In
een persmededeling van de PVDA, na de verkiezingen:
Peter
Mertens, voorzitter van de PVDA: “120 jaar geleden werd de eerste
socialist, Edward Anseele, verkozen in de rode as van de Borinage
over Luik tot Verviers. En Anseele sprak de taal van de hele werkende
klasse. Vandaag is Raoul Hedebouw verkozen in diezelfde as. En Raoul
Hedebouw zal de taal spreken van de hele werkende klasse." (...)
Raoul Hedebouw en Marco Van Hees vertegenwoordigen de hele Belgische
werkende bevolking in het federale parlement.1
Het
is wel Peter Mertens zélf die een overeeenkomst ziet tussen de
PVDA vandaag en de Belgische Werklieden Partij (BWP) “120 jaar
geleden”.
Welnu
in 1973 schreef iemand van de Belgische Werklieden Partij - toen
reeds Belgische Socialistische Partij (BSP), maar toen nog steeds
nationaal- , Jaak Brepoels een boek, “Wat zoudt ge zonder
het werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België”
2.
Dit
boek schetst een kritisch beeld van een Partij (en Partijleiders
zoals Edward Anseele) waar Peter Mertens zich mee vereenzelvigt.
“Ter
lering ende vermaek”... een handvol stukken uit dit boek, zonder
verder commentaar mijnerzijds:
“1864:
De Eerste Internationale
Socialisten,
anarchisten, syndicalisten uit verschillende landen zoeken naar een
strategie om de maatschappij te veranderen. Er is veel discussie.
Uiteindelijk is er een eenheid rond de volgende vage principes:
-de
verovering van de staatsmacht langs de vorming van politieke partijen
-socialisering
van de productiemiddelen
De
Commune van Parijs zal deze stellingen konkreet maken, waarbij alle
tegenstellingen binnen de 1e Internationale weer opduiken en ze doet
uiteenbarsten.
Volgens
Marx bewezen de ervaringen te Parijs dat men zich niet alleen moest
richten op de verovering van de staatsmacht maar op de vernietiging
van het burgerlijk staatsapparaat en de instalering van een
arbeidersstaat (de dictatuur van het proletariaat). Dit kon niet
zonder dat er een leidinggevende organisatie was die de meest bewuste
de meest strijdbare arbeiders bijeenbracht. Dat was Marx' idee van
socialistische partij: een revolutionaire partij
Volgens
anderen bewees de Parijse Commune dat de revolutie niet haalbaar was.
Men moest binnen de wettelijkheid blijven, zoveel mogelijk arbeiders
verenigen in een partij, zijn rol spelen op het politieke toneel.
Stakingen en klassestrijd was er alleen maar om invloed te winnen in
het parlement. Door verkiezingen en coalities moest men proberen het
staatsapparaat steeds socialistischer te maken. Dit waren de
"reformisten", men dacht het kapitalisme te kunnen
"hervormen". (...)
-De
Belgische Werkliedenpartij is een feit (1885)
In
april 1885 kwamen 112 arbeiders, die 59 basisgroepen
vertegenwoordigden, samen in het oude vergaderlokaal van de Eerste
Internationale De Zwaan op de Brusselse Grote Markt. Het ging om
syndicaten, coöperatieven, mutualiteiten, zowel neutrale als
uitgesproken socialistische. Op de agenda van deze samenkomst stond
slechts één punt: de nuttigheid van de samenvoeging in
één partij van alle arbeidersorganisaties van het land.
De aanwezigen kwamen vrij vlug tot een akkoord. De Belgische
Werkliedenpartij (BWP) was een feit.
Deze
stap had al dit positief gevolg dat ze bijdroeg tot het politiseren
van de aangesloten groepen, waarin politiek bewustzijn veelal bijna
totaal afwezig was. Daar staat echte tegenover dat de feitelijke
oprichting het werk was van arbeiders uit de ambachtelijke sector,
die nog niet zolang geleden achter de 'blauwe' liberale vaandels
gemarcheerd hadden. Op het stichtingscongres waren dan ook nauwelijks
arbeiders uit de groot-industrie aanwezig.
Dezelfde
pragmatische geest, die de oprichters bezield had, zou het toekomstig
optreden van de partijleden blijvend beïnvloeden, ondanks het
dikwijls revolutionair klinkend woordgebruik.
-Het
programma is radicaal-democratisch
Men
stelde zich in hoofdzaak tevreden met het opstellen van een
eisenprogramma. Algemeen stemrecht, verplicht en gratis neutraal
onderwijs, scheiding Kerk-staat, democratische organisatie van
kosteloze rechtspraak. Op militair vlak: afschaffing van de loterij
en het stelsel van plaatsvervanging, beslissingsrecht door het volk
over oorlog en vrede. Gemeentelijke autonomie. Het economisch
programma bevatte: afschaffing van kinderarbeid beneden de 12 jaar,
kommissies van gezondheid en veiligheid in de fabrieken,
verantwoordelijkheid van de patroon inzake arbeidsongevallen,
geleidelijke omvorming van de openbare weldadigheid tot een stelsel
van sociale zekerheid, afschaffing van invoerrechten, progressieve
belasting op het inkomen, afschaffing van alle kontrakten en wetten
waarbij openbaar bezit (Nationale Bank, spoorwegen, mijnen,
gemeentelijke goederen...) vervreemd werd en hernieuwde opdracht van
dit bezit aan de gemeenschap, vertegenwoordigd door gemeente en
staat.
Dit
was geen socialistische programma, eerder een radicaal-democratisch
eisenpakket. De bekoming van algemeen stemrecht stond centraal. Dus
ook op dit vlak haalden de neutralen hun slag thuis.
-Partijorganisatie
De
BWP was geen nieuwe organisatie naast de bestaande, maar een
samenbundeling van mutualiteiten, coöperatieven, vakbonden en
studiekringen. Elke arbeidersgroep, die het programma van de partij
onderschreef, kon toetreden. Ook op organisatorisch vlak was de
houding van de partij zeer pragmatisch: zoveel mogelijk groepen
moesten de kans krijgen toe te treden.
Jaarlijks
kwamen afgevaardigden van de groepen samen in een Kongres. Dit koos
de Algemene Raad, dat de werkelijke leiding van de partij waarnam.
Het Bureau van de A.R., een soort dagelijks bestuur, bestond uit 9
leden, waaronder de secretaris en de afgevaardigden van d syndicaten,
mutualiteiten en coöperatieven.
De
eerste grote arbeidersopstanden. Het optreden van de BWP
-1886:Het
oproer...
In
1886 kwam het weer tot een uitbarsting. In Luik werd door een
anarchistische groep een meeting georganiseerd ter herdenking van de
Parijse Commune. Tegen de avond kwam het tot heftige botsingen met de
politie en de burgerwacht, die ingreep toen winkelramen en lantaarns
aan diggelen geslagen werden. De volgenden dag werd het werk in
enkele bedrijven in het Luikse neergelegd. Om op alles voorbereid te
zijn werd Luik door het leger bezet, toen de staking zich
veralgemeende. Doch dat was slechts olie op het vuur. De eerste doden
vielen en de golf van, stakingen sloeg als een strovuur over naar de
streek van Charleroi en iets later naar de Borinage en de Centre. De
arbeiders bewapenden zich en koelden hun woeden op de machines die
kapot geslagen werden. Elders werden fabrieken in brand gestoken en
moesten ook de kastelen van de gehate patroons eraan geloven. De
staking breidde zich nog verder uit tot de steengroeven van Lessines,
Soignies, Doornik en Dinant. Het oproer kraaide.
-...
kleurt de straten rood.
De
regering droeg generaal Vandersmissen op de orde te herstellen. Wat
hij voorbeeldig deed. De straten kleurden rood van het bloed. Op de
stenen bleven tientallen doden en gewonden achter. Alsof dit nog niet
genoeg was, trad de repressiemachine van de burgerij in werking. Na
de gebeurtenissen, die aankwamen als een donderslag bij heldere
hemel, kon ze haar wraakgevoelens ongebreideld botvieren. Ze wilde de
kopstukken van het socialisme treffen. Anseele kreeg 6 maanden, omdat
hij de soldaten opgeroepen had niet op hun broeders te schieten. Ook
andere leiders kregen celstraffen of zware boetes. Willekeurig
opgepakte arbeiders kregen straffen die gingen tot levenslang. De
leiders van het syndicaat Union Verrière van Charleroi kregen
20, 15 of 12 jaar dwangarbeid, wat praktisch op het zelfde neerkwam.
-"Oproep
tot kalmte"
Niet
dat de socialisten de stakingen leidden. Integendeel, ze waren even
verrast als de burgerij. In de betrokken gebieden stond de BWP nog
nergens. Uit schrik dat ze bij een eerste repressiegolf zou
weggemaaid worden, kantte de partij zich tegen uitbreiding van de
staking naar Vlaanderen. In Gent, waar Anseele er slechts met moeite
in slaagde de arbeiders in toom te houden, Verviers Antwerpen en
Brussel organiseerde zij meetings met als thema "oproep tot
kalmte". Wel steunde zij de stakers door brood uit de
coöperatieven naar Wallonië te sturen. In de talrijke
processen achteraf nam ze de verdediging van aangehouden arbeiders op
zich.
(...)
Begin
1887 brak in Henegouwen de grève noire uit. Ondanks haar
massaal karakter, kende ze niet de verhoopte uitbreiding, mede
beïnvloed door het uitblijven van actieve steun van de BWP, die
met de gebeurtenissen niets wilde te maken hebben. Wel kwam het tot
vuurgevechten met de politie en weeklonken overal in Henegouwen
dynamietontploffingen.
-Provocatie
...
Deze
eerder avonturistische stakingen waren slechts koren op de molen van
de repressie en voedde de wraakgevoelens van de burgerij tegenover
een nog steeds ongeorganiseerd en dus weerloos proletariaat. Er
kwamen nog andere feiten aan het licht. Tijdens het proces tegen de
leiders van de beweging in mei 1889 bleek dat de stakingsleiding
geïnfiltreerd was door agenten van de staatsveiligheid. Meer
nog, bewezen werd dat deze verantwoordelijk waren voor de
dynamietontploffingen. Zelfs de katholieke eerste minister was op de
hoogte van deze provocaties of toch zeker van het feit dat een aantal
aanstokers tot de staatsveiligheid behoorden. De klap op de vuurpijl
was wel dat het ultra-geheime geachte kongres van de Parti
Républicain socialiste van 1888 voorgezeten werd door een
politiespion.
-...
bewerkt de eenheid
De
gematigde tactiek van de BWP-leiding won aan belang en aanzien.
Voortaan kon de leiding met gemak elk radicalisme in daden afwijzen
door de gebeurtenissen van 1887-1888 in herinnering te brengen. Toch
was het geen overwinning over de ganse lijn. Het proletariaat had wel
zijn eenheid teruggevonden, doch daarmee keerde de rust niet terug.
Met de heropname van de Henegouwse arbeiders tekende zich opnieuw een
oppositionele stroming af, die bestendig zou zorgen voor heel wat
herrie in de schoot van de partij. Met name werd de discussie over de
algemene staking opnieuw opgerakeld. Zij zorgde ervoor dat de BWP
spectaculaire kinderjaren zou kennen. In de strijd op het algemeen
stemrecht stonden de Henegouwse arbeiders aan de spits van de
beweging.
Revolutionaire
opleving van de arbeidersklasse. De BWP tracht de gemoederen te
bedaren.
In
1880 kregen de progressisten slechts 8.000 man mee in een betoging
voor het Algemeen Stemrecht. In 1886 stak de BWP hen reeds de loef af
met een manifestatie van 30.000 arbeiders. De Waalse arbeiders waren
voor harde acties. De BWP zag wel in dat de straatmanifestaties
zonder gevolg bleven maar schrikte terug voor radicalere
actiemiddelen. Nochtans had de leiding de slagkracht en de
strijdvaardigheid van de Waalse arbeiders nodig, wat haar tot
toegevingen dwong. Bij de Henegouwse arbeiders heerste een
revolutionaire stemming en hun woordvoerders eisten de onmiddellijke
uitvoering van de algemene staking. Met moeite slaagde de Algemene
Raad erin de touwtjes in handen te houden door te beloven dat de
algemene staking zou uitgeroepen worden op de dag dat de centrale
sectie van de kamer de herziening van de grondwet zou verwerpen.
In
1891, op de vooravond van de strijd voor het algemeen stemrecht
stelden de Waalse mijnwerkers die slechts aarzelend tot de partij
toegetreden waren zich lijnrecht op tegenover partijleiding. De walen
staken hun ongenoegen niet onder stoelen of banken. Enkel het besef
dat een verdeeld proletariaat in de kaart van de burgerij zou spelen,
weerhield hen ervan te breken met de partij. Toen op 20 april het
gerucht de ronde deed dat na 1 mei zou gestaakt worden l, was er geen
houden meer aan: de mijnwerkers legden het werk neer. De actie sloeg
over naar Brussel en Gent. Spontaan namen de stakers het algemeen
stemrecht op in hun eisenprogramma. Alhoewel de partijleiding alles
in het werk stelde om de staking te breken of te beperken tot
looneisen, haalden de mijnwerkers hun slag thuis: een opgeschrikte
kamersectie stemde de inoverwegingneming van een voorstel tot
algemeen stemrecht.
In
november 1891 op het najaars-congres hadden de mijnwerkers reeds het
vertragingspelletje doorzien door aan te dringen op de onmiddellijke
uitroeping van de algemene staking.
In
februari 1892, op een buitengewoon kongres van de BWP wist de
partijleiding de gemoederen te bedaren, omdat een spoedige vreedzame
oplossing in het verschiet leek. Het optimisme kreeg een ferme deuk
toen een parlementaire kommissie van P. Janson (algemeen stemrecht op
21 jaar) geen bespreking waard gunde. De partijleiding was verslagen
en uit Wallonië doemde het spook van de revolutie op. Ook te
Gent stroomden duizenden ontgoochelde arbeiders samen en waren de
kreten die schreeuwden om revolutionaire actie niet uit de lucht.
Zelfs de Brusselaars begrepen dat de algemene staking niet meer tegen
te houden was.
Tot 1893 nochtans zou het duren voor ze een feit was. Ze brak uit ondanks en tegen de wil van de partijleiding die de weg naar samenwerking met de liberalen niet wilde afsluiten. (...)
Tot 1893 nochtans zou het duren voor ze een feit was. Ze brak uit ondanks en tegen de wil van de partijleiding die de weg naar samenwerking met de liberalen niet wilde afsluiten. (...)
Nieuwe
strijd voor het Algemeen Enkelvoudig Stemrecht
Op
het kongres van 1901 dook de vraag op of men niet terug moest grijpen
naar de agitatie voor het Algemeen Stemrecht? Vooral de Waalse
arbeiders spreken klare taal en eisten harde acties. Toch haalde de
vertragings-tactiek van Anseele en co het. Er werd besloten een
informatie-campagne te lanceren en de algemene staking uit te roepen,
als de eerste niets zou uithalen. In het parlement werd nog
geprobeerd de liberalen mee te krijgen.
Weer
waren het de Henegouwse arbeiders die het sein tot de actie gaven: op
8 april 1902 brak in de Centre de staking uit, op het ogenblik dat de
socialistische kamerfraktie een voorstel tot grondswetswijziging
indiende. Onmiddellijk kwam het tot gewelddadige botsingen en vielen
de eerste doden. De katholieke coöperatieven legden
wapenarsenalen aan, om zich te socialistische revolutie die zij nabij
achtten. Verschrikte burgers kochten de wapenwinkels leeg en
organiseerden zich in speciale gevechtstroepen.
-Een
dubbeltje op zijn kant
Het
land zweefde op de rand van de burgeroorlog. Er ontploften
dynamietladingen en openbare gebouwen zoals de Nationale Bank, werden
het mikpunt van aanslagen. Met een verbeten brutaliteit trachtten de
ordestrijdkrachten het oproer de kop in te drukken, met als enig
resultaat dat de spontane woede van de arbeiders toenam. Sommige
legereenheden bleken onbetrouwbaar, zoals in Gent, waar
wederopgeroepen soldaten onder het zingen van de Marseillaise door de
straten trokken.
En
de BWP? De Algemene Raad wachtte af en liet de gebeurtenissen hun
beloop gaan zonder ordenwoorden te lanceren. De druk van onderuit
werd echter zo groot dat zij op 14 april verplicht wordt de algemene
staking uit te roepen. Onmiddellijk legden 300.000 arbeiders het werk
neer. De klerikale regering hield voet bij stuk. Op 18 april werd de
inoverweging door het parlement verworpen. Diezelfde avond vielen te
Leuven 6 doden en geraakten 14 arbeiders gewond onder de kogels van
de burgerwacht. Om verder bloedvergieten te voorkomen, besloot de BWP
op 20 april de staking te beëindigen.
1902:
6 doden te Leuven (uit: Partizanen in Vlaanderen, Louis Van
Brussel)
'...Te
Leuven betoogden dagelijks duizenden arbeiders. Op 18 april 1902
neemt de Leuvense burgerwacht de betogers onder vuur. Er vallen 6
doden en tientallen gekwetsten. Nog meer arbeiders leggen het werk
neer. In spoedvergadering bijeengekomen beslist de Algemene Raad van
de BWP de staking af te gelasten. De Leuvense afgevaardigden stemmen
in blok tegen omdat de moordpartij de Leuvense arbeiders nog
strijdlustiger gemaakt heeft. Terwijl duizenden Leuvenaars hun
gevallen kameraden begraven, worden de gewonden voor de rechtbank
gesleept en tot zware gevangenisstraffen veroordeeld. Alsof dat nog
niet genoeg was, sloeg het patronaat na de slachting toe: tientallen
vooruitstrevende arbeiders slaagden er niet meer in nog werk te
vinden en weken uit naar Noord-Frankrijk....'
-De
basis voelde zich verraden
De
woede aan de basis was groot. Vakbondsleiders kregen het hard te
verduren en zelfs partijmilitanten kregen van verbolgen arbeiders
verwijten over hun lakse houding naar het hoofd geslingerd. In
Verviers ontsnapte een lid van de Algemene Raad ternauwernood aan een
steniging. Op het komende kongres leek een breuk onvermijdelijk! De
partijleiding wierp al haar gezag in de weegschaal en slaagde de
eenheid te bewaren.(...)
Lonken
naar de liberalen
Hoewel
het Algemeen Stemrecht centraal stond in hun programma, verwachten de
socialisten meer heil van een alliantie (voor de verkiezingen) met de
progressief liberalen dan van de strijd van de arbeiders. Hiervoor
zwakten de eis af tot een compromisvoorstel: Algemeen Meervoudig
Stemrecht.
De
progressief-liberalen spraken zich uit tegen de
stakingsbeweging,(1893) omdat dit een compromis in de weg stond en
omdat ook de liberale patroons hierdoor getroffen werden die ook voor
het algemeen stemrecht gewonnen waren. Het einde van de staking werd
afgekondigd. In de algemene stakingen die volgden, zou de
partijleiding elke actie afremmen om de liberale bondgenoot niet te
ontstemmen. in plaats van de strijd van de arbeiders verder te
ontwikkelen, dachten de leiders van de BWP manieren uit om toch maar
in de regering te geraken.
1908. De katholieke meerderheid slonk tot 8 zetels. De dag dat de klerikale regering van het regeerbankje zou tuimelen leek niet ver meer. Binnen de BWP rees de vraag of zij in dat geval zou deelnemen aan een coalitieregering met de liberalen. De Algemene Raad sprak zich daar positief over uit. Het kongres van 1910 zou een uitspraak doen. Twee resoluties werden voorgedragen: die van Vandervelde haalde het met 202 stemmen tegen 77. Voorlopig bleef dit besluit echter zonder gevolg omdat de katholieken in 1910 een klinkende overwinning behaalden. (Vandervelde had zich in 1894 nog principieel verzet tegen elke samenwerking met de liberalen)
1908. De katholieke meerderheid slonk tot 8 zetels. De dag dat de klerikale regering van het regeerbankje zou tuimelen leek niet ver meer. Binnen de BWP rees de vraag of zij in dat geval zou deelnemen aan een coalitieregering met de liberalen. De Algemene Raad sprak zich daar positief over uit. Het kongres van 1910 zou een uitspraak doen. Twee resoluties werden voorgedragen: die van Vandervelde haalde het met 202 stemmen tegen 77. Voorlopig bleef dit besluit echter zonder gevolg omdat de katholieken in 1910 een klinkende overwinning behaalden. (Vandervelde had zich in 1894 nog principieel verzet tegen elke samenwerking met de liberalen)
-Het
bloedig neerslaan van de Parijse commune sloeg de socialisten met
ontzetting en daarmee verzwond ook de hoop op een spoedige
revolutionaire ommekeer.
-Het
gebruik van radicale middelen werd alleen met de mond beleden.
Vooral na de algemene staking zette de partijleiding hier een punt
achter.
-Het
geloof groeide dat hervorming van het kapitalisme naar socialisme
mogelijk was. Via een verandering van de kieswetgeving hoopte de BWP
naar een meerderheid te kunnen gaan.
-Hiervoor
ging de BWP daarom allianties aan met het progressief gedeelte van de
burgerij in plaats van de arbeidersklasse tot een hecht blok samen te
smeden tegen die burgerij.
-Ideologisch
werd minder en minder nadruk gelegd op de omverwerping van de
kapitalistische maatschappij en de noodzakelijke onteigening van de
kapitalisten. Angstvallig werd erover gewaakt slechts dàtgene
in het programma te beklemtonen, wat de burgerij niet voor het hoofd
stootte.
-In
plaats van de arbeiders te organiseren tegen de nakende oorlog,
stemde de socialisten voor de oorlogskredieten, en namen de beloning
van de burgerij aan: een plaats in het oorlogskabinet, daarmee
medeverantwoordelijk voor de dood van tienduizenden jonge arbeiders
op de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog.
De
vakbeweging
De
oprichting van soliede weerstandsorganismen maakte de bijzondere zorg
uit van de pas opgerichte partij. Met de vakbonden betrad men hét
terrein waar de belangenstrijd tussen arbeid en kapitaal zijn beslag
vind. Het zijn de vakbonden die vielen onder het verbod van
samenspanning. De Coöperatieven en andere verenigingen voor
onderlinge bijstand werden wel toegelaten omdat ze door de burgerij
minder gevaarlijk werden geacht. Zij kenden daarom een veel grotere
ontwikkeling dan de vakbonden.
De
autonomie van de bonden en het eigenmachtig optreden, beschouwde de
partij als een zwak punt. De BWP stuurde aan op samenbundeling
waarbij de macht van de leiding voortdurend toenam. In 1898 werd de
Syndicale Commissie opgericht. Aangezien de leiding vooral bezorgd
was om het behoud van de coöperatieven, en de mogelijkheid van
coalitie met de liberalen werkte zij vaak remmend op de ontwikkeling
van de grote stakersbeweging. Het is dan ook opvallen dat iedere keer
na de algemene staking van 1902 en 1914 het aantal gesyndikeerden
sterk terugliep, als protest tegen de leiding.
-De
vrijgestelden
Hoewel
de vrijgestelden in de vakbond niet democratisch verkozen werden door
de aangesloten leden maar aangeworven door de leiding, hadden ze toch
veel te zeggen. Zij klaagden dikwijls over het al te lichtvaardig
aangaan van stakingen die zij 'wilde' stakingen noemden. Daarom
werden allerlei administratieve bepalingen uitgedacht om die 'wilde'
stakingen zoveel mogelijk te beperken.
-Van
strijd-sindikalisme naar overleg.
Bij
sommige patroons groeide het besef dat de groeiende syndicalisatie
een onomkeerbaar verschijnsel was, wat met zich meebracht dat zij
naar nieuwe middelen zochten om de vakbeweging te lijmen. In de
schoot van de partij gingen dikwijls stemmen op om de militanten,
langs syndicale vormings-cursussen om, te scholen in administratie en
boekhouding en in het zoeken om konflikten bevredigend op te lossen.
Daarmee verplaatste de scholing zich langzaam van de fabriek naar de
cursus. Ook dit mes sneed aan twee kanten: syndicale militanten
werden dikwijls eerder goede beheerders dan basismilitanten. Het moet
dan ook niet verwonderen dat de oprichting van een Centrale voor
Arbeidersopvoeding mogelijk werd gemaakt met een gift van maar liefst
1.000.000 fr. van de grootkapitalist E.Solvay.3
De
arbeiders-aristocratie
De
eerste vormen van organisatie kwamen tot ontwikkeling bij arbeiders
uit de ambachtelijke industrie. Het ging om relatief hooggeschoolde
arbeiders, bij wie het middeleeuwse gildewezen, met zijn solidariteit
tussen meester en gezel, nog sterk tot de verbeelding sprak. In deze
kringen trof men nog een sterk beroepsgerichte houding aan en een
vaktrots, die reeds in de 1e Internationale een echte solidariteit
met de fabrieksarbeiders in de weg gestaan had. Hun mentaliteit bleef
in wezen kleinburgerlijk: alhoewel ze loonarbeid verrichten, hoopten
ze nog steeds ooit voor eigen rekening te werken en een bedrijfje te
kunnen beginnen. Tegenover de patroons stonden ze sterker in hun
schoenen omdat ze hoger geschoold waren dan de fabrieksarbeiders.
De
meeste BWP-leiders waren opgegroeid en vertrouwd met de behoeften van
deze groep arbeiders. Ze hadden zelfs de definitieve stoot gegeven
aan de BWP, toen de economische crisis van de 70-er jaren hun
levens-niveau verder naar omlaag trok. Ambachtelijke arbeiders duiken
dan ook vanaf het eerste moment op in de partijkaders: Bertrand
(marmerbewerker), Van Beveren (huisschilder), De Witte (kleermaker),
Coenen (schoenmaker), Anseele (notarisklerk, later typograaf),
Volders (bediende bij de Nationale Bank). De eerste verkozenen van de
partij in de gemeenteraden ( in het Brusselse) waren een
arbeider-behanger, een houtsnijder, een typograaf, een
juwelier-arbeider).
Hoewel
ze hun lot verbonden met dat van de fabrieksarbeiders, bleef hun
mentaliteit doorwerken in de partij. Naar het wapen van de algemene
staking grepen ze slechts met de grootste tegenzin en onder druk van
de basis. Ze zweerden bij organisatievormen als coöperatieven,
mutualiteiten,...
Waar
de BWP fabrieksarbeiders groepeerde, gebeurde dat in hoofdzaak rond
de coöperatieve bakkerijen. Al vlug zag men zich hier, evenals
in het verzekeringswezen, genoodzaakt kapitalistische beheersvormen
aan te wenden. Dat miste zijn uitwerking niet. Het ging om bloeiende
ondernemingen en al vroeg zat bij de verantwoordelijken de schrik
erin dat deze organisaties revolutionaire acties niet zouden
overleven. In de middens van de coöperatieven, verzekeringen en
ziekenfondsen trof men de grootste aanhangers aan van de verovering
van de macht via het parlement omdat ze hier onmiddellijk voordeel in
zagen. Nog voor de eerste wereldoorlog werden de mutualiteiten door
de staat erkend en kregen ze subsidies. Wat een bijkomende reden was
om niet met revolutionaire dreigementen of harde acties uit te
pakken. Op die wijze ontwikkelde zich gelijklopend met de
arbeiders-aristocratie een bureaucratisch apparaat van zaakvoerders,
vrijgestelden...
De
kleinburgerlijke arbeiders en de functionarissen van de coöperatieven
vonden elkaar terug in de partijleiding (Algemene raad, het Bureau),
waar ze de postjes onder elkaar verdeelden. Van deze groep ging zo
een overheersende invloed uit dat het inhoudelijk en tactisch peil
van de partij bedroevend laag bleef. Door hun belang (bv. de partij
was financieel afhankelijk van de inschikkelijkheid van de
coöperatieven en mutualiteiten) konden ze radicale stromingen
onder zware druk zetten. Daar het Volkshuis in Brussel de as van het
landelijke partijleven was, was een doorstroming van gematigde ideeën
naar de parlementaire fraktie verzekerd.
Mutualiteiten
en verzekeringen
Verenigingen
voor onderlinge bijstand zoals ziekenfondsen, verzekeringen,
pensioenkassen e.d. dateren al van lang voor de oprichting van de
BWP. In een tijd, waarin het coalitieverbod als een zwaard van
Damocles zweefde boven elke vorm van 'samenspanning' van arbeiders,
waren zij de enige toegelaten vorm van arbeidersorganisatie. Door
sommige utopische socialisten werd dit zelfs tot doctrine verheven.
Bij
haar oprichting trof de BWP 665 kleine mutualiteiten aan, die een
kleine tegemoetkoming uitkeerden aan arbeiders, die door ziekte of
werkonbekwaamheid getroffen werden. In 1889 smolten 19 verenigingen
uit het Gentse samen en sloten als Bond Moyson aan bij de BWP. In
Wallonië werd "La Solidarité' aangetrokken. Toch
stuitte de aansluiting van andere mutualiteiten op veel weerstand.
Daarom besloot de BWP totaal nieuwe organisaties in het leven te
roepen. Vanaf 1890 ontstonden de eerste gewestelijke federaties. Ook
coöperatieven en vakbonden richtten eigen ziekenfondsen op.
De
definitieve stoot werd begin deze eeuw gegeven. Al spoedig telde men
over de 200.000 aangeslotenen. Vanaf 1909 werden de gewestelijke
afdelingen in centrales ondergebracht en in 1912 zag het Nationaal
Verbond van Socialistische Mutualiteiten het licht. Naast de
mutualiteiten werd in 1907 een centrale verzekeringsmaatschappij
opgericht: La Prévoyance Sociale. Het politiek belang van deze
instellingen reikte niet verder dan de financiële steun die ze
gaven aan de activiteiten van de partij. Wel waren ze handige
instrumenten om de arbeiders vaster te binden aan de socialistische
organisaties en zorgden ze voor een vast kies-clientèle voor
de partij.
In
1887 schreef L.Bertrand dat de onteigening van de kapitalisten en de
in bezitname van de gronden en de fabrieken door de arbeidersklasse
nooit langs de weg van de coöperatieve kon plaatsvinden. Doch de
coöperatieve werd al vlug een onmisbare schakel en verwierf een
overheersende invloed binnen de socialistische beweging.
De
bloei van de coöperatieven stak schril af tegen de lijdensweg
die de syndicaten volgden. De enorme stijging van de omzet deed al
vlug de opvatting veld winnen dat het kapitalisme kon bevochten
worden bij middel van de coöperatie.
-kapitalistisch
beheer
Anseele
was ook de man die achter de omvorming van sommige coöperatieve
bedrijven tot puur kapitalistische ondernemingen zat. Het begon mat
productie-coöperatieven zoals de Verenigde Wevers, waarvan het
kapitaal bijeengebracht werd door uitgifte van aandelen, waarop
uiteraard dividenden en interesten betaald werden. Vlak voor de
oorlog kwam er nog een vlas- en katoenspinnerij bij en later zelfs
een vissersvloot. De aandelen van deze 'socialistische' ondernemingen
werden zelfs op de beurs genoteerd.
Dit
'succes' steeg Anseele naar het hoofd en vanaf 1911 liep hij met het
plan rond, het rijtje van socialistische instellingen te bekronen met
de oprichting van een echte bank. In de Vooruit spiegelde hij de
arbeiders een toekomst voor vol rozegeur en maneschijn als die bank
er kon komen: "De kleine mensen in België hebben minstens
800 miljoen bij de Spaarkas gedeponeerd. Indien wij nu verstandig
waren en die 800 miljoen aan het kapitalistisch spaarwezen onttrokken
om ze toe te vertrouwen aan een nationale arbeidsbank, om handel te
drijven, om fabrieken te kopen, werkhuizen, mijnen, gronden,
visserijsloepen, dan zouden binnen enkele jaren de arbeiders van
België zaken doen voor honderden miljoenen per jaar, ze zouden
miljoenen per jaar verdienen en tienduizenden arbeiders, arbeidsters
en hun kinderen van de kapitalistische onderdrukking bevrijden. In
minder dan één generatie zouden ze meester worden over
een groot deel van de handel, de nijverheid en het bankwezen."
In
1913, n.a.v. de algemene staking, werd zijn droom gedeeltelijk
verwezenlijkt door de oprichting van de Bank van de Arbeid als N.V.
en met de Vooruit als belangrijkste aandeelhouder. De socialist was
bankier geworden.4”
Hoewel
Jaak Brepoels militant was/is van de BWP (toen BSP) bleek hij toch op
de eerste plaats leraar geschiedenis te zijn.
1http://pvda.be/persberichten/pvda-de-partij-van-het-echte-links-met-raoul-hedebouw-en-marco-van-hees-eindelijk-het,
PVDA: “De partij van het echte links, met Raoul Hedebouw en Marco
Van Hees, eindelijk in het Parlement”, 26 mei 2014, Persdienst
PVDA
2“Wat
zoudt ge zonder het werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd
in België”, door Jaak Brepoels, Kritak, 1973.,
http://www.goodreads.com/book/show/17159554-wat-zoudt-gij-zonder-t-werkvolk-zijn-anderhalve-eeuw-arbeidersstrijd-i
3.
Dezelfde Solvay geeft later ook financiële steun aan de nazi's
(de NSDAP) in Duitsland.
4Uit
“Wat
zoudt ge zonder het werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd
in België”, door Jaak Brepoels, Kritak, 1973.,
http://www.goodreads.com/book/show/17159554-wat-zoudt-gij-zonder-t-werkvolk-zijn-anderhalve-eeuw-arbeidersstrijd-i
Geen opmerkingen:
Een reactie posten