In
1978 nam ik twee beslissingen:ik trad toe tot de PVDA (via een
aanvraag om lid te mogen worden door het volgen van een
kandidatencyclus) én ik besloot definitief als arbeider te
gaan werken (en wilde de keuze van welk bedrijf laten afhangen van
een gesprek hierover mét de PVDA).
Ik
had ooit “Het Kapitaal” van Marx gelezen (in feite
slechts deel 1, dus “Het Kapitaal (deel 1)”, het
enige dat in het Nederlands was vertaald) en later enkele teksten van
Lenin, in de drie delen van “Keuze uit zijn werken”,
in ieder geval was daar bij “Staat en
Revolutie”.....Eigenlijk had ik die drie delen staan en had
ik, in het kader van een (door MLB - Marxistisch-Leninistische
Beweging studentenorganisatie van AMASA- gegeven) vorming over “staat
en revolutie” stukken gelezen van het boekje van Lenin
“Staat en Revolutie ..... en die stukken waren dan
eigenlijk de citaten van Marx uit “Burgeroorlog in Frankrijk”
en die van Engels uit “Oorsprong van het gezin, eigendom en
de staat”. Dit had ik gedaan in mijn “studententijd” in
Leuven. (dus dat was voor 1978....)
In
het programma van de PVDA (uit AMADA voortgekomen in 1979) vond ik
analyses, conclusies en programma-punten die het meest overeenkwamen
met hetgeen ik had gelezen bij Marx en Lenin. Dit in vergelijking
met andere organisaties die zich op het marxisme en op noodzaak van
revolutie beriepen.
“Het
kapitalisme heeft in de loop van zijn ontwikkeling de krachten
voortgebracht waarmee het socialisme kan worden opgebouwd: de
hoogontwikkelde productiemiddelen en de arbeidersklasse. De moderne
productietechnieken laten toe de goederen te produceren
die nodig
zijn om de noden van de wereldbevolking te voldoen. Dit wordt echter
verhinderd door het feit dat de productiemiddelen in de
kapitalistische en staatskapitalistische landenhet bezit zijn van een
kleine klasse die ze enkel aanwendt in de mate dat ze er winst mee
kan verwezenlijken.
De
productiemiddelen dienen collectief bezit te worden van de werkende
gemeenschap. Het voltrekken van dit onvermijdelijk revolutionair
proces is mogelijk geworden omdat het kapitalisme een arbeidersklasse
heeft geschapen die door de uitbuiting tot verzet en opstand wordt
gedwongen. Deze klasse is bekwaam om samen met de andere werkende
klassen de kapitalistenklasse omver te werpen en de moderne
productiemiddelen in dienst van de gemeenschap te besturen.
De
overgang naar het socialisme is een historische noodzaak geworden.
De
Partij van de Arbeid van België baseert zich op het marxisme.
Zij staat een terugkeer voor naar de bronnen van het socialisme, naar
de wetenschappelijke leer van Marx en Lenin. Zij hebben de
onoplosbare tegenstellingen van de kapitalistische economie ontleed.
Zij hebben een revolutionaire leer ontworpen voor het voeren van de
klassestrijd en het doorvoeren van de bevrijding van de arbeid.
De
Partij van de Arbeid van België baseert zich eveneens op de
werken van Mao Zedong. Het is zijn verdienste geweest de lessen te
trekken uit het totale verval van de Sovjetunie en uit het herstel
van het kapitalisme in dit land.
Het
socialisme is een onstuitbare wereldomvattende beweging geworden.
Een
aantal burgerlijke politieke stromingen, die ernaar streven het
kapitalisme in stand te houden maar het 'om te vormen' en te
'verbeteren', misbruiken de naam van het socialisme.(...)
Het
socialisme zal nooit bovenuit cadeau worden gedaan aan het volk. Het
socialisme zal het resultaat zijn van de strijd en de inspanningen
van de arbeiders en werkers.
Om
het kapitalisme doeltreffend te kunnen bekampen, moeten wij het
grondig kennen.
Om
het echte socialisme te kunnen verwezenlijken, moeten wij goed weten
welke de wezenlijke wetten en instellingen zijn van het kapitalisme,
die moeten worden afgeschaft.
Marx
leerde aan de arbeiders dat zij maar een socialistisch bewustzijn
kunnen verwerven, wanneer zij een klaar inzicht hebben in de
economische wetten van het uitbuitingssysteem.
Marx
leerde eveneens de lessen te trekken uit de praktische ervaring van
het verleden. Hij zei dat de bevrijding van de werkende klassen
maar mogelijk is wanneer zij het kapitalistische staatsapparaat
ontmantelen en een totaal nieuwe staat van arbeiders en werkers
uitbouwen.(....)
De
productiemiddelen worden kapitaal – het ontstaan van twee
onverzoenlijke tegengestelde klassen
Onder
het kapitalisme legt een beperkte klasse, de kapitalisten, beslag op
een steeds groter deel van de productiemiddelen. Terzelfdertijd
scheppen de kapitalisten een klasse van loonarbeiders die geen
productiemiddelen bezitten en alleen kunnen overleven door hun
arbeidskracht te verkopen. Onder het kapitalisme wordt de
arbeidskracht zelf een koopwaar.
De
arbeid is de enige bron van waarde (bedoeld wordt RUIL-waarde, in
tegenstelling tot GEBRUIKS-waarde) voor alle waren. De waarde van
elke waar wordt bepaald door de hoeveelheid arbeidstijd die zij
bevat.
De
koopwaar 'arbeidskracht” heeft een welbepaalde waarde en deze wordt
uitgemaakt door de waarde van de bestaansmiddelen, nodig voor het
onderhoud van de arbeider en zijn gezin (levensonderhoud,
huisvesting, scholing, ontspanning, culturele behoeften, opvoeding en
algemene ontwikkeling).
De
kapitalist betaalt deze waarde van de arbeidskracht onder de vorm van
loon.
Wanneer
de arbeider zijn arbeidskracht heeft verkocht, dan kan de patroon
erover beschikken naar eigen goeddunken. Tijdens de werkdag schept de
arbeider eerst de waarde die overeenstemt met zijn loon. Daarna
schept hij een meerwaarde die gratis wordt toegeëigend door de
bezitter van de productiemiddelen.
Deze
meerwaarde is de enige oorsprong van alle kapitalistische winsten.
(...)
De
klassenstrijd laat de arbeider toe om in het beste geval de waarde
van zijn arbeidskracht te bekomen. De arbeider blijft nochtans een
loonslaaf die zijn arbeidskracht moet verkopen. Zelfs de best
betaalde arbeider wordt tot werkloosheid gedoemd wanneer de patroons
er niet langer in slagen voldoende winst uit hem te persen. Daarom
dient de strijd gericht te worden op de afschaffing van de
loonslavernij.
Alle
nieuwe waarde, tijdens het productieproces geschapen, is afkomstig
van de arbeid. Slechts een klein deel van de voortgebrachte waarde
komt naar de arbeiders terug in de vorm van loon; de rest wordt
toegeëigend door de patroon.
De
kapitalist investeert een deel van de meerwaarde en hij benut een
deel voor zijn persoonlijk gebruik. Na een tijd heeft hij een bedrag
verbruikt gelijk aan zijn oorspronkelijk kapitaal. Het gehele
kapitaal waarover de patroon dan beschikt, is afkomstig van de
meerwaarde, geschapen door de arbeiders.
Het
zijn niet de kapitalisten die de arbeiders onderhouden, maar wel de
arbeiders die de kapitalisten onderhouden. (....)
De
accumulatie van kapitaal in grotere en meer ontwikkelde bedrijven
brengt mee dat een deel van de werkende bevolking tot werkloosheid
wordt gedoemd. In het geheel van de kapitalistische wereld
groeit het leger werklozen aan, naarmate de kapitaalsaccumulatie
toeneemt. Tot dit 'reserveleger', dat tot werkloosheid
gedoemd is omdat de patroons niet voldoende meerwaarde uit hen kunnen
halen, behoren ook de gehandicapten, de invaliden en verminkten, de
zieken en de zwakken, de arbeiders die 'te oud' zijn, enz....
Het
kapitalisme heeft de werkloosheid nodig: het bestaan van een
reserveleger laat de patroons toe om de uitbuiting binnen de
bedrijven te verhogen, om lagere lonen te betalen en de onderdrukking
te versterken.(....)
Het
kapitalisme heeft de productiekrachten ontwikkeld en een
socializering van de arbeid tot stand gebracht:de producten die het
bedrijf verlaten, zijn het gezamelijke werk van duizenden arbeiders.
De specialisering brengt een onderlinge afhankelijkheid mee van de
bedrijven en bedrijfstakken. De producten worden verkocht op een
wereldmarkt. De productie ie gesocialiseerd maar de
productiemiddelen en de vervaardigde producten zijn het privé-bezit
van de kapitalisten: dit is de fundamentele tegenstelling vn het
kapitalisme. Het is ook de basis van de crisissen van overproductie.
(...)
De
fundamentele tegenstellingen van het kapitalisme kunnen maar opgelost
worden door het privébezit van de productiemiddelen om te
vormen in collectief bezit van de gemeenschap der werkende
mensen.(...)
De
staatsmacht is verschenen met het ontstaan van onverzoenlijk
tegengestelde klassen. De staat is het orgaan waarmee de heersende
klasse haar onderdrukking uitoefent over de onderworpen klassen.(...)
De huidige staatsmacht is tot een onverbrekelijke eenheid met de
kapitalistenklasse versmolten. In een maatschappij die in
onverzoenlijke tegengestelde klassen is opgesplitst, is de
staatsmacht nooit een neutraal orgaan dat de belangen van heel de
gemeenschap, van alle klassen belichaamd.(...) In feite
behartigt de staat de collectieve belangen van de kapitalisten en hij
drijft die met alle nodige middelen door tegen de arbeiders en
werkers.
De
staatsmachine waarborgt de volledige heerschappij van de
kapitalistenklasse (...). Aangezien de burgerij haar
gewapende afdelingen paraat houdt om de volksmassa's onderworpen te
houden, is het proletariaat verplicht om de gewapende volksstrijd
voor te bereiden en uiteindelijk ook door te voeren om zich te
bevrijden.(...) De staat zorgt voor de algemene maatschappelijke
voorwaarde die het de individuele kapitalist mogelijk maken
loonarbeiders uit te buiten. Sinds de productie in hoge mate van
concentratie heeft bereikt in de monopolies, is de staat de
vertegenwoordiger geworden van de monopolies.”1
Ik
vermeld hier die zaken die mij vooral aanspraken, omdat ik die
zojuist ontdekt had in mijn allereerste kennismaking met de
wetenschappelijke analyse van Marx. Het waren die zaken die mij
overtuigden dat als ik communist wilde worden en “iets betekenen
voor de revolutie” ik het beste “deel van de arbeidersklasse”
zou gaan uitmaken.
Er
waren zaken in het programma (en in de fundamentele analyses die
eraan ter grondslag lagen) van de PVDA en dan vooral in de stukken
die ik hier nu NIET aanhaal, die later erkend werden door de PVDA
zélf “dogmatisch” te zijn of zelfs uitgingen van foute
veronderstellingen. Maar aangezien ik het marxisme pas ontdekte en
daarin wellicht OOK wat “dogmatisch” was, viel mij dit toen zo
niet direct op.
Zo
zou nu wellicht overal waar er de term “arbeider” voorkomt beter
“werker” vermeld worden, zoals in het Engels – 'worker' – en
in het Frans -'travailleur'- gebruikt wordt. (gezien de wat
beperkende inhoud die in het Nederlands aan de term “arbeider”
wordt gegeven)
Ook
bijvoorbeeld het gebruik van de term 'patroon'. Het is niet duidelijk
wie of wat dat is: de manager en/of kapitalist, de bedrijfsleider van
een fabrieksvestiging of/en echte bezitter van die fabriek (en voor
een “fabriek” zijnde een vestiging van een monopolie of
multinational is dat de groep van aandeelhouders van dat
monopolie/multinational en wordt die “eigenaar” slechts
vertegenwoordigd door de plaatselijk bedrijfsleider - is dat
dan de “patroon”?)
OPM.:Tot nader order is
dit programma van 1979 nog altijd hét programma van de
PVDA... Zowel een commissie om een nieuw voorstel van programma uit
te werken - ik maakte daar deel van uit -, zoals ook het voorstel –
in 2004, van Nadine Rosa-Rosso, voormalig algemeen secretaris, tot
discussie in de partij van hoog tot laag, over een nieuw programma,
zijn stopgezet met het dictaat van Peter Mertens en Boudewijn
Deckers: “Het programma van 1979 blijft ons programma!”
Na
verwerven van politieke overtuiging volgde de ideologische “omvorming
van wereldopvatting”
Ik
was nog na mijn (universitaire) studie nog een jaar actief (van
september '77 tot september '78) in het universitaire wereldje, als
vrijgestelde voor de Sociale Raad, een job (voor een jaar) dat een
beetje te vergelijken is met “vakbondsecretaris” (wordt ook soms
wel “vrijgestelde” genoemd) maar dan voor een soort
Studenten-vakbond waarmee je de toenmalige Sociale Raad een beetje
kan vergelijken... Ik kocht (op een standje van MLB –
Marxistisch-Leninistische Beweging, studentenorganisatie van AMADA )
het boekje “Dat
was mei '68”
.(de
herdruk in '93 “Een kwart eeuw mei '68” hier te lezen)..Als
auteurs stonden vermeld : Ludo Martens en Kris Merckx. Dat boekje heb
ik gelezen en herlezen. Bepaalde passages heb ik wel 20 keer
herlezen.....
Ludo Martens (1969):
Arbeiders en studenten, één front..... Maar waarom en
hoe?2
In
een fabriek van Hainaut-Sambre staan een aantal wagens op een spoor
om een hoogoven binnen te rijden. Een arbeider moet een aantal van
deze wagens aan elkaar koppelen, die dan de oven binnenrollen. De
veiligheidsvoorschriften luiden, dat men de wagens die op het spoor
staan éérst moet blokkeren vooraleer ze aan elkaar te
koppelen.
Men moet een blok voor de wielen leggen zodat de wagen niet
kan verschuiven. De voorschriften worden nooit in acht genomen omdat
men veel te snel moet werken. Een arbeider koppelt twee wagens
aaneen. Een wagen gaat plots aan het rollen en de arbeider wordt
tussen de wagens verpletterd. Hij is op slag dood.
Er
ontstaat meteen een wilde staking in de fabriek. De vakbond wil
echter niet volgen.
De
volgende dag kunnen de arbeiders de staking niet doorzetten. Ze
beslissen echter een soort 'stiptheidsstaking' te houden: ze zullen
alle wettelijk voorgeschreven veiligheidsnormen in acht nemen. Meteen
daalt de productie met 30 %! Dertig procent van de productie wordt
dus op 'onwettige' manier uit de arbeiders getrokken!
Maar
wat gebeurt er? De patroon beslist alle premies in te houden. Meteen
daalt ook het loon van de arbeiders met 30%...
De
meesten kunnen daarmee niet leven. Na een week is de productie weer
op 'normaal peil'... en de 'veiligheid' eveneens.
Er
breekt een 'wilde' staking uit in ACEC-Gent. De arbeiders spreken er
al maanden over de staking, 's Namiddags trekt plots een groep van
200 man naar buiten.
De
vakbonds-délégué is een ... 'communist'... Hij
loopt achter de 'wilde' stakers en zegt, dat de staking niet
'wettelijk' is. Een staking is immers maar 'wettig' als die weken
tevoren door de vakbond is aangekondigd. Dan begint men een
verzoeningsprocedure en allerlei onderhandelingen. Dit laat de
patroon toe om alle nodige 'voorzorgsmaatregelen' te treffen. Als er
dan 'gestaakt' wordt, komt dat niet meer ongelegen voor de patroon.
Als
de vakbonden de 'wilde' stakingen -die de patroon pijn kunnen doen-
vermijden, dan krijgen ze van het patronaat een premie van 0,6 % op
de jaarlijkse lonen.
In
Citroen-Vorst produceerde men een jaar geleden 90 auto's per dag. Nu
moet men er 160 maken met hetzelfde aantal arbeiders. De patroon wil
binnenkort overschakelen op 210 wagens... Er is veel reactie tegen
dit helse ritme. Om het verzet van de arbeiders te breken, wordt een
combattieve arbeider ontslagen. Als hij de volgende dag toch komt
werken, wordt hij opgeleid door de politie. Zijn kameraden leggen
onmiddellijk het werk stil.
Er
zijn 80 % vreemdelingen in de fabriek. Alle syndicale délégués
zijn echter Belgen... en vele délégués zijn
ploegbaas of chef!
's
Namiddags staat een groep arbeiders voor de poort te praten. Plots
staan er een aantal rijkswachters voor hen en de arbeiders staan
verwonderd en ongelovig te lachen. Opeens zien ze, dat er ook langs
de achterpoort rijkswachters in de fabriek zijn binnengetrokken. Een
rijkswachtofficier: 'Onmiddellijk aan 't werk of ge wordt over de
grens gezet!'. Een colonne rijkswachters ―100 à 150 man
sterk ― trekt in nieuwste gevechtskledij door de fabriek, geweer in
de hand. De ploegbazen duiden 63 man aan die worden meegepakt.
Dit
zijn drie concrete feiten uit de honderden die het laatste jaar aan
de linkse studentenbeweging zijn gesignaleerd. Urenlang is er over
gediscussieerd.
In
de Studenten Vak Beweging van Leuven en in de Gentse Studenten
Beweging.
Deze
feiten zijn de achtergrond die men moet voor ogen houden als men de
analyse leest die wij onszelf over de 'intellectuelen' maken.
Het
intellect is een gigantische macht geworden tegen de arbeiders.
Het
intellect is één van de sterkste wapens geworden die de
bourgeoisie hanteert tegen de arbeiders. (...)
De
arbeiders zijn de leidende kracht van de sociale revolutie.
Waarom niet het 'intellectueel proletariaat', de technici, de
leraars, de studenten?
Eerst
een voorafgaande opmerking: de sociale revolutie komt maar tot stand
wanneer de activiteit van leraars, technici, bedienden, ambtenaren,
studenten zich verbindt met de activiteit van de arbeiders.
Studenten, leraars, bedienden kunnen dus een belangrijke rol spelen.
Ze spelen echter niet de fundamentele rol, ze zijn niet de leidende
kracht van de revolutie. Hun actie krijgt maar een
revolutionaire zin, wanneer ze de belangen en de strijd van de
arbeiders als leidraad nemen. (....)
Het
volstaat echter niet verdrukt te worden en het slachtoffer te zijn
van de bourgeoisie. De arme boeren, de kleine middenstanders, de
gepensioneerden hebben het dikwijls nog moeilijker dan de arbeiders.
(...)
Materieel
en fysiek hebben de arbeiders belang bij de vernietiging van een
systeem van uitbuiting. (...)
Zijn
de arbeiders nu minder bewust dan vroeger, hebben ze nu alles wat ze
kunnen dromen? De bourgeoisie maakt ons graag wijs, dat 'het niet is
gelijk vroeger, men is er toch zo op vooruitgegaan', etc.
Dat
lijken ons dan allemaal enorm moderne theorieën. Maar een blik
in de geschiedenis leert ons, dat deze theorieën zo oud zijn als
de staat. Of liever: ze zijn zo oud als de bourgeoisie zelf, die er
alle belang bij heeft, dat de arbeiders zo worden bedrogen.
In
1870 had men de laatste grote oorlog gezien in West-Europa. Sindsdien
waren Frankrijk en Duitsland een industrie gaan opbouwen. De grondige
verovering van Azië en Afrika bracht enorme schatten op. Dank
zij die superwinsten kon men loonsverhoging en sociale voorzorgen
geven aan de arbeiders. Het kapitalisme kende geen oorlogen meer...
omdat men op volle kracht oorlogen voerde in Azië en
Zuid-Amerika.
Tussen
1890 en 1900 ontwierp Bernstein een 'totaal nieuwe' theorie. Volgens
deze geleerde en moderne theoreticus, kende het kapitalisme geen
crisissen meer: de welvaart van de arbeiders nam gestadig toe; de
arbeiders hadden geen belang bij een verafgelegen revolutie waarvan
ze niet weten wat het wordt.
Wat
was het gevolg van deze 'totaal nieuwe' theorie?
De
arbeiders hebben zich niet politiek, ideologisch en organisatorisch
voorbereid op de totale botsing tussen de klassen, op de sociale
revolutie. In diezelfde periode stapelden zich de tegenstellingen
binnen het kapitalisme op: de kapitalisten begonnen onderling de
strijd om de heerschappij in Afrika en Azië. Het volstaat niet
voor de bourgeoisie van een bepaald land, dat ze haar eigen arbeiders
naar willekeur kan uitbuiten elke bourgeoisie wil ook een zo groot
mogelijk deel van de Derde Wereld aan haar uitbuiting onderwerpen. In
1914 begonnen de Westerse kapitalisten de oorlog om het bezit van de
rijkdommen in de Derde Wereld. De 'socialisten' hadden tientallen
jaren de arbeiders vergiftigd met hun 'moderne theorie' over de
rustige vooruitgang van het kapitalisme. De arbeiders waren niet
gewapend voor deze bloedige confrontatie. Honderdduizenden arbeiders
werden geofferd op het altaar van de 'nationale bourgeoisie'.
En
de 'moderne theorie' van de socialisten kende een nieuw hoogtepunt:
de socialisten hebben deze oorlog geleid vanuit hun ministeriële
zetels, in naam van de verdediging van het vaderland.
Toen
de arbeiders in 1918 van het front terugkeerden, wilden ze maar één
ding; de revolutie. In Duitsland en Hongarije grepen de
arbeidersraden de macht. Ze waren echter politiek en
organisatorisch niet voldoende voorbereid op deze revolutie. Ze
hadden zich te lang laren bedriegen door de 'moderne theorie'. Ze
werden verslagen en tienduizenden revolutionaire arbeiders werden
zonder vorm van proces neergeschoten.
Dit
is de enige directe, praktische en logische consequentie van alle
'moderne theorieën' die verkondigen: er zijn geen crisissen
meer, er is stijgende welvaart, het kapitalisme beheerst nu zijn
eigen kontradikties, de arbeiders hebben geen revolutie nodig.
Het
is een theorie die de arbeiders voorbereidt op de nederlaag.
Vijftig
jaar na de eerste wereldoorlog zaten de 'linksen' in Griekenland nog
altijd met dezelfde 'moderne theorie'.
Voor
hen was het niet waar, dat de bourgeoisie een klassedictatuur
uitoefent over de arbeiders en de boeren: zo erg was het nu ook weer
niet... Ge moet niet overdrijven. Het was niet waar, dat de staat een
instrument was van de bourgeoisie. Het was niet waar, dat de
arbeiders en boeren de burgerij moesten verslaan om de macht van de
arbeiders en de boeren te vestigen.
Neen:
de macht van de arbeiders en van de boeren zou gevestigd worden door
een grote stembusoverwinning.
De
arbeiders en de revolutionairen waren ideologisch, politiek en
organisatorisch niet voorbereid op de sociale revolutie.
Zesduizend mensen werden dan ook zonder enig verweer uitgeschakeld,
mishandeld of vermoord.
Nu
pas groeit het verzet en groeit het inzicht in de noodzaak de
arbeiders te organiseren voor de revolutie, hen politiek te vormen
voor de revolutie, hen te bewapenen voor de revolutie.
Wat
kunnen wij uit deze historische voorbeelden besluiten? Het is
van vitaal en van direct materieel belang voor de bourgeoisie, dat de
arbeidersklasse niet wordt voorbereid op de revolutie. Vandaar het
enorme belang, dat zij hecht aan de verspreiding van haar theorieën:
'De arbeiders zijn bourgeois' - 'De welvaart gaat steeds vooruit' -
'Er komen geen crisissen meer'. Het is anderzijds van vitaal en
direct materieel belang voor de arbeidersklasse, dat zij ideologisch,
politiek en organisatorisch is voorbereid op de revolutie. Zij moet
ontmaskeren welke belangen er schuil gaan achter de modetheorieën
van de burgerij.
De
bourgeoisie ontmaskeren en zich voorbereiden op de sociale
revolutie: dit is de enige betekenis van de uitdrukking: 'Het
klassebewustzijn ontwikkelen'.
Een
alternatief wordt niet gevonden door de 'slechte' bourgeois uit te
schakelen en 'goeie' sociaal bewogen mensen in de plaats te zetten.
Een alternatief wordt niet geboren uit de 'revolutionaire' of
'positieve' ideeën van een groep intellectuelen. Een alternatief
kan alleen ontstaan op de basis van de klassebelangen van de
arbeiders.
Studenten,
technici, leraars kunnen aan dit alternatief meewerken, maar hun
eigen belangen als groep kunnen nooit de basis zijn van een
alternatief.
De
bourgeoisie vormt de wereld om naar eigen beeld. Alléén
het proletariaat heeft belang in een totaal andere wereld. Het
proletariaat moet de wereld omvormen naar zijn eigen beeld.
De
wetten die de burgerlijke maatschappij regeren, zijn de wetten van de
winstmaximering en van de strijd van iedereen tegen iedereen. Wanneer
de ene kapitalist zijn macht kan uitbreiden dooreen andere kapot te
maken, dan zal hij dat niet laten. Geheel de wereld, geheel de
maatschappelijke orde wordt omgevormd naar de/e wet: de strijd van
iedereen tegen iedereen. (...)
Iedereen
wordt gedwongen tot individuele oplossingen voor sociale problemen.
Iedereen vecht tegen iedereen. De bourgeoisie stort zich op
alles waar ze 'winst' kan uitzuigen. De bourgeoisie laat alles, waar
geen winst uit te halen valt, over aan de edelmoedige beoefenaars der
naastenliefde.
Iedere
arbeider gaat zijn arbeidskracht elke dag opnieuw te koop aanbieden
aan de kapitalist. Elke dag moet hij dulden, dat de kapitalist
nieuwe metodes uitvindt om het uiterste uit de arbeidskracht van de
arbeider te persen. De burgerij vormt de wereld om naar haar
eigen beeld.
Het
proletariaat moet de wereld en elk aspect van het maatschappelijk
leven, omvormen naar zijn eigen beeld.
De
solidariteit, de onderlinge hulp en het rationeel gebruiken van
alle middelen zijn de wetten van deze nieuwe wereld.
Het
werk in de fabrieken moet gebeuren in onderlinge hulp en in
onderlinge opvoeding (maar tevens in permanente strijd tegen alle
burgerlijke dictatoriale reglementen en metoden!). De arbeiders
moeten de dictatuur van de arbeidersklasse uitoefenen over alle
burgerlijke kader-functionarissen en ingenieurs die de arbeiders
willen blijven uitbuiten en onderdrukken, zoals in de goeie
burgerlijke tijd.
Wanneer
het werk zijn eigenlijke zin krijgt, dat wil zeggen: wanneer de
arbeiders de macht hebben over de productie en de verdeling, dan
kunnen de ontspanning en het toerisme niet meer los gezien worden van
de arbeid en van het collectieve leven.
De
studie kan niet meer los gebeuren van het werk in de fabriek en de
geestelijke en materiële belangen van de arbeiders moeten de
leidraad zijn bij de studie. De meest klassebewuste arbeiders
die vooraan hebben gestreden voor de bevrijding van de arbeid, zullen
de beste en de eerste professoren zijn aan de universiteit.
Het
proletariaat wil de wereld omvormen naar zijn eigen beeld. De
bourgeoisie vormt de wereld om naar haar eigen beeld. Het centrale
probleem hierbij, is het probleem van de macht: welke klasse heeft de
politieke macht in handen?
Wanneer
de burgerij de politieke macht in handen heeft, vormt zij de wereld
om naar haar eigen beeld. (...)
De
intellectuelen moeten zich ten dienste stellen van de strijd van de
arbeidersklasse.
Ze
moeten de revolutionaire theorie bestuderen. Deze theorie is niet uit
de lucht gevallen. De theorie van Marx, Lenin en Mao Tse-toeng is de
samenvatting van de levende ervaring van miljoenen en miljoenen
revolutionairen.
Deze
theorie vormt de neerslag van talrijke dramatische nederlagen van het
proletariaat en van talrijke nieuwe stappen vooruit. Het is
echter niet voldoende de theorie te bestuderen.
Voor
de intellectueel wordt dit al te gemakkelijk een subtiel spel waarbij
het er op aan komt om altijd zijn eigen gelijk te bewijzen.
We
moeten niet alleen leren van Marx, Lenin en Mao Tse-toeng. (...)
Alleen
de concrete actie met het proletariaat, maakt het de intellectueel
mogelijk, de revolutionaire theorie van Marx, Lenin en Mao Tse-toeng
werkelijk te begrijpen. Het begrijpen van deze theorie is van
onschatbare waarde om de concrete praktijk beter en meer trefzeker te
maken.
Wij
zeggen dat de fundamentele taak van de intellectuelen erin bestaat de
revolutionaire theorie te assimileren en toe te passen. We zeggen dat
de fundamentele voorwaarde daartoe de omvorming van de intellectuelen
is ten dienste van de arbeiders. Alleen wanneer men direct en
praktisch contact heeft met de realiteit en de strijd van de
arbeiders, kan men de theorie op een juiste manier ontwikkelen.(...)
Het
proletariaat en de werkende mensen zijn de vruchtbare bodem voor de
revolutionaire ideeën om deze materiële reden: de
revolutionaire ideeën drukken de klassebelangen uit van de
arbeiders. (...)
Wanneer
we ten volle willen renderen voor de sociale revolutie moeten we de
juiste “bodem” opzoeken om te gaan werken. Er is maar één
criterium om uit te maken of een intellectueel werkelijk
revolutionair is. Men moet nagaan: slaagt hij erin zich concreet
onder de arbeiders te integreren of slaag hij daar niet in? (...)
(A)ls
gewone arbeider in een fabriek gaan werken. Dit is ongetwijfeld de
meest resolute en meest geschikte integratie....
Nu
ik bepaalde inzichten had verworven, moest ik wel, als ik ideologisch
consequent wilde blijven met die verworven inzichten, communist
worden én gaan werken als arbeider (liefst in een groot
productiebedrijf)... en toen dit mij lukte (een heel verhaal op zich)
en ik mijn eerste werkdag aanvatte (in Raychem, nu Tyco Electronics
geheten) voelde dit aan als een “overwinning op de burgerij”.
1Uit
“Congresdocumenten – Programma, goedgekeurd op het
stichtingscongres van de Partij van de Arbeid van België.
Oktober 1979”. Hoewel in principe nog altijd het fundamenteel
programma van de PVDA (volgens Peter Mertens en Boudewijn
Deckers....) niet meer te krijgen!
2Uit
“De
kontestatie is vlees geworden”, P.
Goossens, L. Martens, L. Reyntjens, e.a., De Gekleurde
Boekjes, Sonneville Press, 1970, hernomen in “Een
kwarteeuw mei '68”,
Ludo Martens, Kris Merckx, EPO, 1993,
ISBN 90 6445 748 4