.(....)
Het kapitalisme heeft de productiekrachten ontwikkeld en een socializering van de arbeid tot stand gebracht:de producten die het bedrijf verlaten, zijn het gezamelijke werk van duizenden arbeiders. De specialisering brengt een onderlinge afhankelijkheid mee van de bedrijven en bedrijfstakken. De producten worden verkocht op een wereldmarkt. De productie ie gesocialiseerd maar de productiemiddelen en de vervaardigde producten zijn het privé-bezit van de kapitalisten: dit is de fundamentele tegenstelling vn het kapitalisme. Het is ook de basis van de crisissen van overproductie. (...)
De fundamentele tegenstellingen van het kapitalisme kunnen maar opgelost worden door het privébezit van de productiemiddelen om te vormen in collectief bezit van de gemeenschap der werkende mensen.(...)
De staatsmacht is verschenen met het ontstaan van onverzoenlijk tegengestelde klassen. De staat is het orgaan waarmee de heersende klasse haar onderdrukking uitoefent over de onderworpen klassen.(...) De huidige staatsmacht is tot een onverbrekelijke eenheid met de kapitalistenklasse versmolten. In een maatschappij die in onverzoenlijke tegengestelde klassen is opgesplitst, is de staatsmacht nooit een neutraal orgaan dat de belangen van heel de gemeenschap, van alle klassen belichaamd.(...) In feite behartigt de staat de collectieve belangen van de kapitalisten en hij drijft die met alle nodige middelen door tegen de arbeiders en werkers.
De staatsmachine waarborgt de volledige heerschappij van de kapitalistenklasse (...). Aangezien de burgerij haar gewapende afdelingen paraat houdt om de volksmassa's onderworpen te houden, is het proletariaat verplicht om de gewapende volksstrijd voor te bereiden en uiteindelijk ook door te voeren om zich te bevrijden.(...) De staat zorgt voor de algemene maatschappelijke voorwaarde die het de individuele kapitalist mogelijk maken loonarbeiders uit te buiten. Sinds de productie in hoge mate van concentratie heeft bereikt in de monopolies, is de staat de vertegenwoordiger geworden van de monopolies.”1

Ik vermeld hier die zaken die mij vooral aanspraken, omdat ik die zojuist ontdekt had in mijn allereerste kennismaking met de wetenschappelijke analyse van Marx. Het waren die zaken die mij overtuigden dat als ik communist wilde worden en “iets betekenen voor de revolutie” ik het beste “deel van de arbeidersklasse” zou gaan uitmaken.
Er waren zaken in het programma (en in de fundamentele analyses die eraan ter grondslag lagen) van de PVDA en dan vooral in de stukken die ik hier nu NIET aanhaal, die later erkend werden door de PVDA zélf “dogmatisch” te zijn of zelfs uitgingen van foute veronderstellingen. Maar aangezien ik het marxisme pas ontdekte en daarin wellicht OOK wat “dogmatisch” was, viel mij dit toen zo niet direct op.

Zo zou nu wellicht overal waar er de term “arbeider” voorkomt beter “werker” vermeld worden, zoals in het Engels – 'worker' – en in het Frans -'travailleur'- gebruikt wordt. (gezien de wat beperkende inhoud die in het Nederlands aan de term “arbeider” wordt gegeven)
Ook bijvoorbeeld het gebruik van de term 'patroon'. Het is niet duidelijk wie of wat dat is: de manager en/of kapitalist, de bedrijfsleider van een fabrieksvestiging of/en echte bezitter van die fabriek (en voor een “fabriek” zijnde een vestiging van een monopolie of multinational is dat de groep van aandeelhouders van dat monopolie/multinational en wordt die “eigenaar” slechts vertegenwoordigd door de plaatselijk bedrijfsleider - is dat dan de “patroon”?)

OPM.:Tot nader order is dit programma van 1979 nog altijd hét programma van de PVDA... Zowel een commissie om een nieuw voorstel van programma uit te werken - ik maakte daar deel van uit -, zoals ook het voorstel – in 2004, van Nadine Rosa-Rosso, voormalig algemeen secretaris, tot discussie in de partij van hoog tot laag, over een nieuw programma, zijn stopgezet met het dictaat van Peter Mertens en Boudewijn Deckers: “Het programma van 1979 blijft ons programma!

Na verwerven van politieke overtuiging volgde de ideologische “omvorming van wereldopvatting”
Ik was nog na mijn (universitaire) studie nog een jaar actief (van september '77 tot september '78) in het universitaire wereldje, als vrijgestelde voor de Sociale Raad, een job (voor een jaar) dat een beetje te vergelijken is met “vakbondsecretaris” (wordt ook soms wel “vrijgestelde” genoemd) maar dan voor een soort Studenten-vakbond waarmee je de toenmalige Sociale Raad een beetje kan vergelijken... Ik kocht (op een standje van MLB – Marxistisch-Leninistische Beweging, studentenorganisatie van AMADA ) het boekje “Dat was mei '68” .(de herdruk in '93 “Een kwart eeuw mei '68” hier te lezen)..Als auteurs stonden vermeld : Ludo Martens en Kris Merckx. Dat boekje heb ik gelezen en herlezen. Bepaalde passages heb ik wel 20 keer herlezen.....

Ludo Martens (1969): Arbeiders en studenten, één front..... Maar waarom en hoe?2

In een fabriek van Hainaut-Sambre staan een aantal wagens op een spoor om een hoogoven binnen te rijden. Een arbeider moet een aantal van deze wagens aan elkaar koppelen, die dan de oven binnenrollen. De veiligheidsvoorschriften luiden, dat men de wagens die op het spoor staan éérst moet blokkeren vooraleer ze aan elkaar te koppelen.
Men moet een blok voor de wielen leggen zodat de wagen niet kan verschuiven. De voorschriften worden nooit in acht genomen omdat men veel te snel moet werken. Een arbeider koppelt twee wagens aaneen. Een wagen gaat plots aan het rollen en de arbeider wordt tussen de wagens verpletterd. Hij is op slag dood.
Er ontstaat meteen een wilde staking in de fabriek. De vakbond wil echter niet volgen.
De volgende dag kunnen de arbeiders de staking niet doorzetten. Ze beslissen echter een soort 'stiptheidsstaking' te houden: ze zullen alle wettelijk voorgeschreven veiligheidsnormen in acht nemen. Meteen daalt de productie met 30 %! Dertig procent van de productie wordt dus op 'onwettige' manier uit de arbeiders getrokken!
Maar wat gebeurt er? De patroon beslist alle premies in te houden. Meteen daalt ook het loon van de arbeiders met 30%...
De meesten kunnen daarmee niet leven. Na een week is de productie weer op 'normaal peil'... en de 'veiligheid' eveneens.
Er breekt een 'wilde' staking uit in ACEC-Gent. De arbeiders spreken er al maanden over de staking, 's Namiddags trekt plots een groep van 200 man naar buiten.
De vakbonds-délégué is een ... 'communist'... Hij loopt achter de 'wilde' stakers en zegt, dat de staking niet 'wettelijk' is. Een staking is immers maar 'wettig' als die weken tevoren door de vakbond is aangekondigd. Dan begint men een verzoeningsprocedure en allerlei onderhandelingen. Dit laat de patroon toe om alle nodige 'voorzorgsmaatregelen' te treffen. Als er dan 'gestaakt' wordt, komt dat niet meer ongelegen voor de patroon.
Als de vakbonden de 'wilde' stakingen -die de patroon pijn kunnen doen- vermijden, dan krijgen ze van het patronaat een premie van 0,6 % op de jaarlijkse lonen.
In Citroen-Vorst produceerde men een jaar geleden 90 auto's per dag. Nu moet men er 160 maken met hetzelfde aantal arbeiders. De patroon wil binnenkort overschakelen op 210 wagens... Er is veel reactie tegen dit helse ritme. Om het verzet van de arbeiders te breken, wordt een combattieve arbeider ontslagen. Als hij de volgende dag toch komt werken, wordt hij opgeleid door de politie. Zijn kameraden leggen onmiddellijk het werk stil.
Er zijn 80 % vreemdelingen in de fabriek. Alle syndicale délégués zijn echter Belgen... en vele délégués zijn ploegbaas of chef!
's Namiddags staat een groep arbeiders voor de poort te praten. Plots staan er een aantal rijkswachters voor hen en de arbeiders staan verwonderd en ongelovig te lachen. Opeens zien ze, dat er ook langs de achterpoort rijkswachters in de fabriek zijn binnengetrokken. Een rijkswachtofficier: 'Onmiddellijk aan 't werk of ge wordt over de grens gezet!'. Een colonne rijkswachters ―100 à 150 man sterk ― trekt in nieuwste gevechtskledij door de fabriek, geweer in de hand. De ploegbazen duiden 63 man aan die worden meegepakt.

Dit zijn drie concrete feiten uit de honderden die het laatste jaar aan de linkse studentenbeweging zijn gesignaleerd. Urenlang is er over gediscussieerd.
In de Studenten Vak Beweging van Leuven en in de Gentse Studenten Beweging.
Deze feiten zijn de achtergrond die men moet voor ogen houden als men de analyse leest die wij onszelf over de 'intellectuelen' maken.
Het intellect is een gigantische macht geworden tegen de arbeiders.
Het intellect is één van de sterkste wapens geworden die de bourgeoisie hanteert tegen de arbeiders. (...)

De arbeiders zijn de leidende kracht van de sociale revolutie. Waarom niet het 'intellectueel proletariaat', de technici, de leraars, de studenten?
Eerst een voorafgaande opmerking: de sociale revolutie komt maar tot stand wanneer de activiteit van leraars, technici, bedienden, ambtenaren, studenten zich verbindt met de activiteit van de arbeiders. Studenten, leraars, bedienden kunnen dus een belangrijke rol spelen. Ze spelen echter niet de fundamentele rol, ze zijn niet de leidende kracht van de revolutie. Hun actie krijgt maar een revolutionaire zin, wanneer ze de belangen en de strijd van de arbeiders als leidraad nemen. (....)
Het volstaat echter niet verdrukt te worden en het slachtoffer te zijn van de bourgeoisie. De arme boeren, de kleine middenstanders, de gepensioneerden hebben het dikwijls nog moeilijker dan de arbeiders. (...)
Materieel en fysiek hebben de arbeiders belang bij de vernietiging van een systeem van uitbuiting. (...)

Zijn de arbeiders nu minder bewust dan vroeger, hebben ze nu alles wat ze kunnen dromen? De bourgeoisie maakt ons graag wijs, dat 'het niet is gelijk vroeger, men is er toch zo op vooruitgegaan', etc.
Dat lijken ons dan allemaal enorm moderne theorieën. Maar een blik in de geschiedenis leert ons, dat deze theorieën zo oud zijn als de staat. Of liever: ze zijn zo oud als de bourgeoisie zelf, die er alle belang bij heeft, dat de arbeiders zo worden bedrogen.
In 1870 had men de laatste grote oorlog gezien in West-Europa. Sindsdien waren Frankrijk en Duitsland een industrie gaan opbouwen. De grondige verovering van Azië en Afrika bracht enorme schatten op. Dank zij die superwinsten kon men loonsverhoging en sociale voorzorgen geven aan de arbeiders. Het kapitalisme kende geen oorlogen meer... omdat men op volle kracht oorlogen voerde in Azië en Zuid-Amerika.
Tussen 1890 en 1900 ontwierp Bernstein een 'totaal nieuwe' theorie. Volgens deze geleerde en moderne theoreticus, kende het kapitalisme geen crisissen meer: de welvaart van de arbeiders nam gestadig toe; de arbeiders hadden geen belang bij een verafgelegen revolutie waarvan ze niet weten wat het wordt.
Wat was het gevolg van deze 'totaal nieuwe' theorie?
De arbeiders hebben zich niet politiek, ideologisch en organisatorisch voorbereid op de totale botsing tussen de klassen, op de sociale revolutie. In diezelfde periode stapelden zich de tegenstellingen binnen het kapitalisme op: de kapitalisten begonnen onderling de strijd om de heerschappij in Afrika en Azië. Het volstaat niet voor de bourgeoisie van een bepaald land, dat ze haar eigen arbeiders naar willekeur kan uitbuiten elke bourgeoisie wil ook een zo groot mogelijk deel van de Derde Wereld aan haar uitbuiting onderwerpen. In 1914 begonnen de Westerse kapitalisten de oorlog om het bezit van de rijkdommen in de Derde Wereld. De 'socialisten' hadden tientallen jaren de arbeiders vergiftigd met hun 'moderne theorie' over de rustige vooruitgang van het kapitalisme. De arbeiders waren niet gewapend voor deze bloedige confrontatie. Honderdduizenden arbeiders werden geofferd op het altaar van de 'nationale bourgeoisie'.
En de 'moderne theorie' van de socialisten kende een nieuw hoogtepunt: de socialisten hebben deze oorlog geleid vanuit hun ministeriële zetels, in naam van de verdediging van het vaderland.
Toen de arbeiders in 1918 van het front terugkeerden, wilden ze maar één ding; de revolutie. In Duitsland en Hongarije grepen de arbeidersraden de macht. Ze waren echter politiek en organisatorisch niet voldoende voorbereid op deze revolutie. Ze hadden zich te lang laren bedriegen door de 'moderne theorie'. Ze werden verslagen en tienduizenden revolutionaire arbeiders werden zonder vorm van proces neergeschoten.
Dit is de enige directe, praktische en logische consequentie van alle 'moderne theorieën' die verkondigen: er zijn geen crisissen meer, er is stijgende welvaart, het kapitalisme beheerst nu zijn eigen kontradikties, de arbeiders hebben geen revolutie nodig.
Het is een theorie die de arbeiders voorbereidt op de nederlaag.
Vijftig jaar na de eerste wereldoorlog zaten de 'linksen' in Griekenland nog altijd met dezelfde 'moderne theorie'.
Voor hen was het niet waar, dat de bourgeoisie een klassedictatuur uitoefent over de arbeiders en de boeren: zo erg was het nu ook weer niet... Ge moet niet overdrijven. Het was niet waar, dat de staat een instrument was van de bourgeoisie. Het was niet waar, dat de arbeiders en boeren de burgerij moesten verslaan om de macht van de arbeiders en de boeren te vestigen.
Neen: de macht van de arbeiders en van de boeren zou gevestigd worden door een grote stembusoverwinning.
De arbeiders en de revolutionairen waren ideologisch, politiek en organisatorisch niet voorbereid op de sociale revolutie. Zesduizend mensen werden dan ook zonder enig verweer uitgeschakeld, mishandeld of vermoord.
Nu pas groeit het verzet en groeit het inzicht in de noodzaak de arbeiders te organiseren voor de revolutie, hen politiek te vormen voor de revolutie, hen te bewapenen voor de revolutie.
Wat kunnen wij uit deze historische voorbeelden besluiten? Het is van vitaal en van direct materieel belang voor de bourgeoisie, dat de arbeidersklasse niet wordt voorbereid op de revolutie. Vandaar het enorme belang, dat zij hecht aan de verspreiding van haar theorieën: 'De arbeiders zijn bourgeois' - 'De welvaart gaat steeds vooruit' - 'Er komen geen crisissen meer'. Het is anderzijds van vitaal en direct materieel belang voor de arbeidersklasse, dat zij ideologisch, politiek en organisatorisch is voorbereid op de revolutie. Zij moet ontmaskeren welke belangen er schuil gaan achter de modetheorieën van de burgerij.
De bourgeoisie ontmaskeren en zich voorbe­reiden op de sociale revolutie: dit is de enige betekenis van de uitdrukking: 'Het klassebewustzijn ontwikkelen'.
Een alternatief wordt niet gevonden door de 'slechte' bourgeois uit te schakelen en 'goeie' sociaal bewogen mensen in de plaats te zetten. Een alternatief wordt niet geboren uit de 'revolutionaire' of 'positieve' ideeën van een groep intellectuelen. Een alternatief kan alleen ontstaan op de basis van de klassebelangen van de arbei­ders.
Studenten, technici, leraars kunnen aan dit alternatief meewerken, maar hun eigen belangen als groep kunnen nooit de basis zijn van een alternatief.
De bourgeoisie vormt de wereld om naar eigen beeld. Alléén het proletariaat heeft belang in een totaal andere wereld. Het proletariaat moet de wereld omvormen naar zijn eigen beeld.
De wetten die de burgerlijke maatschappij regeren, zijn de wetten van de winstmaximering en van de strijd van iedereen tegen iedereen. Wanneer de ene kapitalist zijn macht kan uitbreiden dooreen andere kapot te maken, dan zal hij dat niet laten. Geheel de wereld, geheel de maatschappelijke orde wordt omgevormd naar de/e wet: de strijd van iedereen tegen iedereen. (...)
Iedereen wordt gedwongen tot individuele oplossingen voor sociale problemen. Iedereen vecht tegen iedereen. De bourgeoisie stort zich op alles waar ze 'winst' kan uitzuigen. De bourgeoisie laat alles, waar geen winst uit te halen valt, over aan de edelmoedige beoefenaars der naastenliefde.
Iedere arbeider gaat zijn arbeidskracht elke dag opnieuw te koop aanbieden aan de kapita­list. Elke dag moet hij dulden, dat de kapitalist nieuwe metodes uitvindt om het uiterste uit de arbeidskracht van de arbeider te persen. De bur­gerij vormt de wereld om naar haar eigen beeld.
Het proletariaat moet de wereld en elk aspect van het maatschappelijk leven, omvormen naar zijn eigen beeld.
De solidariteit, de onderlinge hulp en het ra­tioneel gebruiken van alle middelen zijn de wetten van deze nieuwe wereld.
Het werk in de fabrieken moet gebeuren in onderlinge hulp en in onderlinge opvoeding (maar tevens in permanente strijd tegen alle burgerlijke dictatoriale reglementen en metoden!). De arbeiders moeten de dictatuur van de arbeidersklasse uitoefenen over alle burgerlijke kader-functionarissen en ingenieurs die de arbeiders willen blijven uitbuiten en onderdrukken, zoals in de goeie burgerlijke tijd.
Wanneer het werk zijn eigenlijke zin krijgt, dat wil zeggen: wanneer de arbeiders de macht hebben over de productie en de verdeling, dan kunnen de ontspanning en het toerisme niet meer los gezien worden van de arbeid en van het collectieve leven.
De studie kan niet meer los gebeuren van het werk in de fabriek en de geestelijke en materiële belangen van de arbeiders moeten de leidraad zijn bij de studie. De meest klassebewuste arbeiders die vooraan hebben gestreden voor de bevrijding van de arbeid, zullen de beste en de eerste professoren zijn aan de universiteit.
Het proletariaat wil de wereld omvormen naar zijn eigen beeld. De bourgeoisie vormt de wereld om naar haar eigen beeld. Het centrale probleem hierbij, is het probleem van de macht: welke klasse heeft de politieke macht in handen?
Wanneer de burgerij de politieke macht in handen heeft, vormt zij de wereld om naar haar eigen beeld. (...)

De intellectuelen moeten zich ten dienste stellen van de strijd van de arbeidersklasse.
Ze moeten de revolutionaire theorie bestuderen. Deze theorie is niet uit de lucht gevallen. De theorie van Marx, Lenin en Mao Tse-toeng is de samenvatting van de levende ervaring van miljoenen en miljoenen revolutionairen.
Deze theorie vormt de neerslag van talrijke dramatische nederlagen van het proletariaat en van talrijke nieuwe stappen vooruit. Het is echter niet voldoende de theorie te bestuderen.
Voor de intellectueel wordt dit al te gemakkelijk een subtiel spel waarbij het er op aan komt om altijd zijn eigen gelijk te bewijzen.
We moeten niet alleen leren van Marx, Lenin en Mao Tse-toeng. (...)
Alleen de concrete actie met het proletariaat, maakt het de intellectueel mogelijk, de revolutionaire theorie van Marx, Lenin en Mao Tse-toeng werkelijk te begrijpen. Het begrijpen van deze theorie is van onschatbare waarde om de concrete praktijk beter en meer trefzeker te maken.

Wij zeggen dat de fundamentele taak van de intellectuelen erin bestaat de revolutionaire theorie te assimileren en toe te passen. We zeggen dat de fundamentele voorwaarde daartoe de omvorming van de intellectuelen is ten dienste van de arbeiders. Alleen wanneer men direct en praktisch contact heeft met de realiteit en de strijd van de arbeiders, kan men de theorie op een juiste manier ontwikkelen.(...)
Het proletariaat en de werkende mensen zijn de vruchtbare bodem voor de revolutionaire ideeën om deze materiële reden: de revolutionaire ideeën drukken de klassebelangen uit van de arbeiders. (...)
Wanneer we ten volle willen renderen voor de sociale revolutie moeten we de juiste “bodem” opzoeken om te gaan werken. Er is maar één criterium om uit te maken of een intellectueel werkelijk revolutionair is. Men moet nagaan: slaagt hij erin zich concreet onder de arbeiders te integreren of slaag hij daar niet in? (...)
(A)ls gewone arbeider in een fabriek gaan werken. Dit is ongetwijfeld de meest resolute en meest geschikte integratie....

Nu ik bepaalde inzichten had verworven, moest ik wel, als ik ideologisch consequent wilde blijven met die verworven inzichten, communist worden én gaan werken als arbeider (liefst in een groot productiebedrijf)... en toen dit mij lukte (een heel verhaal op zich) en ik mijn eerste werkdag aanvatte (in Raychem, nu Tyco Electronics geheten) voelde dit aan als een “overwinning op de burgerij”.

1Uit “Congresdocumenten – Programma, goedgekeurd op het stichtingscongres van de Partij van de Arbeid van België. Oktober 1979”. Hoewel in principe nog altijd het fundamenteel programma van de PVDA (volgens Peter Mertens en Boudewijn Deckers....) niet meer te krijgen!

2Uit “De kontestatie is vlees geworden”, P. Goossens, L. Martens, L. Reyntjens, e.a.,  De Gekleurde Boekjes, Sonneville Press, 1970, hernomen in “Een kwarteeuw mei '68”, Ludo Martens, Kris Merckx, EPO, 1993, ISBN 90 6445 748 4

Geen opmerkingen:

Een reactie posten